direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Wolvega- Pieterslaan 85a
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0098.BPPieterslaan85A-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In het dorp Wolvega, aan de Pieterslaan 85a, heeft de gemeente Weststellingwerf het voornemen om in samenwerking met Woonstichting Weststellingwerf woningbouw te realiseren. Het is de wens om in het plangebied maximaal 17 sociale huurwoningen te ontwikkelen. In het plangebied was vroeger een hoveniersbedrijf gevestigd. Het merendeel van de bedrijfsgebouwen is inmiddels gesloopt. Wegens de groeiende behoefte aan woningen is door de gemeente besloten om de juridisch-planologische regeling voor de voorgenomen woningbouwontwikkeling op te stellen.

De woningbouwontwikkeling is niet mogelijk op basis van het geldende bestemmingsplan Wolvega (2011). Het plangebied heeft op dit moment de bestemming 'Bedrijf'. Binnen deze bestemming zijn geen woningen, anders dan bedrijfswoningen toegestaan. De ontwikkeling van maximaal 17 sociale huurwoningen is in strijd met de gebruiks- en bouwregels van het geldende bestemmingsplan. Om de ontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk te maken is het opstellen van een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk, waarin het voornemen toegelicht, gemotiveerd en geregeld wordt. Dit bestemmingsplan voorziet hierin.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt in het midden van het dorp Wolvega, tussen de kernen Steenwijk en Heerenveen. De ligging van het plangebied is weergegeven in figuur 1.1. Het plangebied is kadastraal bekend als Wolvega, sectie D, nummer 7649. Het plangebied wordt ingeklemd door de Merelstraat (westzijde), Keiweg (noordzijde), Pieterslaan (oostzijde) en de Leeuwerikstraat (zuidzijde). De Zilverlaan verbindt de westzijde van het plangebied met het centrum van Wolvega. Ten noorden van het plangebied ligt het bedrijventerrein van Wolvega. De rest van de omgeving van het plangebied bestaat uit woongebied. Aan de westzijde van het plangebied ligt een groenvoorziening.

afbeelding "i_NL.IMRO.0098.BPPieterslaan85A-ON01_0001.png" Figuur 1.1 Ligging van het plangebied (Bron: Pdok.nl)

1.3 Planologische regeling

Het plangebied is juridisch-planologisch geregeld in het bestemmingsplan Wolvega, dat is vastgesteld op 19 september 2011. In dit bestemmingsplan heeft het plangebied de enkelbestemming 'Bedrijf' met de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf- afwijkende categorie bedrijven'. In figuur 1.2 is een uitsnede van het bestemmingsplan weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0098.BPPieterslaan85A-ON01_0002.png"

Figuur 1.2 Uitsnede bestemmingsplan Wolvega 2011 (Bron: ruimtelijkeplannen.nl)

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor gebouwen ten behoeve van bedrijven onder de categorieën 1 en 2 en voor bedrijfswoningen. Ter plaatse van de aanduiding voor 'specifieke vorm van bedrijf-afwijkende categorie bedrijven' is specifiek een hoveniersbedrijf toegestaan aan de Pieterslaan 85a.

Een gebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd. Per bouwperceel mag maximaal één bedrijfswoning worden opgericht met dien verstande dat het aantal bedrijfswoningen niet meer mag bedragen dan het bestaande aantal. De maximale goothoogte mag 4 meter bedragen en de maximale bouwhoogte is 9 meter.

Het voorgenomen woningbouwinitiatief past niet binnen de geldende regeling, er is strijd met zowel de gebruiks- als bouwregels van het geldende bestemmingsplan.

1.4 Leeswijzer

Deze toelichting is onderdeel van het bestemmingsplan voor de woningbouwontwikkeling aan de Pieterslaan 85a in Wolvega. De opbouw van deze toelichting is als volgt:

  • na deze inleiding worden in hoofdstuk 2 de huidige situatie en de gewenste situatie beschreven;
  • in hoofdstuk 3 wordt het relevante beleid op Rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau behandeld;
  • een toetsing van het plan aan de wet- en regelgeving voor de verschillende omgevingsaspecten is in hoofdstuk 4 opgenomen;
  • hoofdstuk 5 behandelt de juridische regelingen;
  • tot slot bevat hoofdstuk 6 de uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

Dit bestemmingsplan is opgesteld om de beoogde ontwikkeling (het initiatief) mogelijk te kunnen maken. In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. De ontwikkeling moet op een goede manier worden ingepast in de omgeving. Daarom is in dit hoofdstuk een beschrijving van de bestaande situatie opgenomen. Vervolgens is de ruimtelijke kwaliteit en de landschappelijke inpassing door middel van het stedenbouwkundig plan gemotiveerd.

2.1 Huidige situatie

Het plangebied bestaat uit het perceel Pieterslaan 85a, binnen de bebouwde kom van Wolvega. Het gehele perceel heeft een oppervlakte van circa 4.200 m². Het perceel is deels in gebruik als opslagterrein voor de gemeente. Het oostelijke deel van het plangebied wordt gebruikt als moestuin. Het terrein is grotendeels verhard met klinkers. Ongeveer 300 m² van het plangebied is verhard met puin. Het terrein is toegankelijk vanaf de Pieterslaan.

Het plangebied ligt in de woonwijk Meulepolle tussen een bedrijventerrein ten noordwesten en het oude centrum van Wolvega ten zuidoosten. Het terrein grenst aan alle kanten aan de achtertuinen van de woningen rondom het perceel. Deze woningen liggen aan de Keiweg, Pieterslaan, Leeuwerikstraat, Merelstraat en de Zilverlaan. Het gaat daarbij om een variatie aan alleenstaande woningen en een groot aantal rijwoningen van twee lagen met kap.

In Wolvega is relatief veel groen aanwezig in de vorm van plantsoentjes en perken. Kenmerkende elementen zijn de houtwallen in noord-zuidrichting. Deze houtwallen zijn kenmerkend voor de ontstaansgeschiedenis van Wolvega. Rondom het plangebied zijn geen houtwallen aanwezig.

In figuur 2.1 is een luchtfoto weergegeven van de huidige situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0098.BPPieterslaan85A-ON01_0003.png"

Figuur 2.1 Luchtfoto van de huidige situatie (Bron: Pdok.nl)

2.2 Voorgenomen situatie

Het planvoornemen is het planologisch mogelijk maken van 17 sociale huurwoningen op het perceel van de Pieterslaan 85a in Wolvega. Het is de bedoeling dat de woningen in samenwerking met Woonstichting Weststellingwerf worden gerealiseerd. De huidige bedrijfsbestemming zal verdwijnen en de bestaande loods zal worden gesloopt. Voor de toegang van het plangebied vanaf de Merelstraat worden twee woningen gesloopt. Voor het plangebied is een stedenbouwkundig plan opgesteld (zie bijlage 1). Hier wordt in de rest van dit hoofdstuk verder op ingegaan.

2.2.1 Stedenbouwkundig plan

De bebouwing in Wolvega bestaat overwegend uit traditionele bouw van één of twee bouwlagen met kap. Wolvega kenmerkt zich door een heldere, compacte opbouw met een strakke, overwegend noord-zuid verkaveling. Deze noord-zuid richting is te herleiden naar de oorspronkelijke verkavelingsstructuur. Opvallend zijn de zogenaamde 'schuinpaden' die de strakke noord- zuid verkavelde wegen schuin doorkruisen. De dorpskern kenmerkt zich door kleinschalige bebouwing met veel winkels en voorzieningen.

Aan de hand van bovenstaande eigenschappen van de omgeving zijn de volgende stedenbouwkundige uitgangspunten bepaald:

  • Maximaal 17 woningen;
  • Zuinig ruimtegebruik;
  • Beperkte verharding (overgang groene omgeving, klimaatadaptie);
  • Aandacht voor de openbare ruimte;
  • Aansluiten op bestaande groenelementen;
  • Auto-ontsluiting via de Merelstraat;
  • Langzaamverkeersontsluiting via de Pieterslaan;
  • Woningen noordzijde plangebied hebben een nokhoogte van maximaal 6 meter.

De stedenbouwkundige uitgangspunten zijn vervolgens uitgewerkt in vier verschillende varianten voor de inrichting van het plangebied. Op basis van de varianten heeft de gemeente de voorkeur uitgesproken voor een combinatie van de varianten B en C. In de voorkeursvariant zijn de woningen het beste bereikbaar voor de hulpdiensten. Ook is er bij de voorkeursvariant ruimte voor een groene inrichting. De voorkeursvariant is uitgewerkt tot een stedenbouwkundig plan (figuur 2.2 en bijlage 1).

afbeelding "i_NL.IMRO.0098.BPPieterslaan85A-ON01_0004.png"

Figuur 2.2 Stedenbouwkundig ontwerp Pieterslaan 85a Wolvega (Bron: Rho Adviseurs en gemeente Weststellingwerf)

Het stedenbouwkundige plan gaat uit van het doortrekken van de Merelstraat en het creëren van een parkeerplaats aan de westzijde van het plangebied. Hierdoor is het plangebied grotendeels autovrij.

Voor de woningen is gekozen voor twee verschillende typen woningen. Aan de noordzijde komen 7 seniorenwoningen en aan de zuidzijde 10 eengezinswoningen. De seniorenwoningen bestaan uit één bouwlaag met kap. De eengezinswoningen bestaan uit twee bouwlagen met kap.

2.2.2 Ruimtelijke kwaliteit

Door de invulling van de gronden aan de Pieterslaan 85a is er sprake van een inbreidingslocatie. De bestaande bedrijfsbestemming verdwijnt en er wordt ruimte gecreëerd voor woningbouw. Hiermee wordt het perceel opgeruimd en opnieuw ingericht. Omdat er een open gebied binnen het dorp Wolvega wordt ingevuld moeten de woningen op een ruimtelijk en landschappelijk kwalitatieve manier worden ingepast. Bovendien is het van belang dat de nieuwe woningbouwontwikkeling past binnen het woongebied. Om dit mogelijk te maken wordt er rekening gehouden met de bestaande landschappelijke en stedenbouwkundige structuren van het dorp.

In het planvoornemen wordt zowel aansluiting gezocht met de bestaande bebouwingsstructuur aan de Pieterslaan als de bestaande groen- en open elementen van het gebied. Doordat er geen brede straat wordt aangelegd is er genoeg ruimte voor kwalitatief groen en water. Naast de afmetingen van de woningen en de infrastructuur sluit de ontwikkeling qua materiaalkeuze aan op de omgeving. Op deze manier wordt de ontwikkeling onderdeel van het dorp. Er wordt aansluiting gezocht bij de uitstraling van de bestaande woningen. De ruimtelijke kwaliteit wordt hiermee geborgd.

2.2.3 Landschappelijke inpassing

Wolvega is te karakteriseren als een lintdorp op een hogere zandrug tussen het zuidelijk gelegen Lindedal en het noordelijk gelegen Tjongerdal. De van oost naar west lopende ontginningsas tussen deze beide dalen wordt deels nog gekenmerkt door een opstrekkende houtwallenstructuur. Elders komen compacte boselementen voor. Deze elementen zijn gebruikt als inspiratie bij de ontwikkeling en inpassing van de locatie.

De toe te voegen bomen in het plangebied zijn divers en klimaatadaptief, zoals linde, beuk, robinia, zomereik, els, bijenboom, eenstijlige meidoorn en vuilboom. Rond de parkeerplaats en tegen de achterzijden van de bestaande woningen aan de Pieterslaan worden struiken aangeplant.

Door bovenstaande wordt aandacht gegeven aan de openbare ruimte en groen in het plangebied. Het planvoornemen kan landschappelijk worden ingepast in het bestaande woongebied.

2.2.4 Verkeer en parkeren

Op het gebied van verkeer en mobiliteit bestaat geen specifieke wetgeving die relevant is voor de voorgenomen woningbouwontwikkeling. Wel dient in het kader van het ruimtelijk plan dat de woonfunctie mogelijk maakt, te worden onderbouwd dat het geheel voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. Dit houdt onder meer in dat er voldoende parkeergelegenheid aanwezig dient te zijn en de eventuele verkeerstoename niet leidt tot knelpunten in de verkeersafwikkeling en/of verkeersveiligheid.

De parkeerbehoefte en de verkeersgeneratie worden berekend op basis van de kencijfers uit de CROW-publicatie 381. Hierbij wordt op basis van de omgevingsadressendichtheid en het autobezit per kengetal het gemiddelde van de bandbreedte gehanteerd.

Verkeersgeneratie

De planontwikkeling omvat de realisatie van maximaal 17 sociale huurwoningen en zal via de Merelstraat worden ontsloten voor autoverkeer. Om de ontsluiting mogelijk te maken zullen er twee woningen worden gesloopt.

Bestaande situatie

In de bestaande situatie betreft het plangebied een verouderde bedrijfsbestemming. Het plangebied zelf genereert nauwelijks tot geen verkeer.

Toekomstige situatie

Op basis van het woningbouwprogramma is de verkeersgeneratie bepaald voor een gemiddelde weekdag en gemiddelde werkdag. Deze verkeersgeneratie is opgenomen in tabel 2.1. Er is uitgegaan van een worst case-scenario met de hoogst mogelijke verkeersgeneratie. Er is gerekend met het type woning 'Huur, huis, sociale sector'. De gemiddelde werkdagintensiteit is bepaald door gebruik te maken van een omrekenfactor 1,11 voor woonfuncties (CROW-381). De beoogde ontwikkeling heeft een verkeersgeneratie van 95,2 mvt/ etmaal voor een weekdag en 105,7 mvt/etmaal voor een werkdag. Dit is via de aangesloten wegen af te wikkelen in het heersende verkeersbeeld en zorgt niet voor knelpunten in de verkeersstructuur.

Functiegroep   Functietype   Aantal   Kencijfer CROW   Verkeergeneratie
mvt/etmaal
Weekdag  
Verkeersgeneratie
mvt/etmaal
Werkdag  
Wonen   Huur, huis, sociale sector   17   5,6   95,2   105,7  

Tabel 2.1: Verkeersgeneratie woningbouwontwikkeling Pieterslaan 85a Wolvega

Zodra verkeersintensiteiten te hoog worden, komt de oversteekbaarheid en daarmee de verkeersveiligheid onder druk te staan. Voor de beoordeling van de verkeersafwikkeling is de verkeersgeneratie tijdens het maatgevende uur van belang. Als vuistregel geldt dat de verkeersomvang tijdens het maatgegevende uur circa 10% van de etmaalwaarde bedraagt. In dit geval gaat het in het drukste uur op werkdagen dan om (105,7 *10%) 11 voertuigen. Deze geringe toename van verkeer kan zonder problemen worden afgewikkeld op de omliggende kruispunten en wegen en zal niet leiden tot een verslechtering van de verkeersafwikkeling.

Parkeren

Het streven is om de impact van geparkeerde auto’s op het straatbeeld te minimaliseren. Er is daarom gekozen voor een parkeerplaats aan de westkant van het plangebied. De rest van het plangebied blijft autovrij.

Het uitgangspunt voor parkeren is normaal gesproken 1,6 parkeerplaats per woning. Bij sociale huurwoningen en seniorenwoningen is 1 parkeerplaats per woning te verantwoorden. Voor bezoekers moeten bij grondgebonden woningen 0,3 parkeerplaatsen in de openbare ruimte worden gerealiseerd. De totale parkeerbehoefte van het plangebied bedraagt daarmee 22 parkeerplaatsen. In het westelijk deel van het plangebied wordt een parkeerplaats gerealiseerd waar in deze parkeerbehoefte wordt voorzien.

Conclusie

De ontsluiting van het plangebied zal niet leiden tot knelpunten. De verkeerstoename ten behoeve van de ontwikkeling is dermate klein dat het niet tot knelpunten zal leiden op het omliggende wegennet. Er is voldoende ruimte aanwezig om te voorzien in de berekende parkeerbehoefte. Het aspect verkeer en parkeren staat de ontwikkeling daarmee niet in de weg.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Dit hoofdstuk beschrijft het voor het plangebied relevante ruimtelijk beleid. Daarbij wordt achtereenvolgens ingegaan op het rijksbeleid, provinciaal en gemeentelijk beleid.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (hierna: NOVI) vastgesteld. De NOVI is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft richting en helpt om keuzes te maken, te kiezen voor slimme combinaties van functies en uit te gaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden. Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. Bij de NOVI hoort een Uitvoeringsagenda. Hierin staat hoe uitvoering wordt gegeven aan de NOVI.

Binnen de NOVI zijn 8 voorlopige aandachtsgebieden geformuleerd als zogeheten NOVI-gebied. In een NOVI-gebied krijgt een aantal concrete vraagstukken extra prioriteit. Dit helpt om grote veranderingen en ruimtelijke opgaven in een regio beter te realiseren.

Opgaven

Er is in Nederland sprake van een aantal dringende maatschappelijke opgaven. Deze opgaven kunnen niet apart van elkaar worden opgelost. Ze moeten in samenhang bekeken worden. Ze grijpen in elkaar en vragen meer ruimte dan beschikbaar is in Nederland. Niet alles kan, niet alles kan overal. Op het niveau van nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven aan de omgeving in Nederland, verwoord in vijf opgaven:

  • 1. De bouw van ongeveer 1 miljoen nieuwe woningen;
  • 2. Ruimte maken voor klimaatverandering en energietransitie;
  • 3. De economie van Nederland verduurzamen en het groeipotentieel behouden;
  • 4. Steden en regio's sterker en leefbaarder maken;
  • 5. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Realiseren opgaven

In de NOVI is een tweetal instrumenten opgenomen om de opgaven te realiseren:

  • 1. De Omgevingsagenda.

Momenteel wordt voor Noord-Nederland gewerkt aan een omgevingsagenda. Als voorloper is er gewerkt aan een Contour Omgevingsagenda waarin acht omgevingsopgaven zijn benoemd:

  • a. Druk op de ruimte in het landelijk gebied vraagt om gezamenlijke keuzes;
  • b. Benutten van de brede effecten van de energietransitie;
  • c. Economisch perspectief ten aanzien van kringlooplandbouw en natuurinclusieve landbouw;
  • d. Toekomstgerichte bereikbaarheid van Noord-Nederland;
  • e. Versterken Stedelijk Netwerk Noord-Nederland;
  • f. Toekomstkracht voor gebieden met bevolkingsdaling en sociaaleconomische achterstand;
  • g. Water als verbindende schakel in klimaatadaptieve maatregelen;
  • h. Waarborgen van de omgevingskwaliteit.

  • 2. De NOVI-gebieden.

Een NOVI-gebied is een instrument waarbij Rijk en regio meerdere jaren verbonden zijn aan de gezamenlijke uitwerking van de verschillende opgaven in het ruimtelijke domein. Vaak wordt voortgebouwd op bestaande samenwerkingstrajecten. Denk aan een Regio Deal en een verstedelijkingsstrategie. De regio waarvan de gemeente Weststellingwerf deel uitmaakt is niet aangewezen als NOVI-gebied. Het beleid uit de NOVI is niet van invloed op de ontwikkeling in het plangebied.

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie infrastructuur en Ruimte uit 2012 (SVIR) is geheel opgegaan in de NOVI, behalve enkele onderdelen van bijlage 6, 'Essentiële onderdelen Nota Mobiliteit'. Vanuit de SVIR zijn in de NOVI voor de periode tot 2028 de ambities van het Rijk in drie rijksdoelen uitgewerkt:

  • vergroten van de concurrentiekracht door versterking van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • verbeteren van de bereikbaarheid;
  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

Met de hierboven genoemde rijksdoelen zijn 14 nationale belangen aan de orde die verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van de ruimtelijke ordening gekregen. Bijvoorbeeld op het gebied van woningbouw, landschappen, verstedelijking en het behoud van groene ruimte. Provincies en gemeenten zijn volgens het kabinet beter op de hoogte van de situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Daardoor kunnen zij beter afwegen wat er in een gebied moet gebeuren. Het opstellen van een nieuw bestemmingsplan met toelichting dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening past in die lijn.

Bij gebiedsontwikkeling is 'een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten' van belang. Hierbij hanteert het Rijk de ladder voor duurzame verstedelijking. Deze is opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In paragraaf 3.1.3 van deze toelichting gaat hier verder op in.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden. Het Barro stelt regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de SVIR. Het bestemmingsplan raakt geen rijksbelangen zoals deze genoemd zijn in het Barro.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is 'de ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. De ladder voor duurzame verstedelijking is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik (artikel 3.1.6 lid 2 Besluit ruimtelijke ordening). Het bevoegd gezag moet voldoen aan een motiveringsvereiste als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.

In de Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen dat de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied. Voor wonen geldt dat een ontwikkeling vanaf 12 woningen wordt aangemerkt als 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' (ABRvS 25 maart 2015; ECLI:NL:RVS:2015:953).

De voorgenomen ontwikkeling ligt in Wolvega aan de Pieterslaan 85a en bestaat uit het realiseren van maximaal 17 woningen. Er is hierbij sprake van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' binnen het bestaand stedelijk gebied. Beoordeeld moet worden of er gemotiveerd kan worden dat de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling voldoende is afgewogen. Omdat er sprake is van een inbreidingslocatie is een verdere beoordeling van de locatie niet nodig.

Toetsing behoefte

De vraag naar woningbouw is groot. Ook in Wolvega zijn er meer woningen nodig om aan te sluiten op de woningbehoefte. De gemeente Weststellingwerf zoekt naar voldoende woningen op maat in alle dorpen. Uit verschillende woningmarktonderzoeken blijkt dat het aantal huishoudens tot 2030 sneller lijkt te groeien dan eerder werd aangenomen. Door de snelle groei van het aantal huishoudens in de afgelopen jaren is de druk op de woningmarkt sterk toegenomen. Dit vraagt om een versnelling in de woningbouw.

In heel Nederland is nog steeds een groot tekort aan betaalbare woningen. Minimaal 30% van de gehele woningvoorraad binnen de gemeenten moet bestaan uit sociale huurwoningen. Op dit moment voldoet de gemeente Weststellingwerf aan deze eis. Om ook in de toekomst te kunnen voldoen aan deze eis is het belangrijk om het aantal sociale huurwoningen in de gemeente Weststellingwerf op peil te houden. Het planvoornemen aan de Pieterslaan 85a in Wolvega draagt hier aan bij. Op de locatie aan de Pieterslaan wordt in samenwerking met de Woonstichting sociale huur voor zowel senioren als gezinnen gerealiseerd.

Met de Provincie is de afspraak gemaakt dat er vrij gebouwd kan worden binnen het stedelijk gebied van de dorpen Wolvega en Noordwolde. Het perceel aan de Pieterslaan ligt binnen het stedelijk gebied van Wolvega. Er is sprake van een inbreidingslocatie voor woningbouw. Daarnaast is er een blijvende behoefte aan sociale huurwoningen. In 2022 is voor Wolvega en Noordwolde afgesproken dat binnen deze dorpen buiten het woonprogramma gebouwd mag worden.

Aanvullend is het toevoegen van woningen op de korte termijn belangrijk voor het vitaal houden van Weststellingwerf en het bieden van voldoende passende woningen in de gemeente. Hierbij is het van belang dat senioren en sociale huurders een woning kunnen vinden en er doorstroming in de woningmarkt ontstaat. Om bovenstaande te kunnen realiseren wil de gemeente extra mogelijkheden voor het bouwen van woningen geven.

Met de ontwikkeling van de gronden aan de Pieterslaan 85a in Wolvega wordt de woningvoorraad in de sociale huursector in Wolvega uitgebreid. Daarnaast passen de te realiseren woningen binnen het gemeentelijk beleid. Hier wordt in hoofdstuk 3.3 verder op ingegaan.

Samengevat blijkt dat de ontwikkeling van maximaal 17 woningen in Wolvega past binnen de behoefteraming en zorgt ervoor dat het aantal sociale huurwoningen op peil blijft. De behoefte is hiermee voldoende aangetoond.

3.1.4 Conclusie Rijksbeleid

De voorgenomen ontwikkeling raakt geen nationale belangen als opgenomen in de NOVI. Er wordt richting gegeven aan de opgave om steden en regio's sterker en leefbaarder te maken door te reageren op de huidige woningvraag. Ook raakt de woningbouwontwikkeling geen nationale belangen uit het Barro. Er is sprake van een ruimtelijke ontwikkeling waar de beleidsvrijheid bij de gemeente en de provincie ligt. Als laatste wordt door middel van de ladder voor duurzame verstedelijking de zorgvuldige afweging voor de woningbouwontwikkeling gemotiveerd. De ontwikkeling past binnen de kaders van het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Fryslân- De romte diele

De hoofdambitie van de provincie voor de Friese leefomgeving is brede welvaart in een vitaal, veerkrachtig, karakteristiek en gezond Fryslân. In de Omgevingsvisie werkt de provincie de provinciale ambities, opgaven, doelen en werkwijze voor de komende jaren uit. De werkwijze is gestoeld op negen principes:

Inhoudelijke principes

  • 1. zuinig ruimtegebruik;
  • 2. omgevingskwaliteit als ontwerpbasis;
  • 3. koppelen van ambities;
  • 4. gezondheid en veilig;

Samenwerkingsprincipes

  • 1. rolbewust;
  • 2. decentraal wat kan;
  • 3. ja, mits;
  • 4. aansluiting zoeken;
  • 5. sturen op proces, ruimer op inhoud.

Dit is vertaald naar vier urgente opgaven die de provincie wil aanpakken:

  • 1. Fryslân houdt de leefomgeving vitaal, leefbaar en bereikbaar;
  • 2. Fryslân zet de energietransitie met kracht voort;
  • 3. Fryslân wordt klimaat-adaptief ingericht;
  • 4. Fryslân versterkt de biodiversiteit.

De insteek om de ambities te realiseren, is niet door verandering tegen te houden, maar door de gewenste nieuwe ontwikkelingen te laten aansluiten bij bestaande kwaliteiten.

De planontwikkeling past binnen het principe van omgevingskwaliteit als ontwerpbasis. Dit houdt in dat nieuwe ontwikkelingen voortbouwen op bestaande omgevingskwaliteiten. Er is hierbij aandacht voor eigenheid en identiteit. Bij de bouw van de nieuwe woningen wordt aangesloten op de bestaande woonomgeving en de groene structuur. Een gedetailleerde omschrijving van de nieuw situatie is terug te vinden in hoofdstuk 2. Ook is er sprake van zuinig ruimtegebruik omdat er sprake is van een inbreidingslocatie. Ook is er een link met het koppelen van ambities. Er wordt richting gegeven aan de doelstelling voor 30% sociale huur binnen elke gemeente. Het voornemen is daarmee in overeenstemming met de provinciale Omgevingsvisie.

3.2.2 Verordening Romte Fryslân 2014

Op 25 juni 2014 hebben Provinciale Staten de Verordening Romte Fryslân 2014 vastgesteld. Deze verordening behelst een aanpassing van de op 15 juni 2011 vastgestelde verordening en is op 16 augustus 2014 in werking getreden en in 2018 partieel herzien. In deze verordening is het beleid, zoals verwoord in het Streekplan, vertaald naar regels voor ruimtelijke plannen. De volgende artikelen uit de Verordening Romte zijn van belang:

Artikel 3.1.1

Dit artikel van de provinciale verordening stelt dat een ruimtelijk plan mogelijkheden voor woningbouw kan bevatten indien de aantallen en de kwaliteit van de woningbouw in overeenstemming zijn met een woonplan dat de schriftelijke instemming van Gedeputeerde Staten heeft. Met de Provincie is de afspraak gemaakt dat er vrij gebouwd kan worden binnen het stedelijk gebied van de dorpen Wolvega en Noordwolde. Het perceel aan Pieterslaan 86a ligt binnen het stedelijk gebied van Wolvega. Daarnaast hoeft er voor de realisatie van sociale huurwoningen geen aantallen in het woonplan worden opgenomen. De voorgenomen ontwikkeling past binnen artikel 3.1.1 va de Verordening Romte.

Omgevingsverordening Fryslân 2022

Op 16 februari 2021 is de omgevingsverordening Fryslân als ontwerp ter inzage gelegd. Deze omgevingsverordening zal de Verordening Romte uit 2014 gaan vervangen als de Omgevingswet in werking treedt. De inhoudelijke principes uit beide verordeningen blijven grotendeels gelijk op het gebied van stedelijke functies waardoor de voorgenomen ontwikkeling ook binnen het beleid van de nieuwe omgevingsverordening Fryslân zal passen.

3.2.3 Ontgrondingenverordening

De provincie Fryslân heeft ook een Ontgrondingenverordening. Een ontgrondingsvergunning (een vergunning tot ontgronding als bedoeld in artikel 3 van de Ontgrondingenwet) is niet van toepassing op ontgrondingen die noodzakelijk zijn voor de verwerkelijking van een in niet langer dan 10 jaar geleden onherroepelijk geworden bestemmingsplan aan de grond gegeven bestemming, mits:

  • 1. In de bij het bestemmingsplan behorende planvoorschriften (beschrijving in hoofdlijnen) uitdrukkelijk is aangegeven dat de verwerkelijking van het plan een ontgronding inhoudt of insluit;
  • 2. De diepte van de ontgronding niet meer bedraagt dan 2,00 meter beneden het maaiveld of, wanneer de ontgronding plaatsvindt ten behoeve van de aanleg van een haven 2,00 meter beneden het oppervlaktewaterpeil;
  • 3. Bij de ontgronding niet meer dan 10.000 m³ bodemmateriaal naar elders wordt afgevoerd of in depot wordt gezet;

Een ontgronding is noodzakelijk om de wadi, die voor de verhardingsopgave noodzakelijk is, te realiseren. De diepte van de ontgronding/ wadi zal niet meer bedragen dan 2 meter beneden het maaiveld. Bij de ontgronding zal niet meer dan 10.000 m³ aan grond worden afgevoerd. Hiermee wordt aan bovenstaande voorwaarden uit de Ontgrondingenverordening voldaan. Een ontgrondingenvergunning is niet noodzakelijk.

3.2.4 Conclusie Provinciaal beleid

Bij de woningbouwontwikkeling wordt rekening gehouden met de bestaande omgevingskwaliteiten van het dorp en de omgeving van Wolvega. Hierbij wordt aangesloten op de Omgevingsvisie van de provincie Fryslân. Daarnaast zijn er vanuit de relevante artikelen uit de Verordening Romte (2014) geen belemmeringen. Door de krapte op de woningmarkt krijgen gemeenten meer ruimte voor woningbouw. Er wordt voldoende invulling gegeven aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik. Uit het voorgaande blijkt dat de provinciale belangen voldoende zijn geborgd.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Weststellingwerf: ruimte voor kwaliteit

Met de Omgevingsvisie Weststellingwerf: ruimte voor kwaliteit van juni 2019 zet de gemeente Weststellingwerf een nieuwe koers in. De Omgevingsvisie beschrijft de kaders voor ontwikkelingen in de leefomgeving. Inwoners hebben mee gedacht bij de totstandkoming van deze Omgevingsvisie. Daarbij komt dat de Omgevingsvisie ruimte biedt voor initiatieven vanuit de samenleving.

In tegenstelling tot de klassieke structuurplannen is een Omgevingsvisie geen plan dat alles vastlegt en daar allerlei regels aan koppelt. Integendeel, deze visie laat zo veel mogelijk ruimte voor maatwerk vanuit bewoners, ondernemers en andere partijen die betrokken zijn bij ontwikkeling van de gemeente. Omdat leefbare dorpen onmisbaar zijn voor de toekomst van de gemeente, wordt dat maatwerk in de visie vaak vertaald in ruimte bieden aan de dorpen. Om tot maatwerk te komen nodigt de gemeente de gemeenschap nadrukkelijk zelf uit om met (ruimtelijke) initiatieven te komen. Als die initiatieven bijdragen aan het versterken van de identiteit van de gemeente én voortbouwen op bestaande gebiedskwaliteiten, zal de gemeente zo veel mogelijk meedenken en meewerken om ze ook daadwerkelijk van de grond te krijgen.

Ruimte voor wonen op maat

Het is de verwachting dat het aantal inwoners van Weststellingwerf in de toekomst verder afneemt. Dit betekent dat er in de gemeente nog beperkt woningen bijgebouwd worden en dat de aandacht steeds meer gericht wordt op wat er al is en daarin ingepast moet worden. Net als bij voorzieningen wil de gemeente in de toekomst meer ruimte geven aan de samenleving voor maatwerk op woongebied. De bedoeling is dat het woningaanbod beter wordt afgestemd op de vraag. Daarbij is vooral aandacht nodig voor de huisvesting van ouderen en jongeren. Hiermee wil de gemeente het makkelijker maken voor starters om aan een woning te komen. Op dit moment onderzoekt de gemeente Weststellingwerf de mogelijkheden voor nieuwbouwlocaties in de dorpen binnen de 'rode contour' zoals aangegeven in de Omgevingsvisie.

Onderhavige realisatie betreft een woningbouwplan dat is voortgekomen uit de wens voor sociale huurwoningen op het perceel Pieterslaan 85a in Wolvega. Daarnaast staat de doelstelling voor 30% sociale huurwoningen in elke gemeente centraal. Het initiatief sluit aan op het beleid zoals verwoord in de gemeentelijke Omgevingsvisie.

3.3.2 Bestemmingsplan Wolvega 2011

Het plangebied is juridisch-planologisch geregeld in het bestemmingsplan Wolvega, dat is vastgesteld op 19 september 2011. In dit bestemmingsplan heeft het plangebied de enkelbestemming 'Bedrijf' met de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf- afwijkende categorie bedrijven'. Ter plaatse van de aanduiding voor 'specifieke vorm van bedrijf-afwijkende categorie bedrijven' is specifiek een hoveniersbedrijf toegestaan aan de Pieterslaan 85a.

Het voorgenomen woningbouwinitiatief past niet binnen de geldende regeling, er is strijd met zowel de gebruiks- als bouwregels van het geldende bestemmingsplan.

3.3.3 Welstandsnota 2004

Het welstandsbeleid geeft de gemeente de mogelijkheid om de cultuurhistorische, stedenbouwkundige en architectonische waarden die in een bepaald gebied aanwezig zijn te benoemen en een rol te laten spelen bij de ontwikkeling en de beoordeling van bouwplannen. Door de gebiedsgerichte aanpak wil de gemeente de belangrijke karakteristieken van de bebouwing beschermen en zorgen dat nieuwe ontwikkelingen daarop voortbouwen.

Voor alle kernen zijn de ambities op het gebied van welstand omschreven. Voor het dorp Wolvega wordt hoog ingezet op kwaliteit en duurzaamheid. In de bebouwde kom wordt actief verder gegaan met kwaliteitsverbetering van de openbare ruimte.

Een belangrijke pijler van de welstandsnota is het gebiedsgerichte welstandsbeleid. De gebiedsgerichte welstandscriteria worden gebruikt voor de kleine en middelgrote bouwplannen die zich voegen binnen de bestaande ruimtelijke structuur. Deze criteria zijn gebaseerd op de identiteit van de Weststellingwerf en het architectonisch vakmanschap en de ruimtelijke kwaliteit zoals die in de bestaande situatie worden aangetroffen. Deze criteria geven aan hoe een bouwwerk ‘zich moet gedragen’ om in zijn omgeving niet teveel uit de toon te vallen, en welke gewaardeerde karakteristieken uit de omgeving in het ontwerp moeten worden gebruikt.

Het plangebied valt binnen het welstandsgebied 'Dorpskern'. Het centrum van Wolvega kenmerkt zich door een vrij hoge bebouwingsdichtheid. Bovendien geven de vele voorzieningen en de detailhandel de gebieden een bijzonder karakter. het centrum is mede daardoor als afzonderlijk welstandsgebied onderscheiden.

Het beleid binnen het welstandsgebied 'Dorpskern' is erop gericht het bestaande historische karakter te behouden. Voor deze gebieden wordt extra aandacht voor de ruimtelijke kwaliteit wenselijk geacht. Een deel van deze extra aandacht is verwerkt in het welstandstoezicht. De welstandsambitie voor deze gebieden is gericht op het behoud en waar mogelijk het versterken van de bestaande en/of gewenste kwaliteit. De klemtoon ligt op het handhaven en respecteren. Aan deze gebieden is dan ook een bijzonder ambitieniveau toegekend.

In het stedenbouwkundig plan is rekening gehouden met de welstandscriteria uit de Welstandsnota van de gemeente Weststellingswerf. Tijdens de bouwaanvraag zal het plan worden getoetst aan de Welstandsnota.

3.3.4 Conclusie gemeentelijk beleid

Uit het beleid van de gemeente komt duidelijk de behoefte naar woningen naar voren. Door de ligging van het plangebied, de inpassing met de huidige structuur van de wijk en het dorp, en de grote vraag op korte termijn maakt voorgenomen ontwikkeling passend binnen het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moet aandacht worden besteed aan wet- en regelgeving voor de verschillende omgevingsaspecten. Het gaat hierbij om het minimaliseren van de invloeden vanuit het plangebied op de omgeving en omgekeerd. Dat zijn de milieu- en omgevingsaspecten geluid, luchtkwaliteit, bodem, externe veiligheid, water, ecologie, archeologie, cultuurhistorie, bedrijven en milieuhinder en kabels en leidingen. In de volgende paragrafen worden deze omgevingsaspecten en eventueel daaraan verbonden planologische randvoorwaarden behandeld.

4.1 Mer-beoordeling

Toetsingskader

Bij elk ruimtelijk plan moet worden overwogen of een m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. In dat kader moet het bevoegd gezag nagaan of er activiteiten plaatsvinden die belangrijke negatieve effecten op het milieu kunnen hebben en die van een zodanige omvang kunnen zijn dat er aanleiding bestaat om de (uitgebreide) m.e.r.-procedure te doorlopen. De grondslag hiervoor bestaat enerzijds uit het Besluit m.e.r. (Besluit milieueffectrapportage) en anderzijds uit de hiervoor beschreven onderzoeken.

Als sprake is van een activiteit zoals genoemd in kolom 1 van de C-lijst van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) dient het bevoegd gezag de uitgebreide m.e.r.-procedure te doorlopen. Als sprake is van een activiteit in kolom 1 van de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) dient het bevoegd gezag te toetsen of er belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden.

Toetsing

Op voorliggende bestemmingsplan is categorie D11.2 uit de D-lijst van het Besluit m.e.r., van toepassing, te weten: "De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject, met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen". De ontwikkeling die met voorliggend bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, betreft het realiseren van maximaal 17 woningen en de bijbehorende infrastructuur. Hiermee vindt bij lange niet een overschrijding van de drempelwaarde van 2.000 woningen plaats. Daarmee is uitgesloten dat er sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplicht.

Voor alle andere gevallen waarvan de activiteit wel past binnen de beschrijving van kolom 1 uit de D-lijst, moet het bevoegd gezag (weliswaar vormvrij) beoordelen of desalniettemin de uitgebreide m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Op basis van de uitkomsten van het omgevingsonderzoek zoals dat in de rest van hoofdstuk 4 is toegelicht, kan worden geconcludeerd dat de effecten op het milieu beperkt zijn. Op grond hiervan kan het bevoegd gezag het besluit nemen dat er geen aanleiding is voor het doorlopen van de uitgebreide m.e.r.-procedure.

4.2 Milieuzonering

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in het nieuwe bestemmingsplan de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Voor het omgevingstype 'gemengd gebied' gelden kleinere afstanden.

Toetsing

De beoogde ontwikkeling betreft een milieugevoelige functie (woningen). Vanwege de ligging van het plangebied nabij het industrieterrein De Plantage en de voorkomende sport en maatschappelijke activiteiten en de woonfunctie, is er sprake van een gemengd gebied.

Industrieterrein De Plantage

Aan de noordzijde van het plangebied ligt het industrieterrein De Plantage. Op dit industrieterrein zijn op de gronden nabij het plangebied bedrijven tot en met categorie 2 toegestaan. Voordat bedrijven zich hier kunnen vestigen dient aan de milieuwetgeving te worden voldaan en moet er sprake zijn van een aanvaardbaar woon-, en leefklimaat. Een toetsing van de huidige bedrijvigheid op het bedrijventerrein is daarom van belang.

Volgens de VNG publicatie "Bedrijven en Milieuzonering" geldt voor categorie 2 bedrijven een gewenste richtafstand van 30 meter in een rustige omgeving. Omdat er sprake is van een gemengd gebied mag de richtafstand met één stap worden verlaagd naar 10 meter. De afstand tussen het plangebied en het bedrijventerrein is ongeveer 50 meter en vormt hiermee geen probleem voor de voorgenomen woningbouwontwikkeling.

Iets verderop zijn bedrijven in categorie 3.2 toegestaan. Voor dergelijke bedrijven geldt een richtafstand van 50 meter in een gemengd gebied. De afstand tussen dit deel van het bedrijventerrein en het plangebied bedraagt meer dan 180 meter. De mogelijkheden op het industrieterrein worden door de voorgenomen ontwikkeling niet beperkt.

Rondom het plangebied is verder bedrijvigheid aanwezig die past binnen het centrumgebied van Wolvega. Het gaat hier onder andere om een partycentrum, kledingverhuur en een basisschool. Hier wordt aan de richtafstanden van de VNG voldaan en hoeft daarom niet verder getoetst te worden.

Op basis van bovenstaande motivering is het niet noodzakelijk om een nader onderzoek uit te voeren naar milieuzonering.

Conclusie

Ter plaatse van de beoogde ontwikkeling is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het aspect milieuhinder en bedrijven staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.3 Geluid

Toetsingskader

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd indien een plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. In de omgeving van het plangebied is geen gezoneerd bedrijventerrein, zoals bedoeld in de Wgh aanwezig. Het aspect industrielawaai is niet van toepassing. Ook spoorwegen komen niet voor in de nabijheid van het plangebied. Het aspect railverkeerslawaai kan dan ook buiten beschouwing worden gelaten. Voor het plangebied is alleen wegverkeerslawaai van belang.

Langs alle wegen, met uitzondering van 30 km/uur wegen en woonerven, bevinden zich op grond van de Wgh geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege een weg aan bepaalde wettelijke normen dient te voldoen. De breedte van een geluidszone voor wegen is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de binnen- of buitenstedelijke ligging. Voor de geluidsbelasting op de gevels van woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen binnen de wettelijke geluidszone van een weg, gelden bepaalde voorkeursgrenswaarden en maximale ontheffingswaarden. Voor het plangebied geldt de algemene voorkeursgrenswaarde van Lden = 48 dB. De maximale grenswaarde bedraagt Lden = 63 dB (binnenstedelijke situatie).

Toetsing

Het plangebied bevindt zich binnen een geluidszone van een weg. De dichtstbijzijnde weg met een geluidszone is de Grindweg. Deze weg heeft een maximumsnelheid van 50 km/uur. Hierbij geldt volgens de Wgh een geluidszone van 250 meter (binnen stedelijk, twee rijstroken). De gemeten afstand tussen het plangebied en de weg is 220 meter. De Grindweg is geen drukke weg. Daarnaast bevinden zich meerdere gebouwen (waaronder woningen) tussen het plangebied en de Grindweg. Door de afstand tussen het plangebied en de weg, en de lage verkeersintensiteit, zal de algemene voorkeursgrenswaarde van Lden = 48 dB voor de nieuwe woningen niet worden overschreden. Er is geen akoestisch onderzoek noodzakelijk.

Conclusie

De Wet geluidhinder vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.4 Water

Toetsingskader

Een belangrijke verplichting voor alle ruimtelijke plannen en projecten is de watertoets. Hierin wordt beoordeeld wat de effecten van de ruimtelijke ontwikkeling op de waterhuishouding zijn en of er waterschapsbelangen spelen. De belangrijkste thema's zijn waterveiligheid, de afvoer van schoon hemelwater en afvalwater en de waterkwaliteit.

Het plangebied ligt in het beheersgebied van Wetterskip Fryslân. Het plan is via de digitale watertoets beoordeeld op de waterschapsbelangen. Uit de watertoets blijkt dat de normale procedure van toepassing is op het plan (zie bijlage 2). In het kader van het wettelijk vooroverleg zal er overleg plaatsvinden met het Wetterskip Fryslân. Het Wetterskip zal ook bij de verdere uitwerking van het plan worden betrokken. Onderstaand zijn de resultaten van de digitale watertoets uitgewerkt.

Toetsing

Toename verharding

Door ruimtelijke ontwikkelingen neemt de hoeveelheid verhard oppervlak toe met als gevolg een versnelde afvoer van hemelwater. Het is nodig om deze versnelde afvoer te compenseren om de waterberging in een gebied in stand te houden. Het is niet toegestaan zonder watervergunning neerslag versneld tot afvoer te laten komen indien daarbij meer dan 200 m2 onverharde grond in stedelijk gebied en 1500 m2 in landelijk gebied wordt bebouwd of verhard. Het plangebied ligt in stedelijk gebied. Er geldt een vrijstelling van de vergunningsplicht wanneer wordt voldaan aan de compensatieregels genoemd in het wateradvies. De meest voorkomende manier van compenseren is het graven van extra oppervlaktewater. Bij het graven van extra oppervlaktewater hanteert het Wetterskip de volgende compensatienorm:

  • Boezem 5%, dit heeft alleen betrekking op de Friese boezem;
  • Polder 10%

Voor de woningbouwontwikkeling aan de Pieterslaan 85a in Wolvega is er sprake van een toename aan verharding van ongeveer 1650 m² door de realisatie van het parkeerterrein en de 17 woningen. Het is daarom noodzakelijk om 165 m² te compenseren. In het plangebied is voldoende ruimte aanwezig om de toename aan verharding te compenseren.

Om wateroverlast te voorkomen, wordt een wadi aangelegd. Door een verlaging in het landschap wordt water naar een centraal punt geleid, waar het wordt opgevangen in plaats van naar het riool of de straten te stromen.

Dempen en graven van oppervlaktewater

Voor het dempen van oppervlaktewater is het beleid van Wetterskip Fryslân dat dit voor 100% gecompenseerd moet worden in hetzelfde peilgebied. Er wordt voor de voorgenomen ontwikkeling geen water gedempt. Voor de compensatieplicht wordt overtollig water in de wadi opgevangen.

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering en het vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terechtkomt. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting;
  • (in-) filtratie van afstromend hemelwater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar RWZI;

Schoon regenwater kan binnen het plangebied worden opgevangen en vertraagd afgevoerd via de te realiseren wadi.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase. Hier wordt in de uitvoeringsfase rekening mee gehouden.

Veiligheid en waterkeringen

De ontwikkeling heeft geen invloed op de waterveiligheid in de omgeving. Met het peil wordt aangesloten bij de bestaande situatie, hier is geen wateroverlast bekend. Wel ligt het projectgebied vrij voor de boezem. Dit betekent dat het projectgebied niet door een boezemkade is beschermd tegen hoge waterstanden in de Friese boezem. Er dient rekening te worden gehouden met hoogwater in het kader van regionale wateroverlast. Hierbij wordt geadviseerd infrastructuur voldoende hoog aan te leggen.

Ruimtelijke adaptatie

Om ook in de toekomst prettig te kunnen wonen, werken en recreëren moeten steden en dorpen ingericht worden met het oog op de toekomst. Het is belangrijk kansen te benutten om het gebied klimaatrobuust in te richten. Zo is het mogelijk om het bebouwd gebied beter bestand te maken tegen hevige regenbuien, periodes van droogte en hitte en de gevolgen van een mogelijke overstroming. Voor veel maatregelen geldt bovendien dat ze kosteneffectief zijn, als ze maar in een vroeg stadium in het planvormingsproces worden meegenomen. Bij de inrichting van het plangebied en de verdere uitwerking hiervan wordt rekening gehouden met ruimtelijke adaptatie door voldoende groen en een wadi te realiseren.

Het Wetterskip heeft het voorontwerpbestemmingsplan ontvangen en is op de hoogte gesteld van de ontwikkeling aan de Pieterslaan 85a. Echter ontbreekt het verwerkte advies in deze versie van het bestemmingsplan. De reden hiervoor is dat de gemeente Weststellingwerf het ontwerpbestemmingsplan vóór 31 december 2023 ter inzage legt zodat de procedure afgerond kan worden onder de Wro na de inwerkingtreding van de Omgevingswet pet 1 januari 2024. Het ontwerpbestemmingsplan wordt ter inzage gelegd op voorbehoud dat het voorontwerp advies van het Wetterskip en mogelijke zienswijzen worden verwerkt in het definitieve plan.

Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

4.5 Bodem

Toetsingskader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient tenminste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.

Toetsing

Antea Group heeft in opdracht van Gemeente Weststellingwerf, in mei 2018, een bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd ter plaatse van het perceel aan de Pieterslaan 85a te Wolvega. (bijlage 3).

De aanleiding tot de onderzoeken werd gevormd door de voorgenomen transactie van het perceel. Het doel van het bodemonderzoek was het vaststellen van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem. Tijdens de terreininspectie ten behoeve van het bodemonderzoek is waargenomen dat een gedeelte van het perceel verhard is met puin. Het is niet bekend of de puinverharding asbesthoudend is. Er is daarom asbestonderzoek gedaan om na te gaan of de puinverharding asbesthoudend is.

De onderzoeksresultaten geven vanuit de Wet bodembescherming geen aanleiding tot het uitvoeren van vervolgonderzoek, omdat de gemeten concentraties kleiner zijn dan de betreffende interventiewaarden. De resultaten vormen geen milieuhygiënische belemmering voor het gebruik van de locatie.

In het onderzoek van Antea Group uit 2018 is het westelijke deel van het plangebied waar de parkeerplaats wordt gerealiseerd niet meegenomen. Om de bodemgesteldheid van het volledige plangebied vast te stellen is een aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd op perceel 11699 als onderdeel van het plangebied.

Dit aanvullend bodemonderzoek is uitgevoerd door WMR Rinsumageast (bijlage 4). De analyseresultaten van het verkennend bodemonderzoek zijn als volgt:

  • in een eerste mengmonster van de bovengrond zijn voor lood en chloordaan licht verhoogde gehalten gemeten;
  • in een tweede mengmonster van de bovengrond is voor PAK-10 een licht verhoogd gehalte gemeten;
  • in het grondwater (peilbuis 1) zijn voor barium, koper, zink, tetrachlooretheen en dichloorethenen licht verhoogde concentraties gemeten.

Het verhoogd gemeten gehalte aan chloordaan in de bovengrond is mogelijk te relateren aan het gebruik van organochloorbestrijdingsmiddelen (OCB’s). Een duidelijke oorzaak voor de licht verhoogde gehalten aan lood en PAK-10 in de bovengrond is niet aan te geven. De verhoogd gemeten gehalten zijn dusdanig (alleen overschrijdingen van de achtergrondwaarde) dat aanvullend onderzoek naar deze parameters niet noodzakelijk is.

Van zware metalen is het bekend dat deze in (sterk) verhoogde concentraties in het grondwater voor kunnen komen zonder dat voor deze metalen verhoogde gehalten in de grond worden gemeten of er een andere directe verontreinigingsbron aanwezig is (verspreiding vanuit de omgeving). De gemeten concentraties aan barium, koper en zink hebben vermoedelijk dan ook een natuurlijke oorzaak. De oorzaak van de licht verhoogde concentraties aan tetrachlooretheen en dichloorethenen is onbekend. De gemeten concentraties zijn dusdanig (alleen overschrijding van de streefwaarde) dat aanvullend onderzoek naar deze parameters niet noodzakelijk is.

Conclusie

Door middel van de uitgevoerde milieuhygiënisch onderzoeken is de kwaliteit van eventueel vrijkomende materialen ten aanzien van de ontwikkeling van nieuwbouw op de onderzoekslocatie in voldoende mate in beeld gebracht. Er zijn vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.6 Archeologie

Toetsingskader 

Rijk en provincie stellen zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologisch erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken.

Doelstelling van het Verdrag van Valetta is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.

In de provincie Friesland wordt gebruik gemaakt van de archeologische kaart FAMKE. FAMKE staat voor Friese Archeologische Monumentenkaart Extra. De FAMKE bestaat uit twee advieskaarten, één voor de periode steentijd - bronstijd (300.000 - 800 v Chr.), en één voor de periode ijzertijd - middeleeuwen (800 v Chr. - 1500 n Chr.).

Toetsing

Volgens de kaart ijzertijd-middeleeuwen van FAMKE geldt voor het plangebied karterend onderzoek 3. In deze gebieden kunnen zich archeologische resten bevinden uit de periode ijzertijd - middeleeuwen. Het gaat hier dan met name om vroeg en vol-middeleeuwse veenontginningen. De provincie beveelt aan om bij ingrepen van meer 5.000 m² een historisch en karterend onderzoek te verrichten, waarbij speciale aandacht moet worden besteed aan eventuele Romeinse sporen en/of vroeg-middeleeuwse ontginningen.

Op de kaart steentijd-bronstijd van FAMKE wordt aangegeven dat voor het plangebied karterend onderzoek 2 van toepassing is. Dit houdt in dat bij ingrepen groter dan 2.500 m² een verkennend archeologisch booronderzoek uitgevoerd dient te worden.

Archeologisch onderzoek

De Steekproef heeft een archeologisch bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd aan de Pieterslaan 85a te Wolvega (bijlage 5). Op basis van het bureauonderzoek was een hoge verwachting voor archeologische waarden uit de steentijd tot en met de bronstijd en uit de nieuwe tijd. Om het verwachtingsmodel te toetsen zijn grondboringen gezet.

Uit het verkennend booronderzoek blijkt dat het plangebied zich op een dekzandrug bevindt. In het noordoosten is de bodem van het terrein het meest intact (onder een opgebrachte laag van 60 centimeter). Boringen 4, 5 en 6 zijn tot in de BC-horizont verstoord en boring 1 bevat onder de bouwvoor direct de C-horizont. Er zijn geen vondsten gedaan. Het terrein is pas laat bebouwd geweest en de bovengrond is verstoord.

Als bij toekomstig graafwerk onverhoopt toch archeologische vondsten worden gedaan of

archeologische grondsporen worden aangetroffen, dan dient daarvan direct melding te worden gemaakt bij de minister conform de Erfgoedwet 2015, artikel 5.10 & 5.11.

Namens de gemeente Weststellingwerf heeft Steunpunt Monumentenzorg Fryslân, op 23 augustus 2023 het rapport van de Steekproef van Pieterslaan 85a getoetst en goedgekeurd. De voorgenomen ingreep kan worden vrijgesteld van archeologisch onderzoek. Een archeologisch vooronderzoek voorafgaand aan de bouwwerkzaamheden is derhalve niet noodzakelijk.

Conclusie

Het aspect archeologie staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.7 Cultuurhistorie

Toetsingskader

Het Rijk heeft in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in artikel 3.1.6 lid 5 sub a vastgelegd dat gemeenten bij ruimtelijke plannen rekening moeten houden met aanwezige cultuurhistorische waarden. Naast wetgeving op Rijksniveau is ook in de 'Verordening Romte Fryslân 2014' in artikel 2.1.1 vastgelegd dat gemeenten in een ruimtelijk plan moeten aangeven op welke wijze het plan rekening houdt met cultuurhistorische elementen en structuren zoals opgenomen in de provinciale structuurvisie 'Grutsk op 'e Romte'.

Toetsing

Om de cultuurhistorische waarden vast te stellen is de cultuurhistorische kaart van de provincie Fryslân geraadpleegd. Aan de hand van de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie is gekeken naar de cultuurhistorische elementen in en nabij het plangebied. Volgens de Cultuurhistorische Kaart Fryslân zijn er binnen het plangebied geen cultuurhistorische waardevolle elementen aanwezig.

Conclusie

Met de voorgenomen ontwikkeling worden geen cultuurhistorische waardevolle elementen direct of indirect beschadigd.

4.8 Ecologie

Algemeen

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met Natura 2000-gebieden en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • overige soorten.

Gebiedsbescherming

Natura 2000-gebied

Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming beschermd.

Het plangebied ligt niet binnen een Natura 2000-gebied. Rondom het plangebied zijn binnen een afstand van 25 kilometer wel verschillende stikstofgevoelige Natura 2000- gebieden te vinden. Ondanks dat de voorgenomen locatie voor woningbouw buiten de grenzen van de Natura 2000- gebieden ligt, kan de ontwikkeling van het plangebied leiden tot een toename van stikstofdepositie in de Natura 2000-gebieden in de omgeving. In het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) moet beoordeeld worden of het plan leidt tot een verslechtering van de kwaliteit van de beschermde habitats en de habitats van soorten binnen de Natura 2000-gebieden. Het is daarom noodzakelijk om een AERIUS berekening uit voeren om te bepalen of stikstofdepositie een knelpunt vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.

Wettelijk kader

Naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 mei 2019 met betrekking tot het Programma Aanpak Stikstof wordt bij vrijwel ieder plan stilgestaan bij de mogelijke stikstofemissie en het effect daarvan op Natura 2000-gebieden. Per 1 juli 2021 trad de Wet stikstofreductie en natuurverbetering (Wsn) en het Besluit stikstofreductie en natuurverbetering (Bsn) in werking. De Wsn en de Bsn regelden een vrijstelling voor de vergunningsplicht van artikel 2.7 lid 2 Wnb voor de aanlegfase van bouwwerkzaamheden. Op 2 november 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:3159) is in de zaak van Porthos een uitspraak gedaan door de Afdeling bestuursrechtspraak over deze partiële bouwvrijstelling. Uit deze uitspraak blijkt dat art. 2.9a van de Wnb en art. 2.5 Bnb in strijd is met art. 6 van de Habitatrichtlijn uit de Wet natuurbescherming. Er wordt daarom teruggegaan naar de situatie vóór 1 juli 2021 waarbij ook de aanlegfase van bouwprojecten moet worden doorgerekend voor stikstofdepositie om significant negatieve effecten op Natura 2000 gebieden te kunnen uitsluiten.

Stikstofberekening

De berekening met AERIUS genereert een rekenresultaat waarin wordt geconstateerd dat er als gevolg van de gewenste ontwikkeling geen sprake is van een overschrijding van meer dan 0,00 mol N/ha/jaar op de stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden. De aanleg- en exploitatiefase zijn worstcase in dezelfde berekening meegenomen. Ook is er rekening gehouden met de sloop van de tweede woning en de verouderde bedrijfsloods. Er treedt door de stikstofdepositie geen negatief effect op in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) beschermde Natura 2000-gebieden. Een vergunning van de Wnb is in het kader van de stikstofdepositie dan ook niet nodig. De stikstofberekening en de bijbehorende memo zijn opgenomen in bijlage 6.

Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij'-principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

Het plangebied ligt niet binnen het concreet begrensde NNN. Omdat de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland geen externe werking heeft, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties. Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van enige aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN.

Soortenbescherming

Wat betreft de soortenbescherming is de Wet natuurbescherming van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd. In het kader van dit plan is een ecologische quickscan uitgevoerd om na te gaan of er maatregelen moeten worden genomen ten aanzien van beschermde soorten (bijlage 7).

Ecologische Quickscan

Binnen en vlak buiten het plangebied komen enkele vogelsoorten tot broeden waarvan de nesten geen jaarronde bescherming genieten, waaronder houtduiven en eksters. Om negatieve effecten op deze vogelsoorten te voorkomen zullen de voorgenomen werkzaamheden buiten het broedseizoen worden uitgevoerd.

De aanwezigheid van jaarrond beschermde nesten van huismussen en gierzwaluwen in de te slopen schuur kan niet op voorhand worden uitgesloten. De aanwezigheid van zomer-, kraam-, paar- en winterverblijfplaatsen van gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis, kleine dwergvleermuis, laatvlieger, gewone grootoorvleermuis en meervleermuis in de te slopen schuur kan ook niet op voorhand worden uitgesloten. De aanwezigheid van bovengenoemde soorten zullen door gericht nader onderzoek worden vastgesteld of uitgesloten.

Voor de totale hoeveelheid nesten dient voor de huismus en/of gierzwaluw een ontheffing te worden aangevraagd bij het bevoegd gezag, de provincie Fryslân, welke in de regel wordt afgegeven onder de voorwaarde dat er mitigerende en compenserende maatregelen worden uitgevoerd. Deze ontheffing wordt aangevraagd op basis van een activiteitenplan, waarin de werkzaamheden en mitigerende en compenserende maatregelen worden besproken. Na uitvoering van de mitigerende en compenserende maatregelen is de ontwikkeling in overeenstemming met de Wet natuurbescherming.

In dit geval kiest de gemeente ervoor om tijdens de bouwfase maximaal in te zetten op maatregelen ter bescherming van de aangetroffen beschermde soorten om de impact van het plan te beperken.

Algemene zorgplicht

Onder de Wet natuurbescherming geldt, net als voorheen onder de Flora- en faunawet, een zorgplicht voor alle in het wild levende dieren. Die zorgplicht houdt in dat u de werkzaamheden die nadelig kunnen zijn voor dieren en planten in redelijkheid zo veel mogelijk nalaat of maatregelen neemt om onnodige schade aan dieren en planten te voorkomen.

Natuurinclusief bouwen

Door natuurinclusief te ontwerpen en te bouwen wordt een gezonde en aantrekkelijke leefomgeving waar mensen én dieren prettig samen leven gecreëerd. Een groene en diverse leefomgeving heeft positief effect op o.a.:

  • Hittestress
  • Wateroverlast
  • Gezondheid
  • Biodiversiteit

Door natuurinclusief te bouwen wordt er ruimte geboden aan onder ander broedvogels, vleermuizen en insecten. De biodiversiteit stimuleren kan door:

  • Creëren van verblijfplaatsen (nestkasten en insectenhotels) ;
  • Groene daken en gevels;
  • Natuurlijke beplanting;
  • Wateropvang en hergebruik;
  • Groene parkeerplaatsen.

In de verdere uitwerking van het plangebied zal rekening worden gehouden met de uitgangspunten van natuurinclusief bouwen.

Conclusie

Er treedt door de stikstofdepositie geen negatief effect op in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) beschermde Natura 2000-gebieden. Voor de verblijfplaatsen van de huismus en de gierzwaluw is nader ecologisch onderzoek geadviseerd. De gemeente kiest er echter voor om tijdens de bouwfase zoveel mogelijk maatregelen te treffen ter bescherming van de mogelijk aanwezige beschermde soorten. Omdat er de mogelijkheid is om mitigerende en compenserende maatregelen uit te voeren is de uitvoerbaarheid van het planvoornemen niet in het geding. Er zijn voldoende mogelijkheden om te voldoen aan de Wet natuurbescherming. Daarnaast wordt in de regel altijd de ontheffing verleend als er aan de voorwaarden kan worden voldaan.

4.9 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In de Wet milieubeheer zijn normen voor luchtkwaliteit opgenomen. Deze normen zijn bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging, tegen te gaan. Als maatgevend voor de luchtkwaliteit worden de gehalten fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) gehanteerd.

Op grond van artikel 5.16 van de Wet milieubeheer kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate (nibm)

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden twee situaties onderscheiden:

  • een plan heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een plan valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

Toetsing

Het plan maakt de realisatie van maximaal 17 woningen mogelijk. Dit aantal valt ruim onder de grens van 1.500 woningen, die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Het plan draagt dan ook niet in betekenende mate bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijnstof in de lucht. Er wordt voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving en nader onderzoek is niet noodzakelijk. Tevens worden de woningen niet aangemerkt als gevoelige bestemming in het kader van het 'Besluit gevoelige bestemmingen'.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.10 Externe veiligheid

Toetsingskader

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan.

Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. In dat besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering.

Toetsing

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie gedaan van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde.

Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen dan wel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt in een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer van gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de haalbaarheid van het voorliggend plan.

4.11 Kabels en leidingen

Toetsingskader

Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een Klic-melding in kaart gebracht.

Toetsing

Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig.

Conclusie

Het aspect kabels en leidingen vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling

Hoofdstuk 5 Juridische regeling

5.1 Systematiek

Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen conform de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, digitaal en analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld conform deze standaarden.

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.

5.2 Toelichting op de bestemmingen

In het voorliggende bestemmingsplan wordt de beoogde situatie vastgelegd. Het plangebied heeft in dit plan een enkele bestemming.

Woongebied

Wat betreft de bestemming is aangesloten op de regeling in het aangrenzende bestemmingsplan. Binnen de bestemming mogen maximaal 17 woningen worden gerealiseerd. Op de verbeelding is per type woning de maximale goot- en bouwhoogte aangeduid. De wegen en parkeergelegenheid in het plangebied kunnen binnen de bestemming Woongebied worden gerealiseerd.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. In dat verband wordt een onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Participatie

In het kader van de participatie zal het stedenbouwkundig plan, voor de terinzagelegging van het bestemmingsplan, aan de direct omwonenden worden voorgelegd.

Vooroverleg

Omdat de gemeente de belanghebbenden wil betrekken bij de planvorming, wordt op basis van het wettelijk vooroverleg het plan in deze periode aangeboden aan verschillende overlegpartners. Provincie Fryslân heeft gebruikt gemaakt van deze mogelijkheid en een vooroverleg reactie ingediend (bijlage 8). Uit de reactie van de provincie blijkt dat de provinciale belangen aanleiding geven tot het maken van verschillende opmerkingen op het gebied van de Wet natuurbescherming, ontgrondingen en natuurinclusief bouwen. Naar aanleiding van de reactie van de provincie is het bestemmingplan op de bovenstaande onderwerpen aangevuld en kwalitatief verbeterd.

Zienswijzen

Vervolgens zal het ontwerpbestemmingsplan gedurende 6 weken ter inzage liggen. Tijdens deze periode zal eenieder in de gelegenheid worden gesteld om een zienswijze in te dienden.

Vaststelling

Het bestemmingsplan zal naar aanleiding van eventuele zienswijzen gewijzigd of ongewijzigd worden vastgesteld. Uiteindelijk is tegen het vaststellingsbesluit beroep mogelijk bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

Financiële haalbaarheid

Met de uitvoering van dit plan wordt de bouw van maximaal 17 woningen mogelijk gemaakt. De gronden waarop deze woningen worden gebouwd, zijn gemeentelijk eigendom. De opbrengsten worden gegenereerd uit de uitgifte van de gronden. De kosten die uit het plan (kunnen) voortvloeien zijn onder andere planschadekosten, plankosten, kosten voor bouw- en woonrijp maken, kosten voor voorbereiding en toezicht.

Grondexploitatie

Doel van de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen grondexploitatieregeling is het bieden van ruimere mogelijkheden voor het kostenverhaal en het creëren van meer sturingsmogelijkheden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden, (woning)bouwcategorieën en fasering. Bij de privaatrechtelijke weg worden dergelijke afspraken in een (anterieure) overeenkomst vastgelegd. Er wordt geen exploitatieplan conform artikel 6.12 Wro opgesteld, omdat het kostenverhaal is geregeld door opbrengsten uit uitgifte van gronden.