direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Wolvega- Heerenveenseweg 156- 174
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0098.BPHeerenveenseweg-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de noordkant van Wolvega, aan de Heerenveenseweg, heeft de gemeente Weststellingwerf het voornemen om woningbouw mogelijk te maken. Momenteel is een deel van het plangebied ingericht voor huisvesting van Oekraïense oorlogsvluchtelingen. Deze functie is tijdelijk. Daarna zal het plangebied worden ontwikkeld met permanente woningbouw in de vorm van sociale huurwoningen. Wegens de groeiende behoefte aan woningen is besloten om de juridisch-planologische regeling voor de voorgenomen woningbouwontwikkeling alvast op te stellen.

De woningbouwontwikkeling is niet mogelijk op basis van het geldende bestemmingsplan De Plantage en omgeving (2013). De planlocatie heeft op dit moment de bestemming 'Woongebied'. Binnen deze bestemming zijn maximaal drie wooneenheden toegestaan. De ontwikkeling van 15 woningen is in strijd met de bouwregels van het geldende bestemmingsplan. Om de ontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk te maken is het opstellen van een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk, waarin het voornemen toegelicht, gemotiveerd en geregeld wordt. Dit bestemmingsplan voorziet hierin.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt in het noorden van het dorp Wolvega, ten zuiden van Heerenveen. De ligging van het plangebied is weergegeven in figuur 1.1. Het plangebied is kadastraal bekend als Wolvega, sectie D, nummer 11886. Aan de westzijde wordt het plangebied begrensd door de historische Heerenveenseweg. Aan de zuidzijde wordt het plangebied begrensd door de Smalle Weegbree. De gronden zullen worden ontsloten door de Smalle Weegbree.

De noordzijde van het plangebied is onderdeel van de lintbebouwing van de Heerenveenseweg. De Heerenveenseweg is de belangrijke route langs de locatie. De weg heeft aan weerszijden een parallelweg die de woningen ontsluit. Vanaf de Heerenveenseweg zijn er,

tussen de bebouwing door, enkele fraaie doorkijken op het achterliggende gebied. De oostkant van het plangebied wordt begrensd door agrarische percelen. Aan de zuidkant van het plangebied ligt het bedrijventerrein De Plantage. Hier is voornamelijk plaats voor kantoren en dienstverlenende bedrijven. Richting het zuiden ligt ook het dorp Wolvega. Aan de westkant van het plangebied ligt de Heerenveenseweg, agrarische percelen en de spoorlijn van het traject Leeuwarden- Zwolle.

afbeelding "i_NL.IMRO.0098.BPHeerenveenseweg-ON01_0001.jpg"

Figuur 1.1 Globale ligging van het plangebied (Bron: Pdok.nl)

1.3 Planologische regeling

Het plangebied is juridisch-planologisch geregeld in het bestemmingsplan De Plantage, dat is vastgesteld op 22 maart 2013. In dit bestemmingsplan heeft het plangebied de enkelbestemming 'Woongebied'. Er gelden verder geen aanduidingen en dubbelbestemmingen. Binnen het plangebied geldt als maatvoering een maximale bouwhoogte van 9 meter en een maximale goothoogte van 4 meter. Ook geldt er een maximaal aantal wooneenheden van drie. In figuur 1.2 is een uitsnede van het bestemmingsplan weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0098.BPHeerenveenseweg-ON01_0002.jpg"

Figuur 1.2 Ligging plangebied met uitsnede bestemmingsplan De Plantage 2013 (Bron: ruimtelijkeplannen.nl)

De voor 'Woongebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor woningen al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan huis verbonden beroep, bestaande kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, mantelzorg, zorgdienstverlening ten behoeve van de bewoners en aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen. Hoofdgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd en mogen uitsluitend woningen zijn. Ter plaatse van de aanduiding “maximum aantal wooneenheden” mag het aangegeven aantal woningen worden gebouwd. Voor het plangebied geldt een maximaal aantal van drie woningen.

Het voorgenomen woningbouwinitiatief past niet binnen de geldende regeling omdat het maximale aantal woningen wordt overschreden.

1.4 Leeswijzer

Deze toelichting is onderdeel van het bestemmingsplan voor de woningbouwontwikkeling aan de Heerenveenseweg 156- 174 in Wolvega. De opbouw van deze toelichting is als volgt:

  • na deze inleiding worden in hoofdstuk 2 de huidige situatie en de gewenste situatie beschreven;
  • in hoofdstuk 3 wordt het relevante beleid op Rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau behandeld;
  • een toetsing van het project aan de wet- en regelgeving voor de verschillende omgevingsaspecten is in hoofdstuk 4 opgenomen;
  • hoofdstuk 5 behandelt de juridische regelingen;
  • tot slot bevat hoofdstuk 6 de uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

Dit bestemmingsplan is opgesteld om de beoogde ontwikkeling (het initiatief) mogelijk te kunnen maken. In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. De ontwikkeling moet op een goede manier worden ingepast in de omgeving. Daarom is in dit hoofdstuk een beschrijving van de bestaande situatie opgenomen. Vervolgens is de ruimtelijke kwaliteit door middel van het stedenbouwkundig plan gemotiveerd.

2.1 Huidige situatie

Het plangebied ligt ten noorden van het dorp Wolvega, tussen de Heerenveenseweg en de Smalle Weegbree. De gronden liggen buiten het bestaand stedelijk gebied zoals opgenomen in de Verordening Romte (2014) van de provincie Fryslân. Ondanks de landelijke ligging is het plangebied geen onderdeel van het bestemmingsplan voor het buitengebied, maar voor het industrieterrein De Plantage. Het plangebied lig binnen de bebouwde kom van Wolvega.

Het plangebied heeft een oppervlakte van 4.000 m². Het plangebied betreft een weiland dat deels bebouwd is met tijdelijke woonunits. In het plangebied zijn op het achterste deel recentelijk 9 tijdelijke opvangwoningen gerealiseerd voor Oekraïense oorlogsvluchtelingen. De woonunits zijn geschikt voor de noodopvang van 2 tot 4 personen. Deze 9 woonunits zijn vergund door middel van een tijdelijke omgevingsvergunning. De woonunits zijn toegankelijk via een toegangsweg aan de Smalle Weegbree. Aan deze toegangsweg liggen langs het weiland parkeerplaatsen voor de bewoners van de woonunits. Om het opvangterrein heen is een voetpad aangelegd om bij de woonunits te komen. Dit voetpad wordt afgeschermd door groen en loopt langs de Smalle Weegbree door naar de Heerenveenseweg. Bij elke woonunit zit een klein terras. Het binnenterrein van de opvanglocatie is ingericht als groene ruimte. Het opvangterrein en de toegangswegen zijn voorzien van openbare verlichting.

Binnen het plangebied staat een rij eiken. Tevens loopt een niet-jaarrond waterhoudende greppel door het plangebied. Het plangebied wordt begrensd door omliggende bewoning, het industrieterrein De Plantage en percelen met een agrarische invulling. In figuur 2.1 is een luchtfoto weergegeven van de huidige situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0098.BPHeerenveenseweg-ON01_0003.jpg"

Figuur 2.1 Ligging plangebied met luchtfoto van de huidige situatie (Bron: Pdok.nl)

2.2 Voorgenomen situatie

Het planvoornemen is het planologisch mogelijk maken van 15 woningen op het perceel tussen de Heerenveenseweg 156 en 174 in Wolvega. Het is de bedoeling dat er maximaal 15 sociale huurwoningen in samenwerking met Woonfriesland worden gerealiseerd. Voor het plangebied is een stedenbouwkundig plan opgesteld (zie bijlage 1). Hier wordt in de rest van dit hoofdstuk verder op ingegaan. WoonFriesland heeft aan de hand van de uitgangspunten van het stedenbouwkundig plan de bouwtekeningen verder uitgewerkt. De woningen krijgen één laag met mansardekap en vier kamers. In bijlage 2 zijn de plattegronden, gevelaanzichten en doorsnede van de woningen te vinden. Figuur 2.2 laat een mogelijk ontwerp van de woningen zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0098.BPHeerenveenseweg-ON01_0004.png"

Figuur 2.2: Voorbeeld ontwerp woningen Heerenveenseweg 156-174 Wolvega (Bron: WoonFriesland)

2.2.1 Stedenbouwkundig plan

De bebouwing aan de Heerenveenseweg is georiënteerd op de weg, divers, maar informeel van karakter. Aan de westzijde van de Heerenveenseweg liggen boerenerven met woningen van één laag met een kap. Aan de oostzijde van de Heerenveenseweg zijn de woningen kleiner van schaal. De bebouwing zijn rijwoningen en hebben één laag met kap en met de nok veelal haaks op de straat.

Aan de westzijde van Heerenveenseweg tussen Om den Noort en Scheeneweg staan de woningen in een duidelijke rooilijn. De woningen staan dicht op elkaar op diepe percelen. Veel woningen zijn naar achteren uitgebouwd. Het plangebied is een onderbreking van deze structuur. Met de ontwikkeling van dit gebied kan deze bebouwingsstructuur langs de oostzijde van de Heerenveenseweg worden afgemaakt.

Door middel van bovenstaande eigenschappen van de omgeving zijn de volgende stedenbouwkundige uitgangspunten bepaald:

  • Maximaal 15 sociale huurwoningen;
  • Woningen met kap;
  • Aanhouden rooilijn;
  • Oriëntatie op de weg;
  • Beperkte verharding (overgang groene omgeving, klimaatadaptie)

De stedenbouwkundige uitgangspunten zijn vervolgens uitgewerkt in een concept stedenbouwkundig plan voor de inrichting van het plangebied. Dit stedenbouwkundig plan is in figuur 2.3 afgebeeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0098.BPHeerenveenseweg-ON01_0005.png"

Figuur 2.3 Concept stedenbouwkundig plan (Bron: Rho Adviseurs en gemeente Weststellingwerf)

In het concept stedenbouwkundig plan worden er drie rijen van drie rijwoningen aan de Heerenveenseweg geplaatst. Achter de rijwoningen aan de Heerenveenseweg komen zes woningen te liggen, drie hiervan zijn georiënteerd op het landschap en drie zijn georiënteerd op de Smalle Wegbree. Hierdoor zijn de woningen georiënteerd op het landschap en de Smalle Wegbree. De rand met het landschap kan op deze manier groen ingepast worden, doordat de kleinere sociale kavels meer ruimte voor groen bieden.

2.2.2 Ruimtelijke kwaliteit

Door de invulling van de gronden tussen de Heerenveenseweg 156 en 174 wordt een opening in het bestaande bebouwingslint aan de Heerenveenseweg gedicht. De woningen moeten daarom op een ruimtelijk en landschappelijk kwalitatieve manier worden ingepast. Bovendien is het van belang dat er een zorgvuldige overgang wordt gecreëerd naar het landelijk gebied. Om dit mogelijk te maken wordt er rekening gehouden met de bestaande landschappelijke en stedenbouwkundige structuren van de omgeving.

In de jaren ‘90 van de vorige eeuw breidde de bedrijfsbebouwing van bedrijventerrein de Plantage zich uit, waardoor de noordrand ontstond zoals we die vandaag de dag kennen, tot aan het plangebied. Eerst werd hier de Om Den Noord aangelegd, en later werd deze uitgebreid naar het noorden. De planlocatie ligt nu op de overgang van het dorp naar het landelijke gebied en heeft daarmee een bijzondere ligging. Ook is de groene omgeving een belangrijke kwaliteit. Aan de Heerenveenseweg wordt er voornamelijk gewoond aan het lint.

In het planvoornemen wordt zowel aansluiting gezocht met de bestaande bebouwingsstructuur aan de Heerenveenseweg als de bestaande groen en open elementen van het gebied. Er wordt rekening gehouden met de uitstraling richting het landelijk gebied. De ruimtelijke kwaliteit wordt hiermee geborgd.

2.2.3 Landschappelijke inpassing

Het plangebied ligt op de overgang van het woudontginningenlandschap en het veenontginningen landschap. De ontginningen zijn de basis van de huidige verkavelingsstructuur in de omgeving. De lange, rechte sloten waren essentieel voor een goede ontwatering van de landbouwkavels, die over het algemeen haaks staan op de oorspronkelijke ontginningsassen. De ontgonnen percelen werden gebruikt als agrarisch land of ontwikkelden zich tot bossen. In het plangebied stonden vroeger de Scheenebosschen. Langs de linten stonden boerderijen met kavels aan beide zijden van de weg.

Wolvega is te karakteriseren als een lintdorp op een hogere zandrug tussen het zuidelijk gelegen Lindedal en het noordelijk gelegen Tjongerdal. De oostwest lopende ontginningsas tussen deze beide dalen wordt deels nog gekenmerkt door een optrekkende houtwallenstructuur. Elders komen compacte boselementen voor. Deze elementen kunnen worden gebruikt als inspiratie bij de ontwikkeling en inpassing van de locatie.

2.2.4 Verkeer en parkeren

Op het gebied van verkeer en mobiliteit bestaat geen specifieke wetgeving die relevant is voor de voorgenomen woningbouwontwikkeling. Wel dient in het kader van het ruimtelijk plan dat de woonfunctie mogelijk maakt, te worden onderbouwd dat het geheel voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. Dit houdt onder meer in dat er voldoende parkeergelegenheid aanwezig dient te zijn en de eventuele verkeerstoename niet leidt tot knelpunten in de verkeersafwikkeling en/of verkeersveiligheid.

De parkeerbehoefte en de verkeersgeneratie wordt berekend op basis van de kencijfers uit de CROW-publicatie 381. Hierbij wordt op basis van de omgevingsadressendichtheid en het autobezit per kengetal het gemiddelde van de bandbreedte gehanteerd.

Verkeersgeneratie

De planontwikkeling omvat de realisatie van maximaal 15 woningen voor de sociale huur sector en zal door middel van de Smalle Weegbree worden ontsloten.

Bestaande situatie

In de bestaande situatie betreft het plangebied een locatie voor tijdelijke huisvesting. Het plangebied zelf genereert daarom al enig verkeer.

Toekomstige situatie

Op basis van het woningbouwprogramma is de verkeersgeneratie bepaald voor op een gemiddelde weekdag en gemiddelde werkdag. Deze verkeersgeneratie is opgenomen in tabel 2.1. De gemiddelde werkdagintensiteit is bepaald door gebruik te maken van een omrekenfactor 1,11 voor woonfuncties (CROW-381). De beoogde ontwikkeling heeft een verkeersgeneratie van 88 mvt/ etmaal voor een weekdag en 93,2 mvt/etmaal voor een werkdag. Dit is via aangesloten wegen af te wikkelen in het heersende verkeersbeeld en zorgt niet voor knelpunten in de verkeersstructuur.

Functiegroep   Functietype   Aantal   Kencijfer CROW   Verkeergeneratie
mvt/etmaal
Weekdag  
Verkeersgeneratie
mvt/etmaal
Werkdag  
Wonen   Huur, huis, sociale sector   15   5,6   84   93,2  

Tabel 2.1: Verkeersgeneratie woningbouwontwikkeling Wolvega- Heerenveenseweg

Zodra verkeersintensiteiten te hoog worden, komt de oversteekbaarheid en daarmee de verkeersveiligheid onder druk te staan. Voor de beoordeling van de verkeersafwikkeling is de verkeersgeneratie tijdens het maatgevende uur van belang. Als vuistregel geldt dat de verkeersomvang tijdens het maatgegevende uur circa 10% van de etmaalwaarde bedraagt. In dit geval gaat het in het drukste uur op werkdagen dan om (93 *10%) om 9 voertuigen. Deze geringe toename van verkeer kan zonder problemen worden afgewikkeld op de omliggende kruispunten en wegen en zal niet leiden tot een verslechtering van de verkeersafwikkeling.

Parkeren

De gemeente gaat er bij tussenwoningen van uit dat het bijbehorend parkeren volledig wordt opgelost in de openbare ruimte en dus niet van parkeerplaatsen op eigen kavel. Aangezien daar de ruimte op een kleine kavel er niet voor is, dit niet past in het aanzien/straatbeeld, en er niet voldaan kan worden aan de richtlijnen voor een uitrit vergunning. Het streven is om de impact van geparkeerde auto’s op het straatbeeld te minimaliseren. In het stedenbouwkundig plan is rekening gehouden met de positionering van de parkeerplaatsen. Bij sociale huurwoningen dient minimaal 1,6 parkeerplaats voor auto’s (garage telt niet mee) gerealiseerd te worden. Voor bezoekers dienen bij grondgebonden woningen 0,3 parkeerplaatsen in de openbare ruimte te worden gerealiseerd. De totale parkeerbehoefte van het plangebied bedraagt daarmee maximaal 29 (28,5) parkeerplaatsen. De sociale woningen hebben allen 1,6 parkeerplaats in parkeerkoffers en aan de weg in de openbare ruimte. Het overige parkeren wordt opgelost aan de dwarsweg van de Heerenveenseweg.

Conclusie

De ontsluiting van het plangebied zal niet leiden tot knelpunten. De verkeerstoename ten behoeve van de ontwikkeling is dermate klein dat het niet tot knelpunten zal leiden op het omliggende wegennet. Er is voldoende ruimte aanwezig om te voorzien in de berekende parkeerbehoefte. Het aspect verkeer en parkeren staat de ontwikkeling daarmee niet in de weg.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Dit hoofdstuk beschrijft het voor het plangebied relevante ruimtelijk beleid. Daarbij wordt achtereenvolgens ingegaan op het rijksbeleid, provinciaal en gemeentelijk beleid.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (hierna: NOVI) vastgesteld. De NOVI is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft richting en helpt om keuzes te maken, te kiezen voor slimme combinaties van functies en uit te gaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden. Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. Bij de NOVI hoort een Uitvoeringsagenda. Hierin staat hoe uitvoering wordt gegeven aan de NOVI.

Binnen de NOVI zijn 8 voorlopige aandachtsgebieden geformuleerd als zogeheten NOVI-gebied. In een NOVI-gebied krijgt een aantal concrete vraagstukken extra prioriteit. Dit helpt om grote veranderingen en ruimtelijke opgaven in een regio beter te realiseren.

Opgaven

Er is in Nederland sprake van een aantal dringende maatschappelijke opgaven. Deze opgaven kunnen niet apart van elkaar worden opgelost. Ze moeten in samenhang bekeken worden. Ze grijpen in elkaar en vragen meer ruimte dan beschikbaar is in Nederland. Niet alles kan, niet alles kan overal. Op het niveau van nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven aan de omgeving in Nederland, verwoord in vijf opgaven:

  • 1. De bouw van ongeveer 1 miljoen nieuwe woningen;
  • 2. Ruimte maken voor klimaatverandering en energietransitie;
  • 3. De economie van Nederland verduurzamen en het groeipotentieel behouden;
  • 4. Steden en regio's sterker en leefbaarder maken;
  • 5. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Realiseren opgaven

In de NOVI is een tweetal instrumenten opgenomen om de opgaven te realiseren:

  • 1. De Omgevingsagenda.

Momenteel wordt voor Noord-Nederland gewerkt aan een omgevingsagenda. Als voorloper is er gewerkt aan een Contour Omgevingsagenda waarin acht omgevingsopgaven zijn benoemd:

  • a. Druk op de ruimte in het landelijk gebied vraagt om gezamenlijke keuzes;
  • b. Benutten van de brede effecten van de energietransitie;
  • c. Economisch perspectief ten aanzien van kringlooplandbouw en natuurinclusieve landbouw;
  • d. Toekomstgerichte bereikbaarheid van Noord-Nederland;
  • e. Versterken Stedelijk Netwerk Noord-Nederland;
  • f. Toekomstkracht voor gebieden met bevolkingsdaling en sociaaleconomische achterstand;
  • g. Water als verbindende schakel in klimaatadaptieve maatregelen;
  • h. Waarborgen van de omgevingskwaliteit.

  • 2. De NOVI-gebieden.

Een NOVI-gebied is een instrument waarbij Rijk en regio meerdere jaren verbonden zijn aan de gezamenlijke uitwerking van de verschillende opgaven in het ruimtelijke domein. Vaak wordt voortgebouwd op bestaande samenwerkingstrajecten. Denk aan een Regio Deal en een verstedelijkingsstrategie. De regio waarvan de gemeente Weststellingwerf deel uitmaakt is niet aangewezen als NOVI-gebied. Het beleid uit de NOVI is niet van invloed op de ontwikkeling in het plangebied.

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie infrastructuur en Ruimte uit 2012 (SVIR) is geheel opgegaan in de NOVI, behalve enkele onderdelen van bijlage 6, 'Essentiële onderdelen Nota Mobiliteit'. Vanuit de SVIR zijn in de NOVI voor de periode tot 2028 de ambities van het Rijk in drie rijksdoelen uitgewerkt:

  • vergroten van de concurrentiekracht door versterking van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • verbeteren van de bereikbaarheid;
  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

Met de hierboven genoemde rijksdoelen zijn 14 nationale belangen aan de orde die verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van de ruimtelijke ordening gekregen. Bijvoorbeeld op het gebied van woningbouw, landschappen, verstedelijking en het behoud van groene ruimte. Provincies en gemeenten zijn volgens het kabinet beter op de hoogte van de situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Daardoor kunnen zij beter afwegen wat er in een gebied moet gebeuren. Het opstellen van een nieuw bestemmingsplan met toelichting dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening past in die lijn.

Bij gebiedsontwikkeling is 'een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten' van belang. Hierbij hanteert het Rijk de ladder voor duurzame verstedelijking. Deze is opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In paragraaf 3.1.3 van deze toelichting gaat hier verder op in.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden. Het Barro stelt regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de SVIR. Het bestemmingsplan raakt geen rijksbelangen zoals deze genoemd zijn in het Barro.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is 'de ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. De ladder voor duurzame verstedelijking is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik (artikel 3.1.6 lid 2 Besluit ruimtelijke ordening). Het bevoegd gezag moet voldoen aan een motiveringsvereiste als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.

In de Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen dat de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied. Voor wonen geldt dat een ontwikkeling vanaf 12 woningen wordt aangemerkt als 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' (ABRvS 25 maart 2015; ECLI:NL:RVS:2015:953).

De voorgenomen ontwikkeling ligt in Wolvega aan de Heerenveenseweg en bestaat uit het realiseren van maximaal 15 sociale huurwoningen. Er is hierbij sprake van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' buiten het bestaand stedelijk gebied. Beoordeeld moet worden of er gemotiveerd kan worden dat de behoefte en locatie voor de stedelijke ontwikkeling voldoende is afgewogen.

Toetsing behoefte

De vraag naar woningbouw is groot. Ook in Wolvega zijn er meer woningen nodig om aan te sluiten op de woningbehoefte. De gemeente Weststellingwerf zoekt naar voldoende woningen op maat in alle dorpen. Uit verschillende woningmarktonderzoeken blijkt dat het aantal huishoudens tot 2030 sneller lijkt te groeien dan eerder werd aangenomen. Door de snelle groei van het aantal huishoudens in de afgelopen jaren is de druk op de woningmarkt sterk toegenomen. Dit vraagt om een versnelling in de woningbouw.

In heel Nederland is nog steeds een groot tekort aan betaalbare woningen. Minimaal 30% van de gehele woningvoorraad binnen de gemeenten moet bestaan uit sociale huurwoningen. Op dit moment voldoet de gemeente Weststellingwerf aan deze eis. Om ook in de toekomst te kunnen voldoen aan deze eis is het belangrijk om het aantal sociale huurwoningen in de gemeente Weststellingwerf op peil te houden. Het plan aan de Heerenveenseweg draagt hier aan bij. Op de locatie aan de Heerenveenseweg worden in totaal 15 sociale huurwoningen gerealiseerd.

Met de Provincie is de afspraak gemaakt dat er vrij gebouwd kan worden binnen het stedelijk gebied van de dorpen Wolvega en Noordwolde. Het perceel aan de Heerenveenseweg ligt net buiten het stedelijk gebied van Wolvega, maar grenst wel aan het stedelijk gebied. Het plan is in een vroeg stadium voorgelegd aan de Provincie, toen heeft de Provincie aangegeven vooraf geen bezwaren te hebben tegen het plan. Wel moeten eigen wooncontingenten gebruikt worden omdat het plan buiten het stedelijk gebied ligt. Daarom zijn er beschikbare contingenten gereserveerd voor dit plan.

Aanvullend is het toevoegen van woningen op de korte termijn belangrijk voor het vitaal houden van Weststellingwerf en het bieden van voldoende passende woningen in de gemeente. Hierbij is het van belang dat sociale huurders een woning kunnen vinden en er doorstroming in de woningmarkt ontstaat. Om bovenstaande te kunnen realiseren wil de gemeente extra mogelijkheden voor het bouwen van sociale huurwoningen geven.

Met de ontwikkeling van Heerenveenseweg 156- 174 in Wolvega wordt de woningvoorraad voor de sociale huursector in Wolvega uitgebreid. Daarnaast passen de te realiseren woningen binnen het gemeentelijk beleid. Hier wordt in hoofdstuk 4 verder op ingegaan.

Samengevat blijkt dat de ontwikkeling van maximaal 15 woningen in Wolvega past binnen de behoefteraming en zorgt ervoor dat het aantal sociale huurwoningen op peil blijft. De behoefte is hiermee voldoende aangetoond.

Toetsing beoogde locatie

In de rest van deze paragraaf wordt gemotiveerd waarom de locatie aan de Heerenveenseweg in Wolvega het meest geschikt is voor de voorgenomen woningbouw ontwikkeling.

Op dit moment is de locatie aan de Heerenveenseweg in gebruik als tijdelijke opvangplek voor Oekraïense vluchtelingen. Het college van de gemeente Weststellingwerf heeft aangegeven de locatie graag om te zetten naar een definitieve woonlocatie met sociale huurwoningen. Zowel statushouders als huurders die op de wachtlijst staan voor een huurwoning komen in aanmerking voor een huurwoning op het perceel aan de Heerenveenseweg. Het is uiteindelijk aan Woonfriesland om de woningen toe te wijzen.

Het is niet mogelijk dit aantal rijwoningen te realiseren binnen het dorp Wolvega. Er zijn geen open plekken binnen het dorp waar dit mogelijk is. Er zouden anders groene elementen uit het dorp verdwijnen. Dit is niet wenselijk omdat er veel waarde wordt gehecht aan het dorpse en ruime karakter van Wolvega. Daarnaast is de Heerenveenseweg een bestaand woonlint waarbij het mogelijk is om het open gebied tussen Heerenveenseweg 156 en 174 met woningen in te vullen zonder de bestaande bebouwingsstructuur te beïnvloeden.

Daarom is de locatie ten noorden van Wolvega, tegen het dorp aan, met een goede aansluiting op de huidige bebouwing de meest geschikte locatie voor het te realiseren woonsegment. Daarnaast wordt er waarde gehecht aan de ruimtelijke kwaliteit en de huidige stedenbouwkundige en landschappelijke structuren van de omgeving zoals is uitgewerkt in paragraaf 2.2.

3.1.4 Conclusie Rijksbeleid

De voorgenomen ontwikkeling raakt geen nationale belangen als opgenomen in de NOVI. Er wordt richting gegeven aan de opgave om steden en regio's sterker en leefbaarder te maken door te reageren op de huidige woningvraag. Ook raakt de woningbouwontwikkeling geen nationale belangen uit het Barro. Er is sprake van een ruimtelijke ontwikkeling waar de beleidsvrijheid bij de gemeente en de provincie ligt. Als laatste wordt door middel van de ladder voor duurzame verstedelijking de zorgvuldige afweging voor de woningbouwontwikkeling gemotiveerd. De ontwikkeling past binnen de kaders van het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Fryslân- De romte diele

De hoofdambitie van de provincie voor de Friese leefomgeving is brede welvaart in een vitaal, veerkrachtig, karakteristiek en gezond Fryslân. In de Omgevingsvisie werkt de provincie de provinciale ambities, opgaven, doelen en werkwijze voor de komende jaren uit. De werkwijze is gestoeld op negen principes:

Inhoudelijke principes

  • 1. zuinig ruimtegebruik;
  • 2. omgevingskwaliteit als ontwerpbasis;
  • 3. koppelen van ambities;
  • 4. gezondheid en veilig;

Samenwerkingsprincipes

  • 1. rolbewust;
  • 2. decentraal wat kan;
  • 3. ja, mits;
  • 4. aansluiting zoeken;
  • 5. sturen op proces, ruimer op inhoud.

Dit is vertaald naar vier urgente opgaven die de provincie wil aanpakken:

  • 1. Fryslân houdt de leefomgeving vitaal, leefbaar en bereikbaar;
  • 2. Fryslân zet de energietransitie met kracht voort;
  • 3. Fryslân wordt klimaat-adaptief ingericht;
  • 4. Fryslân versterkt de biodiversiteit.

De insteek om de ambities te realiseren, is niet door verandering tegen te houden, maar door de gewenste nieuwe ontwikkelingen te laten aansluiten bij bestaande kwaliteiten.

De planontwikkeling past binnen het principe van omgevingskwaliteit als ontwerpbasis. Dit houdt in dat nieuwe ontwikkelingen voortbouwen op bestaande omgevingskwaliteiten. Er is hierbij aandacht voor eigenheid en identiteit. Bij de bouw van de nieuwe woningen wordt nauw aangesloten op het bestaande bebouwingslint van de Heerenveenseweg en de groene en ruime opgezette structuur. Een gedetailleerde omschrijving van de nieuw situatie is terug te vinden in hoofdstuk 2. Ook is er sprake van zuinig ruimtegebruik omdat er een open ruimte in een bestaand woonlint wordt ingevuld. Het landelijk gebied wordt niet negatief beïnvloed. Ook is er een link met het koppelen van ambities. Er wordt richting gegeven aan de doelstelling voor 30% sociale huur binnen elke gemeente. Het voornemen is daarmee in overeenstemming met de provinciale Omgevingsvisie.

3.2.2 Verordening Romte Fryslân 2014

Op 25 juni 2014 hebben Provinciale Staten de Verordening Romte Fryslân 2014 vastgesteld. Deze verordening behelst een aanpassing van de op 15 juni 2011 vastgestelde verordening en is op 16 augustus 2014 in werking getreden en in 2018 partieel herzien. In deze verordening is het beleid, zoals verwoord in het Streekplan, vertaald naar regels voor ruimtelijke plannen. De volgende artikelen uit de Verordening Romte zijn van belang:

Artikel 1.1.1

In dit artikel wordt aangegeven dat er in principe geen bouwmogelijkheden en gebruiksmogelijkheden zijn voor nieuwe stedelijke functies in het landelijk gebied. Hierin wordt als mogelijke afwijking gegeven dat in een ruimtelijk plan een uitbreidingslocatie aansluitend op bestaand stedelijk gebied kan worden toegestaan.

De voorgenomen ontwikkeling van de Heerenveenseweg 156- 174 in Wolvega valt volgens de Verordening Romte buiten bestaand stedelijk gebied. Maar sluit aan op de bestaande bebouwing van het dorp Wolvega en de bestaande bebouwing van het woonlint van de Heerenveenseweg. De voorgenomen ontwikkeling zet de opgezette stedenbouwkundige en landschappelijke structuur door. Hierdoor is de woningbouwontwikkeling in lijn met artikel 1.1.1.

Artikel 2.1.1

Dit artikel gaat over de ruimtelijke kwaliteit bij nieuwe ruimtelijke projecten. Hierin wordt het belang van een goede ruimtelijke inpassing omschreven voor uitbreidingslocaties of ontwikkelingen in het landelijk gebied. Vanwege de ligging van het plangebied in het landelijk gebied (aansluitend op stedelijk gebied) is de ruimtelijke kwaliteit van de voorgenomen ontwikkeling uitgewerkt in hoofdstuk 2 en in het stedenbouwkundig plan (bijlage 1). Hierin wordt onderbouwd dat de voorgenomen woningbouwontwikkeling een passende is binnen de huidige bebouwingsstructuur.

Artikel 2.3.1

Dit artikel gaat over het principe zorgvuldig ruimtegebruik. Bij zorgvuldig ruimtegebruik is het van belang dat plannen buiten bestaand stedelijk gebied invulling geven aan dit principe. Uit een motivering moet blijken dat de beoogde functie redelijkerwijs niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd. Paragraaf 3.1.3 gaat door middel van de ladder van duurzame verstedelijking in op de keuze voor de locatie. Er is sprake van een goede inpassing in en aansluiting op de al aanwezige bebouwingsstructuren.

Artikel 3.1.1

Dit artikel van de provinciale verordening stelt dat een ruimtelijk plan mogelijkheden voor woningbouw kan bevatten indien de aantallen en de kwaliteit van de woningbouw in overeenstemming zijn met een woonplan dat de schriftelijke instemming van Gedeputeerde Staten heeft. De ontwikkeling van het plangebied moet passen in het geheel van de regionale woningbouwafspraken tussen de regio waarbinnen de gemeente Weststellingwerf valt en de provincie Fryslân. Met de Provincie is de afspraak gemaakt dat er vrij gebouwd kan worden binnen het stedelijk gebied van de dorpen Wolvega en Noordwolde. Het perceel aan de Heerenveenseweg ligt net buiten het stedelijk gebied van Wolvega, maar grenst wel aan het stedelijk gebied. Het plan is in een vroeg stadium voorgelegd aan de Provincie, toen heeft de Provincie aangegeven vooraf geen bezwaren te hebben tegen het plan. Wel moeten eigen wooncontingenten gebruikt worden omdat het plan buiten het stedelijk gebied ligt. Daarom zijn er beschikbare contingenten gereserveerd voor dit plan.

Omgevingsverordening Fryslân 2022

Op 16 februari 2021 is de omgevingsverordening Fryslân als ontwerp ter inzage gelegd. Deze omgevingsverordening zal de Verordening Romte uit 2014 gaan vervangen als de Omgevingswet in werking treedt. De inhoudelijke principes uit beide verordeningen blijven grotendeels gelijk op het gebied van stedelijke functies waardoor de voorgenomen ontwikkeling ook binnen het beleid van de nieuwe omgevingsverordening Fryslân zal passen.

3.2.3 Ontgrondingen verordening

De provincie Fryslân heeft ook een Ontgrondingenverordening. Een ontgrondingsvergunning (een vergunning tot ontgronding als bedoeld in artikel 3 van de Ontgrondingenwet) is niet van toepassing op ontgrondingen die noodzakelijk zijn voor de verwerkelijking van een in niet langer dan 10 jaar geleden onherroepelijk geworden bestemmingsplan aan de grond gegeven bestemming, mits:

  • 1. In de bij het bestemmingsplan behorende planvoorschriften (beschrijving in hoofdlijnen) uitdrukkelijk is aangegeven dat de verwerkelijking van het plan een ontgronding inhoudt of insluit;
  • 2. De diepte van de ontgronding niet meer bedraagt dan 2,00 meter beneden het maaiveld of, wanneer de ontgronding plaatsvindt ten behoeve van de aanleg van een haven 2,00 meter beneden het oppervlaktewaterpeil;
  • 3. Bij de ontgronding niet meer dan 10.000 m³ bodemmateriaal naar elders wordt afgevoerd of in depot wordt gezet;

Een ontgronding is noodzakelijk om te voorzien in de verhardingsopgave. De diepte van de ontgronding/ wadi zal niet meer bedragen dan 2 meter beneden het maaiveld. Bij de ontgronding zal niet meer dan 10.000 m³ aan grond worden afgevoerd. Hiermee wordt aan bovenstaande voorwaarden uit de Ontgrondingenverordening voldaan. Een ontgrondingenvergunning is niet noodzakelijk.

3.2.4 Conclusie Provinciaal beleid

Bij de woningbouwontwikkeling wordt rekening gehouden met de bestaande omgevingskwaliteiten van het dorp en de omgeving van Wolvega. Hierbij wordt aangesloten op de Omgevingsvisie van de provincie Fryslân. Daarnaast zijn er vanuit de relevante artikelen uit de Verordening Romte (2014) geen belemmeringen. Door de krapte op de woningmarkt krijgen gemeenten meer ruimte voor woningbouw. Er wordt voldoende invulling gegeven aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik. Uit het voorgaande blijkt dat de provinciale belangen voldoende zijn geborgd.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Weststellingwerf: ruimte voor kwaliteit

Met de Omgevingsvisie Weststellingwerf: ruimte voor kwaliteit van juni 2019 zet de gemeente Weststellingwerf een nieuwe koers in. De Omgevingsvisie beschrijft de kaders voor ontwikkelingen in de leefomgeving. Inwoners hebben mee gedacht bij de totstandkoming van deze Omgevingsvisie. Daarbij komt dat de Omgevingsvisie ruimte biedt voor initiatieven vanuit de samenleving.

In tegenstelling tot de klassieke structuurplannen is een Omgevingsvisie geen plan dat alles vastlegt en daar allerlei regels aan koppelt. Integendeel, deze visie laat zo veel mogelijk ruimte voor maatwerk vanuit bewoners, ondernemers en andere partijen die betrokken zijn bij ontwikkeling van de gemeente. Omdat leefbare dorpen onmisbaar zijn voor de toekomst van de gemeente, wordt dat maatwerk in de visie vaak vertaald in ruimte bieden aan de dorpen. Om tot maatwerk te komen nodigt de gemeente de gemeenschap nadrukkelijk zelf uit om met (ruimtelijke) initiatieven te komen. Als die initiatieven bijdragen aan het versterken van de identiteit van de gemeente én voortbouwen op bestaande gebiedskwaliteiten, zal de gemeente zo veel mogelijk meedenken en meewerken om ze ook daadwerkelijk van de grond te krijgen.

Ruimte voor wonen op maat

Het is de verwachting dat het aantal inwoners van Weststellingwerf in de toekomst verder afneemt. Dit betekent dat er in de gemeente nog beperkt woningen bijgebouwd worden en dat de aandacht steeds meer gericht wordt op wat er al is en daarin ingepast moet worden. Net als bij voorzieningen wil de gemeente in de toekomst meer ruimte geven aan de samenleving voor maatwerk op woongebied. De bedoeling is dat het woningaanbod beter wordt afgestemd op de vraag. Daarbij is vooral aandacht nodig voor de huisvesting van ouderen en jongeren. Hiermee wil de gemeente het makkelijker maken voor starters om aan een woning te komen. Op dit moment onderzoekt de gemeente Weststellingwerf de mogelijkheden voor nieuwbouwlocaties in de dorpen binnen de 'rode contour' zoals aangegeven in de Omgevingsvisie.

Onderhavige realisatie betreft een woningbouwplan dat is voortgekomen uit de wens voor permanente woningbouw op de locatie van de Heerenveenseweg 156- 174. Daarnaast staat de doelstelling voor 30% sociale huurwoningen in elke gemeente centraal. Het initiatief sluit aan op het beleid zoals verwoord in de gemeentelijke Omgevingsvisie.

3.3.2 Bestemmingsplan De Plantage en omgeving (2013)

Het plangebied is juridisch-planologisch geregeld in het bestemmingsplan De Plantage, dat is vastgesteld op 22 maart 2013. In dit bestemmingsplan heeft het plangebied de enkelbestemming 'Woongebied'. Binnen het plangebied geldt als maatvoering een maximale bouwhoogte van 9 meter en een maximale goothoogte van 4 meter. Ook geldt er een maximaal aantal wooneenheden van drie. De voorgenomen ontwikkeling past binnen het gebruik van het geldende bestemmingsplan.

3.3.3 Conclusie gemeentelijk beleid

Uit het beleid van de gemeente komt duidelijk de behoefte naar woningen naar voren. Door de ligging van het plangebied, de inpassing met de huidige structuur van de wijk en het dorp, en de grote vraag op korte termijn maakt voorgenomen ontwikkeling passend binnen het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moet aandacht worden besteed aan wet- en regelgeving voor de verschillende omgevingsaspecten. Het gaat hierbij om het minimaliseren van de invloeden vanuit het plangebied op de omgeving en omgekeerd. Dat zijn de milieu- en omgevingsaspecten geluid, luchtkwaliteit, bodem, externe veiligheid, water, ecologie, archeologie, cultuurhistorie, bedrijven en milieuhinder en kabels en leidingen. In de volgende paragrafen worden deze omgevingsaspecten en eventueel daaraan verbonden planologische randvoorwaarden behandeld.

4.1 Mer-beoordeling

Toetsingskader

Bij elk ruimtelijk plan moet worden overwogen of een m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. In dat kader moet het bevoegd gezag nagaan of er activiteiten plaatsvinden die belangrijke negatieve effecten op het milieu kunnen hebben en die van een zodanige omvang kunnen zijn dat er aanleiding bestaat om de (uitgebreide) m.e.r.-procedure te doorlopen. De grondslag hiervoor bestaat enerzijds uit het Besluit m.e.r. (Besluit milieueffectrapportage) en anderzijds uit de hiervoor beschreven onderzoeken.

Als sprake is van een activiteit zoals genoemd in kolom 1 van de C-lijst van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) dient het bevoegd gezag de uitgebreide m.e.r.-procedure te doorlopen. Als sprake is van een activiteit in kolom 1 van de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) dient het bevoegd gezag te toetsen of er belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden.

Toetsing

Op voorliggende bestemmingsplan is categorie D11.2 uit de D-lijst van het Besluit m.e.r., van toepassing, te weten: "De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject, met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen". De ontwikkeling die met voorliggend bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, betreft het realiseren van maximaal 15 woningen en de bijbehorende infrastructuur. Hiermee vindt bij lange niet een overschrijding van de drempelwaarde van 2.000 woningen plaats. Daarmee is uitgesloten dat er sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplicht.

Voor alle andere gevallen waarvan de activiteit wel past binnen de beschrijving van kolom 1 uit de D-lijst, moet het bevoegd gezag (weliswaar vormvrij) beoordelen of desalniettemin de uitgebreide m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Op basis van de uitkomsten van het omgevingsonderzoek zoals dat in de rest van hoofdstuk 4 is toegelicht, kan worden geconcludeerd dat de effecten op het milieu beperkt zijn. Op grond hiervan kan het bevoegd gezag het besluit nemen dat er geen aanleiding is voor het doorlopen van de uitgebreide m.e.r.-procedure.

4.2 Milieuzonering

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Voor het omgevingstype 'gemengd gebied' gelden kleinere afstanden.

Toetsing

De beoogde ontwikkeling betreft een milieugevoelige functie (woningen). Vanwege de ligging van het plangebied nabij het industrieterrein De Plantage en de voorkomende agrarische activiteiten en de woonfuncties, is er sprake van een gemengd gebied.

Industrieterrein De Plantage

Aan de zuidoostzijde van het plangebied ligt het industrieterrein De Plantage. Op dit industrieterrein zijn in principe bedrijven in milieucategorie 3.1 en 3.2 toegestaan. Voordat bedrijven zich hier kunnen vestigen dient aan de milieuwetgeving te worden voldaan en moet er sprake zijn van een aanvaardbaar woon-, en leefklimaat. Een toetsing van de huidige bedrijvigheid op het bedrijventerrein is daarom van belang.

Het dichtstbijzijnde bedrijf nabij het plangebied betreft een Autodealer aan de Smalle Weegbree 1. Volgens de VNG publicatie "Bedrijven en Milieuzonering" geldt voor handel in auto's en motorfietsen, reparatie- en servicebedrijven een richtafstand van 30 meter in een rustige omgeving. Omdat er sprake is van een gemengd gebied mag de richtafstand met één stap worden verlaagd naar 10 meter. De afstand tussen het perceel van het autobedrijf en het plangebied is ongeveer 40 meter en vormt hiermee geen probleem voor de voorgenomen woningbouwontwikkeling.

Iets verderop zijn bedrijven in categorie 3.2 toegestaan. Voor dergelijke bedrijven geldt een richtafstand van 50 meter in een gemengd gebied. De afstand tussen dit deel van het bedrijventerrein en het plangebied bedraagt meer dan 200 meter. De mogelijkheden op het industrieterrein worden door de voorgenomen ontwikkeling niet beperkt.

Heerenveenseweg 119 Wolvega

Aan de Heerenveenseweg 119 in Wolvega is een agrarisch bedrijf in de branche fokken en houden van melkvee actief. Volgens de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering (2009) geldt voor het fokken en houden van rundvee een richtafstand van 100 meter. In een gemengd gebied kan 50 meter worden aangehouden. De afstand tussen het plangebied en dit agrarische bedrijf is ongeveer 90 meter. Hiermee wordt aan de richtafstanden van de VNG voldaan en hoeft daarom niet verder getoetst te worden.

Scheeneweg 5A Nijeholtwolde

Aan de Scheeneweg 5A is een agrarisch loonbedrijf en melkveehouderij gevestigd. Voor algemene loonbedrijven groter dan 500 m² geldt een richtafstand van 30 meter. Voor melkveehouderijen geldt een afstand van 100 meter. De afstand tussen het plangebied en het loonbedrijf is meer dan 400 meter.

Op basis van bovenstaande motivering is het niet noodzakelijk om een nader onderzoek uit te voeren naar milieuzonering.

Conclusie

Ter plaatse van de beoogde ontwikkeling is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het aspect milieuhinder en (agrarische) bedrijven staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.3 Geluid

Toetsingskader

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd indien een plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. In de omgeving van het plangebied is geen gezoneerd bedrijventerrein, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, aanwezig. Het aspect industrielawaai is niet van toepassing. Het plangebied is niet gelegen binnen de wettelijke geluidzone van het spoortraject Leeuwarden- Zwolle. Het aspect railverkeerlawaai hoeft ook niet te worden getoetst. Het plangebied ligt wel binnen de wettelijke geluidzone van de Heerenveenseweg. Het aspect wegverkeerslawaai is daarom wel van belang. Er is daarom onderzocht of de geluidbelasting van deze wettelijke gezoneerde geluidbronnen, ter plaatse van de te realiseren woningen, voldoet aan de wettelijke grenswaarden. Het akoestisch onderzoek is in bijlage 3 toegevoegd. Ook wordt er in deze paragraaf ingegaan op de productie van geluid door warmtepompen.

Wegverkeerslawaai

Langs alle wegen, met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven, bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidhinder vanwege een weg aan bepaalde wettelijke normen dient te voldoen. De breedte van een geluidszone voor wegen is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de binnen- of buitenstedelijke ligging. Voor de geluidsbelasting op de gevels van woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen binnen de wettelijke geluidszone van een weg, gelden bepaalde voorkeursgrenswaarden en maximale ontheffingswaarden. Voor het plangebied geldt de algemene voorkeursgrenswaarde van Lden = 48 dB. De maximale grenswaarde bedraagt Lden = 63 dB (binnenstedelijke situatie).

De Heerenveenseweg is een weg met, ter hoogte van het plangebied, een snelheidsregime van 50 km/uur en is daardoor zoneringsplichtig. De zone bedraagt 250 meter aan weerszijden van de weg. Het plangebied ligt binnen deze zone waardoor onderzoek noodzakelijk is.

Akoestisch onderzoek

Het plangebied ligt binnen wettelijke (Wet geluidhinder) geluidzone van de Heerenveenseweg. Om die reden is een akoestisch onderzoek uitgevoerd om de geluidcontouren van deze weg te bepalen. Het bepalen van de geluidscontouren is uitgevoerd op basis van de Standaard Rekenmethode II (SRM II) conform het Reken- en Meetvoorschrift 2012.

Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de contour van de voorkeursgrenswaarde van Lden = 48 dB nagenoeg over het gehele plangebied voor de nieuwe woningen ligt. De berekende Lden = 60 dB contour ligt gelijk met de rooilijn van de bestaande woningen langs de Heerenveenseweg. Dit houdt in dat om in het plangebied woningen te realiseren dit in het kader van de Wet geluidhinder mogelijk is met een hogere waarde van ten hoogste Lden = 60 dB voor de langs de Heerenveenseweg te situeren woningen. Voor de verder van de Heerenveenseweg te situeren woningen kan worden volstaan met een lagere hogere waarde conform de contouren uit het akoestisch onderzoek.

Hogere grenswaarden kunnen alleen worden verleend, nadat is onderbouwd dat maatregelen om de geluidbelasting op de gevel van geluidgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Omdat het slechts 15 woningen betreft, zijn bronmaatregelen financieel niet haalbaar (geluidreducerend asfalt). Geluidschermen zijn vanuit stedenbouwkundig opzicht niet gewenst. Voor de voorgenomen woningen wordt een hogere waarde in het kader van de wet geluidhinder vastgesteld. Het ontwerp besluit hogere waarde is als bijlage 4toegevoegd.

Warmtepompen

Warmtepompen, en dan met name lucht-/water warmtepompen, kunnen geluid produceren. In artikel 3.8, lid 2 van het Bouwbesluit 2012 worden eisen gesteld aan buiten opgestelde installaties voor warmte- of koudeopwekking (dus ook Airco's). Op de perceelsgrens mag het geluidniveau niet meer bedragen dan 40 dB(A), bepaald volgens de Handleiding Meten en Rekenen Industrielawaai en het gestelde in bijlage VIII bij de Regeling Bouwbesluit 2012. Op basis daarvan geldt dat indien een installatie een afzonderlijke instelling heeft voor de avond- en nachtperiode (19:00 - 7:00 uur), wordt het gemeten geluidsniveau in de dagperiode (7:00 - 19:00 uur) gecorrigeerd met -5 dB, wat betekent dat 45 dB(A) is toegestaan.


In of rond een nieuwe woonwijk kan een cumulatief effect ontstaan vanwege alle individuele warmtepompen. Dit effect is locatiespecifiek en afhankelijk van de per woning te installeren installatie en daarmee op voorhand niet te kwantificeren. Gezien de eisen op de perceelsgrens wordt er geen relevant cumulatief effect verwacht. Een toetsing van dit aspect kan niet eerder plaatsvinden dan ten tijde van de aanvraag van een Omgevingsvergunning.

Conclusie

Voor de realisatie van de voorgenomen ontwikkeling zal door de gemeente Weststellingwerf een hogere grenswaarde worden vastgesteld. Met deze hogere grenswaarde blijft er sprake van een goede ruimtelijke ordening. Het plan is ook voor het aspect geluid uitvoerbaar.

4.4 Water

Toetsingskader

Een belangrijke verplichting voor alle ruimtelijke plannen en projecten is de watertoets. Hierin wordt beoordeeld wat de effecten van de ruimtelijke ontwikkeling op de waterhuishouding zijn en of er waterschapsbelangen spelen. De belangrijkste thema's zijn waterveiligheid, de afvoer van schoon hemelwater en afvalwater en de waterkwaliteit.

Het plangebied ligt in het beheersgebied van Wetterskip Fryslân. Het plan is via de digitale watertoets beoordeeld op de waterschapsbelangen. Uit de watertoets blijkt dat de normale procedure van toepassing is op het plan (zie bijlage 5). In het kader van het wettelijk vooroverleg zal er overleg plaatsvinden met het Wetterskip Fryslân. Het Wetterskip zal ook bij de verdere uitwerking van het plan worden betrokken. Onderstaand zijn de resultaten van de digitale watertoets uitgewerkt.

Toetsing

Toename verharding

Door ruimtelijke ontwikkelingen neemt de hoeveelheid verhard oppervlak toe met als gevolg een versnelde afvoer van hemelwater. Het is nodig om deze versnelde afvoer te compenseren om de waterberging in een gebied in stand te houden. Het is niet toegestaan zonder watervergunning neerslag versneld tot afvoer te laten komen indien daarbij meer dan 200 m2 onverharde grond in stedelijk gebied en 1500 m2 in landelijk gebied wordt bebouwd of verhard. Omdat de planlocatie op dit moment weiland is met tijdelijke bebouwing wordt uitgegaan van de normen voor het landelijk gebied. Er geldt een vrijstelling van de vergunningsplicht wanneer wordt voldaan aan de compensatieregels genoemd in het wateradvies. De meest voorkomende manier van compenseren is het graven van extra oppervlaktewater. Bij het graven van extra oppervlaktewater hanteert het Wetterskip de volgende compensatienorm:

  • Boezem 5%, dit heeft alleen betrekking op de Friese boezem;
  • Polder 10%

Voor de woningbouwontwikkeling aan de Heerenveenseweg in Wolvega bestaat de toename aan verharding uit:

  • 855 m² voor de woningen;
  • 1073 m² tuin (uitgeefbare kavels);
  • 577 m² rijbaan voor de auto;
  • 476 m² wandelpaden;
  • 265 m² parkeren.

In totaal is er sprake van een toename aan verharding van 3.246 m². Hoe de verharding zal worden gecompenseerd wordt met het Wetterskip afgestemd. In het plangebied is voldoende ruimte aanwezig om de toename aan verharding te compenseren.

Dempen en graven van oppervlaktewater

Voor het dempen van oppervlaktewater is het beleid van Wetterskip Fryslân dat dit voor 100% gecompenseerd moet worden in hetzelfde peilgebied. Er wordt voor de voorgenomen ontwikkeling geen water gedempt. Mogelijk wordt voor de compensatieplicht water gegraven.

Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

4.5 Bodem

Toetsingskader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.

Toetsing

Om eventuele belemmeringen in te schatten is het bodemloket geraadpleegd (figuur 4.1).

Volgens het bodemloket in het plangebied voldoende onderzocht. Voor de tijdelijke huisvesting van Oekraïense oorlogsvluchtelingen is de bodem van het plangebied al onderzocht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0098.BPHeerenveenseweg-ON01_0006.png"

Figuur 4.1 Bodeminformatie plangebied (Bron: Bodemloket.nl)

Geonius Milieu B.V. heeft in opdracht van Gemeente Weststellingwerf een milieuhygiënisch vooronderzoek (bijlage 6) uitgevoerd. Op basis van het uitgevoerde vooronderzoek blijkt dat voor de onderzoekslocatie geen activiteiten te verwachten zijn die tot een bodemverontreiniging hebben kunnen leiden. Derhalve achten we de uitvoering van een verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740 op de onderzoekslocatie niet noodzakelijk. Ter plaatse van onderhavige onderzoekslocatie zijn geen asbestverdachte plaatmaterialen waargenomen. Op basis van het uitgevoerde vooronderzoek blijkt dat voor de onderzoekslocatie met betrekking tot asbest in bodem de hypothese “onverdacht” van toepassing is. Verder onderzoek wordt niet noodzakelijk geacht.

Conclusie

Door middel van het uitgevoerde milieuhygiënisch onderzoek is de kwaliteit van eventueel vrijkomende materialen ten aanzien van de ontwikkeling van nieuwbouw op de onderzoekslocatie in voldoende mate in beeld gebracht. Er zijn vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.6 Archeologie

Toetsingskader 

Rijk en provincie stellen zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologisch erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken.

Doelstelling van het Verdrag van Valetta is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.

In de provincie Friesland wordt gebruik gemaakt van de archeologische kaart FAMKE. FAMKE staat voor Friese Archeologische Monumentenkaart Extra. De FAMKE bestaat uit twee advieskaarten, één voor de periode steentijd - bronstijd (300.000 - 800 v Chr.), en één voor de periode ijzertijd - middeleeuwen (800 v Chr. - 1500 n Chr.).

Toetsing

Volgens de kaart ijzertijd-middeleeuwen van FAMKE geldt voor het plangebied karterend onderzoek 3. In deze gebieden kunnen zich archeologische resten bevinden uit de periode ijzertijd - middeleeuwen. Het gaat hier dan met name om vroeg en vol-middeleeuwse veenontginningen. De provincie beveelt aan om bij ingrepen van meer 5.000 m² een historisch en karterend onderzoek te verrichten, waarbij speciale aandacht moet worden besteed aan eventuele Romeinse sporen en/of vroeg-middeleeuwse ontginningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0098.BPHeerenveenseweg-ON01_0007.jpg"

Figuur 4.2 Ligging plangebied met FAMKE-advieskaart steentijd - bronstijd

Op de kaart steentijd-bronstijd van FAMKE wordt aangegeven dat voor het plangebied karterend onderzoek 1 van toepassing is. In deze gebieden kunnen zich archeologische resten uit de steentijd vlak onder de oppervlakte bevinden, die zijn afgedekt door een dun veen- of kleidek. De provincie beveelt daarom aan om bij ingrepen van meer dan 500m² een karterend (boor)onderzoek uit te laten voeren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0098.BPHeerenveenseweg-ON01_0008.jpg"

Figuur 4.3 Ligging plangebied met FAMKE-advieskaart ijzertijd-middeleeuwen

Archeologisch onderzoek

In het plangebied is de bodem tot minimaal 60 centimeter onder het maaiveld verstoord en is er weinig over van de natuurlijke bodemopbouw. Tevens zijn er geen archeologische indicatoren aangetroffen, die wijzen op een behoudenswaardige vindplaats. Gezien deze resultaten geeft het onderzoek geen aanleiding tot een archeologisch vervolgonderzoek. Evenmin zijn binnen het plangebied archeologische resten aangetroffen waarmee bij de verdere planvorming rekening zou moeten worden gehouden. Het plangebied kan wat betreft de archeologie vrij worden gegeven voor de voorgenomen ontwikkelingen.

Namens de gemeente Weststellingwerf heeft Steunpunt Monumentenzorg Fryslân de rapportage getoetst. De gemeente Weststellingwerf is geadviseerd het bovengenoemde advies over te nemen en geen verder archeologisch onderzoek voorafgaande aan de bouwwerkzaamheden te vragen.

In alle gevallen blijft onverminderd van kracht dat indien bij toekomstig graafwerk onverhoopt toch archeologische vondsten worden gedaan of archeologische grondsporen worden aangetroffen, hiervan direct melding te worden gemaakt bij de ministerconform de Erfgoedwet 2015, artikel 5.10 & 5.11. Wij adviseren dit te doen bij de gemeente Weststellingwerf. Het volledige archeologisch onderzoek is toegevoegd als bijlage 7.

Conclusie

Het aspect archeologie staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.7 Cultuurhistorie

Toetsingskader

Het Rijk heeft in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in artikel 3.1.6 lid 5 sub a vastgelegd dat gemeenten bij ruimtelijke plannen rekening moeten houden met aanwezige cultuurhistorische waarden. Naast wetgeving op Rijksniveau is ook in de 'Verordening Romte Fryslân 2014' in artikel 2.1.1 vastgelegd dat gemeenten in een ruimtelijk plan moeten aangeven op welke wijze het plan rekening houdt met cultuurhistorische elementen en structuren zoals opgenomen in de provinciale structuurvisie 'Grutsk op 'e Romte'.

Toetsing

Om de cultuurhistorische waarden vast te stellen is de cultuurhistorische kaart van de provincie Fryslân geraadpleegd. Aan de hand van de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie is gekeken naar de cultuurhistorische elementen in en nabij het plangebied. Volgens de Cultuurhistorische Kaart Fryslân zijn er binnen het plangebied geen cultuurhistorische waardevolle elementen aanwezig. Rondom het plangebied zijn wel een aantal oude en nieuwe paden aangegeven.

Conclusie

Met de voorgenomen ontwikkeling worden geen cultuurhistorische waardevolle elementen direct of indirect beschadigd.

4.8 Ecologie

Algemeen

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met Natura 2000-gebieden en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • overige soorten.

Gebiedsbescherming

Natura 2000-gebied

Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming beschermd.

Het plangebied ligt niet binnen een Natura 2000-gebied. De dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden betreffen het Sneekermeergebied, Deelen, Fochteloërveen, Rottige Meenthe & Brandemeer, Weerribben, Drents- Friese World & Leggelderveld, Holtingerveld en Dwingelderveld. Alleen het Sneekermeergebied en de Deelen zijn hierbij niet stikstofgevoelig. Ondanks dat de voorgenomen locatie voor woningbouw buiten de grenzen van de Natura 2000- gebieden ligt, kan de ontwikkeling van het plangebied leiden tot een toename van stikstofdepositie in de Natura 2000-gebieden in de omgeving. In het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) moet beoordeeld worden of het plan leidt tot een verslechtering van de kwaliteit van de beschermde habitats en de habitats van soorten binnen de Natura 2000-gebieden. Het is daarom noodzakelijk om een AERIUS berekening uit voeren om te bepalen of stikstofdepositie een knelpunt vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.

Wettelijk kader

Naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 mei 2019 met betrekking tot het Programma Aanpak Stikstof wordt bij vrijwel ieder plan stilgestaan bij de mogelijke stikstofemissie en het effect daarvan op Natura 2000-gebieden. Per 1 juli 2021 trad de Wet stikstofreductie en natuurverbetering (Wsn) en het Besluit stikstofreductie en natuurverbetering (Bsn) in werking. De Wsn en de Bsn regelden een vrijstelling voor de vergunningsplicht van artikel 2.7 lid 2 Wnb voor de aanlegfase van bouwwerkzaamheden. Op 2 november 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:3159) is in de zaak van Porthos een uitspraak gedaan door de Afdeling bestuursrechtspraak over deze partiële bouwvrijstelling. Uit deze uitspraak blijkt dat art. 2.9a van de Wnb en art. 2.5 Bnb in strijd is met art. 6 van de Habitatrichtlijn uit de Wet natuurbescherming. Er wordt daarom teruggegaan naar de situatie vóór 1 juli 2021 waarbij ook de aanlegfase van bouwprojecten moet worden doorgerekend voor stikstofdepositie om significant negatieve effecten op Natura 2000 gebieden te kunnen uitsluiten.

Stikstofberekening

De berekening met AERIUS genereert een rekenresultaat waarin wordt geconstateerd dat er als gevolg van de gewenste ontwikkeling geen sprake is van een overschrijding van meer dan 0,00 mol N/ha/jaar op de stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden. De aanleg- en exploitatiefase zijn worstcase in dezelfde berekening meegenomen. Er treedt door de stikstofdepositie geen negatief effect op in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) beschermde Natura 2000-gebieden. Een vergunning van de Wnb is in het kader van de stikstofdepositie dan ook niet nodig. De stikstofberekening en de bijbehorende memo zijn opgenomen in bijlage 8.

Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij'-principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

Het plangebied ligt niet binnen het concreet begrensde NNN. Omdat de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland geen externe werking heeft, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties. Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van enige aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN.

Soortenbescherming

Wat betreft de soortenbescherming is de Wet natuurbescherming van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd. In het kader van dit plan is een ecologische quickscan uitgevoerd om na te gaan of er maatregelen moeten worden genomen ten aanzien van beschermde soorten (bijlage 9).

 Ecologische Quickscan

Ten behoeve van de soortenbescherming is op 26 juli 2023 een ecologische quickscan uitgevoerd welke is opgenomen in bijlage 9. Aan de hand van het veldbezoek en de daarop volgende bureaustudie is gebleken dat vrijwel alle vormen van negatieve effecten op beschermde natuurwaarden onder de Wet natuurbescherming (Wnb) als gevolg van de voorgenomen werkzaamheden op voorhand kunnen worden uitgesloten. Een uitzondering daarop wordt gevormd door vogelsoorten waarvan de nesten geen jaarronde bescherming genieten, maar wel beschermd zijn wanneer er sprake is van een broedgeval. Hiervoor wordt geadviseerd om de werkzaamheden buiten de broedperiode (15 maart – 15 juli) uit te voeren.

Algemene zorgplicht

Onder de Wet natuurbescherming geldt, net als voorheen onder de Flora- en faunawet, een zorgplicht voor alle in het wild levende dieren. Die zorgplicht houdt in dat u de werkzaamheden die nadelig kunnen zijn voor dieren en planten in redelijkheid zo veel mogelijk nalaat of maatregelen neemt om onnodige schade aan dieren en planten te voorkomen.

Houtopstanden

Onder de Wet natuurbescherming worden ook houtopstanden beschermd. Als er een (deel van een) houtareaal wordt gekapt van meer dan 10 are (1000 m2) of een (deel van een) bomenrij van minimaal 20 bomen buiten de bebouwde kom kan er sprake zijn van een meld- en/of herplantingsplicht. Binnen het planvoornemen worden er geen bomen gekapt. Er is geen sprake van een meld- en/of herplantingsplicht.

Natuurinclusief bouwen

Door natuurinclusief te ontwerpen en te bouwen wordt een gezonde en aantrekkelijke leefomgeving waar mensen én dieren prettig samen leven gecreëerd. Een groene en diverse leefomgeving heeft positief effect op o.a.:

  • Hittestress
  • Wateroverlast
  • Gezondheid
  • Biodiversiteit

Door natuurinclusief te bouwen wordt er ruimte geboden aan onder ander broedvogels, vleermuizen en insecten. De biodiversiteit stimuleren kan door:

  • Creëren van verblijfplaatsen (nestkasten en insectenhotels);
  • Groene daken en gevels;
  • Natuurlijke beplanting;
  • Wateropvang en hergebruik;
  • Groene parkeerplaatsen.

In de verdere uitwerking van het plangebied zal rekening worden gehouden met de uitgangspunten van natuurinclusief bouwen.

Conclusie

Er worden geen beschermde soorten in het plangebied gehinderd door de voorgenomen ontwikkeling. Er zijn geen mitigerende maatregelen nodig. Er treedt door de stikstofdepositie geen negatief effect op in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) beschermde Natura 2000-gebieden.

4.9 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In de Wet milieubeheer zijn normen voor luchtkwaliteit opgenomen. Deze normen zijn bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging, tegen te gaan. Als maatgevend voor de luchtkwaliteit worden de gehalten fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) gehanteerd.

Op grond van artikel 5.16 van de Wet milieubeheer kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate (nibm)

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden twee situaties onderscheiden:

  • een plan heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een plan valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

Toetsing

Het project maakt de realisatie van maximaal 15 woningen mogelijk. Dit aantal valt ruim onder de grens van 1.500 woningen, die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Het plan draagt dan ook niet in betekenende mate bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijnstof in de lucht. Er wordt voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving en nader onderzoek is niet noodzakelijk. Tevens worden de woningen niet aangemerkt als gevoelige bestemming in het kader van het 'Besluit gevoelige bestemmingen'.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.10 Externe veiligheid

Toetsingskader

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan.

Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. In dat besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering.

Toetsing

Aan de hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Ten zuiden van het plangebied, aan de Smalle Weegbree, staat een opslagtank voor propaan. De inhoud van deze tank is 8 m³. Voor een propaan opslagtank gelden onderstaande richtafstanden. (tabel 4.1).

afbeelding "i_NL.IMRO.0098.BPHeerenveenseweg-ON01_0009.png"

Tabel 4.1: Veiligheidsafstanden Propaan opslagtanks

Voor de propaan gastank nabij het plangebied geldt een explosieaandachtgebied van 50 meter en een brandaandachtgebied van 25 meter. Het plangebied valt niet binnen het brandaandachtsgebied, maar wel binnen het explosieaandachtsgebied. Binnen het explosieaandachtsgebied mogen geen zeer kwetsbare gebouwen mogelijk worden gemaakt zoals ziekenhuizen, kinderdagverblijven of een bejaardentehuis. Er worden met dit plan geen zeer kwetsbare gebouwen mogelijk gemaakt. De woningen komen op een grotere afstand dan 50 meter van de propaan opslagtank. Het risico is hierbij aanvaardbaar.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de haalbaarheid van het voorliggend plan.

4.11 Kabels en leidingen

Toetsingskader

Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een Klic-melding in kaart gebracht.

Toetsing

Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig.

Conclusie

Het aspect kabels en leidingen vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling

Hoofdstuk 5 Juridische regeling

5.1 Systematiek

Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen conform de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, digitaal en analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld conform deze standaarden.

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.

5.2 Toelichting op de bestemmingen

In het voorliggende bestemmingsplan wordt de beoogde situatie vastgelegd. Het plangebied heeft in dit plan een enkele bestemming.

Wonen

De woonbestemming heeft betrekking op woningen en bijbehorende bouwwerken met tuinen en erven. Ook zijn binnen de woonbestemming parkeer-, water-, en groenvoorzieningen toegestaan. De wegenstructuur wordt binnen de woonbestemming geregeld. Er geldt binnen deze bestemming een maximum van 15 woningen. Deze woningen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd. De goot- en bouwhoogte worden geregeld door middel van een aanduiding op de verbeelding.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. In dat verband wordt een onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Participatie

27 november 2023 heeft de gemeente Weststellingwerf een participatieavond georganiseerd in de vorm van een inloopavond. De gemeente is in gesprek gegaan met de omwonenden. Een aantal omwonenden hebben opmerkingen gemaakt die we mee kunnen nemen in het stedenbouwkundig ontwerp en het bestemmingsplan. De reacties waren over het algemeen redelijk positief, dit komt onder andere door dat het al eerder bekend is gemaakt dat deze kavel op den duur ontwikkeld gaat worden voor een definitieve woonfunctie.

Vooroverleg

Omdat de gemeente de belanghebbenden wil betrekken bij de planvorming, wordt op basis van het wettelijk vooroverleg het plan in deze periode aangeboden aan verschillende overlegpartners. Provincie Fryslân heeft gebruikt gemaakt van deze mogelijkheid en een vooroverleg reactie ingediend (bijlage 10). Uit de reactie van de provincie blijkt dat de provinciale belangen aanleiding geven tot het maken van verschillende opmerkingen op het gebied van de Woondeal, houtopstanden, stikstof, ontgrondingen en natuurinclusief bouwen. Naar aanleiding van de reactie van de provincie is het bestemmingplan op de bovenstaande onderwerpen aangevuld en kwalitatief verbeterd. Ook heeft de provincie gereageerd op de ruimtelijke kwaliteit van het plan. Om de nieuwe woningen stedenbouwkundig in te passen op de Heerenveenseweg is ervoor gekozen om de woningen op de bestaande rooilijn te leggen. De groenstrook dit nu nog tussen de weg en de uitgeefbare kavels ligt zou uitgegeven kunnen worden zodat de woningen ook nog een voortuin aan de Heerenveenseweg hebben. Het planvoornemen is naar aanleiding van de reactie van de provincie niet aangepast.

Zienswijzen

Vervolgens zal het ontwerpbestemmingsplan gedurende 6 weken ter inzage liggen. Tijdens deze periode zal eenieder in de gelegenheid worden gesteld om een zienswijze in te dienden.

Vaststelling

Het bestemmingsplan zal naar aanleiding van eventuele zienswijzen gewijzigd of ongewijzigd worden vastgesteld. Uiteindelijk is tegen het vaststellingsbesluit beroep mogelijk bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

Financiële haalbaarheid

Met de uitvoering van dit plan wordt de bouw van maximaal 15 woningen mogelijk gemaakt. De gronden waarop deze woningen worden gebouwd, zijn gemeentelijk eigendom. De opbrengsten worden gegenereerd uit de uitgifte van de gronden. De kosten die uit het plan (kunnen) voortvloeien zijn onder andere planschadekosten, plankosten, kosten voor bouw- en woonrijp maken, kosten voor voorbereiding en toezicht.

Grondexploitatie

Doel van de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen grondexploitatieregeling is het bieden van ruimere mogelijkheden voor het kostenverhaal en het creëren van meer sturingsmogelijkheden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden, (woning)bouwcategorieën en fasering. Bij de privaatrechtelijke weg worden dergelijke afspraken in een (anterieure) overeenkomst vastgelegd. Er wordt geen exploitatieplan conform artikel 6.12 Wro opgesteld, omdat het kostenverhaal is geregeld door opbrengsten uit uitgifte van gronden.