direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Nitertweg
Status: voorontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0168.01Bp008vp02ph04-0201

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De visvijver/ ijsbaan aan de Nitertweg te Losser is lange tijd in beeld geweest als mogelijke locatie voor de vestiging van een multifunctionele sportaccommodatie voor diverse sportverenigingen binnen de gemeente Losser. Voor de vestiging van deze multifunctionele sportaccommodatie is in december 2009 zelfs al een bestemmingsplan vastgesteld en met de realisatie van de sportaccommodatie is een aanvang gemaakt, in die zin dat de vijsvijver deels is gedempt. De juridisch-planologische kaders van dit in december 2009 vastgestelde bestemmingsplan zijn uiteindelijk ook overgenomen in het bestemmingsplan dat nu geldt voor het plangebied. Om uiteenlopende redenen is echter besloten elders in de gemeente de multifunctionele sportaccommodatie te realiseren.

Omdat de eerder geplande herontwikkeling van het plangebied met een multifunctionele sportaccommodatie geen doorgang heeft gekregen, heeft de gemeente Losser gezocht naar een nieuwe invulling voor het gebied. Deze nieuwe invulling is gevonden in de sloop van de in verval zijnde voormalige kantine/ clubgebouw, de realisatie van één nieuwe woning op de locatie waar nu de multifunctionele accommodatie is toegestaan en de voormalige kantine/ clubgebouw nog aanwezig is en het wijzigen van de huidige bestemming 'Sport' in een bestemming 'Natuur' (ruim 1,4 hectare). Het is de bedoeling om het beheer en onderhoud van het natuurterrein over te doen aan een nog op te richten stichting, waarin Natuurmonumenten, plaatselijke natuurverenigingen en omwonenden zullen participeren.

Om de hiervoor beschreven ontwikkeling mogelijk te kunnen maken is voorliggend bestemmingsplan opgesteld. In dit bestemmingsplan zal worden aangetoond dat het planvoornemen vanuit ruimtelijk en planologisch oogpunt verantwoord is.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied is gelegen op de hoek van de wegen Nitertweg en Broekhoekweg, direct grenzend aan de kern Losser. Aan de noordzijde wordt het plangebied begrensd door een weide/ paardenbak, aan de oostzijde door de Broekhuisweg, aan de zuidzijde door de Nitertweg en aan de westzijde door een bestaande poel. Kadastraal is het plangebied bekend als gemeente Losser, sectie Q, nummer 70. In afbeelding 1.1. wordt de ligging en globale begrenzing van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0168.01Bp008vp02ph04-0201_0001.png"

Afbeelding 1.1: Ligging en globale begrenzing plangebied (Bron: ArcGIS)

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Het vigerend bestemmingsplan ter plaatse van het plangebied betreft het bestemmingsplan "Buitengebied". Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de gemeenteraad van Losser op 19 maart 2013. Op 30 april 2014 is het plan na uitspraak van de Raad van State onherroepelijk geworden. Het bestemmingsplan "Buitengebied" is gedeeltelijk herzien met het bestemmingsplan "Buitengebied Veegplan 2013" (vastgesteld door de raad van de gemeente Losser op 10 juni 2014) en het bestemmingsplan "Buitengebied Veegplan 2015" (vastgesteld door de raad van de gemeente Losser op 10 november 2015). Beide veegplannen hebben inhoudelijk geen gevolgen gehad voor wat betreft de toegestane gebruiks- en bouwmogelijkheden in het plangebied. Op deze plannen wordt dan ook niet nader ingegaan.

Op basis van het bestemmingsplan "Buitengebied" zijn de gronden in het plangebied bestemd als 'Sport' en voor een beperkt deel als 'Natuur'. Binnen de bestemming 'Sport' is daarnaast nog sprake van enkele functieaanduidingen, te weten 'parkeerterrein', 'groen', 'bos' en 'sportveld'. Verder zijn binnen het plangebied de gebiedsaanduidingen 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied', 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' en 'milieuzone - intrekgebied' van toepassing.

In afbeelding 1.2 is een uitsnede opgenomen van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan. Het plangebied wordt hierin weergegeven middels een rode stippellijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0168.01Bp008vp02ph04-0201_0002.png"

Afbeelding 1.2: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan "Buitengebied" (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl)

De binnen de bestemming 'Sport' opgenomen bouw- en gebruiksregels is de bouw van een woning en de aanleg van nieuwe natuur niet toegestaan. De bestemming 'Natuur' is van toepassing op de noordwestelijke hoek van het plangebied. Hoewel deze bestemming met dit bestemmingsplan niet wijzigt zijn deze gronden wel meegenomen in dit bestemmingsplan, dit omdat deze gronden onderdeel uitmaken van hetzelfde kadastrale perceel.

Middels het voorliggende bestemmingsplan worden aan de gronden bestemmingen toegekend die de voorgenomen ontwikkeling wel toestaan.

1.4 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan "Nitertweg" bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding, plan idn. NL.IMRO.0168.01Bp008vp02ph04-;
  • regels.

De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en moeten in samenhang 'gelezen' worden. Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels gekoppeld teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting heeft weliswaar geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij weergave en onderbouwing van het bestemmingsplan en bij uitleg van verbeelding en planregels.

1.5 Opbouw toelichting

De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit zeven hoofdstukken en enkele bijlagen. De opbouw van de hoofdstukken is zodanig dat er sprake is van een logische volgorde in vraagstelling (wat, waarom, waar, hoe, etc.).Na dit inleidende hoofdstuk volgt hoofdstuk 2 'Planbeschrijving', dit hoofdstuk gaat in op de beschrijving van de huidige en toekomstige situatie in het plangebied. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het relevante beleid op Rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau. Daarbij wordt bekeken of de voorgestane ontwikkeling in lijn is met dit beleid. In hoofdstuk 4 wordt de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan aangetoond. Vanuit de verschillende van invloed zijnde milieu- en omgevingsaspecten zoals geluid, externe veiligheid, luchtkwaliteit, ecologie en water wordt in dit hoofdstuk beschreven waarom de ontwikkeling die voorliggend bestemmingplan mogelijk maakt, uitgevoerd kan worden. In hoofdstuk 5 wordt de juridische planopzet toegelicht. Hier wordt beschreven en verantwoord hoe hetgeen in voorliggend plan is beschreven juridisch wordt geregeld. Hoofdstuk 6 geeft inzicht in de economische uitvoerbaarheid van het plan. In het laatste hoofdstuk van dit plan wordt ingegaan op het (voor)overleg, inspraak en de procedure.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Het plangebied is in het verleden in gebruik geweest als visvijver en ijsbaan. Gebruikers waren de Vis Vereniging Losser Overdinkel en de IJsclub Losser. Het grootste deel van het terrein wordt in de huidige situatie in beslag genomen door deels gedempte visvijver. Rondom deze vijver is een houtsingel aanwezig. In de zuidoostelijke hoek van het plangebied bevinden zich twee geschakelde gebouwen, met een oppervlakte van circa 290 m2, welke voorheen dienst hebben gedaan als kantine/ clubgebouw. De luchtfoto in afbeelding 2.1 geeft een beeld van het plangebied en de omgeving van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0168.01Bp008vp02ph04-0201_0003.png"

Afbeelding 2.1: Luchtfoto bestaande situatie (Bron: Provincie Overijssel)

De voormalige visvijver betreft tegenwoordig een drassig graslandperceel. Door de aanwezige houtsingel rondom het plangebied wordt de voormalige kantine/ clubgebouw grotendeels aan het zicht onttrokken. Deze geschakelde gebouwen zijn de laatste jaren door vandalisme verder in verval geraakt. De foto's in afbeelding 2.2 en afbeelding 2.3 geven een beeld van de geschakelde gebouwen en de huidige staat van onderhoud van deze gebouwen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0168.01Bp008vp02ph04-0201_0004.png"

Afbeelding 2.2: Foto's geschakelde vervallen gebouwen in het plangebied (Bron: Lycens B.V)

afbeelding "i_NL.IMRO.0168.01Bp008vp02ph04-0201_0005.png"

Afbeelding 2.3: Foto's geschakelde vervallen gebouwen in het plangebied (Bron: Lycens B.V)

2.2 Toekomstige situatie

2.2.1 Nieuw woonerf

In de toekomstige situatie wordt de huidige bebouwing binnen het plangebied gesloopt. Globaal op de locatie waar deze bebouwing nog aanwezig is, wordt een nieuw woonerf gerealiseerd met daarop een vrijstaande woning met bijgebouw(en). Qua bouw- en gebruiksregels is voor wat betreft de woning en bijgebouwen aangesloten bij het bestemmingsplan "Buitengebied" en de daarop volgende veegplannen. Dit betekent in dit geval dat de woning binnen het plangebied een maximale inhoud mag krijgen van 750 m3, de goothoogte maximaal 4,5 meter mag bedragen en de bouwhoogte maximaal 10 meter mag bedragen. Qua vormgeving en architectuur is de gemeentelijke welstandsnota leidend (zie paragraaf 3.3.3).

2.2.2 Nieuwe natuur
2.2.2.1 Algemeen

Naast de bouw van de nieuwe woning wordt er tevens ruim 1,4 hectare nieuwe natuur aangelegd. Hoewel compensatie gelet op de geldende planologische mogelijkheden niet noodzakelijk wordt geacht, is het doel van de aanleg van deze nieuwe natuur mede een goede landschappelijke inpassing van het woonerf. In dit opzicht kan de aanleg van de nieuwe natuur dan ook deels gezien worden als compensatie voor de bouw van de nieuwe woning.

Voor de aanleg van de nieuwe natuur is door Natuurbank Overijssel in september 2013 reeds een Beheer- en inrichtingsplan opgesteld. Dit plan, opgenomen in bijlage 1 bij deze toelichting, vormt nog steeds het uitgangspunt bij de aanleg van nieuwe natuur. Deze nieuwe natuur kan ontwikkeld worden in aansluiting op het ten westen gelegen kleine natuurgebied dat in eigendom en beheer is van Natuurmonumenten.

De inrichtingsvisie gaat uit van het aaneenschakelen van de visvijver en het natuurgebied ten westen ervan, het uitbreiden van het areaal hooiland, het behoud van een deel van het open water en een afsplitsing van een deel van het terrein ten behoeve van het nieuwe woonerf. Het terrein wordt ‘beleefbaar’ gemaakt via een belvedère, welke toegankelijk is vanaf de Nitertweg. Het terrein zelf is ontoegankelijk (diep water) of te kwetsbaar voor recreatieve betreding (met name groeiplaatsen bijzondere vegetaties). In afbeelding 2.4 wordt een uitsnede van het inrichtingsplan weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0168.01Bp008vp02ph04-0201_0006.png"

Afbeelding 2.4: Inrichtingsplan nieuwe natuur (Bron: Natuurbank Overijssel)

2.2.2.2 Inrichtingsmaatregelen Beheer- en inrichtingsplan

Om te komen tot het wenselijke eindbeeld dienen diverse inrichtingsmaatregelen uitgevoerd te worden. Hierna worden de uit te voeren inrichtingsmaatregelen kort beschreven.

Gedeeltelijk dempen vijver

Om het areaal vochtig hooiland te vergroten wordt een deel van de vijver dichtgestort met schoon zand. Grond met keileem is hiervoor geschikt.

Rooien beplanting

Om de vijver en de bestaande poel aan de westzijde tot één functioneel natuurgebied te maken, wordt een deel van de bestaande houtsingel gerooid.

Aanleg amfibieëntunnel

Om padden een veilige oversteek te bieden tijdens de voorjaarstrek naar de vijver wordt een amfibieëntunnel aangelegd, die de zuidelijke graslanden verbindt met de vijver. Omdat de faunapassage gericht is op padden en niet op verschillende soorten kleine zoogdieren, worden er geen bijzondere eisen aan de passage gesteld. Een rij betonduikers volstaat.

Aanleg wandelpad/belvedère

Om het gebied ‘beleefbaar’ te maken voor de bewoners van Losser is de aanleg van een wandelpad en een uitzichtpunt (belvedère) voorzien. De ligging van het wandelpad is een bewuste keuze. Er is niet gekozen voor het aanleggen van een wandelpad rondom, vanwege de privacy van de woning en de fysieke moeilijkheid om een wandelpad aan te leggen langs de noordzijde van het gebied. Langs de noordzijde ligt een hakhoutsingel welke bijna direct aan het water grenst. Om een wandelpad aan te leggen zal een deel van de vijver gedempt moeten worden. Het westelijke deel van het gebied bestaat uit nat hooiland. Dit zijn kwetsbare vegetaties die zich niet lenen om als honden uitlaatgebied te fungeren. Er is daarom niet gekozen voor de aanleg van een wandelpad door het hooiland maar langs de zuidzijde van het gebied, net ten noorden van de hakhoutsingel. Om het gebied voor de geïnteresseerde natuurliefhebber toegankelijk te maken, wordt een struinpad aangelegd. Een struinpad bestaat uit een beloopbare strook, uitgemaaid in het grasland. Een struinpad is uitsluitend toegankelijk voor wandelaars. Loslopende honden zijn niet toegestaan in het gebied.

Aan de zuidzijde van het perceel wordt een belvedère aangelegd. Deze bestaat uit een verhoging door opgebracht zand met een hoogte van circa 1 meter boven het maaiveld.

Verwijderen verlichting

In het plangebied staan enkele lichtmasten. Deze hebben in de nieuwe situatie geen functie meer en vormen een ontsierend element. De lichtmasten worden verwijderd.

Verplaatsen uitlaat

De uitlaat van de vijver is gelegen in het oostelijke deel van de vijver. De wens van de toekomstige beheerder is om deze verplaatsen in westelijke richting.

Met de hiervoor genoemde inrichtingsmaatregelen en het beheer hiervan, in het Beheer- en inrichtingsplan worden tevens beheersmaatregelen voorgeschreven, wordt de ruimtelijke kwaliteit van het gebied vergroot en wordt bijgedragen aan het:

  • 1. versterken van de landschapsecologische waarde door de aanleg van poelen en nat schraalland;
  • 2. verbeteren van de toegankelijkheid en openbaarheid van het plangebied
  • 3. creëren van mogelijkheden voor extensief recreatief medegebruik.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Dit hoofdstuk geeft een beschrijving van het van belang zijnde het ruimtelijk rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. Om dit te kunnen bewerkstelligen laat het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan de decentrale overheden (provincie en gemeenten) en komt de gebruiker centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

3.1.1.1 Doorwerking plangebied

In dit geval is sprake van een lokale ontwikkeling waarmee geen rijksbelangen zijn gemoeid. Er is dan ook geen sprake van strijd met het rijksbeleid zoals verwoord in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. Deze vorm van normstelling sluit aan op de vroegere pkb's met concrete beleidsbeslissingen en beslissingen van wezenlijk belang die ook van betekenis waren voor de lagere overheden.

In de SVIR is vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet door de Rijksoverheid. Het gaat onder meer om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote Rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische Hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied. In het SVIR wordt bepaald welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Barro bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.

De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.

3.1.2.1 Doorwerking plangebied

Dit bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk waarmee nationale belangen gemoeid zijn die juridisch zijn verankerd in het Barro. Het Barro heeft dan ook geen invloed op dit bestemmingsplan.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is het bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling borgen van een zorgvuldige ruimtelijke afweging en een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. De ladder kent de in afbeelding 3.1 genoemde treden die achter elkaar moeten worden doorlopen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0168.01Bp008vp02ph04-0201_0007.png"

Afbeelding 3.1: De Ladder voor duurzame verstedelijking

3.1.3.1 Doorwerking plangebied

De Ladder duurzame verstedelijking is van toepassing bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Onder een stedelijke ontwikkeling wordt op basis van artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i van het Bro verstaan: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

Ten aanzien van het vorenstaande wordt opgemerkt dat de Raad van State in diverse uitspraken richting heeft gegeven aan wat onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden verstaan. In een uitspraak van 24 december 2014 (201405237/1/R2) heeft de Raad van State geoordeeld dat een woningbouwontwikkeling van 8 woningen buiten de bebouwde kom niet voorziet in een woningbouwlocatie of een andere stedelijke voorziening als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro. Om die reden werd de ontwikkeling van 8 woningen buiten de bebouwde kom niet aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in het Bro, zodat artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro niet van toepassing is.

Gelet op het feit dat dit plan voorziet in maximaal één woning wordt geconcludeerd dat geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De Ladder voor duurzame verstedelijking is derhalve niet van toepassing op dit plan.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

Het provinciaal beleid voor de fysieke leefomgeving wordt omschreven in de Omgevingsvisie Overijssel. In de Omgevingsvisie schetsen Provinciale Staten hun visie op de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van de provincie. Het vizier is daarbij gericht op 2030. Zij geven aan wat volgens hen de ambities en doelstellingen van provinciaal belang zijn en hoe zij Gedeputeerde Staten opdragen deze te realiseren. De Omgevingsvisie Overijssel is op 1 juli 2009 vastgesteld. Naar aanleiding van een evaluatie is op 3 juli 2013 een actualisatie van de Omgevingsvisie Overijssel en Omgevingsverordening vastgesteld die op 1 september 2013 in werking is getreden.

Het provinciaal beleid voor de fysieke leefomgeving staat primair in dienst van de sociaaleconomische ontwikkeling van Overijssel. Dit betekent dat de provincie ruimte wil bieden voor de ontwikkeling van werkgelegenheid en hoogwaardige woonmilieus tot stand willen brengen. Dynamiek ziet de provincie als een kans om de ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid te versterken. Dit wordt gedaan door in te zetten op een evenwichtige afweging van beleidsambities waaronder waterveiligheid, een gezond milieu en goede volksgezondheid. Daarnaast wordt ook gestuurd op het versterken van de waardevolle en karakteristieke kenmerken van het landschap.

3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie Overijssel. Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie Overijssel te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel
3.2.3.1 Algemeen

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus. Aan de hand van de drie niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling passend is binnen het provinciaal beleid voor de fysieke leefomgeving. In afbeelding 3.2 wordt het uitvoeringsmodel weergegeven. De betreffende niveaus worden hierna toegelicht waarbij het plan wordt getoetst aan het betreffende niveau uit het uitvoeringsmodel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0168.01Bp008vp02ph04-0201_0008.png"

Afbeelding 3.2: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

3.2.3.2 Generieke beleidskeuzes (of)

Generieke beleidskeuzes vloeien voort uit keuzes van EU, Rijk of provincie. Het zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend. Als deze beleidskeuzes het gevolg zijn van provinciale keuzes zijn ze verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.

Doorwerking plangebied

Bij de afwegingen in de eerste fase 'generieke beleidskeuzes' zijn de artikelen:

  • 2.1.2, lid 1 (Principe van concentratie);
  • 2.1.3 (SER-ladder voor de stedelijke omgeving);
  • 2.1.5, lid 1,2 en 3 (Ruimtelijke kwaliteit);
  • 2.1.6 (Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving);
  • 2.2.2, lid 1 (Nieuwe woningbouwlocaties);
  • 2.13.3, 2.13.4 en 2.13.5 (artikelen met betrekking tot grondwaterbeschermings- en intrekgebieden).

van de Omgevingsverordening Overijssel van belang. Op artikel 2.1.6 (Kwaliteitsimpuls groene omgeving) wordt in 3.2.4 nader ingegaan. De overige artikelen worden hierna behandeld.

Artikel 2.1.2, lid 1 - Principe van concentratie

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in woningbouw, aanleg van bedrijventerreinen voor lokaal gewortelde bedrijvigheid en het realiseren van stedelijke voorzieningen, met bijbehorende infrastructuur en groenvoorzieningen om te voldoen aan de lokale behoefte en de behoefte van bijzondere doelgroepen.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.2, lid 1

Met dit artikel stelt de provincie als aanvulling op trede 1 van de Ladder voor Duurzame Verstedelijking dat uitsluitend sprake mag zijn van bijvoorbeeld woningbouw als hiermee voorzien kan worden in de lokale behoefte. In de gemeentelijke woonvisie (zie paragraaf 3.3.1) en het daarbij behorende woningbouwprogramma is dit ook het uitgangspunt. Gelet op het feit dat wordt voldaan aan de gemeentelijke woonvisie, en dus gebouwd wordt voor de lokale behoefte, is de in dit bestemmingsplan besloten woningbouwontwikkeling in overeenstemming met artikel 2.1.2, lid 1 van de Omgevingsverordening Overijssel.

Artikel 2.1.3 - SER-ladder voor stedelijke omgeving

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de groene omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
  • dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.

In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip 'groene omgeving' nader gedefinieerd als: de gronden die niet vallen onder bestaand bebouwd gebied. 

Het begrip 'bestaand bebouwd gebied' is gedefinieerd als: de gronden die benut kunnen worden voor stedelijke functies op grond van geldende bestemmingsplannen en op grond van voorontwerp- bestemmingsplannen voor zover de provinciale diensten daarover schriftelijk een positief advies hebben uitgebracht in het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro/artikel 10 BRO.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.3

Op basis van het vigerend bestemmingsplan is aan het overgrote deel van het plangebied een bestemming 'Sport' toegekend (zie ook paragraaf 1.3). Op basis van deze bestemming kan in een groot deel van het plangebied op dit moment derhalve al worden voorzien in een stedelijke functie in de vorm van sportdoeleinden en een parkeerplaats. De stedelijke functie waarin dit bestemmingsplan voorziet betreft uitsluitend de bouw van één woning, de aanleg van de nieuwe natuur wordt niet gezien als een stedelijke functie.

De planologische oppervlakte aan stedelijke functies die op basis van het geldend bestemmingsplan binnen het bestemmingsvlak 'Sport', de aanduidingen 'bos' en 'groen' buiten beschouwend latend, mogelijk kan worden gemaakt omhelst circa 16.800 m2. De oppervlakte van het in dit bestemmingsplan opgenomen bestemmingsvlak 'Wonen' bedraagt circa 2.650 m2. Dit betekent dat de oppervlakte aan stedelijke functies die mogelijk gemaakt kan worden afneemt met circa 14.150 m2. Van een ruimtebeslag op de groene omgeving is dan ook absoluut geen sprake, in tegenstelling. Planologisch gezien is sprake van een toename van gronden die gerekend kunnen worden tot de groene omgeving van circa 14.150 m2. Aanvullend hierop wordt opgemerkt dat het huidige bouwvlak een oppervlakte kent van circa 550 m2, op basis van het geldend bestemmingsplan mag dit gehele bouwvlak worden bebouwd met gebouwen. De bouwmogelijkheden binnen de bestemming 'Wonen' zijn beperkter en kunnen niet voorzien in gebouwen met een maximale oppervlakte van 550 m2. Ook hiermee is derhalve sprake van een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse.

Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat dit bestemmingsplan in overeenstemming is met artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening Overijssel.

Artikel 2.1.5 - Ruimtelijke kwaliteit

  • 1. In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.
  • 2. In het kader van toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan de vier-lagen-benadering die in de Omgevingsvisie Overijssel is neergelegd en op welke wijze de Catalogus Gebiedskenmerken is gebruikt bij de ruimtelijke inpassing.
  • 3. In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt gemotiveerd dat de nieuwe ontwikkeling past binnen het ontwikkelingsperspectief die in de Omgevingsvisie Overijssel voor het gebied is neergelegd.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.5

De nieuwe ontwikkeling waarin dit bestemmingsplan voorziet betreft de bouw van één nieuwe woning en de aanleg van nieuwe natuur. Dat sprake is van een bijdrage aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit blijkt enkel al uit het feit dat sprake is van een toename van gronden die gerekend kunnen worden tot de groene omgeving van circa 14.150 m2. Door deze gronden aan de hand van het Beheer- en inrichtingsplan natuurlijk in te richten wordt een nog grotere bijdrage geleverd aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatsen. Voor een nadere toelichting op deze inrichting wordt verwezen naar paragraaf 2.2 en het in bijlage 1 opgenomen Beheer- en inrichtingsplan.

De beoogde natuurlijke inrichting is afgestemd op de aanwezige bodem- en waterkwaliteiten en gaat uit van het optimaal benutten van de al aanwezige ecologische kwaliteiten in het gebied. Zoals ook blijkt uit 3.2.3.4 sluit de beoogde natuurlijke inrichting aan bij de geldende gebiedskenmerken. Uit 3.2.3.3 blijkt verder dat de ontwikkeling waarin dit plan voorziet passend is binnen het ter plaatse geldende gebiedskenmerk. Hier wordt geconcludeerd dat de beoogde ontwikkeling bijdraagt aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse en in overeenstemming is met artikel 2.1.5 van de Omgevingsverordening Overijssel.

Artikel 2.2.2 - Nieuwe woningbouwlocaties

  • 1. Bestemmingsplannen en projectbesluiten voorzien in de totstandkoming van nieuwe woningbouwlocaties voor zover de nieuwe woningbouwlocatie naar aard, omvang en locatie in overeenstemming is met een woonvisie waarover overeenstemming is bereikt met de buurgemeenten en met Gedeputeerde Staten van Overijssel.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.2.2, lid 1

In december 2015 is door de gemeenteraden van de Twentse gemeenten ingestemd met de Regionale Woon Programmering (RWP) (zie ook 5.1.3.1). In het RWP zijn afspraken vastgelegd met betrekking tot onder meer de woningbouwprogramma's van de Twentse gemeenten, hieronder ook Losser. Het RWP en het daarin opgenomen woningbouwprogramma heeft de gemeente Losser doorvertaald naar haar eigen (concept) woonvisie. De bouw van maximaal één vrijstaande woning binnen het plangebied is in overeenstemming met de gemeentelijke (concept) woonvisie (zie ook paragraaf 3.3.1). Gelet op het feit dat alle Twentse gemeenteraden hebben ingestemd met het RWP en de gemeentelijke woonvisie hier een uitvloeisel van is, wordt geconcludeerd dat wordt voldaan aan artikel 2.2.2 van de Omgevingsverordening Overijssel.

Artikel 2.13.3. Grondwaterbeschermingsgebieden en intrekgebieden

Bestemmingsplannen voorzien in een aanduiding voor grondwaterbeschermingsgebieden en intrekgebieden waarbij alleen functies worden toegestaan die harmoniëren met de functie voor de drinkwatervoorziening.

Artikel 2.13.4. Niet-risicovolle functies in grondwaterbeschermingsgebieden

In afwijking van het bepaalde in artikel 2.13.3 kunnen in grondwaterbeschermingsgebieden ook nieuwe niet-risicovolle functies worden toegestaan, mits daarbij wordt voldaan aan het stand still-principe.

Artikel 2.13.5. Niet-risicovolle functies en grote risicovolle functies in intrekgebieden

In afwijking van het bepaalde in artikel 2.13.3 kunnen in intrekgebieden ook nieuwe niet-risicovolle en grote risicovolle functies worden toegestaan, mits daarbij wordt voldaan aan het stand still-principe.

Toetsing van het initiatief aan de artikelen 2.13.3, 2.13.4 en 2.13.5

Het plangebied bevindt zich binnen het grondwaterbeschermings- en intrekgebied Enschede - Losser. Aan het bepaalde in artikel 2.13.3 van de Omgevingsverordening Overijssel is voldaan door in artikel 7 aanduidingsregels op te nemen waarin is bepaald dat uitsluitend functies zijn toegestaan in het grondwaterbeschermings- en intrekgebied die harmoniëren met de functie voor de drinkwatervoorziening.

Uit de toelichting bij de Omgevingsverordening Overijssel blijkt dat in grondwaterbeschermingsgebieden onder niet-risicovolle functies in ieder geval wordt begrepen projecten van minder dan 10 woningen. In intrekgebieden met stedelijke functies worden onder niet-risicovolle functies in elk geval begrepen projecten van minder dan 100 woningen. Gelet hierop wordt tevens aan het bepaalde in de artikelen 2.13.4 en 2.13.5 van de Omgevingsverordening Overijssel voldaan.

3.2.3.3 Ontwikkelingsperspectieven (waar)

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van ontwikkelperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.

Het plangebied behoort tot de ontwikkelingsperspectieven “Buitengebied accent veelzijdige gebruiksruimte – Mixlandschap” en “Nationaal Landschap Noordoost Twente”. In afbeelding 3.3 is een uitsnede van de perspectievenkaart behorende bij de Omgevingsvisie opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0168.01Bp008vp02ph04-0201_0009.png"

Afbeelding 3.3: Perspectievenkaart Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)

Buitengebied accent veelzijdige gebruiksruimte: mixlandschap

Binnen dit ontwikkelingsperspectief is sprake van verweving van functies. Aan de ene kant melkveehouderij en akkerbouw als belangrijke vorm van landgebruik. Aan de andere kant staat het gebruik voor landschap, natuur, milieubescherming, cultuurhistorie, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid. Aan de voornoemde functies worden ontwikkelingsmogelijkheden geboden mits die de karakteristieke gevarieerde opbouw van het cultuurlandschappen in deze gebieden versterken

Nationaal Landschap Noordoost Twente

Voor het Nationaal Landschap Noordoost-Twente geldt dat de bijzondere kwaliteiten juist in combinatie met ontwikkeling versterkt kunnen worden. Landbouw blijft de drager van dit landschap: grootschalig boeren in een kleinschalig landschap met kenmerkende beken. Het glooiende landschap van Noordoost-Twente is zeer gevarieerd door een fijnmazig samenstel van beken, essen, kampen en moderne ontginningen. Houtwallen, singels en bossen zorgen voor een kleinschalig en groen karakter. De specifieke landschappelijke (kern)kwaliteiten zijn:

  • samenhangend complex van beken, essen, kampen en moderne ontginningen;
  • de grote mate van kleinschaligheid;
  • het groene karakter.

Doorwerking plangebied

Met dit bestemmingsplan wordt de bouw van maximaal één woning en de aanleg van ruim 1,4 hectare m2 nieuwe natuur mogelijk gemaakt. Binnen het mixlandschap worden o.a. ontwikkelingsmogelijkheden voor de functie 'wonen' geboden mits dit de gevarieerde opbouw van het cultuurlandschap versterkt. Zoals blijkt uit paragraaf 2.2 en het in bijlage 1 opgenomen Beheer- en inrichtingsplan is sprake van een aanzienlijke versterking van de ecologische en landschappelijke kwaliteiten ter plaatse die bijdraagt aan een verdere versterking van het cultuurlandschap ter plaatse. Ook sluit dit aan bij de specifieke landschappelijke kwaliteiten zoals deze benoemd zijn voor het Nationaal Landschap Noordoost Twente. Gelet hierop wordt geconcludeerd dat dit plan in overeenstemming is met de ter plaatse geldende ontwikkelingsperspectieven.

3.2.3.4 Gebiedskenmerken (hoe)

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. De kwaliteitsopgaven en –voorwaarden op basis van gebiedskenmerken kunnen te maken hebben met landschappelijke -inpassing, infrastructuur,- milieuaspecten, bodemaspecten, cultuurhistorie, toeristische en recreatieve aantrekkingskracht, natuur, water, etc. De gebiedskenmerken zijn over het algemeen richtinggevend of inspirerend.

De provincie onderscheidt de volgende vier lagen:

  • 1. Natuurlijke laag;
  • 2. Laag van het agrarisch cultuurlandschap;
  • 3. Stedelijke laag;
  • 4. Lust en leisurelaag.

1. Natuurlijke laag

Het natuurlijk landschap vormt de basis voor het gehele grondgebied van de provincie. Lange tijd is de natuurlijke laag sturend geweest voor een groot deel van de ruimtelijke ontwikkelingen. Mensen vestigden zich bijvoorbeeld op de droge plekken, wegen werden aangelegd bij goed doorwaadbare plekken in de rivier. Pas de laatste eeuw is door technische mogelijkheden de koppeling tussen ruimtelijke ordening en natuurlijke ondergrond steeds losser geworden en zijn door menselijke ingrepen de kwaliteiten van de natuurlijke laag aangetast. Het beter afstemmen van ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag, kan dit voorkomen en er voor zorgen dat de (grote) natuurlijke kwaliteiten van de provincie (weer) mede beeldbepalend worden.

Het plangebied is op basis van de gebiedskenmerkenkaart van de 'Natuurlijke laag' aangemerkt als 'Stuwallen en ruggen'. In afbeelding 3.4 wordt dit weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0168.01Bp008vp02ph04-0201_0010.png"

Afbeelding: 3.4: Natuurlijke laag (Bron: Provincie Overijssel)

Stuwwallen en ruggen

De stuwwallen zijn tijdens de ijstijd opgestuwde aardlagen. Door de vaak grote hoogteverschillen zijn ze nu nog steeds goed zichtbaar Als ontwikkelingen plaats vinden, dan dragen deze bij aan:

  • Het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en van de overgang tussen stuwwal en omgeving;
  • de versterking van de potentiële natuurlijke kwaliteiten van de 'natte voet' van de stuwwal (kwelzone, brongebied) en deze beter zichtbaar maken.

Doorwerking plangebied

Van de van oorsprong aanwezige natuurlijke lagen is, doordat het plangebied in cultuur is gebracht, niet of nauwelijks nog iets zichtbaar in het plangebied. Wel worden met het Beheer- en inrichtingsplan de potentiële natuurlijke kwaliteiten beter zichtbaar gemaakt. Zo wordt nieuwe natte natuur aangelegd en wordt het gebied door de aanleg van het wandelpad meer zichtbaar en daardoor ook beleefbaar gemaakt. Hier wordt geconcludeerd dat de beoogde ontwikkeling in overeenstemming is met het gebiedskenmerk van de 'Natuurlijke laag'.

2. Laag van het agrarisch cultuurlandschap

In het agrarisch cultuurlandschap gaat het er altijd om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Het agrarisch cultuurlandschap is dan ook bij uitstek een gebruikslandschap. Het is de inzet alle ontwikkelingen (agrarische bebouwing, wonen, werken, voorzieningen) bij te laten dragen aan de in stand houding van bestaande en ontwikkeling van nieuwe kwaliteiten en samenhang. Met de ambitie dat iedereen die ontwikkelt moét investeren in zijn omgeving, wordt de binding met de plek vergroot. Behoud en ontwikkeling van duurzame landbouw voor een gezond bodem- en watermilieu in een vitaal en aantrekkelijk agrarisch cultuurlandschap.

Zoals blijkt uit afbeelding 3.5 is het plangebied op basis van de gebiedskenmerkenkaart van de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' nagenoeg geheel aangemerkt als 'Jonge heide en broekontginningslandschap '. Slechts de rand langs de Broekhoekweg maakt onderdeel uit van het 'Oude hoevenlandschap'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0168.01Bp008vp02ph04-0201_0011.png"

Afbeelding 3.5: Laag van het agrarisch cultuurlandschap (Bron: Provincie Overijssel)

Jonge heide- en broekontginningslandschap

Kenmerkend voor het jonge heide- en broekontginningslandschap waren oorspronkelijk de grote oppervlakte aan – voormalige – natte en droge heidegronden. Deze waren functioneel verbonden met het essen- en oude hoevenlandschap; hier werd geweid en werden de plaggen gestoken voor in de stal; in de stal bemeste plaggen dienden als structuurverbeteraar en bemesting voor de akkergronden op de essen. Na de uitvinding van kunstmest ging deze functie verloren en werden deze gronden grotendeels in cultuur gebracht. Als ontwikkelingen plaats vinden in de agrarische ontginningslandschappen, dan dragen deze bij aan behoud en versterking van de dragende lineaire structuren van lanen, bosstroken en waterlopen en ontginningslinten met erven en de kenmerkende ruimtematen.

Oude hoevenlandschap

Het oude hoevenlandschap betreft een landschap met verspreide erven dat werd ontwikkeld nadat de complexen met de grote essen 'bezet' waren en een volgende generatie boeren nieuwe ontwikkelingsruimte zocht. Ontwikkelingen dragen bij aan behoud en accentuering van de dragende structuren (groenstructuur en routes) van het oude hoevenlandschap, en aan de samenhang en de karakteristieke verschillen tussen de landschapselementen.

Doorwerking plangebied

Onderdeel van de ontwikkeling waar dit bestemmingsplan in voorziet betreft de aanleg van nieuwe natuur (zie paragraaf 2.2) met een oppervlakte van ruim 1,4 hectare. De houtsingel rondom het plangebied gaat beheerd worden als hakhoutsingel. Dit hakhoutbeheer zorgt er voor dat de beplanting als een dichte begroeiing het terrein omzoomd. De bosmantels en -zomen blijven behouden en worden waar nodig versterkt. Daarnaast zorg de aanleg van een wandel- of struinpad voor een meer toegankelijk en beleefbaar gebied met een ecologische en recreatieve meerwaarde. Geconcludeerd wordt dat de in dit plan besloten ontwikkeling passend is binnen het gebiedskenmerk van de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap'.

3. Stedelijke laag

Hoewel het plangebied direct grenst aan het stedelijk gebied van de kern Losser, kent het plangebied zelf op basis van de 'Stedelijke laag' geen gebiedskenmerken of andere bijzondere eigenschappen. Deze laag wordt derhalve buiten beschouwing gelaten.

4. Lust- en leisurelaag

Het plangebied kent op basis van de 'Lust- en leisurelaag' geen gebiedskenmerken of andere bijzondere eigenschappen. Deze laag wordt derhalve buiten beschouwing gelaten.

3.2.4 Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving
3.2.4.1 Algemeen

Met de kwaliteitsimpuls Groene Omgeving biedt de provincie Overijssel beleidsruimte aan gemeenten voor ontwikkelingen in de groene ruimte. In het buitengebied is ruimte voor grootschalige uitbreidingen en nieuwe ontwikkelingen mits die gelijk opgaan met verbeteringen van de ruimtelijke kwaliteit. Ruimtelijke kwaliteit wordt gerealiseerd door naast bescherming vooral in te zetten op het verbinden van bestaande gebiedskwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen, waarbij bestaande kwaliteiten worden beschermd en versterkt en nieuwe kwaliteiten worden toegevoegd.

De methodiek voor het bepalen van de balans tussen ontwikkelingsruimte en de gevraagde investering in de groene omgeving, is gericht op het volgende: hoe meer de ontwikkeling als gebiedsvreemd te beschouwen is en/of hoe groter de schaal en impact op de ruimtelijke kwaliteit is, des te zwaarder weegt dat aan de ontwikkelingskant van de balans en hoe hoger de aanvullende kwaliteitsprestaties dan dienen te zijn.

Middels het processchema in afbeelding 3.6 kan inzicht worden verkregen in de hoogte van de te leveren kwaliteitsprestaties (gebiedseigen/gebiedsvreemd; schaal/impact; eigen belang/maatschappelijk belang).

afbeelding "i_NL.IMRO.0168.01Bp008vp02ph04-0201_0012.png"

Afbeelding 3.6: Processchema Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (Bron: Provincie Overijssel)

3.2.4.2 Doorwerking plangebied

Generiek beleid, ontwikkelingsperspectief en/of sociaal economische ontwikkeling

Zoals gebleken uit 3.2.3.2 is het initiatief in overeenstemming met het generiek beleid. Eén van de basisprincipes van de provincie is dat er ruimte is voor sociaaleconomische ontwikkelingen, mits deze vanuit zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik verantwoord is, past in het ontwikkelingsperspectief ter plekke en tot slot wordt uitgevoerd volgens de Catalogus Gebiedskenmerken.

Zoals blijkt uit het vorenstaande, de toelichting op artikel 2.1.5 en het in bijlage 1 opgenomen Beheer- en inrichtingsplan is sprake van een ontwikkeling die passend is binnen het ter plaatse geldende ontwikkelingsperspectief en passend is binnen de ter plaatse geldende gebiedskenmerken van de 'Natuurlijke laag' en de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap'.

Met dit bestemmingsplan worden er gronden 'terug gegeven' aan de groene omgeving met een oppervlakte van ruim 1,4 hectare. Gelet op het feit dat geen sprake is van enig ruimtebeslag op de groene omgeving en de nieuwe bebouwing die maximaal opgericht kan worden een kleiner oppervlak kent dan de bebouwing die gerealiseerd kan worden op basis van het geldend bestemmingsplan, voldoet dit bestemmingsplan aan het principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.

Schaal en impact

De omvang van de ontwikkeling op zich en de verhouding daarvan tot de bestaande bebouwing of situatie kan als criterium gebruikt worden om de hoogte van de kwaliteitsprestaties te bepalen. Hoe groter de ontwikkelingsruimte is die verkregen wordt, hoe meer kwaliteitsprestaties er nodig zijn voor een goede balans.

Om een goede vergelijking te kunnen maken van de schaal en impact op de omgeving is een vergelijking van het geldend bestemmingsplan met dit bestemmingsplan van belang. Het bestemmingsplan bepaalt immers wat er maximaal mogelijk is in het plangebied. Indien zowel het geldend als dit bestemmingsplan in acht wordt genomen dan kan niet anders geconcludeerd worden dat zowel de schaal als impact van dit bestemmingsplan en de daarin besloten ontwikkeling kleiner zijn dan de schaal en impact op basis van het geldend bestemmingsplan. Dit blijkt onder meer uit het feit dat sprake de oppervlakte aan stedelijke functies planologisch gezien afneemt met circa 14.150 m2. Dit betreft de oppervlakte die aangelegd wordt als nieuwe natuur, in feit worden gronden teruggegeven aan de groene omgeving. Ook indien de bouwmogelijkheden van het geldend bestemmingsplan worden vergeleken met dit bestemmingsplan blijkt, zoals al eerder aangegeven, dat sprake is van aanzienlijk beperktere bouwmogelijkheden.

Gebiedseigen of gebiedsvreemd

Het onderscheid in gebiedseigen en gebiedsvreemde functies geeft een indicatie voor de mogelijke bijdrage vanuit de functie zelf aan behoud en versterking van de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving. Een gebiedseigen functie past in de beleidsdoelstellingen ofwel het ontwikkelingsperspectief van een gebied. Bij een gebiedsvreemde functie is er eerder sprake van gebruikseffecten die een negatieve invloed kunnen hebben op (ontwikkelingsmogelijkheden van functies in) de omgeving (verkeer, milieu, geurgevoeligheid, e.d.).

Zoals ook is gebleken uit 3.2.3.3 is het plangebied gelegen in het mixlandschap. Wonen wordt binnen dit ontwikkelingsperspectief gezien als één van de gebruikers binnen het gebied. Daarnaast dient ook rekening te worden gehouden met de ligging van het plangebied direct aangrenzend aan de kern Losser. Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat sprake is van een gebiedseigenfunctie.

Eigen belang of maatschappelijk belang

Als het initiatief bijdraagt aan maatschappelijke doelen dan kan dat geheel of gedeeltelijk als kwaliteitsprestatie onderdeel uitmaken van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving. Voorbeelden hiervan zijn het in stand houden van een landgoed en een zorgfunctie in een vrijkomend agrarisch bedrijf.

De realisatie van de woning betreft een eigen belang, hier is in principe geen maatschappelijk belang mee gediend. De realisatie van de nieuwe natuur (met een oppervlakte van ruim 1,4 hectare), welke tezijnertijd wordt overgedragen aan een nog op te richten stichting, waarin Natuurmonumenten, plaatselijke natuurverenigingen en omwonenden zullen participeren, betreft zowel een eigen als een maatschappelijk belang. Het eigen belang heeft betrekking op het feit dat de aanleg van de nieuwe natuur ook deels bijdraagt aan de landschappelijke inpassing van de nieuwe woning. Het maatschappelijk belang is gelegen in het feit dat hiermee een landschappelijke, ecologische en recreatieve impuls wordt gegeven aan het gebied waar een ieder gebruik van kan maken.

Basisinspanning ruimtelijke kwaliteit en aanvullende kwaliteitsprestaties

De basisinspanning ruimtelijke kwaliteit bestaat uit een goede ruimtelijke inpassing van het totale perceel waar de ontwikkeling deel van uitmaakt. De invulling van de aanvullende kwaliteitsprestaties is maatwerk.

Met de aanleg van de nieuwe natuur wordt ruim 1,4 hectare teruggegeven aan de groene omgeving. In paragraaf 2.2 wordt beschreven hoe deze nieuwe natuur wordt vormgegeven. De aanleg van de nieuwe natuur zorgt tevens voor een landschappelijke inpassing van het nieuwe woonerf. Zoals in het voorgaande al aangegeven is de schaal en impact van dit bestemmingsplan en de daarin besloten ontwikkeling kleiner dan de schaal en impact op basis van het geldend bestemmingsplan. Aanvullende kwaliteitsprestaties zijn om die reden in principe ook niet noodzakelijk. Desalniettemin wordt met de aanleg van ruim 1,4 hectare nieuwe natuur een forse aanvullende kwaliteitsprestatie geleverd. Het voorliggende bestemmingsplan is dan ook in overeenstemming met de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving.

3.2.5 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling niet strijdig is met de uitgangspunten van het provinciale beleid. Het initiatief is in overeenstemming met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en het in de Omgevingsverordening Overijssel verankerde beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Woonvisie Losser 2016 en verder
3.3.1.1 Algemeen

De gemeenteraad van de gemeente Losser heeft op 29 maart 2013 de "Woonvisie Losser 2012 en verder" vastgesteld. Een aantal ontwikkelingen hebben ertoe geleid dat de gemeente momenteel bezig is haar woonvisie te actualiseren middels de "Woonvisie Losser 2016 en verder". De woonvisie heeft inmiddels voor inspraak ter inzage gelegen. Hoewel deze visie nog niet is vastgesteld door de gemeenteraad, geeft deze visie wel een actueel beeld van de het gemeentelijk woningbouwbeleid en het woningbouwprogramma. Zo vormen de begin 2016 gemaakte regionale afspraken over de woningbouwprogrammering en andere woonafspraken vastgelegd in een regionale bestuursovereenkomst een belangrijk kader voor de woonvisie.

3.3.1.2 Woningbouwprogramma: de aantallen

Een zorgvuldige weging van het huidige woningbouwprogramma is op basis van de huishoudensprognoses en de vraagontwikkeling nuttig en noodzakelijk. Temeer omdat huishoudensprognoses de afgelopen jaren (verder) naar beneden zijn bijgesteld. Bovendien is het verstandig om wat speelruimte te hebben in het bouwprogramma om kwalitatief te kunnen sturen in de komende jaren. Zo ontstaat er ruimte voor nieuwe initiatieven en het benutten van vrijkomend vastgoed.

De regio gaat uit van een bandbreedte in de woningbouwproductie van 80-100% van Primos 2013. In de gemeente Losser betekent dit een bandbreedte van 532-665 woningen in de periode 2015 tot 2025. Lager dan 100% programmeren geeft ruimte voor nieuwe woningbouwinitiatieven die zich de komende jaren voordoen. Ook houdt de gemeente dan rekening met de prognoses 2014 en 2015 die lager liggen dan de prognose 2013 (2015: 619 woningen 2015-2025). Op dit moment zijn er 740 woningen opgenomen in het woningbouwprogramma van de gemeente, waarvan 610 woningen met een onherroepelijke realisatietitel (92% ten opzichte van prognose 2013).

3.3.1.3 Woningbouwprogramma: de kwalitatieve behoefte

Er is tot 2025 vooral behoefte aan eengezinskoopwoningen. In de gedragsvariant (ouderen verhuizen weinig en blijven voor een groot deel in hun eengezinskoopwoning wonen) is de vraagdruk op de voorraad eengezinskoopwoningen het grootst. Er is vooral vraag naar vrijstaande woningen en tweekappers. Op korte termijn (tot 2020) zijn de tweekappers het meest populair, evenals de prijsklasse € 150.000,- tot € 250.000,-. Op middellange termijn (tot 2025) verschuift het accent in de vraag naar vrijstaande woningen en de prijsklassen vanaf € 250.000,-.

3.3.1.4 Woningbouwprogramma

In combinatie met de kwalitatieve verbetering van de bestaande voorraad voegt de gemeente beperkt extra woningen toe. De mate van deze toename dient in lijn te zijn met de autonome groei van de huishoudens in Losser en de daadwerkelijke marktvraag. Provinciaal en regionaal hebben heeft de gemeente afgesproken om voorlopig de huishoudensgroei op basis van Primos 2013 te hanteren als uitgangspunt. Dit betekent dat er ruimte is voor 665 extra woningen in de periode 2015 tot 2025. Zoals eerder al aangegeven is van deze ruimte reeds 610 woningen vervat in plannen met een onherroepelijke realisatietitel. Indien er geen onherroepelijke realisatietitels geschrapt gaan worden, is er op basis van het woningbouwprogramma nog ruimte voor 55 extra woningen.

Op basis van de woonwensen/marktvraag is een wensprogramma woningbouw 2015-2025 opgesteld. Dit wensprogramma is weergegeven in onderstaande tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0168.01Bp008vp02ph04-0201_0013.png"

Afbeelding 3.7: Wensprogramma 2015-2025 op basis van behoefte/marktvraag gemeente Losser (Bron: Gemeente Losser)

De gemeente wil zo veel mogelijk rekening houden met het wensprogramma bij het toevoegen van nieuwe woningen. De gemeente beoordeeld het huidige woningbouwprogramma op de passendheid bij de behoefte. Ook gebruiken wordt dit het kader om nieuwe initiatieven te toetsen.

3.3.1.5 Doorwerking plangebied

Uit de woonvisie blijkt dat er tot 2025 vooral behoefte is aan eengezinswoningen. Uit het wensprogramma, dit betreft de woonwensen/ marktvraag van woningzoekenden, blijkt dat 40-50% van de behoefte zich richt op een vrijstaande woning/ vrije kavel. Met dit bestemmingsplan wordt in dit woningtype voorzien. De bouw van maximaal 1 woning past binnen het resterende woningbouwprogramma. Geconcludeerd wordt dat dit bestemmingsplan in overeenstemming is met het gemeentelijke woningbouwbeleid zoals vervat in de "Woonvisie Losser 2016 en verder".

3.3.2 Landschapsontwikkelingsplan
3.3.2.1 Algemeen

In mei 2007 is de landschapsontwikkelingsvisie opgesteld voor het gebied Noordoost-Twente/Twenterand. Deze visie geeft een gewenst landschappelijk streefbeeld voor de gemeente Losser voor de komende 10 jaar. Daarnaast biedt de gemeentelijke uitwerking handvatten voor het bijsturen en de inpassen van toekomstige ontwikkelingen in het landschap. Het LOP wordt gebruikt om te beoordelen of nieuwe ontwikkelingen landschappelijke aanvaardbaar zijn en hoe deze goed landschappelijk worden ingepast. Aan ontwikkelingen die niet binnen de streefbeelden van het LOP passen maar wel een meerwaarde vormen voor de gemeente Losser, kan medewerking worden verleend door gemotiveerd af te wijken van het LOP.

Op basis van het LOP is het plangebied gelegen binnen het deelgebied 'Losser'. Binnen dit gebied worden nog onderscheid gemaakt in de gebieden 'Kranengoor-Kremersveen' en 'Het Fleuer'. Het plangebied is gelegen binnen het gebied 'Kranengoor-Kremersveen'.

3.3.2.2 Deelgebied Losser: Kranengoor-Kremersveen

Het deelgebied Kranengoor-Kremersveen ligt ten westen van het Dinkeldal. Het gebied is hoger gelegen en er ontspringen veel bovenlopen van de Dinkel die richting het oosten van de Dinkel stromen. Een voorbeeld hiervan is de Elsbeek en de Deppenbroekbeek.

Het noordelijk deel van het deelgebied, waartoe ook het plangebied behoort, is nog erg herkenbaar als jong ontginningslandschap vergeleken met een eeuw geleden, maar vanwege de druk van Losser en Enschede als stedelijk uitloopgebied is het van belang om de bestaande landschapskarakteristiek te versterken.

Aandachtspunten en kansen in dit gebied zijn:

  • ontwikkeling van grondgebonden landbouw;
  • herstel van enkele beeksystemen, dit dient als sterke landschappelijke structuur, waarbinnen landbouw en stedelijke functies een plaatsvinden;
  • vasthouden kwelwater;
  • boeren met weidevogels (in de zuidwesthoek).
3.3.2.3 Doorwerking plangebied

Met de ontwikkeling in het plangebied wordt ruim 1,4 m2 nieuwe natuur gerealiseerd. Een groot deel van deze nieuwe natuur betreft natte natuur in de vorm van water, vennen, moeras en oevers. Het voorheen aanwezige water werd aangevoerd door enerzijds toetredend kwelwater in het plangebied en door de aanvoer van grondwater uit de bron (zie ook het Beheer- en inrichtingsplan). Er zal nader worden bekeken of dit toetreden kwel en de aanvoer van grondwater uit de bron wederom kan dienen als basis voor het water in het plangebied. Gelet hierop en het bepaalde in het Beheer- en inrichtingsplan wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling in overeenstemming is met het "Landschapsontwikkelingsplan".

3.3.3 Welstandsnota Losser
3.3.3.1 Algemeen

De 'Welstandsnota Losser' (vastgesteld op 15 oktober 2013) behandelt het gemeentelijke beleid ten aanzien van het welstandstoezicht in de gemeente. Deze welstandsnota is vooral een sturend en stimulerend hulpmiddel en niet een instrument om van alles te verbieden. In de welstandsnota worden diverse niveaus van welstand gehanteerd. Op basis van een waardering van de bebouwing in haar omgeving met de daarbij behorende ambitiebepaling is het grondgebied van de gemeente Losser ingedeeld in welstandsvrij gedeeltes in de kernen en twee niveaus van welstand, te weten niveau 1 en niveau 2.

In de gebieden met een welstandsniveau 1 geldt een welstandsbeleid dat erop gericht is om de basiskwaliteit van het gebied te behouden. Het welstandsbeleid in de gebieden met een welstandsniveau 2 is gericht op het behouden en stimuleren van de ruimtelijke kwaliteiten.

Het plangebied wordt op basis van de welstandsnota gerekend tot de kern Losser en is hierin aangemerkt als 'primair groen'. In dit gebied geldt een welstandsniveau 2.

3.3.3.2 Welstandsniveau 2

Het voert te ver om alle in de welstandsnota geformuleerde criteria hierna weergegeven. Daarom worden hierna enkel de voornaamste en in dit kader relevante criteria weergegeven.

Algemeen

De verschijningsvorm dient de ruimtelijke kwaliteit van de bebouwing in de directe omgeving te ondersteunen.

Hoofdvorm

De hoofdmassa is helder vormgegeven en passend (qua maat en schaal) bij de bebouwing in de omgeving.

Architectuurstijl en gevelcompositie

  • Iedere gevel heeft zijn eigen identiteit maar is passend in het straatbeeld.
  • Er is eenheid in de architectuur van de gehele gevel.
  • De gevelcompositie en de plaats, afmetingen en verhoudingen van de gevelelementen (ramen, balkons etc.) zijn zorgvuldig op elkaar afgestemd.

Materiaal en kleurgebruik

Uitgangspunt is het oorspronkelijk kleur- en materiaalgebruik uit de omgeving of vergelijkbare materialen waarbij het gebruik van (bak)steen overheerst.

3.3.3.3 Doorwerking plangebied

Op dit moment is er nog geen concreet ontwerp van de woning voorhanden. Met de uitwerking van het ontwerp zal rekening worden gehouden met de van toepassing zijnde welstandscriteria. Het ontwerp zal tezijnertijd ook getoetst worden door de welstandscommissie.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van de wijze waarop de milieu- en omgevingsaspecten bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de in dit kader van belang zijnde milieu- en omgevingsaspecten.

4.1 Milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient in ruimtelijke plannen rekening te worden gehouden met afstemming tussen milieugevoelige functies en milieubelastende functies. Uitgangspunt daarbij is dat nieuwe en bestaande bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van milieugevoelige functies sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de afstemming tussen functies onderling kunnen de richtlijnen in de VNG-handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) gehanteerd worden. Deze uitgave bevat een lijst waarin per bedrijfssoort richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. Deze lijst beperkt zich tot de volgende milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie.

De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet (zullen) worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.

4.1.1 Beoordeling
4.1.1.1 Algemeen

Bij milieuzonering is sprake van een interne en externe werking. Indien door middel van een plan nieuwe functies mogelijk worden gemaakt, moet worden aangetoond dat de nieuwe functie in het plangebied geen hinder ondervindt van bestaande functies in de omgeving (interne werking). Anderzijds dient te worden aangetoond dat functies in de directe omgeving van het plangebied niet negatief worden beïnvloed door de ontwikkeling die mogelijk worden gemaakt (externe werking).

4.1.1.2 Interne werking

Het plangebied grenst aan een woonwijk van de kern Losser. Het dichtstbijzijnde bedrijf bevindt zich op het bedrijventerrein De Zoeker Esch, gelegen op ruim 350 meter afstand. Dit bedrijventerrein is gezoneerd waarbij de toegestane categorie bedrijvigheid afhankelijk is van de afstand tot de woonbebouwing van de kern Losser. Op de dichtst bij het plangebied gelegen bedrijfspercelen is bedrijvigheid in de categorie 3.1 en 3.2 toegestaan. Hiervoor gelden richtafstanden van respectievelijk 50 en 100 meter. Het plangebied is gelegen op aanzienlijk ruimere afstand.

Naast niet-agrarische bedrijvigheid is in de omgeving van het plangebied ook nog sprake van agrarische bedrijvigheid in de vorm van veehouderijen. Bij veehouderijen zijn echter niet de richtafstanden zoals opgenomen in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' bepalend, maar de wettelijk aan te houden afstanden of de berekenende geuremissiecontouren voor vergunningsplichtige veebedrijven. Hier wordt in paragraaf 4.6 nader op ingegaan. Het aspect geur wordt in dit kader buiten beschouwing gelaten.

Indien het aspect geur buiten beschouwing wordt gelaten geldt bij veehouderijen een maximale grootste richtafstand (ongeacht welk type veehouderij) van 50 meter. De dichtstbijzijnde veehouderij is gelegen aan de Deppenbroekweg op een afstand van ruim 400 meter. Daarnaast zijn ten noorden van het plangebied enkele op zich zelf staande paardenstallen aanwezig, de afstand tot deze paardenstallen bedraagt ruim 140 meter. In beide gevallen wordt derhalve voldaan aan de richtafstand van 50 meter.

4.1.1.3 Externe werking

De nieuwe functies waarin dit plan voorziet, de functies 'wonen' en 'natuur', worden niet gezien als milieubelastende functies voor de omgeving. Er is dan ook geen sprake van een aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden.

4.1.2 Conclusie

Vanuit het oogpunt van milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling.

4.2 Geluid (Wet geluidhinder)

4.2.1 Algemeen

De Wet geluidhinder (Wgh) geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidsgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een weg, spoorweg of industrieterrein of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidsgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.

4.2.2 Beoordeling

Dit bestemmingsplan maakt de bouw van één nieuwe woning mogelijk. Een woning wordt in het kader van de Wgh aangemerkt als geluidsgevoelig object.

4.2.2.1 Wegverkeerslawaai

Het plangebied is gelegen binnen de wettelijke geluidszone van de Broekhoekweg. In verband hiermee is door Buijvoets bouw- en geluidsadvisering een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai verricht. Een samenvatting van de resultaten en de conclusie van dit onderzoek wordt hierna weergegeven. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar de onderzoeksrapportage welke als bijlage 2 is opgenomen bij deze toelichting.

Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai

De geluidbelasting op de woning bedraagt maximaal 58 dB waarmee de voorkeursgrenswaarde van 48 dB met 10 dB wordt overschreden. De maximale ontheffingswaarde van 63 dB in “stedelijk gebied” wordt niet overschreden.

Uit het akoestisch rapport blijkt dat het treffen van bron- en overdrachtsmaatregelen om te kunnen voldoen aan de voorkeursgrenswaarde overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, landschappelijke of financiële aard ontmoeten. Er wordt derhalve een hogere waarde voor de woning verleend voor maximaal 58 dB. Hierbij zijn wel maatregelen aan de gevels noodzakelijk, deze maatregelen worden in de onderzoeksrapportage beschreven.

4.2.2.2 Railverkeerslawaai

In de omgeving van het plangebied zijn geen spoorwegen aanwezig, het plangebied is derhalve niet gelegen binnen de zone van een spoorweg. Het aspect railverkeerslawaai vormt geen belemmering.

4.2.2.3 Industrielawaai

Het plangebied is niet gelegen binnen de zone van een gezoneerd industrieterrein. Een akoestisch onderzoek industrielawaai is dan ook niet aan de orde.

4.2.3 Conclusie

Er dient een hogere waarde verleend te worden voor 58 dB. Er zijn geen redenen om aan te nemen dat een dergelijke hogere waarde niet verleend kan worden. De Wgh vormt derhalve geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

4.3 Bodem

4.3.1 Algemeen

Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Er dient bepaald te worden of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd.

4.3.2 Beoordeling
4.3.2.1 Algemeen

Lycens B.V. heeft in het voorliggende geval een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd in het plangebied. De resultaten en conclusie van dit onderzoek worden hierna beknopt weergegeven. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar de onderzoeksrapportage welke is opgenomen in bijlage 3 bij deze toelichting.

4.3.2.2 Resultaten verkennend bodemonderzoek

Resultaten grond

In de mengmonsters van de boven- en ondergrond zijn geen verhoogde gehalten gemeten. De achtergrondwaarden worden niet overschreden.

Resultaten grondwater

Ter plaatse van peilbuis 1 zijn in het grondwater chemisch-analytisch en licht verhoogde concentratie aan zink en een matig verhoogde concentratie aan barium aangetoond. De matig verhoogde concentratie aan barium is middels een herbemonstering bevestigd. Gezien de langere standtijd tussen plaatsing van de peilbuis en de herbemonstering wordt het laatst gemeten gehalte als representatief beschouwd.

Conclusies en aanbevelingen

Uit de resultaten van het verkennend bodemonderzoek kan worden geconcludeerd dat er milieuhygiënisch gezien geen belemmeringen zijn voor de herontwikkeling van het terrein. Er zijn geen verhoogde gehalten in de boven- en ondergrond gemeten.

In het grondwater is een matig verhoogde gehalte aan barium aangetroffen. Bij herbemonstering is het matig verhoogde gehalte bevestigd. Aangenomen wordt dat het matig verhoogde gehalte een natuurlijk verhoogde achtergrondwaarde betreft. Omdat er geen actuele humane, ecologische en verspreidingsrisico’s aanwezig zijn, een matig verhoogde bariumgehalte geen beperkingen oplevert voor het huidige en toekomstige gebruik van het terrein en natuurlijk verhoogde achtergrondwaarden niet gesaneerd hoeven te worden is het uitvoeren van verder nader onderzoek niet noodzakelijk.

4.3.3 Conclusie

De bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoering van het voorgenomen plan.

4.4 Luchtkwaliteit

4.4.1 Algemeen

Op 15 november 2010 is de wijziging van de Wet milieubeheer op het gebied van luchtkwaliteitseisen (Hoofdstuk 5 titel 2 Wm, Stb. 2007, 414) in werking getreden. De overheid wil een verbetering van de luchtkwaliteit bewerkstelligen en ontwikkelingen in ruimtelijke ordening doorgang laten vinden. De kern van de 'Wet luchtkwaliteit' bestaat uit de (Europese) luchtkwaliteitseisen. Verder bevat zij basisverplichtingen voor plannen, maatregelen, het beoordelen van luchtkwaliteit, verslaglegging en rapportage. Op grond van artikel 5.16 Wm moeten bestuursorganen nagaan of besluiten op grond van de Wro gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit.

4.4.1.1 Besluit NIBM

In de Algemene maatregel van Bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Onder andere projecten met minder dan 1.500 nieuwe woningen vallen onder NIBM. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit worden uitgevoerd.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden. Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moeten worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 µg/m³ verslechtering leidt.

4.4.1.2 Besluit gevoelige bestemmingen

Naast het besluit en regeling NIBM dient er getoetst te worden aan het 'Besluit gevoelige bestemmingen'. Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

4.4.2 Beoordeling

Dit bestemmingsplan voorziet in de bouw van één nieuwe woning. In vergelijking met de categorieën van gevallen (1.500 woningen), kan op voorhand worden geconcludeerd dat in dit geval sprake is van een project dat 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit.

Daarnaast wordt een woning niet aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het Besluit luchtkwaliteit

4.4.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.

4.5 Externe veiligheid

4.5.1 Algemeen

Externe veiligheid gaat om het beperken van de kans op en het effect van een ernstig ongeval voor de omgeving door het gebruik, de opslag, de productie en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen dient rekening gehouden te worden met eventueel aanwezige externe risico's die de veiligheid negatief kunnen beïnvloeden. Hiertoe zijn de risico's gekwantificeerd door middel van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Het plaatsgebonden risico van een bepaalde activiteit is de kans per jaar op een bepaalde plaats, dat een continu daar aanwezig gedacht persoon die onbeschermd is, komt te overlijden als gevolg van een mogelijk ongeluk met die activiteit. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde. Het groepsrisico is de kans per jaar dat in één keer een groep mensen van een bepaalde omvang komt te overlijden bij een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde maar een oriënterende waarde die de personendichtheid binnen een invloedsgebied relateert aan een bepaalde maat voor risicoaanvaarding.

4.5.2 Beoordeling

Middels de Risicokaart is beoordeeld of er risicobronnen in en rond het plangebied aanwezig zijn. In afbeelding 4.1 is een uitsnede van de Risicokaart weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0168.01Bp008vp02ph04-0201_0014.png"
Afbeelding 4.1: Uitsnede Risicokaart met daarin weergegeven het plangebied (Bron: Risicokaart.nl)

Risicovolle inrichtingen

Volgens de Risicokaart zijn er in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig. Op ruimere afstand, op een afstand van circa 520 meter, bevindt zich een vuurwerkopslag waar maximaal 10.000 kilogram professioneel vuurwerk mag worden opgeslagen. Vanuit de bewaarplaats van deze opslaglocatie geldt een veiligheidsafstand van 8 meter, vanaf de bufferbewaarplaats geldt in zijwaartse richting een veiligheidsafstand van 25 meter en in voorwaartse richting van 33 meter. Het plangebied bevindt zich ruim buiten deze veiligheidsafstanden waardoor van belemmeringen geen sprake is.

De andere risicovolle inrichting die in afbeelding 4.3 wordt weergegeven betreft een tankstation met een LPG-installatie. Dit tankstation met LPG-installatie is gelegen op een afstand van circa 660 meter van het plangebied. Het vulpunt van de LPG-installatie kent de grootste plaatsgebonden risicocontour, te weten 45 meter. Het invloedsgebied voor het groepsrisico bedraagt 150 meter. Gelet op het feit dat het plangebied ruim buiten zowel de plaatsgevonden risicocontour als het invloedsgebied voor het groepsrisico is gelegen, vormt deze risicovolle inrichting geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

Buisleidingen

Op een afstand van respectievelijk circa 380 en circa 475 meter lopen buisleidingen waardoor onder hogedruk gas wordt vervoerd. De betreffende leidingen kennen geen plaatsgebonden risicocontour buiten de leiding.

Wat betreft het groepsrisico zijn de 1% en 100% letaliteitsgrens van belang. De 1% letaliteitsgrens bepaalt het invloedsgebied voor het groepsrisico. Binnen de 100% afstand is de invloed van de leiding zodanig groot dat toename van bebouwing en bewoning bijdraagt aan een verhoging van het groepsrisico.

De dichtst bij het plangebied gelegen buisleiding (N-528-51) heeft een maximale werkdruk van 40 Bar en een uitwendige diameter van 168,00 millimeter. Dit betekent dat de 1% letaliteitsgrens is gelegen op een afstand van 70 meter uit het hart van de leiding. De 100% letaliteitsgrens is gelegen op een afstand van 40 meter uit het hart van de leiding.

De andere leiding (N-528-24), welke op ruimere afstand van het plangebied is gelegen, heeft een maximale werkdruk van 40 Bar en een uitwendige diameter van 108,00 millimeter wat betekent dat de 1% letaliteitsgrens is gelegen op een afstand van 50 meter uit het hart van de leiding. De 100% letaliteitsgrens is gelegen op een afstand van 30 meter uit het hart van de leiding.

Het plangebied bevindt zich ruim buiten zowel de 1% als de 100% letaliteitsgrenzen van de leidingen waardoor de betreffende leidingen geen belemmering vormen.

Transportroutes gevaarlijke stoffen

Er bevinden zich geen transportroutes van gevaarlijke stoffen in de directe omgeving van het plangebied.

4.5.3 Conclusie

Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.

4.6 Geurhinder

4.6.1 Algemeen

De Wet geurhinder en veehouderij (Wvg) vormt het toetsingskader voor vergunningplichtige veehouderijen, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven. De Wgv geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object. Voor diercategorieën waarvan de geuremissiefactor per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor dieren zonder geuremissiefactor, zoals melkkoeien en paarden, gelden minimaal de volgende aan te houden afstanden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Met de inwerkingtreding van het Activiteitenbesluit per 1 januari 2013 zijn veel veehouderijen onder de werkingssfeer van dit besluit komen te vallen. In het Activiteitenbesluit is voor geurhinder van veehouderijen hetzelfde beoordelingskader opgenomen als in de Wgv.

4.6.2 Beoordeling

De woning in het plangebied betreft een geurgevoelig object als bedoeld in de Wgv. Er dient derhalve beoordeeld te worden of in de omgeving aanwezige agrarische bedrijven niet belemmerd worden als gevolg van de nieuwe woning. Andersom dient ook beoordeeld te worden of ter plaatse van de nieuwe woning een goed woon- en leefklimaat gerealiseerd kan worden.

Ten noorden van het plangebied zijn twee op zichzelf staande paardenstallen aanwezig. Tot deze paardenstallen dient rekening gehouden te worden met, gelet op het feit dat het plangebied gerekend wordt tot buiten de bebouwde kom, een afstandseis van 50 meter. De afstand tussen het bestemmingsvlak 'Wonen' en het aanduidingsvlak waarbinnen deze paardenstallen zijn toegestaan, bedraagt circa 140 meter. Er wordt derhalve ruim voldaan aan de vaste afstandeis van 50 meter.

Het dichtstbijzijnde volwaardige agrarisch bedrijf is gelegen aan de Deppenbroekweg, op een afstand van ruim 400 meter van het plangebied. Het betreft hier een grondgebonden veehouderij waarvoor een afstandseis van 50 meter geldt. Aan deze afstand wordt ruimschoots voldaan. Overige agrarische bedrijven zijn gelegen op een afstand van meer dan 500 meter en zijn gelet op deze ruime afstand in dit kader niet relevant.

Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat geen sprake is van een belemmering voor de bedrijfsvoering ter plaatse van deze paardenstallen of agrarische bedrijven in de omgeving. Gelet op de ruime afstand tussen de paardenstallen/ agrarische bedrijven en het bestemmingsvlak 'Wonen' zal ter plaatse van de nieuwe woning sprake zijn van een goed woon- en leefklimaat.

4.6.3 Conclusie

Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat het aspect geur geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.7 Ecologie

4.7.1 Algemeen

De bescherming van de natuur is in Nederland vastgelegd in respectievelijk de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Deze wetten vormen een uitwerking van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Daarnaast vindt beleidsmatig op provinciaal niveau gebiedsbescherming plaats door middel van het Nationaal Natuurnetwerk (voormalig Ecologische Hoofdstructuur/EHS).

4.7.1.1 Natuurbeschermingswet

De Natuurbeschermingswet heeft betrekking op de Europees beschermde Natura 2000-gebieden en de Beschermde natuurmonumenten. De Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden worden in Nederland gecombineerd als Natura 2000-gebieden aangewezen. Als er naar aanleiding van projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de beschermde natuur in een Natura 2000-gebied (of Beschermd Natuurmonument) zijn vergunningsplichtig.

4.7.1.2 Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN), de voormalige Ecologische Hoofdstructuur (EHS), is een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen de gebieden. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten. De feitelijke beleidsmatige gebiedsbescherming vindt plaats middels de uitwerking van het provinciaal beleid in de gemeentelijke bestemmingsplannen. Binnen de provincie Overijssel wordt vooralsnog de term EHS nog gebruikt.

4.7.1.3 Flora- en faunawet

De Flora- en faunawet heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek)vogels, reptielen en amfibieën, op een aantal vissen, libellen en vlinders, op enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde diersoorten (uit de groepen kevers, mieren, schelp- en schaaldieren) en op een honderdtal vaatplanten. Voor alle soorten geldt een zorgplicht.

4.7.2 Beoordeling

In verband met de ontwikkeling in het gebied heeft Natuurbank Overijssel in een Quickscan Natuurwaardenonderzoek uitgevoerd. De resultaten en conclusies uit dit onderzoek zijn verwerkt in deze paragraaf. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar de onderzoeksrapportage welke is opgenomen in bijlage 4 bij deze toelichting.

4.7.2.1 Natuurbeschermingswet

Het plangebied is niet gelegen in een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft het gebied ‘Dinkelland’. Dit gebied is gelegen op een afstand van circa 1,2 kilometer ten oosten van het plangebied. Op circa 2,2 kilometer ten noorden van het plangebied ligt het Natura 2000-gebied ‘Landgoederen Oldenzaal’ gebied. In afbeelding 4.2 wordt de ligging van het plangebied ten opzichte van deze gebieden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0168.01Bp008vp02ph04-0201_0015.png"

Afbeelding 4.2: Ligging plangebied t.o.v. Natura 2000-gebieden (Bron: Provincie Overijssel)

De invloedsfeer van de voorgenomen activiteit is lokaal en het plangebied ligt niet in- of direct naast Natura 2000-gebied. De voorgenomen activiteit heeft geen negatief effect op de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebied. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen Natuurbeschermingswetvergunning aangevraagd te worden.

4.7.2.2 NatuurNetwerk Nederland

De NNN ligt op ongeveer 1,1 kilometer afstand van het plangebied. In afbeelding 4.3 wordt de ligging van het plangebied ten opzichte van de NNN weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0168.01Bp008vp02ph04-0201_0016.png"

Afbeelding 4.3: Ligging plangebied t.o.v. de EHS (Bron: Provincie Overijssel)

De invloedsfeer van de voorgenomen activiteit is lokaal waardoor de voorgenomen activiteit geen negatief effect op de kernkwaliteiten en omgevingscondities van het NNN heeft.

4.7.2.3 Flora- en faunawet

Het onderzoeksgebied behoort tot het functionele leefgebied van sommige beschermde vogel-, amfibieën-, vleermuis-, en grondgebonden zoogdiersoorten. Van de in het gebied nestelende vogelsoorten zijn uitsluitend de bezette nesten beschermd, niet de oude nesten of de nestplaats. Voor het verstoren/vernielen van bezette nesten (eieren) en het verwonden/doden van vogels kan geen ontheffing van de verbodsbepalingen van de Flora- en fauna-wet verkregen worden omdat de voorgenomen activiteit niet als een in de wet genoemd wettelijk belang wordt beschouwd. Werkzaamheden die leiden tot het verstoren/vernielen van vogelnesten, zoals het rooien van beplanting, dienen buiten de voortplantingsperiode van vogels uitgevoerd te worden.

De in het gebied voorkomende grondgebonden zoogdiersoorten staan vermeld in tabel 1 van de Flora- en faunawet. Voor deze soorten geldt een algemene vrijstelling voor het verstoren, doden en/of verwonden als gevolg van handelingen die in het kader van een ruimtelijke ontwikkeling worden uitgevoerd.

Vleermuizen bezetten geen verblijfplaats in het plangebied, maar het is aannemelijk dat sommige vleermuissoorten het plangebied benutten als foerageergebied en dat sommige soorten de opgaande beplanting langs de randen van het plangebied als vliegroute beschouwd. Deze functies worden door uitvoering van de voorgenomen activiteit niet aangetast. Het plangebied behoort tot het functionele leefgebied van sommige algemene- en mogelijk minder algemene amfibieënsoorten. Door het slopen van het clubgebouw en het bouwen en bewonen van de nieuw te bouwen woning worden amfibieën niet verstoord, verwond of gedood. De voorgenomen activiteiten rondom het slopen en bouwen van de woning hebben geen wettelijke consequenties.

4.7.3 Conclusie

De Natuurbeschermingswet, het Natuurnetwerk Nederland en de Flora- en faunawet vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan. Wel wordt rekening gehouden met de voortplantingsperiode van vogels.

4.8 Archeologische en cultuurhistorische waarden

4.8.1 Archeologische waarden
4.8.1.1 Algemeen

In de Wet op de archeologische monumentenzorg is bepaald dat bij de vaststelling van een bestemmingsplan en bij de bestemming van de grond rekening dient te worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden. Gemeenten hebben op basis van deze wet een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het projectgebied aanwezig (kunnen) zijn.

4.8.1.2 Beoordeling

De gemeente Losser beschikt nog niet over eigen archeologiebeleid en een eigen beleidsadvieskaart. Daar waar binnen de gemeente Losser sprake is van bekende archeologische waarden, zijn aan deze gronden een beschermde dubbelbestemming toegekend. Deze dubbelbestemming is niet gelegd op de percelen die onderdeel uitmaken van het plangebied van dit bestemmingsplan waardoor er geen bekende archeologische waarden voorkomen in het plangebied.

Indien de provinciale Cultuurhistorische waardenkaart in acht wordt genomen blijkt dat voor de gronden sprake is van een lage archeologische verwachtingswaarde. Gelet hierop kan er in redelijkheid van worden uitgegaan dat ter plaatse van het plangebied geen sprake is van archeologische waarden. Archeologisch onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.

4.8.2 Cultuurhistorie
4.8.2.1 Algemeen

Per 1 juli 2011 is de Modernisering Monumentenzorg (MoMo) in werking getreden. Als gevolg van de MoMo is de Bro per 1 januari 2012 gewijzigd. Wat eerst alleen voor archeologie gold, geldt nu ook voor al het cultureel erfgoed: in de toelichting van het bestemmingsplan dient een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.

4.8.2.2 Beoordeling

Er bevinden zich, op basis van de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Overijssel, in het plangebied of grenzend aan het plangebied geen Rijks- of gemeentelijke monumenten. Tevens is geen sprake van andere cultuurhistorische waarden in of nabij het plangebied.

4.8.3 Conclusie

De aspecten archeologie en cultuurhistorie vormen geen belemmering voor de in het plangebied beoogde ontwikkeling.

 

4.9 Waterparagraaf

4.9.1 Beleidskader
4.9.1.1 Europees- en rijksbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlakte waterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlakte wateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt.

Op Rijksniveau is het Nationaal Waterplan het voornaamste beleidsplan. In december 2009 is dit plan vastgesteld. Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.

4.9.1.2 Provinciaal beleid

De Omgevingsvisie Overijssel bevat het provinciaal waterbeleid en is daarmee ook het Regionaal Waterplan op basis van de Waterwet. Water is een dragende factor in het beleid in de Omgevingsvisie, doordat de laag van bodem, natuur en watersysteem de basis vormt van het ontwikkelingsperspectief. Binnen het waterbeheer kunnen verschillende functies worden onderscheiden voor oppervlaktewater en grondwater. Op basis van het provinciaal belang worden de functies benoemd, onderscheiden naar gebruiksfuncties en gebiedsfuncties. Daarbij wordt ook aangegeven welk gewicht deze functie heeft in de afweging met andere ruimtelijke gebiedsfuncties, zoals verstedelijking, infrastructuur, natuurontwikkeling, recreatie en dergelijke.

De provinciale ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.

4.9.1.3 Waterschap Vechtstromen

Het waterbeleid van het waterschap Vechtstromen wordt beschreven in het Waterbeheerplan 2016-2021. In haar vergadering van 7 oktober 2015 heeft het algemeen bestuur het waterbeheerplan vastgesteld. In het waterbeheersplan wordt het waterbeleid beschreven voor de primaire taakgebieden van het waterschap:

  • Bescherming tegen overstromingen en werken aan veiligheid: Veilig water;
  • Zorgen voor de juiste hoeveelheid water en passende waterpeilen: Voldoende water;
  • Zorgen voor een goede waterkwaliteit die nodig is voor mens, plant en dier: Schoon water;
  • Verwerken van afvalwater en het benutten van energie en grondstoffen daaruit: Afvalwater.

De waterschappen adviseren bij ruimtelijke plannen (o.a. bestemmingsplannen) om te komen tot een duurzame ruimtelijke inrichting. Met de (digitale) Watertoets kan het waterschap haar waterbelangen inbrengen in de ruimtelijke planvorming.

Naast het waterbeheersplan is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.

4.9.2 Watertoets

Belangrijk instrument om water belangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

4.9.3 Beoordeling
4.9.3.1 Watertoetsproces

Het waterschap Vechtstromen is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de normale procedure van de watertoets toegepast dient te worden, dit vanwege het feit dat de beschermingszone van een ten noorden en buiten het plangebied gelegen watergang/ sloot net tot in het plangebied reikt.

Vanwege het feit dat de normale procedure van toepassing is, is nadere afstemming met het waterschap gezocht. Op 17 mei 2016 heeft het waterschap per mail gereageerd en de volgende opmerkingen geplaatst:

Het ingetekend plangebied raakt op de kaart een watergang van het waterschap. In de nabijheid van het plangebied ligt aan de noordzijde waterloop 40000012 van waterschap Vechtstromen. De waterloop heeft een belangrijke aan-, af-, en doorvoer functie. Voor het onderhoud van deze waterlopen is een obstakelvrije zone van 5 meter vanaf de insteek noodzakelijk. In deze obstakelvrije zone mag niet zonder toestemming van het waterschap worden gebouwd. Voor alle ingrepen in de waterhuishouding moet tijdig een vergunning worden aangevraagd of een melding worden ingediend in kader van de Waterwet. Onder ingrepen in het watersysteem worden ook het onttrekken- en lozen van grond- en oppervlaktewater verstaan.

Een punt van aandacht is de bodemopbouw van de gedempte visvijver/ijsbaan. Wellicht kunnen storende lagen in de bodem en/of infiltreren in de bodem wateroverlast veroorzaken. Geadviseerd wordt om bij de bouw van de woning hier rekening mee te houden en de begane grondvloer voldoende hoog aan te leggen. Het waterschap adviseert, bij bouwaanvragen in het algemeen, om voor een vloerpeil te kiezen die tenminste 30 centimeter boven de weg ligt. Ook dient rekening worden gehouden met voldoende drooglegging om bijvoorbeeld opdrijven van verharding en schimmelvorming in kruipruimten te voorkomen. We adviseren voor bebouwing met kruipruimten een drooglegging van 1,00 meter en voor bebouwing zonder kruipruimte een drooglegging van 0,70 meter. 

Wanneer voornoemde opmerkingen in het plan worden meegenomen heeft waterschap Vechtstromen geen bezwaar.

In het kader van de waterparagraaf dient ingeval van de normale procedure de keuzes in ruimtelijke plannen ten aanzien van de waterhuishoudkundige aspecten gemotiveerd te worden beschreven. Het wateradvies van het waterschap moet daarin zijn meegenomen. In 4.9.3.2 wordt nader ingegaan op de in dit kader relevante waterhuishoudkundige aspecten.

4.9.3.2 Wateraspecten plangebied

Algemeen

Het plangebied is gelegen in buitenstedelijk gebied, in de kernrandzone van Losser. Het plangebied bevindt zich niet binnen een primair watergebied, invloedszone zuiveringstechnisch werk of een retentiecompensatiegebied. Wel bevindt het plangebied zich binnen:

  • de beschermingszone van de waterloop 400012;
  • grondwaterbeschermingsgebied Enschede - Losser;
  • intrekgebied gebied Enschede - Losser (deels).

Ten aanzien van het grondwaterbeschermingsgebied en het intrekgebied wordt verwezen naar 3.2.3.2. Hieruit blijkt dat zowel het grondwaterbeschermingsgebied als het intrekgebied geen belemmering vormen voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

Voor wat betreft de beschermingszone van de waterloop/sloot wordt opgemerkt dat binnen deze zone in principe geen werkzaamheden zullen plaatsvinden. Als er toch werkzaamheden gaan plaatsvinden dan betreft dit werkzaamheden ten behoeve van de aanleg van nieuwe natuur en geen bouwwerkzaamheden. Er zal worden nagegaan of voor deze werkzaamheden een vergunning moet worden aangevraagd of een melding moet worden ingediend in kader van de Waterwet.

Afvalwater

Het afvalwater zal worden afgevoerd via het gemeentelijk rioleringsstelsel naar het RWZI.

Hemelwater

Het hemelwater dat valt op de gronden die worden ingericht als nieuwe natuur zal hier ook zoveel mogelijk infiltreren. Het hemelwater dat valt op de nieuwe woning en bijgebouwen en de overige verharde gronden wordt zoveel mogelijk lokaal geïnfiltreerd op de omliggende gronden. In de directe omgeving zijn voldoende mogelijkheden aanwezig voor het infiltreren van het hemelwater.

Bij de bouw zullen geen uitlogende materialen worden toegepast zodat geen sprake is van uitloging in het te infiltreren hemelwater.

Grondwater

Op basis van de Wateratlas van de provincie Overijssel varieert de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) van 20-30 centimeter tot 60-70 centimeter onder het maaiveld. Tijdens het uitvoeren van het veldwerk ten behoeve van het verkennend bodemonderzoek (november 2011 is een gemiddelde grondwaterstand waargenomen van 1,6 m-mv. De grondwaterstand varieert derhalve afhankelijk van het seizoen en positie op locatie.

Het waterschap adviseert bij hoge grondwaterstanden om te bouwen zonder kruipruimten en om eventuele kelders waterdicht te maken. Dit advies zal bij de uitwerking van het ontwerp van de woning worden meegenomen.

Oppervlaktewater

In het plangebied wordt in het kader van de aanleg van nieuwe natuur voorzien in nieuw oppervlaktewater en moeras. Voor een nadere toelichting op de wijze van aanleg wordt verwezen naar paragraaf 2.2 en het in bijlage 1 opgenomen Beheer- en inrichtingsplan.

In principe wordt er niet geloosd op het nieuwe oppervlaktewater. Er wordt wellicht nog nader bekeken of in geval van extreme regenval het overtollige hemelwater dat niet kan worden geïnfiltreerd op het woonerf of de direct omliggende gronden, kan afstromen naar het nieuwe water/ moeras.

4.9.4 Conclusie

De ontwikkeling waarin dit bestemmingsplan voorziet heeft geen negatieve gevolgen voor de waterhuishoudkundige situatie ter plaatse. Met de aanleg van de nieuwe natuur (water/moeras) wordt de robuustheid van het watersysteem in de omgeving vergroot.

4.10 Verkeer en parkeren

4.10.1 Verkeer

De verkeersbewegingen in het plangebied bestaan uit verkeersbewegingen ten behoeve van de woning en het incidentele onderhoud van de nieuwe natuur. Vergeleken met de huidige planologische situatie, er mag immers nog steeds een sportaccommodatie worden gerealiseerd, is sprake van een aanzienlijke afname van het aantal verkeersbewegingen.

Het nieuwe woonerf wordt ontsloten op de Nitertweg. Via deze weg kan via de bestaande ontsluiting worden ontsloten op de Broekhoekweg. Gelet op het feit dat er in vergelijking tot de huidige situatie hiermee niets wijzigt, is van verkeerskundige belemmeringen geen sprake.

4.10.2 Parkeren

Met betrekking tot het berekenen van de verkeersgeneratie en het aantal parkeerplaatsen wordt gebruikt gemaakt van de parkeerkencijfers van het CROW (publicatie 312, oktober 2012). In deze uitgave zijn voor een groot aantal functies parkeernormen opgenomen. De CROW-normen zijn gebaseerd op literatuuronderzoek en praktijk ervaringen van gemeenten. De normen zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van het benodigde aantal parkeerplaatsen.

Overigens wordt opgemerkt dat bij iedere functie, in de CROW-publicatie, een maximum en minimum wordt genoemd. Dit is de bandbreedte. Veelal wordt bij nieuwe ontwikkelingen het gemiddelde gehanteerd.

Met betrekking tot de ontwikkeling worden de volgende criteria uit de uitgave CROW-parkeercijfers gehanteerd:

  • Functie: koop, vrijstaand;
  • Stedelijke zone: buitengebied;
  • Stedelijkheidsgraad: weinig stedelijk (Bron: CBS Statline).

Uitgaande van het vorenstaande geldt voor de woning een gemiddelde parkeernorm van 2,4 parkeerplaatsen per woning. Gelet op de omvang van het bestemmingsvlak is meer dan genoeg ruimte aanwezig om te kunnen voorzien in 2,4 parkeerplaatsen.

 

4.11 Besluit milieueffectrapportage

4.11.1 Algemeen

Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r. gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r. wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009. Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een project niet het enige criterium mag zijn om wel of geen m.e.r.-beoordeling uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit lijst C en D zit, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een kwetsbaar natuurgebied ligt.

Gemeenten en provincies moeten daarom per 1 april van 2011 ook bij projecten die kleiner zijn dan de drempelwaarden uit lijst C en D beoordelen of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Achterliggende gedachte hierbij is dat ook deze projecten het milieu relatief zwaar kunnen belasten en ook bij kleine projecten van geval tot geval moet worden beoordeeld of een MER nodig is.

Een m.e.r.-beoordeling is een toets van het bevoegd gezag om te beoordelen of bij een project belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Wanneer uit de toets blijkt dat er belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden moet er een m.e.r.-procedure worden doorlopen. Met andere woorden dan is het opstellen van een MER nodig. Voor deze toets wordt ook wel de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.(-beoordeling) plaatsvinden.
4.11.2 Beoordeling

Om te bepalen of sprake is van een m.e.r.-(beoordelings)plichtig plan, dient bepaald te worden of de ontwikkeling de drempelwaarden uit lijst C of D van het Besluit m.e.r. overschrijdt, of de ontwikkeling in een kwetsbaar gebied ligt en of er belangrijke milieugevolgen zijn.

4.11.2.1 Drempelwaarden Besluit m.e.r.

Dit bestemmingsplan voorziet in directe eindbestemmingen en voldoet daarmee aan de definitie van een 'besluit' als bedoeld in het Besluit m.e.r.. Dit betekent dat dit bestemmingsplan m.e.r.-(beoordelings)plichtig is indien activiteiten worden mogelijk gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden.

In dit geval is sprake van een ontwikkeling die niet wordt genoemd in onderdeel C van het Besluit m.e.r., er is derhalve geen sprake van een directe m.e.r.-plicht. De aanleg van nieuwe natuur zoals voorzien in het plangebied wordt ook niet genoemd in onderdeel D van het Besluit m.e.r. Op basis van onderdeel D kan de bouw van een woning wel worden aangemerkt als: 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'.

Indien de volgende drempelwaarden worden overschreden is sprake van een m.e.r.-beoordelingsplichtig plan:

  • 1. 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • 2. 2. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
  • 3. 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Met dit bestemmingsplan wordt maximaal één nieuwe woning mogelijk gemaakt waardoor de drempelwaarden ruimschoots worden onderschreden. Er is derhalve geen sprake van een directe m.e.r.-beoordelingsplicht.

4.11.2.2 Gevoelig gebied

In onderdeel A van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is bepaald wat verstaan wordt onder een gevoelig gebied. Als gevoelig gebied zijn gebieden aangewezen die beschermd worden op basis van de natuurwaarden, landschappelijke waarden, cultuurhistorische waarden en waterwingebieden.

Uit de voorgaande paragrafen van de toelichting is gebleken dat het plangebied niet ligt in of nabij een gebied dat beschermd wordt vanuit de natuurwaarden. Zoals verwoord in 4.7.2.1 heeft de ontwikkeling in het plangebied geen negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden. Het Natuurnetwerk Nederland of de EHS is gelegen op een afstand van circa 1,1 kilometer van het plangebied. Van een externe werking van de ontwikkeling op deze gebieden is eveneens geen sprake.

Daarnaast behoort het plangebied niet tot een waterwinlocatie of waterwingebied. Tevens is uit 3.2.3.2 gebleken dat de ontwikkeling niet wordt gezien als een risicovolle functie voor het grondwaterbeschermingsgebied Enschede - Lonneker. Tot slot behoort het plangebied niet tot een gebied waarbinnen een Rijksmonument ligt of een Bèlvéderegebied en is eveneens geen sprake van een landschappelijk waardevol gebied.

4.11.2.3 Milieugevolgen

In de vorige paragrafen van dit hoofdstuk zijn de verschillende milieueffecten beschouwd, zoals geluid, luchtkwaliteit en ecologie. Hieruit blijkt dat de potentiële effecten van het project, in relatie tot de kenmerken en de plaats van het project, dusdanig beperkt van aard en omvang zijn dat dit bestemmingsplan geen belangrijk nadelige milieugevolgen tot gevolg heeft die het doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk maken.

4.11.3 Conclusie

Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig. Tevens zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 5 Juridische aspecten

5.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische bindende deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels, alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.

In de volgende twee paragrafen wordt de systematiek van planregels uiteengezet en wordt een uitleg per bestemming gegeven.

5.2 Plansystematiek

5.2.1 Algemeen

In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

De SVBP 2012 maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid. De benaming van de bestemmingen en de volgorde van de regels, evenals de weergave van de bestemmingen in het plan komen overeen met de SVBP 2012.

In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet.

De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, te weten:

  • 1. Inleidende regels;
  • 2. Bestemmingsregels;
  • 3. Algemene regels;
  • 4. Overgangs- en slotregels.
5.2.2 Inleidende regels

In dit artikel zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels.

Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakte- en inhoudsmaten te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven van hoe de betreffende eisen voor wat betreft maatvoering begrepen moeten worden.

5.2.3 Bestemmingsregels

In hoofdstuk 2 zijn de regels voor wat betreft de binnen het plangebied voorkomende bestemmingen opgenomen. De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:

  • Bestemmingsomschrijving: de omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan binnen deze bestemming. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;
  • Bouwregels: in de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, is hier vastgelegd;
  • Afwijken van de bouwregels (indien van toepassing): op basis van deze regel hebben burgemeester en wethouders de bevoegdheid om bij omgevingsvergunning op ondergeschikte punten af te wijken van de bouwregels binnen een bestemming;
  • Specifieke gebruiksregels: in dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is;
  • Afwijken van de gebruiksregels (indien van toepassing): in dit lid is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid toegekend om met omgevingsvergunning af te wijken van functies die in eerste aanleg strijdig zijn met de bestemmingsomschrijving of de specifieke gebruiksregels;
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (indien van toepassing): deze regel is opgenomen om te voorkomen dat door werken of werkzaamheden (bijvoorbeeld werkzaamheden waarbij de grond wordt geroerd) gronden minder geschikt kunnen worden voor het beoogde gebruik en/of hierdoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de aanwezige waarden.

In paragraaf 5.3 worden de binnen het plangebied voorkomende bestemmingen nader toegelicht.

5.2.4 Algemene regels

De op het plan van toepassing zijnde algemene regels worden beschreven in hoofdstuk 3. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de beoordeling van een bouwplan en op die wijze meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogd.

In deze regel is aangegeven wat onder strijdig gebruik wordt verstaan. Deze regel gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming.

In deze regels zijn bepalingen opgenomen in verband met de ligging van het plangebied in het grondwaterbeschermings- en intrekgebied. Met dit artikel worden bebouwing en functies die zich niet harmoniëren met de ligging in het grondwaterbeschermingsgebied en intrekgebied in eerste instantie geweerd.

In deze regel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om bij een omgevingsvergunning af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van deze bevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.

In deze regel is aangegeven dat de wettelijke regelingen die in het bestemmingsplan worden genoemd ten tijde van de vaststelling van het plan gelden. Tevens is in deze regel een bepaling opgenomen voor wat betreft het parkeren.

5.2.5 Overgangs- slotregels

In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt aangegeven onder welke titel het plan bekend staat.

5.3 Bestemmingen

Natuur (Artikel 3)

De bestemming 'Natuur' is toegekend aan de gronden waar de nieuwe natuur wordt aangelegd. Gronden met deze bestemming zijn onder andere bedoeld voor natuur, bestaande bossen en bosbouw, het behoud en het herstel en de ontwikkeling van de cultuurhistorische, natuurlijke en landschappelijke waarden. Hieraan ondergeschikt zijn tevens extensieve dagrecreatie en bijenkasten toegestaan. Het voornoemde met de daarbij behorende gebouwen ten behoeve van het beheer en onderhoud van bos- en natuurgebieden, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voet- en fietspaden, alsmede overige infrastructurele voorzieningen, nutsvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder waterberging en sloten, beken, poelen en daarmee gelijk te stellen water.

Gebouwen zijn binnen deze bestemming niet toegestaan. Qua bouwwerken, geen gebouwen zijnde is onderscheid gemaakt in een bijenstal (maximale oppervlakte van 10 m2 en een hoogte van maximaal 2 meter), erf- en terreinafscheidingen (maximale bouwhoogte van 2 meter) en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde (maximale bouwhoogte van 5 meter).

Wonen (Artikel 4)

Het nieuwe woonerf is in dit bestemmingsplan bestemd als 'Wonen'. Qua bestemmingsregeling is hierbij aangesloten bij de bestemming 'Wonen' uit het bestemmingsplan "Buitengebied" en de daarop volgende veegplannen.

Binnen de bestemming 'Wonen' wordt de bouw van maximaal één woning toegestaan. De woning mag een inhoud hebben van 750 m2, dit is exclusief de inhoud van een kelder. De goothoogte van de woning mag niet minder dan 0,5 meter en niet meer dan 4,5 meter bedragen. De bouwhoogte mag maximaal 10 meter bedragen. Daarnaast zijn nog enkele regels opgenomen met betrekking tot de dakhelling en de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens.

Bij de woning wordt maximaal 100 m2 aan bijgebouwen en overkappingen toegestaan. Deze gebouwen dienen op ten minste 3 meter afstand van de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw te worden gebouwd. De goothoogte mag maximaal 4,5 meter bedragen.

Qua bouwwerken, geen gebouwen zijnde is onderscheid gemaakt tussen erf- en terreinafscheidingen en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde. In beide gevallen geldt een maximale bouwhoogte.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

6.1 Kostenverhaal

Uitgangspunt voor de beoogde ontwikkelingen is dat deze voor de gemeente budgetneutraal worden ontwikkeld. Op grond van artikel 6.12 lid 1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) in samenhang met artikel 6.12 lid 4 Wro is de gemeenteraad van Losser verplicht om de kosten te verhalen en een exploitatieplan vast te stellen gelijktijdig met het besluit (het bestemmingsplan) waarop het exploitatieplan betrekking heeft. Niet in alle gevallen is de gemeenteraad verplicht een exploitatieplan vast te stellen. Op grond van artikel 6.12 lid 2 kan de gemeenteraad van de gemeente Losser besluiten geen exploitatieplan vast te stellen als aan de cumulatieve bepalingen van artikel 6.12, lid 2 sub a, b en c is voldaan.

De aanleg van nieuwe natuur wordt niet gezien als een ontwikkeling in de zin van artikel 6.2.1 Bro. De bouw van een nieuwe woning wordt wel gezien als een ontwikkeling in de zin van artikel 6.2.1 Bro. De gemeente is in dit geval echter de eigenaar van de gronden waardoor geen overeenkomst met een derde gesloten hoeft te worden. Het kostenverhaal voor deze gronden is verdisconteerd in de gronduitgifte van het woonerf waardoor het kostenverhaal voldoende anderszins is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.

6.2 Financiële haalbaarheid

De initiatiefnemer beschikt over voldoende middelen om de voorgestane ontwikkeling te kunnen realiseren. De planologische ontwikkeling leidt tot een waardevermeerdering van de grond. De kosten die initiatiefnemer maakt zijn een investering ten einde de waardevermeerdering te kunnen realiseren. Wanneer de kosten en opbrengsten naast elkaar worden gelegd is er sprake van een positief saldo. Er zijn geen onvoorziene hoge kosten te verwachten. Ook is er geen sprake van onzekere financiële bijdragen van anderen. De financieel-economische haalbaarheid is hiermee in voldoende mate aangetoond.

Hoofdstuk 7 Procedure

7.1 Vooroverleg

Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

7.1.1 Het Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

7.1.2 Provincie Overijssel

P.M.

7.1.3 Waterschap Vechtstromen

Het waterschap is geïnformeerd over het plan door middel van de digitale watertoets (zie ook 4.9.3). In haar reactie van 17 mei 2016 heeft het waterschap aangegeven dat wanneer haar opmerkingen meegenomen zouden worden in het plan, het waterschap geen bezwaar heeft. Zoals ook blijkt uit 4.9.3 zijn de opmerkingen van het waterschap meegenomen in dit plan. Hiermee is het vooroverleg met het waterschap Vechtstromen afgerond.

7.2 Inspraak

De Wro bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak, en is in de Wro zelf niet verplicht gesteld. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken. In het kader van onderhavig bestemmingsplan vindt geen inspraak plaats.

7.3 Vaststellingsprocedure

De vaststellingsprocedure van het bestemmingsplan zal plaatsvinden volgens de artikelen 3.7 t/m 3.9 van de Wet ruimtelijke ordening. Het bestemmingsplan wordt in dit kader ter inzage gelegd gedurende een periode van zes weken. Gedurende deze periode kan een ieder zijn zienswijzen kenbaar maken tegen het plan. Het plan zal daarna, al dan niet gewijzigd, ter vaststelling worden aangeboden aan de gemeenteraad.

7.4 Beroep

Na vaststelling wordt het bestemmingsplan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.