direct naar inhoud van 3.2 Provinciaal beleid
Plan: De Lutte Noord
Status: voorontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0168.03BP001PH03-0201

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel 2009

Het ruimtelijke provinciaal beleid is verwoord in de Omgevingsvisie Overijssel 2009. De Omgevingsvisie Overijssel 2009 betreft een integrale visie die het voorheen geldende Streekplan Overijssel 2000+, het Verkeer- en vervoerplan, het Waterhuishoudingsplan en het Milieubeleidsplan samen brengt in één document. Hiermee is de Omgevingsvisie het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. De Omgevingsvisie is op 1 juli 2009 vastgesteld door Provinciale Staten en op 1 september 2009 in werking getreden.

3.2.1.1 Wijze van toetsing omgevingsvisie

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel 2009 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

generieke beleidskeuzes;

ontwikkelperspectieven;

gebiedskenmerken.

Voor de toetsing van nieuwe ontwikkelingen aan provinciaal beleid dienen deze niveaus te worden doorlopen. De te toetsen niveaus worden hieronder nader toegelicht.

Generieke beleidskeuzes.

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase de zgn. 'SER-ladder' gehanteerd. Deze methode gaat er van uit dat eerst gebruik van de ruimte wordt geoptimaliseerd, dan de mogelijkheid van meervoudig ruimtegebruik wordt onderzocht en dan pas de mogelijkheid om het ruimtegebruik uit te breiden wordt bekeken. Dit betekent de woningbouw opgave eerst door herstructurering, transformatie of inbreiding moet worden gerealiseerd. Pas als dit onvoldoende blijk voor het aantal woningen en de kwaliteit van de woonomgeving kan uitbreiding van het stedelijk gebied plaatsvinden.

Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Ecologische Hoofdstructuur en verbindingszones etc. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.

Ontwikkelingsperspectieven.

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.

Gebiedskenmerken.

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisure-laag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

3.2.1.2 Toets Omgevingsvisie

Toets Generieke beleidskeuzes

Bij de afwegingen in de eerste fase “generieke beleidskeuzes” gaat het om de vraag of er beleidsmatig sprake is van grote belemmeringen. Hiervoor zijn bij onderhavig initiatief de volgende thema's relevant: Principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik (SER-ladder), laagvliegroutes en funnel en de ligging in het Nationaal Landschap Noordoost- Twente.

Het plangebied betreft een inbreidingslocatie van De Lutte. Voorafgaand aan het invullen van onderhavige inbreidingslocatie zijn de herstructureringmogelijkheden in de Luttermolenveld benut. Er is binnen het stedelijkgebied van de Lutte geen plaats voor een uitbreiding van 22 woningen. Het plangebied betreft een qua situering logische inbreidingslocaties. Het invullen van een inbreidingslocatie in De Lutte past goed bij de principes van zuinig en zorgvuldige ruimtegebruik.

In de kaarten behorende bij de Omgevingsverordening is het plangebied aangewezen als laagvliegroutes en funnel. In de regels is opgenomen dat binnen deze gebieden geen windtubines mogen worden opgericht. Voor het realiseren van woningbouw heeft de aanwijzing als laagvliegroutes en funnel geen gevolgen.

Het derde aspect dat in dit geval moet worden beoordeeld is de ligging binnen het Nationaal Landschap Noordoost-Twente. In een Nationaal Landschap wordt in tegenstelling tot een nationaal park gewoond, gewerkt en gerecreëerd. Behoud door ontwikkeling is het motto. Nationale Landschappen zijn geen musea. Zo moet de uitbreiding van een fabriek mogelijk blijven, al zal de aanbouw wel moeten passen in de omgeving. Dit vergt kennis van de omgeving, creativiteit en soms een iets grotere financiële investering. Zo blijft ook woningbouw mogelijk, maar wel in beperkte mate. Grote woonwijken passen niet in een Nationaal Landschap, waar juist kleinschalige woonkernen karakteristiek zijn voor het aanzicht en de sfeer.

Het uitbreidingsplan past qua bouwprogramma binnen de maat en schaal van het dorp De Lutte. Er is geen sprake van een grote woonwijk welke een aantasting vormt voor de karakteristieken van het landschap waar het plangebied onderdeel van uitmaakt.

Voor het overige zijn er ten aanzien van de generieke beleidskeuzes geen vermeldenswaardige aspecten die bijzondere aandacht verdienen. Van grote belemmeringen is niet gebleken.

Ontwikkelingsperspectieven

De tweede stap is de toets van de beoogde ontwikkeling aan de ontwikkelingsperspectieven voor het plangebied. Deze stap stelt de vraag aan de orde waar deze ontwikkeling een plek zou kunnen krijgen.

Voor het plangebied noemt de Omgevingsvisie het volgende ontwikkelingsperspectief: buitengebied accent veelzijdige gebruiksruimte (mixlandschap)

Voor wat betreft dit ontwikkelingsperspectief geldt volgens de omgevingsvisie ter plaatse een mixlandschap met landbouw, natuur, water en wonen als goede buren. In dit ontwikkelingsperspectief is sprake van verweving van functies. Aan de ene kant melkveehouderij en akkerbouw als belangrijkste vorm van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor landschap, natuur, milieubescherming, cultuurhistorie, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid. Het stedenbouwkundige onderwerp is vormgegeven passend bij het dorpse landelijke wonen binnen het kerkdorp De Lutte. Het plangebied zal sluitstuk vormen van de bebouwde kom naar het buitengebied. Het plan past goed in de richtlijnen voor het mixlandschap.

Gebiedskenmerken

De derde en laatste stap is de toets van deze ontwikkeling aan de gebiedskenmerken en stelt de vraag aan de orde hoe de ontwikkeling op een goede wijze kan worden ingepast. In de laag van het agrarische cultuurlandschap valt het plangebied binnen de oude hoevenlandschap, in de natuurlijke laag binnen het gebiedstype beekdalen en natte laagtes en in de lust en leisure laag onder donkerte.

Oude hoevenlandschap

In de laag van het agrarische cultuurlandschap maakt de locatie deel uit van het oude hoevenlandschap. In het oude hoevenlandschap is sprake van verspreide erven. Het landschap ontstond nadat de complexen met de grote essen 'bezet' waren en een volgende generatie boeren nieuwe ontwikkelingsruimte zocht. Die vonden ze bij kleine dekzandkopjes die individueel werden ontgonnen.

Dit leidde tot een landschap dat dezelfde opbouw kent als het essenlandschap, alleen in een meer kleinschalige, meer individuele en jongere variant. Deze kleinere maat en schaal is tevens de reflectie van de natuurlijke ondergrond.

Het oudehoevenlandschap bestaat uit contrastrijke landschappen met veel variatie op de korte afstand: open es, kleinschalige flank met erf, kleinschalige natte laagtes met veel houtwallen, open heidevelden en -ontginningen.

De ambitie is gericht op kwaliteitsverbetering van het kleinschalige, afwisselende oude hoevenlandschap vanuit de verspreid liggende erven. Deze erven bieden veel ruimte voor landbouw, wonen, werken, recreatie, mits er wordt voortgebouwd aan kenmerkende structuren van het landschap.

Als ontwikkelingen plaats vinden in het oude hoevenlandschap, dan dragen deze bij aan behoud en accentuering van de dragende structuren (groenstructuur en routes) van het oude hoevenlandschap en aan de samenhang en de karakteristieke verschillen tussen de landschapselementen: de erven met erfbeplanting; open es(je); beekdal; voormalige heidevelden, de mate van openheid en kleinschaligheid.

Uit de visie en uitvoeringsprogramma van de omgevingsvisie blijkt dat zorgvuldige arrangementen van bebouwing en versteviging van landschappelijke structuren er vanzelfsprekend bij horen om voort te bouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen. Hier geldt het beleid; behoud door ontwikkeling, waarbij actuele ontwikkelingen en dynamiek op gebied van wonen en werken aan huis worden ingezet om de intimiteit en eigenheid van het landschap te versterken.

Met het stedenbouwkundige plan is rekening gehouden met de bestaande structuren die karakteristiek zijn voor het Oude hoevenlandschap. Binnen het plangebied bestaan de typische karakteristieken van het oude hoevenlandschap uit: de bomenrij ten noorden van het plangebied, de natte laagvlakte en de bossage langs de natte laagvlakte. Deze landschappelijke structuren komt terug in het stedenbouwkundig plan. De solitair in een braakliggend gebied gelegen laagvlakte krijgt door de woningbouw een nieuwe functie als groenvoorziening wat de belevingswaarde en zichtbaarheid van de laagvlakte versterk. De ontwikkeling van nieuwe woningen doet op deze manier geen afbreuk aan de cultuurhistorische waarden van het 'oude hoevenlandschap'.

Beekdalen en natte laagtes

In de natuurlijke laag maakt het plangebied deel uit van de Beekdalen en natte laagtes. Deze laag ligt tussen de stuwwal die grofweg is gelegen bij Oldenzaal en Enschede tot de Duitse grens.

De ambitie van de provincie bij de Beekdalen en natte laagtes is de beekdalen als functionele en ruimtelijk dragende structuren van het landschap betekenis te geven. Ruimte voor water en continuïteit van het systeem zijn leidend. Tevens is de ambitie afwenteling van wateroverlast op stroomafwaarts gelegen gebieden te voorkomen door het beeksysteem als eenheid te beschouwen en het vasthouden van water te bevorderen. Tot slot zijn beekdalen belangrijke verbindingen voor mens, plant en dier.

De norm binnen de beekdalen en natte laagtes is dat het waterpeil niet lager is dan voor graslandgebruik noodzakelijk is. De richtinggevende uitspraak geeft aan dat beekdalen en laagtes een beschermende bestemmingsregeling krijgen, gericht op instandhouding van het watersysteem, de waterkwaliteit en voldoende ruimte voor water en indien het bestaande (agrarisch) gebruik dat toelaat natuurlijke dynamiek.

Als ontwikkelingen plaats vinden in of in de directe nabijheid van beekdalen en natte laagtes, dan dragen deze bij aan extra ruimte voor de dynamiek van het stromende water en het vasthouden van water, aan versterking van de samenhang in het beeksysteem en aan vergroting van de zichtbaarheid, bereikbaarheid en beleefbaarheid van het water. Dit zijn uitgangspunten bij (her)inrichting.

De woningen zullen worden gerealiseerd met respect voor het aanwezige water (de singel ten noorden van het plangebied en de natte laagvlakte). De natte laagvlakte en de singel met de bomenrij langs de noordkant zijn in het plan meegenomen als groenvoorziening en o.a. bestemd voor de waterhuishouding.

Donkerte

De ambitie is om de huidige donkere gebieden ten minste zo donker te houden. Lichte gebieden geven een beeld van economische dynamiek; zoals de steden en dorpen, de snelwegen, de kassengebieden, attractieparken en grote bedrijventerreinen. De donkere gebieden geven daarentegen een indicatie van het rustige buitengebied van Overijssel. Het zijn relatief luwe en dunbevolkte gebieden met een lage gebruiksdruk. De ambitie is gericht op het koesteren van donkerte als kwaliteit. Het streven is gericht op het handhaven van de donkerte en, waar mogelijk, de gebieden bij ontwikkelingen nog donkerder te maken.

De richting van de sturing is gericht op het minimaal toelaten van kunstlicht. Het vereist het selectief inzetten en 'richten' van kunstlicht en het vermijden van onnodig kunstlicht bij ontwikkelingen. De kansen hiervoor doen zich met name voor bij ontwikkelingen die een grote invloed hebben op het aspect donkerte, zoals grotere woon- en werklocaties en wegen. Ook de projectering van passages van auto(snel)wegen en regionale wegen speelt daarbij een grote rol vanwege het feit dat op- en afritten veelal leiden tot stedelijke ontwikkelingen.

Onderhavig plan betreft geen grote uitbreiding van woningen. Er zullen slechts enkele lantarenpalen binnen het plangebied worden gerealiseerd. Het plan zal nauwelijks invloed hebben op de hoeveelheid aanwezige duisternis.

3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel 2009

De Omgevingsverordening betreft een uitwerking van de Omgevingsvisie. In de verordening is het provinciale beleid uit de omgevingsvisie vertaald naar normerende regels. Alle nieuwe bestemmingsplannen dienen te voldoen aan de regels uit deze Verordening.

De voor dit plan (meest) relevante regels staan hieronder samengevat:

  • alleen bouwen voor de lokale behoefte;
  • alleen bouwen binnen bestaand stedelijke gebied;
  • de nieuwe ontwikkeling moet passen binnen het ontwikkelingsperspectief dat in de Omgevingsvisie Overijssel voor het gebied is neergelegd.
  • de nieuwe ontwikkeling moet passen binnen de ter plaatse aangewezen kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap Noordoost-Twente. Voor het plangebied is dit het landschapstype: oude hoevenlandschap.

Uit de toets van de Omgevingsvisie blijkt dat wordt voldaan aan deze regels. Aan de overige regels uit de verordening wordt voldaan.

3.2.3 Conclusie

Samengevat kan worden geconcludeerd dat de bouw van 22 woningen past binnen het provinciale ruimtelijk beleid als vastgelegd in de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Overijssel 2009.