direct naar inhoud van 3.5 Landbouw
Plan: Landelijk gebied Oudewater & Willeskop
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0589.000006-0711

3.5 Landbouw

De landbouw is een grote grondgebruiker in de gemeente Oudewater. In deze paragraaf wordt nader ingegaan op de agrarische sector in de gemeente.

3.5.1 Aantal bedrijven en bedrijfstypen

In het plangebied "Landelijk gebied Oudewater & Willeskop" komen circa 80 functionerende agrarische bedrijven voor. De meeste van deze bedrijven kunnen getypeerd worden als "graasdierbedrijf". Daarnaast komen enkele bedrijven met intensieve veehouderij voor, enkele paardenhouderijen en een fruitteeltbedrijf. In het plangebied liggen ook enkele voormalige agrarische bedrijfslocaties waar hobbymatig nog vee wordt gehouden.

In de gemeente Oudewater zijn veel relatief middelgrote bedrijven aanwezig. Op enkele percelen worden naast de agrarische activiteiten andere activiteiten uitgeoefend. De mogelijkheden een aanvullend inkomen te verwerven, liggen binnen de landbouw zelf zoals het zelf bereiden en verkopen van kaas en andere zuivelproducten. Daarnaast kunnen agrariërs bijvoorbeeld recreatie en toerisme combineren met hun bedrijf.

In de gemeente Oudewater zijn nevenactiviteiten in beperkte mate aanwezig. Agrarische bedrijven richten zich met nevenactiviteiten op de meer traditionele aspecten, zoals de verkoop van streekproducten, koffie- en/of theeschenkerij of caravanstalling en de be- en verwerking van agrarische producten.

3.5.2 Wet geurhinder en veehouderij

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) is op 1 januari 2007 in werking getreden. In die wet is op basis van geurgevoeligheid een onderscheid gemaakt in objecten gelegen binnen of buiten de bebouwde kom. In de bij de Wgv behorende Regeling geurhinder en veehouderij zijn geuremissiefactoren vastgesteld voor vele diersoorten zoals varkens en legkippen. Vanuit het aantal dieren en de bijbehorende geuremissiefactoren wordt de totale geuremissie van een veehouderij bepaald. Door middel van een geurverspreidingsmodel kan de geurbelasting op een geurgevoelig object worden berekend. Deze geurbelasting mag de wettelijke normen (afhankelijk van de ligging van het geurgevoelig object) niet overschrijden. Daarnaast gaat de Wgh ook uit van vaste afstanden tot een geurgevoelig object (voor bijvoorbeeld melkrundveehouderijen).

In de Wet geurhinder en veehouderij heeft de gemeente tevens de mogelijkheid gekregen om een afwijking van de geurbelasting en van de vaste afstanden, binnen vastgestelde grenzen (bijvoorbeeld halvering van vaste afstanden), in een verordening te regelen, waarbij de gemeenteraad in elk geval de gewenste ruimtelijke inrichting van het gebied betrekt. De gewenste ruimtelijke inrichting van het landelijke gebied in Oudewater is ook in dit bestemmingsplan gericht op versterking van de landschappelijke kwaliteit, door zowel behoud van duurzame agrarische bedrijven als behoud van de karakteristieke bebouwing en cultuurhistorische waardevolle elementen. Door een nieuwe functie in een karakteristiek pand kan het pand behouden blijven, zal erf/omgeving versterkt worden en verbetert de leefomgeving. Ook de beleving van het gebied zal versterkt worden bij meer recreatieve functies. Bij een afwijking van de geurnormen en/of de vaste afstandsmaat voor agrarische bedrijven op grond van de Wet geurhinder en veehouderij zal de toename in geurbelasting voor de naburige woningen en andere geurgevoelige functies op moeten wegen tegen het behoud en versterken van de kwaliteit van de leefomgeving in het landelijke gebied. De keuzes, welke afwijken van de wettelijke afstanden op grond van de Wet geurhinder en veehouderij, zijn vastgelegd in een gemeentelijke verordening. Momenteel geldt hiervoor de "Verordening lokaal geurbeleid landelijk gebied Oudewater" vastgesteld door de gemeenteraad op 27 mei 2010.

3.5.3 Verwachte ontwikkelingen

In een dynamische sector als de landbouw zijn toekomstige ontwikkelingen moeilijk te voorspellen. Er kan dan ook slechts een indicatie worden gegeven van de mogelijke landbouwkundige ontwikkelingen in Oudewater in de komende jaren. De belangrijkste ontwikkelingen waarop de landbouw in zal (moeten) spelen zijn de ontwikkelingen op de markt van de landbouwproducten, milieuhygiënische eisen, welzijnseisen voor landbouwdieren en plattelandsvernieuwing. Deze worden hieronder kort beschreven. Vervolgens worden de te verwachten gevolgen voor het plangebied geschetst.

Marktontwikkelingen landbouwproducten

De Nederlandse landbouw is de laatste jaren steeds meer gericht op de Europese markt. Sinds 1975 is de productie in de EU met bijna 2,5 procent per jaar gegroeid. De vraag nam in dezelfde periode toe met minder dan 1 procent per jaar. De EU ontwikkelde zich van importeur van landbouwproducten tot exporteur.

Door de, in vergelijking met het wereldprijsniveau, hoge productieprijzen binnen de EU kon een belangrijk deel van de export slechts plaatsvinden door toenemende exportsubsidies. Deze subsidies betekenden een steeds grotere belasting van de Europese landbouwbegroting. Mede daardoor is voor een aantal productgroepen overgegaan op een stelsel van quota (melkveehouderij) en areaalinkrimping (akkerbouw). Als gevolg van de hervormingen van het EU-landbouwbeleid en internationale onderhandelingen (in GATT-verband) worden de verschillende subsidies aanzienlijk teruggebracht. Gestreefd wordt naar een meer zichzelf ordenende markt op wereldschaal. In 2002 is de inkomenssteun losgekoppeld van de productie en in plaats daarvan afhankelijk gemaakt van het bereiken van doelstellingen op het gebied van voedselveiligheid, dierenwelzijn, landschapsbeheer en milieu. Momenteel zijn er discussies gaande over een verdere hervorming van het gemeenschappelijke landbouwbeleid, gericht op onder meer volledige afbouw van de productsteun.

Landbouwmilieubeleid

Een belangrijke factor die aanleiding is voor structurele veranderingen in verschillende landbouwsectoren is het landbouwmilieubeleid. De landbouw zal grote investeringen moeten doen om de negatieve effecten op het milieu te verminderen. Een groot deel van deze investeringen, met name op het gebied van mest en ammoniak moet worden opgebracht door de intensieve veehouderij en in mindere mate door de melkveehouderij.

De akker- en tuinbouw zal moeten investeren in maatregelen om het gebruik van bestrijdingsmiddelen terug te dringen.

Welzijnseisen

De welzijnseisen voor landbouwdieren zullen in de toekomst worden verscherpt. Op dit gebied zijn in het kader van de Gezondheids- en Welzijnswet voor dieren enkele besluiten genomen. Deze hebben niet alleen betrekking op het dierenwelzijn in enge zin, maar ook op de daarmee samenhangende economische belangen. Dierziektebestrijding en verbetering van het welzijn van de dieren betekent internationaal een sterkere economische positie. Een en ander zal zijn weerslag hebben in de regels voor de huisvesting van dieren (bijvoorbeeld het verplicht gebruiken van strooisel of het verbieden van "boxen").

Plattelandsvernieuwing

In het landelijk gebied wordt steeds sterker zichtbaar dat naast de landbouw ook andere functies een plaats krijgen. In de komende jaren zal dit proces van plattelandsvernieuwing zich in versterkte mate voortzetten. Agrariërs kunnen daarop inspelen door te verbreden. De mogelijkheden om nieuw of aanvullend inkomen te verwerven liggen veelal binnen de landbouw zelf, bijvoorbeeld door milieu- en/of diervriendelijk te produceren, door de eigen producten te verwerken, door het zelf te verkopen, het verbouwen en "vermarkten" van streekeigen producten. Daarnaast zijn er mogelijkheden om een andere activiteit aan het agrarisch bedrijf te koppelen. Steeds meer boeren nemen bijvoorbeeld actief deel aan beheer en ontwikkeling van natuur en landschap. Andere boeren combineren recreatie en toerisme met hun bedrijf. Naast kamperen bij de boer (kleinschalig kamperen) kan ook gedacht worden aan excursies en wandel- en fietsarrangementen.

Mogelijke gevolgen voor de landbouwsector en het plangebied

De hierboven geschetste macro-economische en maatschappelijke ontwikkelingen zullen een doorwerking hebben in de landbouwsector en het plangebied. Deze ontwikkelingen zouden kunnen leiden tot het verminderen van het aantal bedrijven, de toename van de productie per bedrijf en de omschakeling naar andere bedrijfstypen.

Vermindering aantal bedrijven

De extra investering die het landbouwmilieubeleid met zich meebrengt kan leiden tot een afname van het aantal agrarische bedrijven. Ook de ongunstige opvolgingssituatie in de landbouw, schaalvergroting van bedrijven en het beslag op de grond voor niet-agrarische doeleinden, zoals natuurontwikkeling, woningbouw, bedrijvigheid, sport en recreatie, dragen bij aan de afname van het aantal bedrijven.

Toename productie per bedrijf

De gemiddelde productieomvang (in nge's) zal naar verwachting toenemen. Deze toename is zowel een gevolg van het verdwijnen van de kleinere bedrijven als van de toename van de productieomvang op de blijvende bedrijven.

Omschakeling bedrijfstypen

In het verleden zijn structuurveranderingen en verminderde bedrijfsresultaten voor een belangrijk deel opgevangen door een gedeeltelijke omschakeling naar intensieve veehouderij of een vorm van vleesveehouderij (rundvee of schapen). Deze sectoren bieden echter steeds minder perspectieven. Bovendien wordt een omschakeling in veel gevallen bemoeilijkt door de verscherpte milieuregelgeving. Een gedeeltelijke omschakeling naar intensieve veehouderij en vleesveehouderij is dan ook bijna geen reëel perspectief meer, specialisatie is hierbij een noodzaak. Voor een aantal bedrijven is een (gedeeltelijke) omschakeling naar productierichtingen met geen of slechts een lichte vorm van marktordening een perspectief, zoals de vollegronds groenteteelt, de teelt van een aantal nieuwe gewassen (bepaalde oliehoudende gewassen, hennep) of de aanleg van productiebos. De gemeente Oudewater stimuleert hierbij de grondgebonden landbouw in combinatie met landschapsbeheer en/of verbrede landbouw. Daarnaast bestaan regelingen voor tijdelijke en meer permanente braakligging. Ook voor wat betreft het beheer van natuur en landschap door de landbouw en het stimuleren van biologisch en ecologische landbouwvormen zal het beleid worden geïntensiveerd.

In de huidige agrarische sector is eveneens een tendens waar te nemen dat de agrariër naast de uitoefening van het agrarische bedrijf nevenfuncties wil ontplooien. Hierbij kan gedacht worden aan recreatieve ontwikkelingen, het opzetten van een zorgboerderij, verkoop van streekproducten en dergelijke. Deze ontwikkelingen kunnen een bijdrage leveren aan de vernieuwing van het platteland.