direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Kraal de Kunne
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0168.BP85187-0401

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het Dinkeldal is aangewezen als Natura 2000-gebied. Voor een Natura 2000-gebied gelden instandhoudingsdoelstellingen voor habitattypen en habitatrichtlijnsoorten welke zijn opgenomen in het aanwijzingsbesluit.Om deze doelstellingen te halen worden maatregelen getroffen die effect kunnen hebben op de gronden in de directe omgeving van het Natura 2000-gebied.

Dit wijzigingsplan voorziet in een functieverandering voor een gedeelte van de gronden van natuurcamping De Kunne. De huidige bestemming ' Agrarisch 2' wordt gewijzigd in de bestemming 'Natuur - Natuur bos'.

Deze functieverandering draagt bij aan het behalen van de doelstellingen voor het Natura 2000-gebied Dinkelland. Van belang is ook dat de functiewijziging een gunstige invloed heeft op de Dinkel en daarmee op de doelen die voor de Dinkel gelden vanuit de Kaderrichtlijn Water (zie hiervoor uitgebreider paragraaf 2.2.6).

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied is gelegen tussen de rivier de Dinkel aan de westzijde en de Zandhuizerweg aan de oostzijde (zie figuur 1.1).

afbeelding "i_NL.IMRO.0168.BP85187-0401_0001.png"

Figuur 1.1 Ligging van het plangebied (rode cirkel) (Bron: www.pdokviewer.pdok.nl)

Het betreft een wijziging van het bestemmingsplan van gedeelten van de percelen die kadastraal bekend zijn als LSR C1239 en C 1089 (zie figuur 1.2). De percelen zijn in eigendom van de heer Westerik.

afbeelding "i_NL.IMRO.0168.BP85187-0401_0002.png"

Figuur 1.2 Ligging van het natuurontwikkelingsgebied

1.3 Leeswijzer

In hoofstuk 2 wordt het beleid beschreven dat relevant is voor deze ontwikkeling. De bestaande en toekomstige situatie van het plangebied wordt vervolgens in hoofdstuk 3 beschreven. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de omgevingsaspecten. Vervolgens wordt in hoofdstuk 5 een toelichting op de regels gegeven. Tot slot wordt in hoofdstuk 6 ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Wetgeving en beleid

2.1 Europese wetgeving en beleid

2.1.1 Vogel- en Habitatrichtlijnen en Natura 2000

Om de biodiversiteit in Europa te behouden en te vergroten is op Europees niveau beleid opgesteld. De belangrijkste daarvan zijn de Vogel- en Habitatrichtlijn.

De Vogelrichtlijn heeft tot doel alle wilde vogels en hun belangrijkste habitats in de hele EU te beschermen. De richtlijn verplicht de lidstaten bovendien tot de bescherming van gebieden die uitermate belangrijk zijn voor alle trekvogelsoorten en meer dan 190 bijzonder bedreigde soorten. Hierbij moet speciale aandacht worden besteed aan waterrijke gebieden van internationaal belang (Wetlands). De Habitatrichtlijn is vergelijkbaar met de Vogelrichtlijn maar heeft betrekking op een veel groter aantal zeldzame, bedreigde of inheemse soorten, inclusief meer dan duizend dieren- en plantensoorten.

Naast de bescherming van specifieke flora en fauna, hebben de Vogel- en Habitatrichtlijn eveneens als doel om de leefgebieden van deze soorten te behouden, te herstellen of uit te breiden. Dit wordt beoogd door de aanwijzing van beschermde gebieden, die samen het Europees ecologisch netwerk van beschermde natuurgebieden vormen: Natura 2000. Binnen dit Europees netwerk komen natuurgebieden voor waarin belangrijke flora en fauna aanwezig zijn, gezien vanuit een Europees perspectief. Met de aanwijzing van Natura 2000 gebieden kunnen flora en fauna duurzaam beschermd worden (www.natura2000.nl). Alle Nederlandse Natura 2000-gebieden moeten bijdragen aan het behoud en als van toepassing het herstel van:

  • 1. de ecologische samenhang van Natura 2000 binnen Nederland en de Europese Unie;
  • 2. de biologische diversiteit en de gunstige staat van instandhouding van natuurlijke habitats en soorten binnen de Europese Unie die zijn opgenomen in bijlage I of bijlage II van de Habitatrichtlijn;
  • 3. de natuurlijke kenmerken van het gebied, inclusief de samenhang van de structuur en functies van de habitattypen en van de soorten waarvoor het gebied is aangewezen;
  • 4. de op het gebied van toepassing zijnde ecologische vereisten van de habitattypen en soorten waarvoor het gebied is aangewezen.
2.1.2 Conclusie

Dit wijzigingsplan wordt opgesteld om maatregelen mogelijk te maken die de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebied ' Dinkelland' veilig stellen. Er wordt gewerkt aan een verbetering van de voorwaarden zodat het Natura 2000-gebied optimaal kan functioneren. Er wordt uitvoering gegeven van Europees beleid en wetgeving.

2.2 Nationaal beleid

2.2.1 Wet natuurbescherming

De Wet natuurbescherming is per 1 januari 2017 in werking getreden. In deze wet zijn de oude Natuurbeschermingswet 1998, Flora- en faunawet en Boswet opgenomen. De wet voorziet in vereenvoudigde regels ter bescherming van de natuur, in decentralisatie van bevoegdheden naar provincies en in een goede aansluiting op het omgevingsrecht.

In de wet worden 945 soorten actief beschermd (planten en dieren). Alles wat schadelijk is voor beschermde soorten, is verboden. Het gaat dan bijvoorbeeld om het plukken van bepaalde planten en het verstoren, verjagen of doden van dieren. In bepaalde situaties mag dit wel, maar daarvoor is dan een ontheffing of vrijstelling nodig. De Wet natuurbescherming gaat daarmee uit van het 'nee, tenzij' principe.

Ten behoeve van gebiedsbescherming geldt dat voor activiteiten of projecten die schadelijk zijn voor beschermde natuur een vergunning nodig is. De wet vormt de wettelijke basis voor de aanwijzing van alle Natura 2000-gebieden en het opstellen van Natura 2000-beheerplannen. Het Natura 2000-gebied "Dinkelland" is op 4 juli 2013 door de staatssecretaris van het Ministerie van Economische Zaken aangewezen als Natura 2000-gebied.

2.2.2 Programma Aanpak Stikstof

Het Programma Aanpak Stikstof (PAS) is sinds 1 juli 2015 van kracht. Het PAS bestaat uit twee pijlers die samen zorgen voor het realiseren van de Natura 2000-doelen en ruimte creëert voor economische ontwikkelingen. De eerste pijler betreft de maatregelen om de stikstofemissie te verminderen zodat de stikstofdepositie daalt. Dit is voornamelijk een verantwoordelijkheid van het Rijk.

De tweede pijler richt zich op maatregelen die natuurgebieden minder gevoelig maken voor de uitstoot van stikstof. Dat gebeurt door de kwaliteit en omvang van de natuurgebieden actief te verbeteren. Hiervoor zijn PAS-gebiedsanalyses opgesteld, waarin de huidige en gewenste toekomstige situatie van de Natura 2000-gebieden zijn beschreven en waarin is aangegeven met welke maatregelen deze toekomstige situatie behaald kan worden. Deze maatregelen worden vooral door provincies uitgewerkt. De provincie Overijssel heeft de uitwerking en realisatie van de maatregelen ondergebracht in de Ontwikkelopgave Natura 2000.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 29 mei 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1603) uitgesproken dat een Natura 2000-gebied alleen in een programma zoals het PAS mag worden opgenomen, als op grond van een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat gelet op de te treffen maatregelen, en rekening houdend met de autonome ontwikkeling van de stikstofdepositie en de ontwikkelingsruimte, de instandhoudingsdoelstellingen van het gebied niet in gevaar worden gebracht. Volgens de Afdeling biedt de passende beoordeling van het PAS deze zekerheid niet. Dit betekent dat het PAS op geen enkel Natura 2000-gebied meer van toepassing is. De oorspronkelijk bedachte maatregelen in het kader van de ontwikkelopgave Natura 2000 worden alsnog uitgevoerd. De uitspraak heeft daarop geen invloed.

2.2.3 Beheerplannen Natura 2000

De Europese Vogel- en Habitatrichtlijnen zijn in Nederland vertaald in de Wet natuurbescherming die per 1 januari 2017 in werking is getreden. Op basis van deze wet moeten het Rijk en/of de provincies voor alle Natura 2000-gebieden een beheerplan vaststellen. In deze beheerplannen wordt ingegaan op de huidige situatie van de gebieden en de beoogde instandhoudingsdoelstellingen. Hierin wordt niet alleen gekeken naar het aspect stikstof, maar naar alle benodigde maatregelen om de instandhoudingsdoelstellingen te behalen. De PAS-gebiedsanalyses vormen de basis voor de beheerplannen, maar naast de stikstofgerelateerde PAS-maatregelen zijn er ook andere maatregelen die nodig zijn voor realisatie van de instandhoudingsdoelstellingen opgenomen. Dit zijn de zogenaamde niet-PAS-maatregelen. Deze maatregelen moeten voor het grootste deel binnen zes jaar na vaststelling van de beheerplannen vastgesteld worden. Het beheerplan voor het Natura 2000-gebied "Dinkelland" is op 9 september 2016 in werking getreden. De maatregelen voor het onderhavige gebied moeten dus voor 9 september 2022 gerealiseerd zijn.

2.2.4 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma’s zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • Het tot stand brengen en beschermen van het (herijkte) NNN, inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.

In het NNN geldt het 'nee, tenzij'-regime. Nieuwe plannen, projecten of handelingen zijn niet toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten (‘nee’). Hiervan kan alleen worden afgeweken als er geen reële alternatieven zijn én er sprake is van redenen van groot openbaar belang (‘tenzij’). De effecten van een ingreep moeten worden gecompenseerd.

Het beheer van het watersysteem is gericht op het meebewegen met natuurlijke processen waar het kan en het bieden van weerstand waar het moet. Daarnaast nemen het Rijk en de waterschappen fysieke maatregelen die de waterkwaliteit en –kwantiteit moeten beschermen en verbeteren. Om toekomstige kosten en maatschappelijke schade te voorkomen moeten bij ruimtelijke ontwikkelingen de watereffecten worden meegewogen.

2.2.5 Waterwet en Nationaal Waterplan

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. De Waterwet bestaat uit een Waterbesluit en een Waterregeling. Hierin worden o.a. de begrenzing en de toedeling van oppervlaktewaterlichamen beschreven, de procedurele en inhoudelijke aspecten van/voor:

  • het Nationale Waterplan;
  • het beheerplan voor de Rijkswateren;
  • het Regionaal Waterplan;
  • de implementatie van de Kaderrichtlijn Water;
  • de implementatie van de Richtlijn overstromingsrisico’s.

Andere aspecten die de Waterwet regelt zijn: vergunningplicht en algemene regels voor het gebruik van rijkswaterstaatswerken, het onttrekken van grondwater, voor het lozen of onttrekken van water aan oppervlaktewater, de wijze waarop een aanvraag om een watervergunning moet worden gedaan, e.d..

Het Nationaal Waterplan wordt op basis van de Waterwet eens per 6 jaar opgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegenover overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water en vormt het kader voor de regionale waterplannen en de beheerplannen.

2.2.6 Kaderrichtlijn Water

De Kaderrichtlijn Water is een Europese richtlijn die voorschrijft dat de waterkwaliteit van de Europese wateren vanaf 2015 aan bepaalde eisen moet voldoen. Deze nieuwe richtlijn (2000/60/EG) gaat op termijn een aantal oude richtlijnen integreren en vervangen met de bedoeling meer eenheid in de regelgeving te brengen. De richtlijn is sinds eind 2000 van kracht voor het waterbeheer, dat wil zeggen voor het totaal aan activiteiten die tot doel hebben om het grond- en oppervlaktewater zo goed mogelijk te beheren.

De KRW eist dat de ecologische toestand van het oppervlaktewater een goede kwaliteit weerspiegelt. Dit betekent dat in alle Europese wateren de soorten organismen moeten voorkomen die daar in een onverstoorde situatie thuis horen. Deze natuurlijke soortensamenstelling komt in Nederland vrijwel nergens meer voor. De EU verplicht de lidstaten om een goede ecologische toestand voor verschillende watertypen te definiëren. als nodig moeten de landen maatregelen treffen om een goede ecologische toestand te bereiken.

In het kader van de Kaderrichtlijn Water (KRW) is voor de Dinkel het volgende streefbeeld geformuleerd:

'De rivier is ook in droge zomers permanent watervoerend. Piekafvoeren zijn door bovenstroomse maatregelen afgevlakt. Er is sprake van vrije afstroming (>75% van de rivierlengte). Er is een natuurlijk peilverloop (geen peilbeheer). De rivier kan over minimaal 75% van de rivierlengte, binnen zones van 2 x 25 meter vrij meanderen en zorgt voor de vorming van oeverwallen als onderdeel van de Natura 2000-doelstelling stroomdalgrasland. Er is ruimte voor spontane houtopslag direct langs de rivier en omgevallen bomen liggen in het water. De rivier is bereikbaar en een vrije transportbaan voor planten en dieren'.

De opgave is:

  • Verbetering kwaliteit van het water;
  • Aansluiten van oude meanders;
  • Inbrengen van dood hout;
  • Realisatie van natuurlijke inrichting, met inundatieruimte en hermeandering;
  • Realisatie van tweezijdige natuurlijke oevervorming en toestaan van spontane oeverbegroeiing;
  • Realisatie van een natuurlijke inrichting door puinstort en stenige oeverbescherming te verwijderen waar dat zonder beperking mogelijk is;
  • Water langer vasthouden in het stroomgebied;
  • Het beheer extensief uitvoeren en dood hout niet verwijderen.

De Dinkel scoort op de KRW-maatlat Macrofauna goed maar op de maatlat Vissen ontoereikend en de maatlat Vegetatie matig. De voornaamste oorzaak hiervoor zijn een te hoge dynamiek bij hoge afvoeren, te hoge watertemperaturen en de aanwezigheid van kunstmatige oeverbescherming.

2.2.7 Omgevingswet

De nieuwe Omgevingswet is een fundamentele herziening van het omgevingsrecht. De wet zal straks onder andere 26 bestaande wetten op het gebied van onder meer bouwen, milieu, water, ruimtelijke ordening en natuur bundelen. Doelen van de Omgevingswet zijn:

  • de verschillende plannen voor ruimtelijke ordening, milieu en natuur beter op elkaar afstemmen;
  • duurzame projecten stimuleren;
  • gemeenten, provincies en waterschappen meer ruimte geven om hun omgevingsbeleid af te stemmen op hun eigen behoeften en doelstellingen.

De maatschappelijke doelen van deze wet, zoals deze thans zijn beschreven, zijn gericht op een duurzame ontwikkeling en het in onderlinge samenhang:

  • bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit, en;
  • doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke functies.

Verder biedt de wet meer ruimte voor particuliere ideeën. Dit komt doordat er meer algemene regels gaan gelden, in plaats van gedetailleerde vergunningen. Het doel staat voorop en niet het middel om er te komen. Het principe bij het beoordelen van initiatieven is ‘ja mits’ in plaats van ‘nee tenzij’.

Naar verwachting treedt de Omgevingswet en de bijbehorende uitvoeringsregelgeving in 2021 in werking, maar zowel de inhoud als het tijdspad daarvan zijn (nog) onzeker. Tijdens het proces van de Ontwikkelopgave Natura 2000 wordt de komst van de Omgevingswet in de gaten gehouden, en waar en wanneer nodig aangesloten op deze wet.

2.2.8 Conclusie

De benodigde maatregelen voor dit herstel en versterking zijn voor het Natura 2000-gebied 'Dinkelland' verwerkt in een inrichtingsplan. Hierin zijn o.a. de maatregelen uit de PAS-gebiedsanalyses en de beheerplannen opgenomen en nader geconcretiseerd. Met de uitvoering van de maatregelen worden de doelstellingen van de nationale wetgeving en beleid op het gebied van natuur en het PAS gehaald. Het onderhavige wijzigingsplan biedt hiervoor de planologisch-juridische basis.

2.3 Provinciaal beleid

2.3.1 Omgevingsvisie en -verordening Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel is een structuurvisie en presenteert het provinciaal belang en beleid in de fysieke leefomgeving. Hierin staan de ambities en doelstellingen voor de lange termijn. Tevens is beschreven op welke wijze de provincie Overijssel haar rol in de ruimtelijke ordening vervult. Om de Omgevingsvisie uit te kunnen voeren, hebben Provinciale Staten op 12 april 2017 behalve de Omgevingsvisie ook een Omgevingsverordening vastgesteld. De Omgevingsverordening bevat o.a. regels voor gemeentelijke ruimtelijke plannen, grondwaterbescherming, bodemsanering en ontgrondingen, kwantitatief en kwalitatief waterbeheer en verkeer (provinciale wegen en scheepvaartwegen).

De Omgevingsvisie en -verordening worden jaarlijks bijgewerkt naar aanleiding van nieuwe inzichten en reparaties. Momenteel is een aanpassing in voorbereiding. Deze heeft geen gevolgen voor de inhoud van onderstaande tekst.

De provinciale ambitie voor natuur is als volgt omschreven: "Inzet is het ontwikkelen van een vitaal en samenhangend stelsel van gebieden met een hoge natuur- en waterkwaliteit als ruggengraat van Overijssel. Het NNN zien we daarin als een integrale opgave: het gaat niet alleen om het bevorderen van de biodiversiteit, maar ook om het bevorderen van de ruimtelijke continuïteit en de toegankelijkheid en beleving van de natuur. Om natuurlijke processen weer vrij spel te geven, streven we naar grote aaneengesloten en verbonden gebieden. Integratie van de natuuropgave in een bredere gebiedsopgave biedt de mogelijkheid om de natuur een duidelijk gezicht te geven. De kwaliteit van de randen van de natuurgebieden, de uitstraling van de natuurgebieden én het besef van massa en robuustheid van de natuurgebieden kunnen hierdoor worden vergroot. Aan de randen van de natuur kunnen recreatieaccommodaties, toeristische voorzieningen, bijzondere woonvormen en streekgebonden landbouwproducten voortbouwen op deze kwaliteiten. Nabijgelegen dorpen en steden willen we als 'poorten' naar de natuur ontwikkelen en zo veel beter verbinden met de natuurgebieden 'om de hoek'."

Het provinciaal belang is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een

verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke voorraden. Dat houdt een gezonde en aantrekkelijke natuur voor mensen, dieren en planten in, een natuur die beleefd en gebruikt kan worden, kan profiteren van (economische) ontwikkelingen en rijk is aan plant- en diersoorten (biodiversiteit).

Het ruimtelijk beleid voor het NNN is gericht op behoud, herstel en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden. Voor initiatieven die niet passen binnen de doelstelling van het NNN is geen ruimte, tenzij er sprake is van een groot openbaar belang waar niet op een andere manier aan kan worden voldaan (het 'nee, tenzij'-principe).

In de Uitwerkingsgebieden Ontwikkelopgave Natura 2000 neemt de provincie (herstel)maatregelen om de juiste terreincondities voor de gestelde Natura 2000-doelen te realiseren. Als bij de uitwerking van de doelen en de benodigde maatregelen blijkt dat deze alleen kunnen worden gerealiseerd door de bestemming van gebieden te veranderen, dan zullen de gebieden een passende bestemming krijgen en hiervoor ingericht worden. De overige hectares blijven agrarisch en worden uit het NNN gehaald wanneer duidelijk is dat ook na het nemen van maatregelen ten behoeve van nabijgelegen Natura 2000-gebieden landbouwkundig gebruik mogelijk is. De omvang en het tempo waarin deze bestemmingswijziging en inrichting plaats vinden zijn bepaald in het PAS en/of in de beheerplannen Natura 2000. Om de maatregelen tijdig te realiseren, worden de beschikbare instrumenten maximaal ingezet.

In de Omgevingsverordening wordt voor het NNN het volgende beschermingsregime beschreven:

  • Bestaande NNN-gebieden moeten een bestemming krijgen die uitsluitend is gericht op het behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van deze gebieden;
  • Nog te realiseren NNN-gebieden die nog niet zijn aangekocht en/of afgewaardeerd moeten een bestemming krijgen die mede gericht is op het behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de actuele natuurwaarden van deze gebieden;
  • Nog te realiseren NNN-gebieden die al wel zijn aangekocht en/of afgewaardeerd en ook beschikbaar zijn moeten een bestemming krijgen die uitsluitend is gericht op het behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van deze gebieden.

Waterbeleid

In de Omgevingsvisie staat de ambitie voor het regionaal waterbeheer als volgt omschreven: "Watersystemen met een goede ecologische en chemische kwaliteit, die voor de lange termijn klimaatbestendig en veilig zijn."

Het waterbeheer in Overijssel is gericht op een goede bewoonbaarheid en bewerkbaarheid van het land door het bieden van bescherming tegen overstroming, wateroverlast en (perioden van) droogte én het in stand houden of creëren van optimale watercondities voor functies zoals landbouw, wonen, natuur en scheepvaart. Daarbij zijn wel grenzen aan wat mogelijk is.

Door de klimaatverandering is het nodig om breder naar waterbeheer te kijken dan tot nu toe gebruikelijk. Er zijn op meerdere terreinen maatregelen noodzakelijk. Alleen dan is een toekomstbestendig beheer van alle oppervlaktewateren en het grondwater (de watersystemen) mogelijk.

Bij de inrichting en het beheer van de watersystemen houdt de provincie Overijssel rekening met de gevolgen van klimaatverandering op lange termijn (veiligheid, wateroverlast, hittestress en droogte). De komende jaren werkt de provincie samen met waterbeheerders, Rijk, gemeenten, maatschappelijke organisaties en private partijen om de deltabeslissingen te implementeren.

Bij de uitvoering van 'waterwerken' benut de provincie Overijssel kansen om de ruimtelijke kwaliteit te versterken. De (her)inrichting wordt ook als een ontwerpopgave beschouwd en de provincie investeert in vormgeving en inpassing in het landschap. Belangrijk daarbij is het verhogen van de zichtbaarheid en de beleefbaarheid van het watersysteem. Ook is dit een kans om te zoeken naar combinaties met andere (water)opgaven, zoals het verbeteren van de zoetwatervoorziening.

De KRW schept basisvoorwaarden voor ecologisch goed functionerende watersystemen en vraagt speciale aandacht voor gebieden met een beschermde status. In Overijssel zijn dit onder andere de Natura 2000-gebieden. Hier geldt de KRW-basisverplichting om achteruitgang te voorkomen. In aparte beheerplannen worden door de provincie voor deze gebieden de doelen en de daarvoor benodigde maatregelen uitgewerkt.

De provincie Overijssel verwerkt samen met de waterschappen in Overijssel de KRW in beleid voor de wateren in beheer bij de waterschappen en provincie. De Omgevingsverordening geeft regels voor het omgaan met water. Het gaat om regels en bepalingen voor zowel het kwantitatief en kwalitatief omgaan met water. Ook zijn bepalingen opgenomen die toezien op de veiligheid, deze kunnen ingezet worden om bescherming te bieden tegen overstroming en wateroverlast. In de verordening worden onder andere de volgende punten genoemd:

  • Voor de ruimtelijke ordening is het uitgangspunt dat ruimtelijke plannen voorzien in een aanduiding voor grondwaterbeschermingsgebieden en intrekgebieden waarbij alleen functies worden toegestaan die harmoniëren met de functie voor de drinkwatervoorziening;
  • Door klimaatverandering neemt de kans op overstroming en wateroverlast toe. Daarom zijn primaire watergebieden en waterbergingsgebieden aangewezen als gebieden waarin water in extreme situaties kan worden vastgehouden om te voorkomen dat waterafvoersystemen overbelast raken en er wateroverlast optreedt op plekken waar dit meerschade toebrengt. Hier mag worden gebouwd mits hierdoor het waterbergend vermogen niet wordt aangetast. Daarbij geldt wel dat nieuwe kapitaalintensieve functies zoveel mogelijk worden geweerd in verband met schadekosten.
2.3.2 Nationaal Landschap Noordoost-Twente

Het Rijk heeft het Noordoostelijke deel van Twente aangewezen als Nationaal Landschap. Een Nationaal Landschap is een gebied met (inter-)nationaal zeldzame of unieke landschapskwaliteiten en, in samenhang daarmee, bijzonder natuurlijke en recreatieve kwaliteiten.

De rijksoverheid heeft het beleid voor de Nationale Landschappen gedelegeerd aan de provincies. De kernkwaliteiten zijn in de Nota Ruimte door het Rijk vastgelegd en in het Ontwikkelingsprogramma door Provinciale Staten van Overijssel, gemeenteraden en algemeen bestuur van het waterschap verder uitgewerkt. Dit zijn:

  • grote mate van kleinschaligheid;
  • het groene karakter;
  • samenhangend complex van beken, essen, kampen en moderne ontginningen.

Het glooiende beeklandschap is zeer gevarieerd door een fijnmazig samenstel van beken, essen, kampen en ontginningen. Houtwallen, singels en bossen zorgen voor een kleinschalig en groen karakter, in relatie tot de open ruimte van Noord- en Oost-Nederland. In onderstaande afbeelding is het Natura 2000-deelgebied ' Dinkelland, deelgebied Dinkeldal noord' binnen het Nationaal Landschap Noordoost-Twente rood omcirkeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0168.BP85187-0401_0003.png"

Figuur 2.1 Ligging Nationaal Lanschap Noordoost-Twente en het Natura 2000-gebied ' Dinkelland, deelgebied Dinkelland noord' (Bron: www.atlasvanoverijssel.nl)

2.3.3 Natuurbeheerplan Overijssel

In het Natuurbeheerplan (vastgesteld op 26 september 2017 ) zijn gebieden aanwezen waar natuur- en landschapsbeheer met subsidies uit het Subsidiestelsel Natuur- en Landschapsbeheer (SNL) wordt gestimuleerd. Het gaat hierbij om bestaande natuurgebieden, gebieden waar nieuwe natuur aangelegd wordt, agrarische natuur, landschapselementen en de Natura 2000-gebieden. Het Natuurbeheerplan beschrijft per (deel)gebied welke natuur- en landschapsdoelen nagestreefd worden. Ook zijn in het Natuurbeheerplan de KRW-doelen opgenomen. Daarnaast is aangegeven welke kosten de provincie financiert voor de ontwikkeling en het beheer van natuur door middel van subsidies.

De basis voor het Natuurbeheerplan vormt de Index Natuur en Landschap. Deze index is een landelijke uniforme en sterk gestandaardiseerde “natuurtaal” waarin de Nederlandse natuur- en landschapselementen zijn vastgelegd.

Het plangebied van dit wijzigingsplan valt binnen het deelgebied Boven-Dinkel. Ter hoogte van het plangebied vormt de Dinkel een sterk meanderende rivier.De bovenloop van de rivier heeft nog een nagenoeg natuurlijk karakter.

Er wordt gestreefd naar herstel van het natuurlijk karakter van beken en beekdalen en de ontwikkeling van een zo natuurlijk mogelijke Dinkel en Dinkeldal.

2.3.4 Conclusie

Met het wijzigingsplan wordt invulling gegeven aan de provinciale verantwoordelijkheid ten aanzien van het bereiken van de natuurdoelstellingen voor het Natura 2000-gebied ' Dinkelland'. In het plan is rekening gehouden met o.a. het ruimtelijke provinciale beleid. De te treffen maatregelen zijn in overeenstemming met dat beleid.

2.4 Gemeentelijk beleid

2.4.1 Gebiedsvisie Noordoost-Twente

Deze Gebiedsvisie 2012-2020 is een document van de provinciale en gemeentelijke overheid en het waterschap en is een richtinggevend basisdocument voor het ruimtelijke-fysiek domein op strategisch niveau. De visie bevat bouwstenen die richtinggevend zijn voor toekomstige beleidskeuzes. Deze gebiedsvisie heeft weliswaar geen formeel juridische status in het kader van de Wet ruimtelijke ordening, maar geeft, zoals aangegeven, mede richting aan de invulling van de natuurdoelstellingen in het landelijke gebied.

Het landschap in Noordoost-Twente is een unieke combinatie van de geologische basis en ”mensenwerk”. De overheid heeft volop in het gebied geïnvesteerd om deze unieke kwaliteiten te bewaren. Het gaat daarbij niet alleen om het bijzondere en kleinschalige landschap met beken en bronnen, maar ook om de belangrijke cultuurhistorische elementen, zoals boerenerven, watermolens en natuurwaarden. De bijzondere waarde van het gebied is ook Europees erkend door de aanwijzing als Natura 2000-gebied. In het verlengde hiervan ligt er voor dit gebied een bijzondere opgave namelijk: het duurzaam verbinden van economie, water, landschap en natuur (in brede zin). Dit is een van de hoofduitdagingen voor de gebiedsontwikkeling. In de afgelopen decennia is er echter spanning ontstaan tussen economische ontwikkeling en natuur en landschap. Vooral de stikstofproblematiek speelt hierbij een rol. Het gebied kent een relatief groot aantal Natura 2000- gebieden die zeker in relatie tot de werksfeer van het PAS binnen elkaars beïnvloedingsgebied liggen. Dat maakt de problematiek in dit gebied extra complex.

Het duurzaam verbinden van economie, bewoners, landschap en natuur (in brede zin) is een van de hoofduitdagingen voor Noordoost-Twente.

2.4.2 Landschapsontwikkelingsvisie en Landschapsontwikkelingsplan

De gemeenten Dinkelland, Tubbergen, Oldenzaal, Losser en Twenterand hebben in 2007 gezamenlijk de Landschapsontwikkelingsvisie opgesteld voor het gebied Noordoost-Twente/Twenterand. Per gemeente is de visie uitgewerkt in een landschapsontwikkelingsplan (LOP). De gemeente Losser heeft in 2008 het LOP vastgesteld. In het LOP staan onder meer de specifieke kenmerken en mogelijkheden van de aanwezige landschappen benoemd.

Het LOP geldt onder meer als landschappelijk afwegingskader voor nieuwe ontwikkelingen (basis voor bestemmingsplan Buitengebied) en biedt een stimulans aan de vormgeving van een landschap waarin ruimte is voor economische ontwikkeling. Het LOP dient als toetsinstrument voor de landschappelijke inpassing van nieuwe ontwikkelingen en dient daarnaast als objectief afwegingskader voor het verlenen van vergunningen.

De landschapsontwikkelingsvisie is opgesteld aan de hand van een verdeling van het gehele gebied in een aantal deelgebieden met eigen landschappelijke kenmerken. Per deelgebied is een opgave gesteld omtrent het behoud en beheer van de aanwezige kenmerken.

Het plangebied maakt deel uit van het deelgebied 'Grensgebied'. Voor dit gebied heeft het behoud en herstel van de landschappelijke waarden de prioriteit. Deze waarden kenmerken zich vooral door een kleinschalige afwisseling in het (agrarisch) grondgebruik binnen het aanwezige reliëf.

2.4.3 Casco-benadering in Noordoost-Twente

De beleidsnota Casco-benadering in Noordoost-Twente is in samenwerking tussen de provincie Overijssel en de gemeenten Tubbergen, Dinkelland, Losser en Oldenzaal opgesteld en bestaat uit een generieke methode om vorm te geven aan de doelen voor het Nationaal Landschap: behoud en ontwikkeling van het landschap inclusief al haar functies. In relatie tot het provinciaal beleid is de casco-benadering een middel om invulling te geven aan het fenomeen 'ruimtelijke kwaliteit' en uitvoering aan de kwaliteitsagenda van de Omgevingsvisie van de provincie Overijssel. Voor de gemeenten is de casco-benadering een duidelijk instrument om vooraf duidelijkheid te geven aan initiatiefnemers in plaats van bij elke aanvraag maatwerk te verrichten met een onzekere uitkomst. De casco-benadering leidt tot een landschap waarin de afzonderlijke landschapstypen beter van elkaar te onderscheiden zijn. Hierdoor wordt de variatie van landschappen in Noordoost Twente beter beleefbaar en geeft ook richting aan toekomstige initiatieven. Voor elk landschapstype worden in de casco-benadering spelregels gehanteerd die richting geven aan toekomstige ontwikkelingen.

2.4.4 Structuurvisie gemeente Losser

De gemeente Losser heeft op 16 oktober 2018 een structuurvisie vastgesteld. De structuurvisie geeft op hoofdlijnen invulling aan de toekomstige ruimtelijke inrichting van het grondgebied van de gemeente Losser. In de structuurvisie worden geen nieuwe wegen ingeslagen; de visie vormt in hoofdlijnen een voortzetting van het bestaande gemeentelijke en provinciale beleid. Op onderdelen is het beleid geactualiseerd.

In de visie is voor de kernen en het buitengebied een afzonderlijke visie uitgewerkt. Voor het buitengebied vormt de visie een vertaling van het bestemmingsplan 'Buitengebied', de gemeentelijke kadernota en de provinciale omgevingsvisie en verordening en de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving.

De structuurvisie bevat een gebiedsindeling, gebaseerd op bestaand beleid en de specifieke gebiedskenmerken. Het plangebied van dit inpassingsplan valt binnen verschillende aanduidingen, waaronder 'beekdal', 'oude hoevenlandschap' en het 'overstromingsgebied'. De Dinkel en de aansluitende beken vormen een landschap van nationale betekenis. De natuurwaarden en de vorm van de beken zijn uniek voor Nederland. Vanzelfsprekend is het belangrijkste doel voor dit gebied dat deze waarden, het natuurlijke verloop van de beken, behouden blijven en verder worden versterkt. De betekenis van de beken in het Natuurnetwerk Nederland en als onderdeel van de Natura 2000-gebieden is hiervoor leidend.

Agrarische bedrijven in het gebied zullen in hun ontwikkeling rekening moeten houden met de kwetsbare ecologische waarden. Wel blijven bestaande grondgebonden agrarische bedrijven in het gebied bestaan en draagt dit bij aan de ecologische waarden in het gebied.

Naast een ecologische doelstelling, is er ook een recreatieve doelstelling voor het gebied. Het is de bedoeling dat de mensen de natuur hier kunnen beleven, bijvoorbeeld op de fiets of te voet. Fiets- en wandelverbindingen aansluitend op de recreatiegebieden zijn daarvoor gewenst. Ook is het gewenst dat vanuit de dorpen gemakkelijk een rondje langs de Dinkel gewandeld kan worden en dat het rivierdal vanuit, en eventueel ook binnen de kernen zichtbaar is.

De Dinkel vervult in het landschap tevens een verbindende rol. Ze verbindt bijvoorbeeld de dorpen binnen de gemeente. De relatie tussen het rivierdal en de dorpen is echter niet overal even sterk aanwezig. Ontwikkelingen die bijdragen aan de belevingswaarde en een passend gebruik van het rivierdallandschap (recreatief en agrarisch) zullen worden gestimuleerd. Uitbreiding van bebouwing (schaalvergroting en nieuwvestiging) wordt beperkingen opgelegd. Tot slot zijn langs de Dinkel, Elsbeek, Glanerbeek en de Ruhenbergerbeek gebieden aangemerkt als waterbergingsgebied. Het zijn gebieden die bij hoogwater onder water komen te staan. In deze gebieden gelden beperkingen wat betreft nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.

In de structuurvisie zijn doelstellingen opgenomen voor behoud en ontwikkeling. Behouden moeten worden:

  • Kwaliteit van het rivierdal, morfologisch, hydrologisch, ecologisch;
  • De fijnzinnige structuur van het Oude hoevenlandschap;
  • Grondgebonden veehouderij; en\
  • Bodemreliëf .

Voor ontwikkeling komen in aanmerking:

  • Versterken van de ecologische waarden;
  • Rond kernen: toevoegen van paden en voorzieningen voor dagrecreant en
  • bewoners;
  • Het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het
  • watersysteem;
  • Extra ruimte voor de dynamiek van het stromende water en het vasthouden van
  • water;
  • Versterking van de samenhang in het beeksysteem.
2.4.5 Conclusie

Met dit wijzigingsplan voor het Natura 2000-gebied 'Dinkelland' wordt invulling gegeven aan o.a. het gemeentelijke natuur- en landschapsbeleid. De te treffen maatregelen zijn in overeenstemming met dat beleid.

Hoofdstuk 3 Gebied en planbeschrijving

3.1 Huidige situatie van het plangebied

Het Dinkeldal bestaat uit het rivierdal van de Dinkel met een aantal zijbeken en beslaat ongeveer 500 ha. Voor het Dinkeldal gelden diverse beleidsopgaven op het gebied van Natura 2000: het PAS, de KRW en het voorkomen van wateroverlast. Hiervoor zijn diverse projectgebieden gedefinieerd waarvoor maatregelen worden uitgewerkt. Het plangebied maakt deel uit van de het gebied dat Boven-Dinkel wordt genoemd.

De Dinkel is een unieke natuurlijke laaglandrivier. Met uitzondering van het Dinkeltracé Duitse grens tot de Zoekerbrug is de Dinkel een natuurlijk meanderende rivier. Met zones van oeverwallen en kronkelwaarden (subtiele hoogteverschillen ontstaan door verschuivende meanders) en hier en daar opgaande begroeiing, in de vorm van struiken of een boom langs de Dinkel en esranden beplant met houtwallen, is een kleinschalig en afwisselend half-open beekdallandschap ontstaan. Het historische beeld van omstreeks 1900 is in een groot deel van het Dinkeldal weinig veranderd.

Het Dinkeldal heeft vijf kernopgaven:

  • 1. herstel van de beeklopen met natuurlijke morfologie, dynamiek en waterkwaliteit;
  • 2. ontwikkeling van kleinschalige mozaikenvan heischrale graslanden en blauwgraslanden met andere beekdalgraslanden en vochtige heiden;
  • 3. herstel van de kwaliteit en vergroting van het oppervlakte vochtige alluviale bossen
  • 4. vergroting van oppervlakte, behoud van de vegetatiestructuur en herstel van de kwaliteit van Eiken-haagbeukenbossen;
  • 5. kwaliteitsverbetering van zwakgebufferde vennen.

De gronden die behoren tot het plangebied dragen bij aan de tweede kernopgave en dragen bij aan een duurzaam herstel van het Dinkeldal en aan de doelstellingen die gelden voor de Dinkel vanuit de Kaderrichtlijn Water (zie ook paragraaf 2.2.6). Momenteel zijn de gronden in gebruik door natuurcamping De Kunne.

3.2 Toekomstige situatie van het plangebied

In het kader van een onderzoek naar kansrijke stroomdalgraslanden langs de Dinkel is vastgesteld dat een aantal percelen van natuurcamping De Kunne voldoet aan de voorwaarden die nodig zijn voor de ontwikkeling van stroomdaggrasland. De percelen sluiten aan op andere percelen en gebieden met een natuurfunctie. De percelen liggen aan de rand van een robuust natuursysteem en kunnen door het toekennen van een natuurfunctie de omvang en kwaliteit verder versterken.

Op basis van de aanwezige kwaliteiten worden de volgende beheertypen ontwikkeld:

  • circa 0,81 ha stroomdalgrasland;
  • circa 1,07 ha kruiden- en faunarijk grasland;
  • circa 0,61 ha akker.

Bij de inrichting van het gebied worden een maatregelen getroffen om te komen tot een goede ontwikkeling van de natuurwaarden. Hiervoor zijn ook afspraken vastgelegd met de eigenaar van de grond.

afbeelding "i_NL.IMRO.0168.BP85187-0401_0004.png"

Figuur 3-1 schetsontwerp voor de inrichting van het plangebied

3.3 Huidige en toekomstige planologische situatie

De vigerende juridisch-planologische situatie van het plangebied is vastgelegd in het bestemmingsplan ' Buitengebied' van de gemeente Losser. Dit bestemmingsplan is op 19 maart 2013 door de gemeenteraad vastgesteld. In de gemeente Losser zijn na die tijd nog verschillende veegplannen vastgesteld, deze hebben echter geen betrekking op het plangebied.

Het plangebied heeft in het bestemmingslan ' Buitengebied' de bestemming ' Agrarisch 2' en de dubbelbestemmingen ' Waarde - Archeologie 2' en ' Waarde - Natuur en landschap' en de gebiedsaanduidingen 'speciale beschermingszone 1' en ' reconstructiewetzone - extensiveringsgebied' (zie figuur 1.3).

afbeelding "i_NL.IMRO.0168.BP85187-0401_0005.png"

Figuur 3-2 Vigerend bestemmingplan (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

Op de gronden met de bestemming 'Agrarisch 2' is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, zodat de gronden als natuur kunnen worden bestemd.

De wijzigingsbevoegdheid (artikel 4.8.2 Bestemmingsplan Buitengebied) luidt:

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming van gronden ter plaatse van de dubbelbestemming ‘Waarde - Natuur en landschap’ wordt gewijzigd in de bestemming ‘Natuur - Natuur en bos’, mits:

a. de wijziging uitsluitend wordt toegepsat in gebieden die in het provinciale beleid zijn opgenomen als behorend tot de Ecologische Hoofdstructuur, niet zijnde beheergebieden, dan wel als ecologische verbindingszones;

b. de wijzigingsbevoegdheid niet eerder wordt toegepast dan nadat de betreffende gronden in hun geheel voor de daadwerkelijke natuurontwikkeling zijn verworven en aangewezen;

c. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende agrarische bedrijven, in die zin dat de bedrijven onrevenredig in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;

d. er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Na wijziging zijn de bepalingen van artikel 17 (‘Natuur - Natuur en bos’) van toepassing op het plangebied. De bestemming ' Agrarisch - 2' en de dubbelbestemming 'Waarde - Natuur en landschap' komen te vervallen.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 MER

In de bijlage bij het Besluit m.e.r. zijn activiteiten met drempelwaarden opgenomen op basis waarvan de noodzaak van het wel of niet opstellen van een m.e.r.-beoordeling (onderdeel D) of meteen een milieueffectrapportage (onderdeel C) wordt bepaald. In onderdeel C is aangegeven bij welke activiteiten waarschijnlijk sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen. Hiervoor geldt een directe verplichting voor het doorlopen van de m.e.r.-procedure. Onderdeel D bevat activiteiten waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt. Als blijkt dat aanzienlijke nadelige milieugevolgen niet zijn uit te sluiten, is alsnog een m.e.r-procedure nodig. De opgenomen drempelwaarden zijn gebaseerd op algemene kenmerken van een activiteit en een globale aanname dat bij gevallen onder de drempelwaarde geen belangrijke nadelige milieugevolgen zullen optreden.

De activiteiten binnen de deelgebieden vallen onder de volgende categorieën van bijlage II bij het Besluit milieueffectrapportage 1994: categorie D 9: een landinrichtingsproject, functiewijziging van gronden. De functiewijziging van gronden omvat een oppervlakte van circa 2,5 ha en overschrijdt niet de drempelwaarde van 125 ha.

Het Besluit m.e.r. (artikel 2, vijfde lid onder b.) schrijft ook bij activiteiten onder de drempelwaarde voor dat een milieu-effectbeoordeling nodig is, waarbij wordt verwezen naar de Europese richtlijn milieueffectrapportage. Ook onder de drempelwaarde zijn nadelige effecten namelijk niet bij voorbaat uit te sluiten. Dit is de zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling. Om die reden is voor de activiteiten een aanmeldnotitie gemaakt, waarop de vormvrije m.e.r.-beoordeling kan worden gebaseerd.

Een vormvrije m.e.r.-beoordeling doorloopt een bepaalde procedure. Een particulier of ondernemer die initiatiefnemer is van een bepaalde activiteit, dient een aanmeldnotitie in bij het bestuursorgaan dat bevoegd is te besluiten op de aanvraag/het plan waarmee de activiteit mogelijk wordt gemaakt. Het bevoegd gezag neemt vervolgens een beslissing of al dan niet een milieueffectrapportage moet worden doorlopen.

De vormvrije m.e.r.-beoordeling wordt gedaan aan de hand van drie hoofdcriteria die zijn opgenomen in bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn. Deze drie hoofdcriteria zijn:

  • kenmerken van het project;
  • plaats van het project;
  • kenmerken van het potentiële effect.

Ten behoeve van de functiewijziging is een vormvrije m.e.r.-beoordeling opgenomen. Deze is opgenomen in bijlage 1 van deze toelichting. Uit de m.e.r.-beoordeling blijkt dat nadelige effecten zijn uitgesloten. Het is niet noodzakelijk om een MER-procedure te doorlopen.

4.2 Bodem

De bodemkwaliteit kan van invloed zijn op de beoogde functie of de (financiële) haalbaarheid van een bestemming. Daarom is inzicht in de (milieuhygiënische) kwaliteit van de bodem van belang.

De bestemming van het plangebied verandert van agrarisch naar natuur. Er worden geen werkzaamheden in de bodem verricht. Een nader bodemonderzoek is dan ook niet vereist.

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor onderhavig plan.

4.3 Geluid

Op grond van de Wet geluidhinder is een geluidszone van kracht rond inrichtingen die 'in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken', rond wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/u en rond spoorwegen. Bij ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones is akoestisch onderzoek nodig om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de in de wet bepaalde voorkeursgrenswaarde. Het gaat daarbij om geluidsgevoelige bestemmingen als woningen, scholen en ziekenhuizen.

In voorliggend wijzigingsplan wordt door de inrichtingsplannen en de compenserende maatregelen een agrarische bestemming omgezet naar de bestemming Natuur. Hiermee worden geen geluidsbronnen toegevoegd. Binnen het plangebied worden eveneens geen geluidsgevoelige functies mogelijk gemaakt.

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor onderhavig plan.

4.4 Luchtkwaliteit

In artikel 5.16 van de Wet milieubeheer is vastgelegd onder welke voorwaarden bestuursorganen de bevoegdheden uit lid 2 mogen uitoefenen. De bevoegdheid tot het vaststellen van een bestemmingsplan is opgenomen in artikel 5.16 lid 2 als een bevoegdheid waarbij de luchtkwaliteit in de besluitvorming moet worden meegewogen.

Als aan één van de volgende voorwaarden is voldaan, vormen de luchtkwaliteitseisen geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project leidt - al dan niet per saldo – niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project draagt “niet in betekenende mate” bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit, hetgeen inhoudt dat door het project de luchtkwaliteit met minder dan 3% verslechtert;
  • een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit), of binnen een regionaal programma van maatregelen.

De 3%-grens van een project dat 'niet in betekenende mate bijdraagt', is ook omgezet in een getalsmatige grens. Als deze getalsmatige grens (hieronder) niet wordt overschreden, wordt deze 3%-grens gerespecteerd.

  • kantoorlocaties: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 1 ontsluitingsweg, 200.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 2 ontsluitingswegen. (voorschrift 3A.1)
  • woningbouw: 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitingsweg, 3.000 woningen bij 2 ontsluitingswegen (voorschrift 3A.2).

Met dit wijzigingsplan bestaat het voornemen om een agrarische bestemming om te zetten in een natuurbestemming. Er geen sprake van een verkeersaantrekkende werking en daarmee kan ook geen luchtverontreiniging optreden. Daarom wordt onderzoek naar luchtkwaliteit niet noodzakelijk geacht.

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor onderhavig plan.

4.5 Bedrijven en milieuzonering

Door bij de realisatie van gevoelige functies (zoals woningen) voldoende afstand in acht te nemen tot milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) kan hinder en gevaar worden voorkomen. Daarnaast kan worden voorkomen dat bedrijfsbelangen worden geschaad. Door middel van een onderzoek bedrijven & milieuzonering wordt onderzocht of de toekomstige woningen mogelijk een belemmering vormen voor bestaande omringende bedrijven.

Ten behoeve van de milieuhygiënische afweging in het kader van de ruimtelijke onderbouwing wordt voor de meest nabij gelegen bedrijven aansluiting gezocht bij het stappenplan uit de VNG-publicatie “Bedrijven en milieuzonering”.

De VNG-publicatie is een algemeen geaccepteerd instrument om na te gaan of er sprake is van een goede ruimtelijk ordening in situaties waar woningen dicht bij bedrijven worden voorzien. In voorliggend onderzoek is gebruik gemaakt van de meest recente versie uit 2009. De VNG-publicatie geeft richtafstanden per bedrijfscategorie. De afstanden worden gegeven voor een aantal milieuaspecten, met name geur, stof, geluid en gevaar. De afstanden gelden tussen de perceelsgrens van het bedrijf en de gevels van woningen. Indien deze afstanden worden gerespecteerd is er sprake van een milieuhygiënisch te verantwoorden situatie en een goede ruimtelijk ordening. Indien één van deze afstanden niet wordt gerespecteerd is nader onderzoek noodzakelijk om na te gaan of alsnog sprake kan zijn van een milieuhygiënisch verantwoorde situatie.

Er worden geen functies gerealiseerd die een milieubelasting veroorzaken. Tevens worden geen gevoelige functies gerealiseerd. een beoordeling van het aspect bedrijven en milieuzonering is daarom niet noodzakelijk.

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor onderhavig plan.

4.6 Externe veiligheid

Externe veiligheid heeft betrekking op de gevaren die mensen in de directe omgeving lopen als gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken. Er wordt onderscheid gemaakt tussen inrichtingen waar gevaarlijke stoffen worden bewaard en/of bewerkt en transportroutes waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd. De aan deze activiteiten verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Ten aanzien van externe veiligheid wordt naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • transport van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door leidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als transport van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Voor bedrijvigheid staat dit in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), voor het vervoer van gevaarlijke stoffen in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en voor buisleidingen in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). In deze besluiten zijn de centrale begrippen het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Het Plaatsgebonden Risico (PR) van een activiteit met gevaarlijke stoffen is de kans per jaar om te overlijden op een bepaalde plaats ten gevolge van ongevallen met gevaarlijke stoffen bij die activiteit wanneer iemand 24 uur per dag gedurende het gehele jaar onbeschermd op die plaats zou verblijven. De grenswaarde voor kwetsbare objecten is de plaatsgebonden risicocontour 10-6/jr.

Het Groepsrisico (GR) van een activiteit met gevaarlijke stoffen is de cumulatieve kans per jaar dat een groep mensen met een minimale grootte overlijdt ten gevolge van de mogelijke ongevallen met gevaarlijke stoffen bij die activiteit. De normen voor het GR hebben een oriënterende waarde. De oriëntatiewaarde is een ijkpunt in een systeem waarin gezocht moet worden naar maatschappelijk aanvaardbare grenzen. Indien de oriënterende waarde voor het GR wordt overschreden, kan dit in het algemeen ook ruimtelijke beperkingen opleveren voor (delen van) het betreffende gebied.

Uit de openbare risicokaart blijkt dat in de omgeving van het plangebied geen risicobronnen zijn gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0168.BP85187-0401_0006.png"

Figuur 4.1. Uitsnede uit de risicokaart met in de rode cirkel het plangebied (Bron: www.risicokaart.nl).

Externe veiligheid vormt geen probleem voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.7 Water

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in een inpassingsplan een beschrijving opgenomen van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de waterhuishouding. Dit betekent dat effecten van nieuwe ontwikkelingen op de waterhuishouding inzichtelijk moeten worden gemaakt. Daarnaast is sinds 2003 de Watertoets wettelijk verplicht om op te nemen in ruimtelijke plannen. De watertoets heeft als doel om negatieve effecten (zoals bijvoorbeeld wateroverlast, achteruit gaande waterkwaliteit, verdroging van natuurgebieden, e.d.) te voorkomen en mogelijke kansen voor watersystemen te benutten.

Het Dinkeldal bestaat uit het beekdal van de Dinkel met een aantal zijtakken. De Dinkel is een grensoverschrijdend riviertje. Het traject tussen de zuidelijke landsgrens bij Gronau en het Verdeelwerk bij de Lutte wordt door het waterschap de Boven-Dinkel genoemd. Het traject tussen het Verdeelwerk bij de Lutte en de landsgrens bij Lage wordt de Beneden-Dinkel genoemd.

Met uitzondering van het Dinkeltracé Duitse grens tot de Zoekerbrug is de Dinkel een natuurlijk meanderende rivier. Met zones van oeverwallen en kronkelwaarden (subtiele hoogteverschillen ontstaan door verschuivende meanders) met opgaande begroeiing, in de vorm van struiken of bomen langs de Dinkel, bosjes en esranden beplant met houtwallen, is een kleinschalig en afwisselend half-open beekdallandschap ontstaan. Het traject De Kunne is een vrij open landschap met enkele kleine plukjes bomen/struiken en boven- en benedenstrooms grotere bospercelen die direct grenzen aan de Dinkel.

Het plangebied is onderdeel van de Boven-Dinkel en ligt direct bovenstrooms van de Groene Staart dat onderdeel uitmaakt van het natuurgebied Lutterzand (zie figuur 4.2). De Groene Staart is één van de bekendste trajecten van de Dinkel met steile afkalvende oevers in een bosgebied. In het verleden is ter ontlasting van het bovenstrooms van de Groene Staart gelegen gebied de Kramerswatergang aan de westzijde van de Dinkel gegraven. Bij hoge afvoer wordt een deel van de afvoer via deze watergang via een kortere route richting de Kribbenbrug geleidt. Hierdoor zijn bovenstrooms de hoogste waterstanden iets verlaagd. De afvoerdynamiek van het Dinkeltraject langs De Kunne is tevens afgevlakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0168.BP85187-0401_0007.png"

Figuur 4.2. Uitsnede uit de legger van Waterschap Scheldestromen (bron: vechtstromen.maps.arcgis.com)

In het plangebied ligt afvoervak AFV_V/40/210. Dit gedeelte van de Dinkel heeft leggerafmetingen met een bodembreedte van 9,35 m, steile taluds 10:1 en een bodemhoogtverloop van NAP +25,63 m vanaf de vanuit de oostzijde instromende hoofdwatergang ten zuiden van De Kunne tot NAP +24,68 m ter plaatse van het instroompunt van de Kramerswatergang. Deze algemene leggerafmetingen zijn op een traject met veel dynamiek en daardoor veranderende omstandigheden een formele vastlegging maar komen niet overeen met de werkelijke veldsituatie.

Het beektraject maakt onderdeel uit van het KRW-waterlichaam Midden Dinkel . De Dinkel scoort op de KRW-maatlat Macrofauna goed maar op de maatlat Vissen ontoereikend en de maatlat Vegetatie matig.

Het plangebied is gelegen in de hoogwaterbedding, deze maakt tevens onderdeel uit van het oppervlaktewaterlichaam Dinkel.Hier worden gronden opgehoogd met Dinkelzand binnen de inundatiezone en buiten het plangebied worden poelen verruimd.

De ophoging ten behoeve van de ontwikkeling van stroomdalgraslanden vinden plaats over een oppervlakte van 0,77 ha. Het huidige maaiveld wordt opgehoogd met circa 0,10 tot 0,30 m Dinkelzand. Dinkelzand is zand dat tijdens onderhoudswerkzaamheden aan het nat profiel van de Dinkel vrijkomt. De ophoging wordt op het bestaande maaiveld aangebracht en resulteert in maaiveldhoogten tussen NAP +28,20 m en NAP +28,90 m. In totaal wordt circa 1.915 m3 Dinkelzand aangebracht. De ophogingen sluiten vloeiend aan op de lager en hoger gelegen aangrenzende gronden. Deze ingreep vindt plaats binnen de inundatiezone van de Dinkel.

Buiten het plangebied worden over een oppervlak van circa 0,35 ha drie bestaande poelen verdiept en vergroot.De graafdiepte bedraagt 0,50 tot 1,30 m. In totaal wordt circa 3.300 m3 grond ontgraven waarvan circa 2.200 m3 boven de gemiddelde Dinkelwaterstand. Vrijkomend materiaal dat geschikt is wordt gebruikt voor het ophogen van de locaties kansrijk voor ontwikkeling van stroomdalgrasland. De vrijkomende grond die niet kan worden verwerkt op deze locaties wordt afgevoerd naar de hogere gronden buiten het plangebied die niet inunderen.

De voorgenomen ingrepen hebben geen invloed op het grond- en oppervlaktewatersysteem. Het ophogen van een deel van de hoogwaterbedding leidt potentieel tot een afname van de bergingscapaciteit. Deze wordt gecompenseerd door het vergraven van de poelen. De waterstanden tijdens extreme afvoersituaties wijzigen derhalve niet. Het plan leidt niet tot een toename van het verhard oppervlak waardoor dehoeveelheid af te voeren water niet toeneemt.

Het aspect water vormt geen belemmering voor het voorgenomen plan.

4.8 Ecologie

Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Wet natuurbescherming. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort.

De ingreep beoogt het herstel van natuur- en landschapswaarden in een gebied dat voorheen in regulier agrarisch gebruik was. De betekenis voor natuur en landschap in de huidige situatie is laag. Het Dinkeldal kent een eigen type stroomdalgrasland (H6120), nauw verwant aan dat langs de Overijsselse Vecht en langs de Eems in naburig Duitsland. Kenmerkend is vooral de Steenanjer. Wettelijke bescherming van de Steenanjer (in Overijssel al sinds 1964) heeft niet kunnen verhinderen dat de vroeger bloemrijke Dinkelweitjes grotendeels verloren zijn gegaan. Slechts marginale resten stroomdalgrasland zijn gespaard gebleven. Ze zijn niet zo goed (meer) ontwikkeld, maar hebben wel veel potentie. In het plangebied is geen stroomdalgrasland aanwezig op dit moment. Door de ingreep gaan geen wezenlijke waarden en kenmerken van het gebied verloren, de ontwikkeling draagt bij aan het herstel en de gewenste natuurkwaliteit in het Natura 2000 gebied Dinkelland.

De uitgewerkte maatregelen leveren een belangrijke bijdrage aan de vestiging en ontwikkeling van habitattype Stroomdalgraslanden, zowel op de korte termijn (1-10 jaar) als de lange termijn (> 10 jaar). Het inrichtingsplan draagt bij aan het realiseren van het instandhoudingsdoel ’uitbreiding oppervlakte stroomdalgrasland’. In het gebied De Kunne is circa 0,8 ha potentieel stroomdalgrasland aanwezig. Door het nemen van maatregelen, aanpassing van het beheer en gelet op de oppervlakte meest kansrijke locaties (gradiëntrijk), wordt naar verwachting circa 0,8 ha van deze oppervlakte tot stroomdalgrasland ontwikkeld. Deze oppervlakte ligt ingebed in andere droge, vochtig en natte graslandvegetaties, waaronder kruiden- en faunarijk grasland. Deze combinatie van graslandtypen bepaald in sterke mate de waarde voor het stroomdalgrasland en de betekenis voor flora en fauna.

Het plan draagt bij aan een verbetering van de natuurwaarden, het aspect ecologie vormt geen belemmering voor het plan.

4.9 Archeologie

4.9.1 Wettelijk kader

In 1992 werd het Europese Verdrag van Malta ondertekend door een groot aantal EU-landen, waaronder Nederland. Doelstelling van dit verdrag is de veiligstelling van het (Europese) archeologische erfgoed. Dit moet met name gestalte krijgen in het ruimtelijke ordeningsbeleid.

Concreet heeft dit tot gevolg dat bij de voorbereiding van ruimtelijke plannen (bestemmingsplannen en/of inpassingsplannen) meer aandacht moet worden besteed aan de aanwezigheid van archeologische waarden en dat in het ruimtelijke plan een beschermende regeling moet worden opgenomen ten aanzien van archeologische waarden.

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. Deze wet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed, namelijk:

  • Monumentenwet 1988;
  • Wet verzelfstandiging rijksmuseale diensten;
  • Wet tot behoud van cultuurbezit;
  • Wet tot teruggave cultuurgoederen uit bezet gebied;
  • Uitvoeringswet UNESCO-verdrag 197 0 inzake onrechtmatige invoer, uitvoer of eigendomsoverdracht van cultuurgoederen;
  • Regeling materieel beheer museale voorwerpen.

In de Erfgoedwet staat beschreven hoe er met ons erfgoed omgegaan moet worden, wie welke verantwoordelijkheden daarbij heeft en hoe daar toezicht op gehouden moet worden. Voor archeologie geldt dat gestreefd moet worden naar behoud 'in situ' (in de bodem) van de archeologische waarden. In het geval het behoud niet mogelijk is, moet de historische (= archeologische) informatie door middel van verantwoord archeologisch onderzoek de in de bodem aanwezige waarden worden veilig gesteld. Tevens is er een certificeringsstelsel ingevoerd. Dat moet garanderen dat opgravingen volgens de wettelijke norm op professionele wijze worden uitgevoerd.

4.9.2 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie van de provincie Overijssel staat de ambitie op het gebied van archeologie verwoord: “Behouden van intrinsieke bodemeigenschappen en aardkundige, archeologische en cultuurhistorische waarden zoveel mogelijk beschermen.” De hoofdlijn van het beleid bestaat uit:

  • het beschermen van de kenmerken, kwaliteiten en waarden van de ondergrond;
  • waar mogelijk kwaliteiten verbinden om de ruimtelijke kwaliteit en identiteit van gebieden te versterken;
  • het behouden en beleven van aardkundige, archeologische en cultuurhistorische waarden.

Bij planvorming moeten aardkundige en archeologische waarden onderdeel zijn van integrale gebiedsontwikkeling. Overijssel kent grote regionale variatie aan karakteristieke aardkundige waarden. Door dit te behouden en te benutten in de ruimtelijke planvorming wordt de verscheidenheid en het contrast tussen de verschillende delen van Overijssel versterkt. Archeologisch erfgoed wordt zoveel mogelijk ter plekke bewaard (in situ). Als het niet mogelijk is om vondsten ter plaatse te behouden, moet het materiaal van een archeologische vindplaats door opgraving veilig gesteld worden.

4.9.3 Gemeentelijk beleid

De gemeente Losser beschikt over een Erfgoedverordening met regels ten aanzien van bebouwing en archeologie.

Het gaat hierbij om regels over de aanwijzing en instandhouding van gemeentelijke monumenten, de omgang met (rijks)monumenten en de instandhouding van archeologische terreinen.

De erfgoedverordening is een uitwerking is van de verplichting om, bij het vaststellen van ruimtelijke plannen, rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden en verwachtingen. De erfgoedverordening is op dit punt van kracht tot in het bestemmingsplan een regeling is opgenomen die in overeenstemming is met de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) of Erfgoedwet. Het vastleggen van archeologische verwachtingen is reeds verwerkt in het bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Losser in de vorm van dubbelbestemmingen. In dit wijzigingsplan blijven deze dubbelbestemmingen van kracht.

4.9.4 Planvoornemen

In figuur 4.3 is een uitsnede van de indicatieve kaart archeologische waarden uit de Atlas Natuurlijk Kapitaal opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0168.BP85187-0401_0008.png" Figuur 4.3 Archeologische waarden in het plangebied (bron: www.atlasnatuurlijkkapitaal.nl)

Uit de kaart blijkt dat het plangebied is gelegen in een gebied met een middelhoge trefkans op archeologische waarden. Deze waarden worden in het moederplan reeds beschermd door de dubbelbestemming ' Waarde - Archeologie 2'. Dit plan heeft geen gevolgen voor deze bescherming.

Archeologie vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

5.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het wijzigingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel.

5.2 Opzet van de regels

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting is geldt vanaf 1 januari 2010. Ook de Standaard voor vergelijkbare bestemmingsplannen is vanaf die datum verplicht. De Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen maakt het mogelijk bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid.

Het juridisch bindend gedeelte van het wijzigingsplan bestaat uit planregels en een bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn ondergebracht in drie hoofdstukken:

  • inleidende regels;
  • bestemmingsregels;
  • overgangs- en slotregels.
5.2.1 Hoofdstuk 1: Inleidende regels

Hierin zijn de begripsbepalingen ‘plan’, ‘moederplan’ en ‘wijzigingsplan’ opgenomen. Hierdoor is duidelijk wat het onderscheid is in de verschillende plannen en kan worden bepaald dat de regels van het moederplan onverkort van toepassing zijn op het wijzigingsplan.

5.2.2 Hoofdstuk 2: Algemene regels

In artikel 2 worden de regels van het moederplan van toepassing verklaard en is bepaald dat de wijzigingsbevoegdheid uit het moederplan is komen te vervallen. In het plangebied geldt na onherroepelijk worden van het wijzigingsplan de bestemming ‘Natuur - Natuur en bos’.

5.2.3 Hoofdstuk 3: Overgangs- en slotregels

het plan bevat in artikel 3 een slotregel waarin wordt aangegeven hoe de regels aangehaald moeten worden.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

De uitvoeringskosten worden in dit geval gedragen door de provincie Overijssel en het Waterschap Vechtstromen. Verder is er een realisatieovereenkomst gesloten tussen de provincie Overijssel en de eigenaar, die het beheer op zich neemt. Voor het uitvoeren van het beheer ontvangt hij een SNL subsidie. De economische uitvoerbaarheid hoeft daarom niet verder aangetoond te worden.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het ontwerp wijzigingsplan is conform de wettelijke procedure gepubliceerd. Het voorliggende wijzigingsplan wordt gedurende 6 weken ter inzage gelegd.

Er is één zienswijzen ingediend. In de Nota van zienswijzen (zie bijlage 3) is deze samengevat en beantwoord.

6.3 Procedure

De wettelijke procedure ziet er als volgt uit:

  • Openbare kennisgeving van het ontwerp wijzigingsplan;
  • Terinzagelegging van het ontwerp en bijbehorende stukken gedurende 6 weken en toezending aan gedeputeerde staten en de betrokken rijksdiensten, waterschappen en gemeenten;
  • Gedurende de termijn van terinzagelegging kan door eenieder schriftelijk zienswijzen worden ingebracht;
  • Vaststelling van het bestemmingsplan door burgemeester en wethouders;
  • Algemene bekendmaking van het wijzigingsplan; door terinzagelegging met voorafgaande kennisgeving en toezending aan gedeputeerde staten en betrokken rijksdiensten, waterschappen en gemeenten: binnen 2 weken dan wel, als gedeputeerde staten of de inspecteur zienswijzen hebben ingebracht of het bestemmingsplan gewijzigd is vastgesteld, binnen 6 weken na vaststelling;
  • Mogelijkheid tot beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen 6 weken na bekendmaking voor belanghebbenden;
  • Inwerkingtreding op de dag na afloop van de beroepstermijn, zijnde 6 weken na de bekendmaking, tenzij binnen deze termijn een verzoek om een voorlopige voorziening is ingediend bij de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.