direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Waardsedijk-Oost 14
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0335.BPWaardsedijkOost-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op het bedrijventerrein IJsselveld te Montfoort is de nieuwe eigenaar van het perceel Waardsedijk-Oost 14 voornemens om de bestaande woonbebouwing te vervangen voor de realisatie van een bedrijfshal met bijbehorend terrein. Omdat deze ontwikkeling niet past binnen het vigerende bestemmingsplan "Bedrijventerrein IJsselveld", is voor de betreffende locatie dit bestemmingsplan opgesteld. Met dit plan wordt een planologisch kader gevormd waarbinnen het voor de nieuwe eigenaar mogelijk wordt om een omgevingsvergunning voor het bouwen en gebruik aan te vragen.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt in de kern Montfoort binnen de gelijknamige gemeente. Het bedrijventerrein IJsselveld ligt aan de westkant van de kern, tegen de provinciale weg N204. Centraal op dit bedrijventerrein loopt de Waardsedijk-Oost. Deze weg vormt de zuidoostelijke grens van het plangebied. Het perceel Waardsedijk-Oost 14 ligt centraal op het bedrijventerrein. De westelijke grens van het plangebied wordt gevormd door het Tasveld.

De ligging van het plangebied is weergegeven in figuur 1.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0335.BPWaardsedijkOost-ON01_0001.jpg"

Figuur 1.1: Locatie plangebied, ter plaatse rode cirkel

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

Voor het bedrijventerrein IJsselveld geldt het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein IJsselveld' . Het plan is door de gemeenteraad van de gemeente Montfoort op 25 januari 2010 vastgesteld.

Ter plaatse van het plangebied geldt hoofdzakelijk de bestemming 'Wonen'. Deze bestemming is opgenomen ten behoeve van de zelfstandige woonbestemming. Op de overige te ontwikkelen gronden geldt reeds de bestemming 'Bedrijventerrein'. Zie figuur 1.2 voor een uitsnede van de plankaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0335.BPWaardsedijkOost-ON01_0002.jpg"

Figuur 1.2 Uitsnede plankaart (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

De bouw van een bedrijfshal met bijbehorend terrein en het gebruik van de gronden is niet mogelijk op basis van het vigerende bestemmingsplan.

1.4 Leeswijzer

Het bestemmingsplan Waardsedijk-Oost 14 bestaat uit een toelichting, de planregels en een verbeelding. De toelichting is als volgt opgebouwd:

  • in Hoofdstuk 2 komt de planbeschrijving aan de orde. Dit hoofdstuk bevat een analyse van de bestaande en toekomstige situatie in het plangebied;
  • in Hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het ruimtelijk relevante beleid van de verschillende overheidsniveaus (Rijk, provincie en gemeente);
  • vervolgens wordt in Hoofdstuk 4 het onderzoek op het gebied van de relevante sectorale aspecten besproken.
  • in Hoofdstuk 5 wordt dieper ingegaan op de planvorm en de achtergrond bij de regels die zijn opgenomen voor de verschillende bestemmingen;
  • in Hoofdstuk 6 wordt de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan aangetoond en wordt ingegaan op de reacties uit het artikel 3.1.1 Bro-overleg;

Hoofdstuk 2 Bestaande en toekomstige situatie

2.1 Bestaande situatie

Ligging in groter verband

Montfoort is gelegen aan de Hollandse IJssel in het veenweidegebied van het Groene Hart van de Randstad. De kern is opgebouwd uit een middeleeuwse (vesting)stad met daaromheen de 20e-eeuwse uitbreidingswijken in met name oostelijke en zuidelijke richting. De ontsluiting vindt plaats via de provinciale weg N228 (Gouda-De Meern) die de kern in oost-westrichting doorsnijdt. Ten westen van de kern ligt de provinciale weg N204, waarover de ontsluiting richting A12 plaatsvindt.

Het westelijk deel van de kern Montfoort wordt grotendeels gevormd door het bedrijventerrein IJsselveld.

Plangebied

Het bedrijventerrein IJsselveld heeft een planmatige en rationele opzet die wordt gekenmerkt door grote rechthoekige kavels. Op deze kavels staan relatief grote bedrijfspanden, veelal plat afgedekt, met een bouwhoogte van rond de 11 m. Op het bedrijventerrein komt veel verharding voor, waardoor het geheel een stenig karakter heeft. De Waardsedijk-Oost is met zijn diagonale slingerende loop over het bedrijventerrein een contrast met de planmatige opzet. Deze straat is een relict van de oorspronkelijke verkavelingsstructuur. Ten zuiden van het plangebied gaat de Waardsedijk over in het buitengebied. Deze structuur wordt deels begeleid en verbijzonderd door bomenrijen. Daarmee geeft deze structuur identiteit en groen aan het bedrijventerrein.

afbeelding "i_NL.IMRO.0335.BPWaardsedijkOost-ON01_0003.png"

Figuur 2.1 Locatie plangebied

Het plangebied, Waardsedijk-Oost 14, betreft het enige kavel met een zelfstandige woonbestemming midden op het bedrijventerrein. Het woonhuis met aangebouwde garage wordt omringd door de tuin. De zuid- en westzijde van het woonperceel wordt begrensd door het Syntus terrein. Het Syntus terrein was reeds in eigendom van de initiatiefnemer. Het woonperceel is door de initiatiefnemer gekocht, met als doel om hier een bedrijfslocatie te realiseren.

2.2 Toekomstige situatie

De initiatiefnemer en nieuwe eigenaar van het perceel Waardsedijk-Oost 14 is voornemens om de bestaande woonbebouwing te slopen en hier een nieuw bedrijfsgebouw te realiseren. Hierbij bestaat de mogelijkheid om een (nieuw) bedrijf te huisvesten, al dan niet in combinatie met een kantoor. Het overblijvende deel van het perceel zal onder andere voor parkeren ingericht worden.

Het bedrijfsgebouw bestaat voor een deel uit kantoorruimte en een deel bedrijfshal. Er worden aan zowel de voor- als achterzijde van het pand twee expeditieruimtes gerealiseerd.

Dit bestemmingsplan is bedoeld om de bestemming van het perceel ter plaatse van het woonhuis te wijzigen. Na bestemmingswijziging wordt het woonhuis gesloopt en ter plaatse bovengenoemd bedrijfsgebouw gerealiseerd. Qua bestemmingslegging wordt bij de vigerende regeling van de omliggende gronden met de bestemming 'Bedrijventerrein' aangesloten. Hierbij geldt een maximale goot- en bouwhoogte van 11 m en een bebouwd oppervlak van maximaal 80%. De ontwikkeling is hierbinnen mogelijk. Het Syntus terrein valt buiten de ontwikkeling en blijft intact, echter vanwege de ruimtelijke samenhang is deze locatie meegenomen in het bestemmingsplan.

Parkeren

Op het terrein worden 22 parkeerplaatsen aangelegd en daarmee wordt voldaan aan de parkeernorm volgens de Nota parkeernormen Montfoort 2015. Dit is toegelicht in paragraaf 4.5.

Hieronder volgen enkele impressies van de toekomstige situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0335.BPWaardsedijkOost-ON01_0004.png"
Figuur 2.2 Impressie voorzijde (vanaf de Waardsedijk-Oost) (bron: RDG ontwerp & advies)

afbeelding "i_NL.IMRO.0335.BPWaardsedijkOost-ON01_0005.png"
Figuur 2.3 Impressie voorzijde bovenaf (bron: RDG ontwerp & advies)

afbeelding "i_NL.IMRO.0335.BPWaardsedijkOost-ON01_0006.png"

Figuur 2.4 Impressie achterzijde bedrijfsgebouw (bron: RDG ontwerp & advies)

Hoofdstuk 3 Ruimtelijk beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte & Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig. Daar streeft het Rijk naar met een aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid is daarvoor nodig. De verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit zijn gedateerd door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen onder andere omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

Doelen

In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Ter plaatse van het plangebied spelen geen nationale belangen welke van invloed zijn op de gewenste ontwikkeling.

3.1.2 Besluit ruimtelijke ordening, artikel 3.1.6, lid 2

Ladder voor duurzame verstedelijking

Op grond van het bepaalde in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling vereist dat wordt onderbouwd of en in hoeverre er sprake is van 'duurzaam ruimtegebruik'. Om dit duurzaam ruimtegebruik te garanderen moet de 'ladder voor duurzame verstedelijking' (zoals omschreven in artikel 3.1.6 lid 2 Bro) worden doorlopen.

Voor binnenstedelijke projecten moet de behoefte in de relevante regio worden beschreven. Voor een stedelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied moet worden gemotiveerd waarom deze niet binnen bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd.

Stedelijke ontwikkeling

Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Uit de handreiking ladder voor duurzame verstedelijking (bron: Infomil) en jurisprudentie blijkt dat accommodaties voor maatschappelijke functies zoals een school over het algemeen gezien worden als stedelijke ontwikkeling.

Bestaand stedelijk gebied

In de algemene bepalingen van het besluit ruimtelijke ordening (1.1.1 lid 1 onder h) is de volgende definitie opgenomen voor bestaand stedelijk gebied: “bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur”.

In dit geval is sprake van transformatie en intensivering binnen bestaand stedelijk gebied.

Toetsing

In de beleidsplannen van de gemeente, regio en van de provincie wordt de uitbreiding van het bedrijventerrein IJsselveld al voor geruime tijd aangegeven als mogelijke ontwikkeling. In de structuurvisie is aangegeven dat voor de Regio West, tot 2026 programmatische ruimte is voor circa 26,5 hectare nieuw bedrijventerrein. Voorgenomen ontwikkeling betreft het toevoegen van 0,23 hectare bedrijventerrein. De gronden zijn door zowel de gemeente, regio en provincie aangewezen bedrijventerrein. Met de bestemmingswijziging wordt voorzien in een actuele regionale behoefte. De voorgenomen ontwikkeling biedt daarnaast aanvullende kansen voor de omliggende bedrijven. Een ongewenste functie (wonen) op een in ontwikkeling zijnde bedrijventerrein wordt gesaneerd. Hierdoor wordt voor bestaande bedrijven een potentiële belemmering voor de toekomstige bedrijfsvoering verwijderd. De ontwikkeling sluit dan ook goed aan de bij de provinciale structuurvisie, waarin wordt gekozen voor revitalisering, intensivering en/of herstructurering van bestaande bedrijventerreinen. Het plangebied ligt binnen het stedelijk gebied van de gemeente Montfoort.

Conclusie

Gesteld kan worden dat er sprake is van een zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik door uitbreiding van een bedrijventerrein te realiseren, midden op een bestaand bedrijventerrein door het saneren van een woonbestemming. Hierdoor treedt een positieve intensivering van het bestaande terrein op, zonder ongewenste effecten op het landelijk gebied (niet stedelijk gebied).

Het voornemen voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (herijking 2016)

De Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (herijking 2016) (PRS) is opgesteld om te zorgen voor een blijvend aantrekkelijke provincie Utrecht. Via haar ruimtelijk beleid draagt de provincie bij aan een kwalitatief hoogwaardige fysieke leefomgeving, waarin het ook in de toekomst plezierig wonen, werken en recreëren is.

Op 4 februari 2013 is de PRS vastgesteld en dus van belang voor de gemeenten. Met behoud van ruimtelijke kwaliteit als uitgangspunt krijgen de gemeente meer eigen invulling, zolang dit past binnen de gestelde kaders. Op 12 december 2016 is de herijking 2016 vastgesteld.

In de PRS zijn contouren opgenomen voor 'bedrijventerrein stedelijk gebied'. Voor de bedrijventerreinen in stedelijk gebied wordt voornamelijk gericht op herstructurering, intensivering en transformatie van bestaande bedrijventerrein.

Met het saneren van de zelfstandige woonbestemming en de realisatie van een bedrijfsgebouw op het bestaande bedrijventerrein wordt aangesloten bij het provinciale beleid uit de structuurvisie.

3.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening

De provincie Utrecht heeft op 4 februari 2013 de nieuwe Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) vastgesteld. Deze verordening is een doorvertaling van de PRS in regels waar lagere overheden aan moeten voldoen bij het opstellen van hun beleid.

De contouren in deze verordening zijn in overeenstemming met de contouren zoals deze in de PRS zijn opgenomen. Voor 'bedrijventerrein stedelijk gebied' en 'kantoren' is van belang dat het realiseren van zelfstandige kantoren op bedrijventerreinen niet is toegestaan. Bedrijfsgebonden kantoren met een bvo dat minder bedraagt dan 50% van het totale bvo en minder is dan 2.000 m2 zijn wel toegestaan. Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe zelfstandige kantoorontwikkelingen mogelijk.

Ten aanzien van de ontwikkeling van het bedrijfsgebouw ter plaatse van het bestaande bedrijventerrein vormt de PRV geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Totaalvisie Montfoort 2030

De totaalvisie Montfoort 2030 is een visie voor de gehele gemeente Montfoort en bestaat uit 3 verschillende visies. Eén visie voor geheel Montfoort, één visie voor de binnenstad van Montfoort en één dorpsvisie voor de kern Linschoten. De visie is op 12 december 2011 vastgesteld. Zie figuur 3.2 voor een uitsnede van de visiekaart.

Uit deze visie komt naar voren dat in Montfoort er een grote vraag is naar bedrijventerrein en dat er nauwelijks behoefte is aan kantoorruimte. Het intensiveren van het bedrijventerrein, wat gebeurt door middel van de ontwikkeling van het perceel Waardsedijk-Oost 14, sluit goed aan bij deze vraag. Bedrijventerrein IJsselveld is de voornaamste vestigingslocatie in Montfoort en zal dit ook blijven. De mogelijkheid voor nieuwe bedrijven op het bedrijventerrein is echter zeer beperkt. Door het saneren van de zelfstandige woonbestemming en het ontwikkelen van bedrijventerrein, wordt dan ook een nieuwe locatie gecreëerd voor nieuwbouw van bedrijfsbebouwing. Daarmee sluit het initiatief aan bij de ambitie zoals opgenomen in de Visie Montfoort 2030.

afbeelding "i_NL.IMRO.0335.BPWaardsedijkOost-ON01_0007.jpg"

Figuur 3.2: Uitsnede Visiekaart Montfoort, structuurvisie Montfoort

3.3.2 Beeldkwaliteitkader 'Bedrijventerrein IJsselveld' gemeente Montfoort

Om de ruimtelijke kwaliteit op het bedrijventerrein IJsselveld te waarborgen heeft de gemeente Montfoort, naast het bestemmingsplan, het Beeldkwaliteitkader 'Bedrijventerrein IJsselveld' laten opstellen. Het Beeldkwaliteitskader 'Bedrijventerrein IJsselveld' is opgenomen als bijlage bij de regels (bijlage 2).

De Waardsedijk-Oost is één van de representatieve zones van het bedrijventerrein. Tevens maakt het plangebied onderdeel uit van het deelgebied 'Tasveld'. Voor de situering van gebouwen in het deelgebied 'Tasveld' die langs de Waardsedijk-Oost liggen is van belang dat de gebouwen zich presenteren richting de Waardsedijk-Oost. En dat er door middel van verspringende rooilijnen extra voorruimte wordt gecreëerd.

Bouwmassa en vorm moeten zorgvuldig worden ingepast in de bestaande situatie. Het deelgebied Tasveld is het deel van het bedrijventerrein met de grootste 'korrel'. Qua kleur- en materiaalgebruik zal naar aansluiting met omliggende bebouwing moeten worden gezocht. Gebouwen aan de Waardsedijk-Oost moeten ook passen binnen de groene setting.

In de vormgeving van het gebouw mag een duidelijk onderscheid tussen kantoor en bedrijfspand aanwezig aan.

Parkeren zal op eigen terrein moeten plaatsvinden en zoveel mogelijk aan de zij- en achterkanten van de gebouwen. Wanneer er toch aan de voorzijde geparkeerd wordt, moeten deze door middel van groene hagen aan het zicht worden onttrokken. Eventueel intensief ruimte gebruik door op of onder gebouwen te parkeren is een optie, zolang hierdoor de auto's minder zichtbaar worden vanaf de openbare weg.

Bij het opstellen van een ontwerp van het bedrijfsgebouwen en inrichtingsplan voor het kavel, zal worden aangesloten bij de uitgangspunten van het beeldkwaliteitsplan. Het beeldkwaliteitsplan zal tevens door de welstandscommissie worden gebruikt voor de toetsing van het bouwplan.

3.4 Conclusie

De ontwikkeling die door middel van dit bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt past binnen het ruimtelijke beleid van de verschillende overheden.

Hoofdstuk 4 Sectorale onderzoeken

4.1 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Beleid en Normstelling

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Onderzoek en conclusie

Volgens het Besluit m.e.r. is de aanleg, wijziging of uitbreiding van een industrieterrein mer-beoordelingsplichtig bij een oppervlakte van 75 ha of meer. Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 0,64 ha en blijft daarmee onder de drempelwaarde. Wel dient een vormvrije m.e.r.- beoordeling te worden uitgevoerd. Gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarde uit het Besluit m.e.r. voor categorie D 11.3), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de volgende paragrafen zijn opgenomen. Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen m.e.r.-procedure of m.e.r.-beoordelingsprocedure noodzakelijk.

4.2 Bedrijven en Milieuhinder

Beleid en normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Voor de afstemming tussen milieugevoelige en milieuhinderlijke functies , wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/rustig buitengebied'. Voor het omgevingstype 'gemengd gebied' gelden kleinere afstanden. De richtafstanden gelden voor de aangegeven bedrijfsactiviteiten in het algemeen. Op basis van onderzoek naar de specifieke milieusituatie van een bedrijf kunnen kleinere aan te houden afstanden gerechtvaardigd zijn. Hiermee kan dan onderbouwd worden afgeweken van de richtafstanden indien de specifieke bedrijfsvoering van het betreffende bedrijf daar aanleiding toe geeft.

Onderzoek

Het plangebied ligt op bedrijventerrein IJsselveld te Montfoort. Daarom is sprake van gemengd gebied. Dit nieuwe bestemmingsplan maakt het mogelijk een bedrijf te vestigen tot maximaal milieucategorie 4.1. Voor bedrijven van milieucategorie 4.1 geldt een richtafstand van 100 meter in gemengd gebied. In de omgeving zijn enkele bedrijfswoningen aanwezig. Hoewel aan bedrijfswoningen (vanwege de verhoogde achtergrondbelasting) over het algemeen minder hoge eisen worden gesteld aan het woon- en leefklimaat, dient ten aanzien van milieuhinder in enige mate rekening te worden gehouden met deze woningen. De dichtsbijzijnde functieaanduiding 'bedrijfswoning' bevindt zich op 35 meter afstand ten zuiden van het plangebied. Daarnaast is op circa 60 meter afstand ter plaatse van Oeverweg 5 en Waardsedijk-Oost 5 een bedrijfswoning aanwezig. Aan de richtafstand van 100 meter wordt niet voldaan. Deze bedrijfswoningen zijn in de huidige situatie al op kortere afstand omgeven door bedrijventerrein waar bedrijven zijn toegestaan t/m milieucategorie 4 van de in het geldende bestemmingsplan opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten. Omdat reeds milieucategorie 4 is toegestaan rondom deze bedrijfswoningen zal het toestaan van milieucategorie 4.1 ter plaatse van het plangebied niet leiden tot een relevante toename van milieuhinder ter plaatse van deze bedrijfswoningen.

Tot slot leidt de beoogde ontwikkeling (van wonen naar bedrijf) er toe dat omliggende bedrijven niet langer door het plangebied worden beperkt in de bedrijfsvoering.

Conclusie

Ter plaatse van de omliggende bedrijfswoningen is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Bedrijven in de directe omgeving van het plangebied worden door de beoogde transformatie niet langer beperkt in de eigen bedrijfsvoering.

4.3 Externe veiligheid

Beleid en normstelling

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde wordt overschreden.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.

Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de regeling Basisnet in werking getreden. Het Bevt vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het Bevt en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes waarbinnen beperkingen voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen gelden. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Voor het groepsrisico geldt op grond van het Bevt slechts een oriënterende waarde en alleen in bepaalde gevallen is het doen van een verantwoording van een toename van het GR verplicht.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

Onderzoek

Overeenkomstig de professionele risicokaart, waarin relevante risicobronnen getoond worden, blijkt dat in de nabije omgeving van het plangebied diverse risicovolle inrichtingen gelegen zijn (figuur 4.1). De PR 10-6 contouren bereiken niet het plangebied. De inrichtingen hebben geen invloedsgebied van het groepsrisico. De inrichtingen vormen dan ook geen extern veiligheidsrisico ter plaatse van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0335.BPWaardsedijkOost-ON01_0008.png"

Figuur 4.1. Risicobronnen omgeving. Bron: professionele risicokaart

Circa 270 m ten noorden van het plangebied worden gevaarlijke stoffen vervoerd over de weg IJsselveld. De weg heeft geen PR 10-6 contour. Het invloedsgebied van het groepsrisico bedraagt (op basis van stofcategorie GT3) 560 m. Omdat het plangebied op meer dan 200 m afstand van de weg ligt hoeven volgens het Basisnet in principe geen beperkingen te worden gesteld aan het ruimtegebruik ter plaatse van het plangebied. De beoogde ontwikkeling zal dan ook niet van relevante invloed zijn op de hoogte van het groepsrisico en een berekening is niet noodzakelijk. Wel is vanwege de ligging binnen het invloedsgebied een beknopte verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk.

Verder worden in of nabij het plangebied geen gevaarlijke stoffen vervoerd over het spoor, het water of door buisleidingen.

Beknopte verantwoording van het groepsrisico

In het kader van het wettelijk vooroverleg zal voor de verantwoording aanvullend advies gevraagd worden aan de veiligheidsregio.

Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid

Zowel voor de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende geborgd zijn.

Het plangebied wordt ontsloten op Waardsedijk-Oost. Deze weg is aangesloten op IJsselveld waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Afhankelijk van de locatie van het ongeval is het plangebied bereikbaar voor hulpdiensten via de N204 en IJsselveld of via de Lindeboomsweg/Cattenbroekerdijk en IJsselveld. Aanwezigen kunnen van de bron af vluchten richting het zuiden. Dit kan te voet of per fiets.

Zelfredzaamheid

De beoogde ontwikkeling betreft de realisatie van een bedrijfsgebouw. De aanwezige personen zullen dan ook over het algemeen zelfredzaam zijn.

Conclusie

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de weg IJsselveld waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Gelet op de omvang van de beoogde ontwikkeling en afstand tot de weg zal de beoogde ontwikkeling niet van invloed zijn op de hoogte van het groepsrisico. Uit de beknopte verantwoording blijkt daarnaast dat de zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en bereikbaarheid van het plangebied als voldoende worden beschouwd. Verder zijn in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle bronnen aanwezig die een extern veiligheidsrisico vormen ter plaatse van het plangebied. Het aspect externe veiligheid vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.4 Bodem

Beleid en normstelling

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren).

Onderzoek

Door onderzoeksbureau IDDS is verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (zie bijlage 1) aan de Waardsedijk-Oost 14 te Montfoort. Ter bepaling van de milieuhygiënische bodemkwaliteit binnen de begrenzing van de onderzoekslocatie, is de norm NEN 5740: 2009/A1:2016 (februari 2016) gehanteerd. Deze norm beschrijft de werkwijze voor het opstellen van de onderzoeksstrategie bij een verkennend bodemonderzoek naar de (mogelijke) aanwezigheid van bodemverontreiniging en de werkwijze voor het bepalen van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem en eventueel vrijkomende grond.

Conclusies

Aan de hand van de resultaten van het onderzoek kan het volgende worden geconcludeerd:

  • In de grond zijn geen bijmengingen met bodemvreemde materialen (puin e.d.) waargenomen.
  • Op het maaiveld en in het opgeboorde bodemmateriaal zijn zintuiglijk geen asbestverdachte materialen waargenomen.
  • De bovengrond is licht verontreinigd met DDE.
  • De ondergrond is licht verontreinigd met koper en kwik.
  • Het grondwater is licht verontreinigd met barium en xylenen.
  • De grond ter plaatse van de voormalige watergang is niet verontreinigd met de onderzochte parameters.

Gelet op de onderzoeksresultaten, te weten de aangetoonde overschrijdingen van de betreffende achtergrondwaarden (grond) en de aangetoonde overschrijdingen van de betreffende streefwaarden (grondwater) dient de hypothese verdacht voor de onderzoekslocatie formeel te worden gehandhaafd. Echter, de gemeten waarden zijn dermate gering dat aanvullend onderzoek naar het voorkomen van deze stoffen in de bodem op het perceel ingevolge de Wet bodembescherming, niet noodzakelijk is. Belemmeringen voor de ontwikkeling worden op basis van de onderzoeksresultaten uit milieuhygiënisch oogpunt niet voorzien.

Indien op de onderzoekslocatie ten gevolge van graafwerkzaamheden grond vrijkomt en buiten de locatie wordt hergebruikt, vindt hergebruik veelal plaats binnen het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In dat geval dient de chemische kwaliteit van de grond te worden getoetst aan de kwaliteitsnormen die door het Besluit bodemkwaliteit aan de betreffende toepassing worden verbonden.

4.5 Verkeer en parkeren

Verkeersstructuur

Ontsluiting gemotoriseerd verkeer, langzaam verkeer en openbaar vervoer

Het plangebied wordt ontsloten op Waardsedijk-Oost. Deze weg geeft verbinding met het IJsselveld. In westelijke richting sluit het IJsselveld aan op de M.A. Reinaldaweg (N204). De N204 geeft in noordelijke richting verbinding met de A12. Het Tasveld en de Waardsedijk-Oost zijn gecategoriseerd als gebiedsontsluitingswegen binnen de bebouwde kom met een maximumsnelheid van 50 km/h.

Langs het IJsselveld en de Waardsedijk-Oost liggen vrijliggende fietspaden. Dit is conform de inrichting Duurzaam Veilig. De dichtstbijzijnde openbaar vervoer halte, op een loopafstand van circa 700 m, is gelegen langs de N204 ter hoogte van het IJsselveld. Hier halteren de openbaarvervoersdiensten in de richtingen Nieuwegein, IJsselstein, Oudewater en Woerden.

Verkeersgeneratie en verkeersafwikkeling

Verkeersgeneratie maximaal mogelijke invulling

Voor de berekening van de verkeersgeneratie is gebruik gemaakt van kentallen uit publicatie 317 (CROW). Uitgegaan is van het kencijfer voor 'bedrijf arbeidsextensief/bezoekersextensief (loods, opslag, transportbedrijf). Hiermee wordt rekening gehouden de meest reële invulling van het bedrijfspand met een bedrijfsfunctie. Montfoort is weinig stedelijk en het gebied ligt in de rest bebouwde kom. De omrekenfactor van weekdag naar werkdag bedraagt 1,33.

Op basis van het bestemmingsplan kan 80% van het bouwvlak worden bebouwd. Het gehele bouwvlak is 6.438 m2, 80% daarvan is ca. 5.150 m2.

Het kencijfer voor 'bedrijf arbeidsextensief / bezoekersextensief' is minimaal 3,9 mvt per 100 m2 bvo en maximaal 5,7 mvt per 100 m2 bvo. Voor 5.150 m2 komt dit uit op minimaal 201 mvt per etmaal en maximaal 294 mvt per etmaal op een weekdag. Op een werkdag is dit minimaal 267 mvt per etmaal en maximaal 391 mvt per etmaal.

Echter, een deel van de verkeersgeneratie is in de huidige situatie reeds mogelijk, omdat het Syntus terrein (5.394 m2) de bestemming bedrijventerrein heeft. Van dit deel mag 4.315 m2 bebouwd worden. De maximale verkeersgeneratie op een werkdag hierbij is 328 mvt per etmaal, dit deel was al mogelijk in het geldende bestemmingsplan.

Het extra verkeer zal zich afwikkelen over de Waardsedijk-Oost. In het voorjaar van 2018 zijn door de gemeente Montfoort verkeerstellingen uitgevoerd op de Waardsedijk Oost. De intensiteiten op een werkdag bedragen 6.540 mvt en 5.074 mvt op een weekdag. De maximale toename van ca. 391 mvt per etmaal op een werkdag op de totale verkeersintensiteit, leidt niet tot problemen in de verkeersafwikkeling op de Waardsedijk Oost, IJsselveld en de N204.

Verkeersgeneratie beoogde ontwikkeling

De beoogde ontwikkeling is in paragraaf 2.2 toegelicht. Het plan bestaat uit een bedrijfshal en een kantoorruimte. Voor de bedrijfshal (bedrijf arbeidsextensief/bezoekersextensief) geldt een kencijfer van minimaal 3,9 mvt per etmaal tot maximaal 5,7 mvt per etmaal per 100 m2 bvo. Dit komt uit op 65 tot 95 mvt per etmaal op een weekdag. Dit is 87 tot maximaal 127 per etmaal op een werkdag.

Voor de kantoorruimte van 123,6 m2 is het kengetal voor verkeersgeneratie 7,9 tot 9,6 mvt/etmaal op een weekdag. Dit komt uit op 10 tot 12 mvt per etmaal op een weekdag en 14 tot 16 op een werkdag. De totale verkeersgeneratie zal maximaal 143 mvt per etmaal op een werkdag bedragen. Dit zorgt niet voor knelpunten op de omliggende wegen.

Parkeren

Ten behoeve van het nieuwe bedrijf zijn voldoende parkeerplaatsen benodigd. Om de parkeerbehoefte te bepalen wordt gebruik gemaakt van de Nota parkeernormen Montfoort 2015. Montfoort is weinig stedelijk en het plangebied is gelegen in de rest bebouwde kom.

Parkeerbehoefte maximaal mogelijke invulling

In het bestemmingsplan kan 80% van het bouwvlak worden bebouwd. Dit is ca. 5.150 m2. Voor de berekening is als kengetal de functie 'bedrijf arbeidsextensief/ bezoekers extensief' aangehouden. Dit kengetal is 1,1 parkeerplaats per 100 m2 bvo. Dit zijn 57 parkeerplaatsen voor de maximum hoeveelheid aan bebouwing.

Bij realisatie van het nieuwe bedrijf zal moeten worden voldaan aan de parkeernorm van 1,1 parkeerplaats per 100 m2 bvo. In de planregels is geborgd dat wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid.

Parkeren beoogde ontwikkeling

Het plan bestaat voor een deel uit bedrijfshal en voor een deel uit kantoorruimte. De kantoorruimte heeft een oppervlakte van 123,6 m2 bvo en de bedrijfshal 1661,9 m2. Voor de kantoorruimte (kantoor zonder baliefunctie) geldt een parkeernorm van 2,6 per 100 m2 bvo, dit komt uit op 3,2 parkeerplaatsen. Voor de bedrijfshal (bedrijf arbeidsextensief/bezoekersextensief) geldt een parkeernorm van 1,1 per 100 m2 bvo, dit komt uit op 18,3 parkeerplaatsen. Samen zijn dit 21,5 parkeerplaatsen, afgerond 22 parkeerplaatsen. Op het terrein worden 22 parkeerplaatsen aangelegd en daarmee wordt voldaan aan de parkeernorm volgens de Nota parkeernormen Montfoort 2015.

Conclusie

De bereikbaarheid van de nieuwe bedrijfslocatie is voor de verschillende vervoerswijzen, met uitzondering van het openbaar vervoer, goed te noemen. De bereikbaarheid per openbaar vervoer is redelijk. Het bedrijventerrein is heel goed bereikbaar per fiets. Het extra verkeer ten gevolge van de ontwikkeling zal niet leiden tot problemen in de verkeersafwikkeling. Op eigen terrein zullen voldoende parkeerplaatsen gerealiseerd worden om in de eigen parkeerbehoefte te voorzien.

4.6 Luchtkwaliteit

Beleid en normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.1 weergegeven.

Tabel 4.1. Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Stof   Toetsing van   Grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³  
fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg /m³  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Onderzoek

Bijdrage van de ontwikkeling op luchtkwaliteit

De verkeersgeneratie van de maximale planologische invulling bedraagt 323 mvt/etmaal (zie paragraaf 4.5) Uit de NIBM-tool blijkt dat de maximale bijdrage NO2 0,52 µg/m³ bedraagt en de maximale bijdrage voor PM10 0,08 µg/m³. Hierdoor heeft de beoogde ontwikkeling een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³). De beoogde ontwikkeling draagt dan ook 'niet in betekende mate' bij aan de concentratie luchtverontreinigende stoffen en is vrijgesteld aan het toetsen aan de grenswaarden. Voldaan wordt aan de luchtkwaliteitswetgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0335.BPWaardsedijkOost-ON01_0009.png"

Figuur 4.2 NIBM-tool (versie 24-10-2018)

Luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is tevens een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2017 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de N204. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2016 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedragen 22,5 µg/m³ voor NO2, 18,8 µg/m³ voor PM10 en 11,4 µg/m³ voor PM2,5. Het maximaal aantal overschrijdingsdagen van het 24-uurs gemiddelde voor fijnstof bedraagt 7 dagen. Omdat direct langs deze weg aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

4.7 Water

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. De initiatiefnemer heeft het waterschap geïnformeerd door gebruik te maken van de Digitale Watertoets (bijlage 2). Deze is uitgevoerd op 24 april 2017. Naar aanleiding hiervan wordt nader overleg gevoerd met het waterschap.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het hoogheemraadschap nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal

  • Provinciaal Waterplan

Waterschapsbeleid

Waterkoers 2016-2021

Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden heeft haar ambities en langetermijnvisie vastgelegd in het waterbeheerplan Waterkoers 2016–2021. De Waterkoers is een koersdocument om te sturen op hoofdlijnen met als overkoepelende doel Samen werken aan een veilige, gezonde en prettige leefomgeving. In de Waterkoers wordt op een niet-planmatige manier over het waterschapswerk gesproken. Waterschapswerk is hierbij breder dan enkel beheer van water.

Water is een belangrijke pijler van een veilige, gezonde en prettige leefomgeving. Vanuit die achtergrond werkt Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden samen met de ruimtelijke ordening aan bescherming tegen overstromingen, een gezond grond- en oppervlaktewatersysteem en het zuiveren van afvalwater.

Voor ruimtelijke ontwikkelingen geldt het principe van ruimtelijke adaptatie:

  • De bebouwde omgeving is in 2050 nog steeds aantrekkelijk om te leven;
  • Uiterlijk in 2020 zijn ruimtelijke ingrepen klimaatbestendig opgebouwd en getoetst.

Het minimale uitgangspunt voor planontwikkelingen is dat het plan hydrologisch neutraal moet worden ontwikkeld met als doel geen gevolgen voor de waterveiligheid, het grond- en oppervlaktewater en de waterkwaliteit en ecologie. Daarmee wordt geborgd dat de ontwikkeling van het gebied met betrekking tot wateraspecten duurzaam is.

Ruimtelijke adaptatie

Het klimaat verandert: Hogere temperaturen, een sneller stijgende zeespiegel, nattere winters, heftigere buien en kans op drogere zomers. Daar moeten we ook volgens het KNMI, in de toekomst in Nederland rekening mee houden. De verwachting van het KNMI is dat het klimaat in Nederland in 2050 ongeveer overeen zal komen met het huidige klimaat in Zuid-Frankrijk. Maar ook nu al is de klimaatverandering merkbaar. Extreme neerslag, droogte en hitte kunnen leiden tot maatschappelijke ontwrichting. Dit geeft aanleiding om aanpassing van de inrichting van de bebouwde omgeving aan het veranderende klimaat te agenderen en aan te werken. Dit beleid is vorig jaar vastgelegd in de Deltabeslissing voor Nederland. In de deltabeslissing Ruimtelijke adaptatie heeft het Deltaprogramma voorstellen opgenomen om de ruimtelijke inrichting van Nederland klimaatbestendig en waterrobuust te maken. Alle overheden en marktpartijen zijn daar samen verantwoordelijk voor.

De Deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie heeft als doel:

  • De bebouwde omgeving is in 2050 nog steeds aantrekkelijk om te leven;
  • Uiterlijk in 2020 zijn ruimtelijke ingrepen klimaatbestendig opgebouwd en getoetst.

Klimaatverandering heeft effecten op grote schaal maar ook op de kleine schaal van een stad. Door de toenemende hoeveelheid verharding in steden wordt het steeds moeilijker om water makkelijk weg te krijgen.

Huidige situatie

Algemeen

Het plangebied omvat het perceel Waardsedijk-Oost 14 op bedrijventerrein IJsselveld te Montfoort. Het plangebied is deels verhard.

Bodem en grondwater

Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit klei. Er is sprake van grondwatertrap III. Dat wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand minder dan 0,4 m beneden het maaiveld is gelegen en dat de gemiddelde laagste grondwaterstand varieert tussen 0,8 m en 1,2 m beneden het maaiveld.

Waterkwantiteit

Binnen en in de directe omgeving van het plangebied zijn geen watergangen aanwezig.

Veiligheid en waterkeringen

Het plangebied is niet gelegen binnen de kern- en beschermingszone van een regionale/primaire waterkering.

Afvalwaterketen en riolering

Het plangebied is deels aangesloten op het gemeentelijk rioolstelsel.

Toekomstige situatie

Algemeen watercompensatie

De ontwikkeling in het plangebied bestaat uit de sloop van bestaande bebouwing en realisatie van een nieuw bedrijfsgebouw, al dan niet in combinatie met een kantoor. Bij toename van verhard oppervlak met meer dan 500 m2 in stedelijk gebied zijn watercompenserende maatregelen noodzakelijk. De compensatie-eis van het waterschap is 15% van de toename in verharding.

Het plangebied bestaat uit twee delen; het Syntus terrein en het deel van de voormalige woning. Het Syntus terrein is reeds geheel verhard. Het gedeelte van de woning bestaat voor 700 m2 uit verharding, bestaande uit bebouwing en erfverharding. Bij volledige verharding van het perceel zal de toename aan verharding circa 2.280 -700 = 1.580 m2 bedragen. Ter compensatie dient te worden voorzien in 15% x 1.580 m2 = 237 m2 watercompensatie.

Reeds is een impressie van het ontwerp beschikbaar. Hieruit blijkt dat het gehele gebied verhard zal worden. In overeenstemming met het waterschap is gekozen om in de regels van dit bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting op te nemen. De voorwaardelijke verplichting ziet er op toe, dat bij de ontwikkeling van het perceel, dient te worden voorzien in 15% watercompensatie van de toename in verharding met een maximum van 237 m2.

In de regel dient watercompensatie op of aansluitend aan het eigen terrein plaats te vinden. In onderhavig geval is dit echter niet mogelijk. Het voornemen betreft het mogelijk geheel verharden van het plangebied. Hierdoor is er geen ruimte voor de aanleg van open water binnen het plangebied. Het watersysteem op dit bedrijventerrein bestaan uit kleine tertiaire watergangen verbonden met lange duikers. Dit systeem biedt geen mogelijkheden tot compensatie. Watercompensatie in de vorm van een infiltratievoorziening is door de bodemgesteldheid ook niet aan de orde (zware zavel en hoge grondwaterstand). In overleg met het waterschap is bepaald dat watercompensatie gevonden kan worden buiten het bedrijventerrein, binnen hetzelfde peilvak. In het recente verleden is bij eerdere uitbreiding dezelfde constructie toegepast. Bij de verdere uitwerking van het inrichtingsplan, zal conform de voorwaardelijke verplichting in overleg met het waterschap, gemeente en Omgevingsdienst regio Utrecht (ODRU) de exacte watercompenserende maatregelen uitgewerkt.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting,
  • (in-) filtratie van afstromend hemelwater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.

Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het hoogheemraadschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het hoogheemraadschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Voor de onderhavige woningbouw is dan ook een ontheffing noodzakelijk. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.

Op grond van artikel 3.7 van de Keur van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2009 is het verboden om zonder vergunning hemelwater afkomstig van nieuw verhard oppervlak versneld tot afvoer te laten komen en te lozen. Om te voorkomen dat voor elke lozing ten gevolge van nieuw verhard oppervlak een vergunning aangevraagd moet worden, is in de Algemene Regels opgenomen dat geen vergunning vereist is indien binnen de bebouwde kom minder dan 500 m2 wordt bebouwd of verhard. Zoals eerder genoemd neemt verharding met meer dan 500 m2 toe. Een vergunning op basis van de Keur is daarom noodzakelijk.

Conclusie

Vanwege de relevante toename van verharding zijn watercompenserende maatregelen en een vergunning op basis van de Keur noodzakelijk. Conform de voorwaardelijke verplichting zal in overleg met het waterschap, gemeente en ODRU de watercompenserende maatregelen verder worden uitgewerkt. De beoogde ontwikkeling heeft derhalve geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

4.8 Wegverkeerslawaai

Beleid en normstelling

In de Wet geluidhinder (Wgh) is aangegeven dat langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/u-wegen en woonerven - geluidszones bevinden waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen- of buitenstedelijke ligging. De geluidbelasting wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.

Onderzoek en conclusie

In het bestemmingsplan worden geen nieuwe geluidsgevoelige objecten of wegen mogelijk gemaakt zoals bedoeld in de Wet geluidhinder. Daarom is het niet noodzakelijk om een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai te laten uitvoeren.

4.9 Ecologie

Beleid en normstelling

Wet natuurbescherming

Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

Bescherming van natuurgebieden wordt gewaarborgd door de Wet natuurbescherming (Wnb) en de Wet Ruimtelijke Ordening (Wro). Natura 2000-gebieden worden beschermd door de Wnb en het Natuurnetwerk Nederland (NNN) wordt beschermd door de Wro.

Natura-2000 gebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • 1. alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  • 2. het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
  • 3. de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • overige soorten.


De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.

Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Utrecht

In de provincie Utrecht wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het in of op de bodem brengen van meststoffen. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, ter voorkoming of bestrijding van onnodig lijden van zieke of gebrekkige dieren, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage II bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bunzing, bruine kikker, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ondergrondse woelmuis, ree, rosse woelmuis, tweekleurige bosspitsmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.

Onderzoek

Natuurbescherming

Het plangebied maakt geen deel uit van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000 (figuur 4.3). Het plangebied maakt ook geen deel uit van NNN (figuur 4.2). Het dichtstbijnde NNN-gebied is gelegen circa 750 m ten zuidwesten van het plangebied (figuur 4.2). Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein en is gelegen circa 10 km ten westen van het plangebied (figuur 4.3).

afbeelding "i_NL.IMRO.0335.BPWaardsedijkOost-ON01_0010.png"

Figuur 4.2. Ligging plangebied (rode cirkel) t.o.v. beschermde natuurgebieden (bron: plannenviewer provincie Utrecht)

afbeelding "i_NL.IMRO.0335.BPWaardsedijkOost-ON01_0011.png"

Figuur 4.3. Ligging plangebied (rode cirkel) t.o.v. Natura 2000-gebieden (bron: Aerius Calculator)

Het plangebied is niet gelegen in beschermde natuurgebieden. Directe effecten als areaalverlies en versnippering kunnen derhalve worden uitgesloten. Gezien de ruime afstand kunnen tevens effecten als verstoring en effecten op de waterhuishouding worden uitgesloten. Vanwege de geringe ontwikkeling en en ruime afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied, genereert de beoogde ontwikkeling qua stikstofdepositie eveneens geen problemen. De ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor de kwalificerende soorten en typen uit Natura 2000-gebieden. Gezien bovenstaande conclusies staat de Wet natuurbescherming 2017 en het beleid van de provincie, de uitvoering van het plan niet in de weg.

Soortenbescherming

Om de ecologische gevolgen van de beoogde ontwikkeling in kaart te brengen is een quick scan flora- en fauna uitgevoerd (bijlage 3). Uit de quick scan blijkt dat het voorkomen van matig of zwaar beschermde soorten is uitgesloten. Er kunnen wel veel voorkomende nationaal beschermde zoogdieren aanwezig zijn. Voor deze veel voorkomende soorten bestaat een algemene vrijstelling in de provincie Utrecht. In verband met het voorkomen van algemene broedvogels is het van belang om rooiwerkzaamheden van groen buiten het broedseizoen uit te voeren of te werken op een manier dat vogels niet tot broeden komen. Voor overige soort(groep)en is het gebied verder volledig ongeschikt. Op grond van bovenstaande analyse worden effecten op beschermde planten- en diersoorten uitgesloten. De beoogde ontwikkeling is niet in strijd met het gestelde binnen de Wet Natuurbescherming.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden of beschermde soorten. Het aspect ecologie vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.10 Archeologie en cultuurhistorie

4.10.1 Archeologie

Regelgeving en beleid

Erfgoedwet

Sinds 1 juli 2016 is de Wet op de archeologische monumentenzorg vervangen door de Erfgoedwet. De uitgangspunten uit het 'Verdrag van Malta' blijven in de Erfgoedwet de basis van de Nederlandse omgang met archeologie. De Erfgoedwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

Besluit ruimtelijke ordening

Op basis van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in de toelichting van elk bestemmingsplan een beschrijving te worden gegeven van de aanwezige cultuurhistorische en archeologische waarden van het plangebied.

Gemeentelijk archeologiebeleid

In 2011 heeft gemeente Montfoort hun beleidsnota 'Archeologiebeleid gemeente Montfoort' vastgesteld. Op de bijbehorende archeologische verwachtingskaart zijn de gebieden aangegeven waar binnen de gemeente bekende en te verwachten archeologische waarden aanwezig zijn.

Uit deze kaart is af te leiden dat voor het plangebied geen archeologische verwachtingswaarde aanwezig is (zie figuur 4.4). Ook zijn er geen (rijks)monumenten of archeologische vindplaatsen aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0335.BPWaardsedijkOost-ON01_0012.png"

Figuur 4.4 Uitsnede Waarden en verwachtingskaart (bron: gemeente Montfoort)

Conclusie

Omdat de archeologische verwachtingswaarde voor het plangebied 'geen' is, is archeologisch onderzoek niet noodzakelijk. Ook gezien het huidige gebruik van het plangebied zijn geen archeologische vondsten te verwachten. Archeologie vormt geen beperking voor de ontwikkeling. Mochten er tijdens de geplande werkzaamheden archeologische waarden worden aangetroffen, dan moet dit gemeld worden bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed en de gemeente Montfoort.

4.10.2 Cultuurhistorie

Beleid en Normstelling

Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van ruimtelijke plannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.

Het gemeentelijk beleid ten aanzien van cultuurhistorie is opgenomen in de beleidsnota Archeologie onder hoofdstuk 9.

Onderzoek en conclusie

Het grondgebied van Montfoort maakt deel uit van het Nationaal Landschap het Groene Hart en is cultuurhistorisch waardevol. Kenmerkend is het contrast tussen de open polders, die volgens het vaste copesysteem ontgonnen zijn, en de besloten lintbebouwingen langs de weteringen en de waterlopen. Parallel aan de ontginningsassen liggen de tiendwegen en houtkades. De grote verscheidenheid aan wateren (natuurlijk en gegraven) en watergebonden elementen zoals sluizen, dijken, molens, forten en bruggen verlenen dit landschap zijn eigenheid. De restanten daarvan – zowel onder- als bovengronds – vormen namelijk het archief voor de geschiedenis van de afgelopen 1000 jaar. Een deel daarvan heeft ook een relevantie voor de op te stellen archeologische verwachting (‘jonge’ archeologie). Op de cultuurhistorische inventarisatiekaart zijn cultuurhistorische objecten en structuren geselecteerd en over twee thematische kaarten verdeeld: bewoning (zie figuur 4.5) en waterstaat/verdediging (ze figuur 4.6). Het plangebied is aangeduid binnen de rode cirkels.

afbeelding "i_NL.IMRO.0335.BPWaardsedijkOost-ON01_0013.jpg"

Figuur 4.5: Uitsneden cultuurhistorische waardenkaart - bewoning

Zoals te zien op figuur 4.5 ligt het plangebied op het grensgebied van de cultuurhistorische structuren strokenverkaveling en blokverkaveling. Deze verkavelingsstructuren zijn echter niet meer visueel aanwezig als gevolg van de aanleg van het bedrijventerrein IJsselveld. In de directe nabijheid zijn geen cultuurhistorisch waardevolle puntobjecten en bebouwing aanwezig. Deze objecten zijn voornamelijk te vinden in de oude kern van Montfoort en aan de nog bestaande lintbebouwingen in het buitengebied. De voorgenomen ontwikkeling van het plangebied, van wonen naar bedrijventerrein, heeft dan ook geen nadelige gevolgen voor de cultuurhistorisch waardevolle elementen ten aanzien van het aspect bewoning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0335.BPWaardsedijkOost-ON01_0014.jpg"

Figuur 4.6: Uitsneden cultuurhistorische waardenkaart - waterstaat/verdediging

De Waardsedijk Oost, maakt, zoals de naam reeds doet vermoeden deel uit van een historische dijken structuur (zie figuur 4.6). Ter plaatse van het plangebied is deze structuur echter niet meer zichtbaar in het landschap aanwezig. De voorgenomen ontwikkeling van het plangebied, van wonen naar bedrijventerrein, heeft dan ook geen nadelige gevolgen voor de cultuurhistorisch waardevolle aspect waterstaat/verdediging.

Conclusie

Het plangebied, de bestaande bebouwing en de directe omgeving van het plangebied is niet aangewezen als cultuurhistorisch gebied en of waardevol element. Het aspect cultuurhistorie vormt geen beperking voor de ontwikkeling.

4.11 Kabels en leidingen

Beleid en Normstelling 

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18”;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18”.

Onderzoek en conclusie

Binnen en in de directe omgeving van het plangebied zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Er wordt geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

4.12 Duurzaamheid

Beleid en normstelling

Wettelijk toetsingskader

De wettelijke eisen voor energiezuinigheid en milieu in hoofdstuk 5 van het Bouwbesluit hebben betrekking op thermische isolatie, de energieprestatie (EPC) en milieuprestatie (MPG). Aanvullend hebben de provincie Utrecht en gemeente Montfoort beleid opgesteld voor duurzaamheid.

Provinciaal beleid

Het provinciaal beleid is vastgelegd in de Provinciale Structuurvisie 2013-2028. Bijbehorende kaders zijn vastgelegd in de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013. Hierin staat voor nieuwe ontwikkelingen binnen het stedelijk gebied dat het ruimtelijk plan een beschrijving moet bevatten van de wijze waarop rekening is gehouden met energiebesparing en het toepassen van duurzame energiebronnen.

Bij zowel het bouwen als renoveren van gebouwen is het van belang dat nagedacht wordt over het gebruik van alternatieve vormen van energie en energiebesparende technieken. Hiermee dragen ruimtelijke plannen bij aan het doel van 10% duurzame energiegebruik in 2020 zoals verwoord in de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013.

Gemeentelijk beleid

In 2015 heeft de gemeente Montfoort de duurzaamheidsvisie 'Montfoort duurzaam' vastgesteld. De visie heeft betrekking op de periode 2015-2020. Prioriteiten hierin zijn o.a. duurzaam ondernemen en gebouwenbeheer & energieverbruik. Om de ambitie concreet te maken heeft de gemeente zich aangesloten bij de systematiek van GPR gebouw. De ambitie is om per thema (milieu, energie, toekomstwaarde, gebruikskwaliteit en gezondheid) een GPR-score van minimaal 7 te realiseren.

Gratis en vrijblijvende licentie GPR Gebouw

Met GPR Gebouw wordt inzichtelijk gemaakt waarmee de duurzaamheid van het plan kan worden verbeterd. Het instrument GPR Gebouw vertaalt concrete maatregelen in een prestatiescore voor duurzaam bouwen. GPR Gebouw is opgebouwd uit vijf verschillende thema's: energie, milieu, gezondheid, gebruikskwaliteit en toekomstwaarde. Scores variëren van 0 t/m 10.

De gemeente Montfoort stelt het gebruik van GPR Gebouw gratis beschikbaar. De gemeente verstrekt een gebruikersnaam en wachtwoord, waarmee gratis en vrijblijvend kan worden ingelogd op www.gprgebouw.nl.

Onderzoek

Zoals beschreven in paragraaf 2.2 is de initiatiefnemer en nieuwe eigenaar van het perceel Waarsedijk-Oost 14 voornemens om de bestaande woonbebouwing te slopen en hier een nieuw bedrijfsgebouw te realiseren. Hierbij bestaat de mogelijkheid om een (nieuw) bedrijf te huisvesten, al dan niet in combinatie met een kantoor. Het overblijvende deel van het perceel zal onder andere voor parkeren ingericht worden.

In het ontwerp zal het aspect duurzaamheid worden verwerkt.

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

5.1 Algemeen

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal beschikbaar moeten zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal opgesteld, uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze moeten worden gepresenteerd, zodat deze ook digitaal raadpleegbaar zijn. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale plannen moeten voldoen. Zo bevatten de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. SVBP2012 kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi. Op deze wijze wordt uniformiteit gegarandeerd.

5.2 Planvorm

De planvorm voor dit bestemmingsplan sluit aan bij de opzet van het vigerende bestemmingsplan 'bedrijventerrein IJsselveld'. Hoewel alleen de woonbestemming gewijzigd hoeft te worden is gekozen om ook de overige gronden van de initiatiefnemer (met reeds een bedrijfsbestemming) te betrekken bij het plangebied. Op deze wijze is sprake van een eenduidig planologisch toetsingskader.

Gezien de flexibiliteit die het plan moet bieden voor de nadere uitwerking van het perceel zal binnen de bestemming Bedrijventerrein een ruim bouwvlak worden opgenomen waarbinnen nog voldoende variatie mogelijk is. Om de omvang van de bebouwing te regelen, worden een aantal beperkingen opgelegd door middel van een maximum bouwhoogte en een maximum bebouwingspercentage.

5.3 Opbouw planregels

5.3.1 Inleiding

De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende onderdelen:

  • 1. inleidende regels;
  • 2. bestemmingsregels;
  • 3. algemene regels;
  • 4. overgangs- en slotregel.
5.3.2 Inleidende regels

Begrippen (Artikel 1)

Dit artikel definieert de begrippen die in het bestemmingsplan worden gebruikt. Dit wordt gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen.

Wijze van meten (Artikel 2)

Dit artikel geeft aan hoe de hoogte van bouwwerken wordt gemeten of berekend.

5.3.3 Bestemmingsregels

Bedrijventerrein (Artikel 3)

Het gehele plangebied is bestemd als bedrijventerrein. Binnen deze bestemming zijn bedrijven die passen binnen de milieucategorieën 1 t/m 4.1 zoals opgenomen in de Staat van Bedrijfsactiviteiten, en dienstverlening, toegestaan.

Bebouwing is alleen toegestaan binnen het aangegeven bouwvlak en mag niet hoger zijn dan de maximum bouwhoogte die op de verbeelding is aangegeven. Voor het plangebied is dit 11 meter.

Het minimum bebouwingspercentage bedraagt 50%. Dit geldt echter niet voor de busremise. de busremise is met een aanduiding opgenomen. Indien wordt gebouwd ten behoeve van een andere functie dan de busremise, dient wel te worden voldaan aan het minimumbebouwingspercentage.

Zolang aan de gestelde parkeernormen kan worden voldaan op eigen terrein, mag het bebouwingspercentage oplopen tot 80%.

Voor de locatie van de busremise is tevens opgenomen dat gebruik als opslagplaats niet is toegestaan.

5.3.4 Algemene regels

In dit onderdeel van de regels komen algemene regels aan de orde die gelden voor alle bestemmingen in het bestemmingsplan. De algemene regels bestaan uit de volgende artikelen.

Antidubbeltelregel (Artikel 4)

Een antidubbeltelregel wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Algemene bouwregels ( Artikel 5 )

Dit artikel bevat een algemene regeling voor een geringe overschrijding van bouwgrenzen door ondergeschikte onderdelen van gebouwen.

Algemene afwijkingsregels (Artikel 6)

In dit artikel wordt omschreven in welke gevallen kan worden afgeweken van de bouwregels, voor zover deze afwijkingen niet onder de regel 'algemene bouwregels' valt te scharen. Dit betreft de bevoegdheid om af te wijken van de voorgeschreven maten en percentages en om de bouwgrenzen te overschrijden. De eigenaar dient hiertoe een omgevingsvergunning voor (binnenplanse) afwijking van het bestemmingsplan aan te vragen. Van deze bevoegdheid mag overigens alleen gebruik worden gemaakt wanneer hiermee geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan aspecten als de woon- en milieusituatie van aangrenzende percelen.

Overig regels (Artikel 7)

Werking wettelijke regelingen

In de regels van een bestemmingsplan wordt in een aantal gevallen met verwijzing naar een (andere) wettelijke regeling een procedure, begrip en/of functie uit die andere regeling van toepassing verklaard. De van toepassing verklaarde wettelijke regeling geldt zoals deze luidt op het moment van de vaststelling van het bestemmingsplan door de raad. Wijziging van de wettelijke regeling na de vaststelling van het bestemmingsplan zou anders zonder Wro-procedure een wijziging van het bestemmingsplan met zich mee kunnen brengen.

Parkeren

Deze bepaling verwijst voor de te hanteren parkeernormen naar de Nota Parkeernormen Montfoort 2015. Het parkeernormenbeleid is een dynamisch document en bijstelling van het beleid is met enige regelmaat noodzakelijk. Omdat het niet doelmatig is hiervoor telkens een nieuw bestemmingsplan op te stellen voorziet de regeling in een dynamische verwijzing naar de parkeernormen. Dit houdt in dat het van toepassing wordt verklaard en tevens de opvolger van dit beleid leidend maakt.

In de Nota Parkeernormen Montfoort 2015 staat het beleid ten aanzien van parkeren. Een aanvraag omgevingsvergunning moet worden getoetst aan de parkeernormen wanneer er sprake is van een vergunningplichtige nieuw- of verbouwontwikkeling. De te realiseren parkeergelegenheid moet voldoende zijn voor het bouwwerk waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht.

5.3.5 Overgangs- en slotregels

In het afsluitende onderdeel van de regels komen de overgangs- en slotregels aan de orde.

Overgangsrecht ( Artikel 8 )

De formulering van het overgangsrecht is bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.1 Bro).

Slotregel (Artikel 9)

Deze regel bevat de titel van het plan.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.1.1 Ontwerpbestemmingsplan

In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro is het concept bestemmingsplan op 22 december 2017 toegezonden naar de vooroverlegpartners. Hieronder staan de vooroverlegreacties samengevat.

Provincie Utrecht
De provincie constateert dat artikel 4.2 'bedrijventerrein stedelijk gebied' van de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 (Herijking 2016) (PRV) formeel gezien op onderhavige ontwikkeling van toepassing is. In het voorliggende geval is reeds sprake van een stedelijke functie die plaatsmaakt voor een andere stedelijke functie, waardoor een grote waardevermeerdering niet te verwachten is. Ondanks dat het concept bestemmingsplan formeel gezien in strijd is met de regel uit artikel 4.2 PRV, acht de provincie het voorliggende plan niet in strijd met het provinciaal belang. Dit overwegende geeft de provincie in dit geval geen aanleiding om opmerkingen te plaatsen.

De reactie van de provincie leidt niet tot aanpassingen aan het bestemmingsplan.

Gasunie N.V.

Het plan is door de Gasunie getoetst aan het huidige externe veiligheidsbeleid van het Ministerie van I&M voor de aardgastransportleidingen, zoals bepaald in het per 1 januari 2011 in werking getreden Besluit externe veiligheid buisleiding (Bevb). Op grond van de toetsing concludeert de Gasunie dat het plangebied buiten de 1% letaliteitgrens van de dichtst bij gelegen leiding valt. Daarmee staat vast dat deze leiding geen invloed heeft op de verdere plantonwikkeling.

De reactie van de Gasunie leidt niet tot aanpassingen aan het bestemmingsplan.

Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden

Het Hoogheemraadschap merkt op dat er in het concept bestemmingsplan nog geen ruimte voor water is gevonden en dat dit nog nader moet worden afgestemd.

Naar aanleiding van de reactie van het Hoogheemraadschap heeft overleg plaatsgevonden en is het bestemmingsplan aangepast. In de toelichting is berekend wat de benodigde watercompensatie is en is beschreven hoe de watercompensatie ingevuld kan worden. Daarnaast is in de regels een voorwaardelijke verplichting opgenomen. De voorwaardelijke verplichting ziet er op toe dat bij de ontwikkeling van het perceel, dient te worden voorzien in 15% watercompensatie van de toename in verharding met een maximum van 237 m2. Het Hoogheemraadschap heeft in een e-mail van 1 maart 2018 aangegeven akkoord te zijn met deze aanvullingen van het bestemmingsplan.

Veiligheidsregio Utrecht
De Veiligheidsregio heeft in het kader van de vooroverlegreacties nog niet kunnen reageren op het concept bestemmingsplan.

In het kader van de verdere procedure van het bestemmingsplan wordt de Veiligheidsregio alsnog om advies gevraagd.

Het plan zal tevens als ontwerpbestemmingsplan ter inzage worden gelegd. Gedurende de ter inzage termijn van zes weken kan een ieder zienswijzen indienen.

De eventuele ingekomen zienswijzen worden samengevat en beantwoord in de 'Nota van beantwoording zienswijzen'.

6.1.2 Vaststelling bestemmingsplan

Naar aanleiding van de ingediende zienswijzen kan het ontwerpbestemmingsplan worden aangepast. De gemeenteraad beslist hierover bij het besluit omtrent vaststelling van het bestemmingsplan.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Ingevolge het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) heeft de gemeente de onderzoeksverplichting om de financieel-economische uitvoerbaarheid van het plan te toetsen (artikel 3.1.6 lid 1 sub f Bro). Dit geldt ook voor projecten waarbij sprake is van een particuliere ontwikkelaar die op eigen initiatief een locatie ontwikkelt.

In het plangebied is sprake van een particuliere ontwikkeling. Er zijn afspraken gemaakt tussen de gemeente en de initiatiefnemer over de verantwoordelijkheid van het kostenverhaal en planschade. Daarmee is het kostenverhaal verzekerd, waardoor het vaststellen van een exploitatieplan niet noodzakelijk is.