direct naar inhoud van Regels
Plan: Buitengebied - Eexterkoele en Hondsrug
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1680.BUIEEXTREC-VS01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1680.BUIEEXTREC-VS01 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).

1.2 plan

het bestemmingsplan "Buitengebied - Eexterkoele en Hondsrug" van de gemeente Aa en Hunze

1.3 aan huis verbonden bedrijf

een bedrijf dat in (een gedeelte van ) een woning wordt uitgeoefend en dat gericht is op het vervaardigen van producten en/of het leveren van diensten, door de gebruiker van de woning, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.4 aan huis verbonden beroep

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, uitgezonderd prostitutie, dat in of bij een woonhuis wordt uitgeoefend door gebruiker, waarbij het woonhuis in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.5 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.6 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.7 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.8 bedrijfswoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is.

1.9 bestaand

ten aanzien van de legaal aanwezige en vergunde bouwwerken en de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, en het overige gebruik:

  • bestaand ten tijde van het inwerkingtreden van het bestemmingsplan;
1.10 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.11 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.12 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.13 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.14 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.

1.15 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.16 bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel.

1.17 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.18 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.19 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.20 hoofdgebouw

een gebouw, dat door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.21 huishouden

een zelfstandig(e) dan wel samenwonend persoon of groep van personen die binnen een complex van ruimten gebruik maken van dezelfde voorzieningen zoals een keuken, sanitaire voorzieningen en de entree;

1.22 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.23 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder wanden dan wel met ten hoogste één wand;

1.24 peil

voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:

  • 1. de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • 2. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld;
  • 3. indien in, op of over het water wordt gebouwd: het Normaal Amsterdams Peil (of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil);
1.25 permanente bewoning

de bewoning van een recreatiewoning als hoofdverblijf, en/of zijnde niet recreatieve bewoning;

1.26 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen voor of met een ander tegen vergoeding;

1.27 recreatieve bewoning

de bewoning die plaatsvindt in het kader van het weekend en/of verblijfsrecreatie;

1.28 recreatiewoning

een gebouw, geen woonkeet en geen caravan zijnde, bestemd om uitsluitend door een persoon, een gezin of een daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat/die zijn hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar te worden bewoond (recreatieve bewoning);

1.29 voorgevel

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die door de ligging, de situatie ter plaatse en/of de feitelijke indeling van het gebouw als voorgevel moet worden aangemerkt;

1.30 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze planregels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een ander bouwwerk, een bijbehorend bouwwerk of een overkapping, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk. Bouwonderdelen zoals goten, dakoverstekken en in dakoverstekken geïntegreerde goten en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen met een minimale oversteek van 75 cm worden in de oppervlakte meeberekend;

2.6 de onderlinge afstand

de kortste afstand van enig punt van een gebouw tot enig punt van een ander gebouw;

2.7 bouwen op de erf- of perceelgrens

bij bouwen op de erf- of perceelgrens wordt een bouwwerk gemeten aan de kant waar het aansluitend afgewerkt terrein het hoogste is.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen - Afschermende beplanting

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen - Afschermende beplanting' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. afschermende erfbeplanting;
  • b. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke waarden van de afschermende erfbeplanting;

met daaraan ondergeschikt:

  • c. nutsvoorzieningen;
  • d. paden;
  • e. tuinen en erven;
  • f. waterlopen;

met de daarbijbehorende:

  • g. andere bouwwerken.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen en overkappingen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.

3.2.2 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken geldt de volgende regel:

  • a. er zullen geen bouwwerken ten behoeve van de opwekking van windenergie en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwwerken en paardrijbakken worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken zal ten hoogste 2,00 m bedragen.
3.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden als camping zonder de aanleg en instandhouding van de landschappelijke inpassing conform het als Bijlage 1 van de regels opgenomen landschappelijk Inpassingsplan.

Artikel 4 Recreatie - 1

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. standplaatsen voor mobiele en vaste kampeermiddelen;
  • b. gebouwen en overkappingen ten behoeve van onderhoud, beheer en sanitaire voorzieningen;
  • c. bergingen bij vaste kampeermiddelen;
  • d. het behoud van de natuurlijke waarden van de gronden;
  • e. het behoud en de ontwikkeling van de landschappelijke waarden van de gronden, waaronder de terreinafschermende beplanting;

met daaraan ondergeschikt:

  • f. kleinschalige duurzame energiewinning;

met de daarbijbehorende:

  • g. bedrijfsgebouwen en overkappingen;
  • h. tuinen, erven en terreinen;
  • i. parkeervoorzieningen;
  • j. beplanting en bebossing;
  • k. wegen en paden;
  • l. water;
  • m. andere bouwwerken;
4.2 Bouwregels
4.2.1 Bouwwerken in lid 4.1 onder b

Voor het bouwen van de in lid 4.1 onder b genoemde bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen en overkappingen zal ten hoogste bedragen:
  • b. bij een bestemmingsvlak kleiner dan 5 hectare: 5% van de oppervlakte van het bestemmingsvlak;
  • c. de goothoogte van de gebouwen of overkappingen zal ten hoogste 4,00 m bedragen;
  • d. de bouwhoogte van de gebouwen of overkappingen zal ten hoogste 6,00 m bedragen;de dakhelling van de gebouwen of overkappingen zal ten hoogste 60° bedragen.
4.2.2 Vaste kampeermiddelen

Voor het plaatsen van vaste kampeermiddelen gelden de volgende regels:

  • a. de oppervlakte van een vast kampeermiddel zal ten hoogste 70 m² bedragen;
  • b. de bouwhoogte van een vast kampeermiddel zal ten hoogste 5,00 m bedragen;
  • c. de onderlinge afstand tussen vaste kampeermiddelen zal ten minste 3,00 m bedragen, als het gaat om brandcompartimenten zal de onderlinge afstand ten minste 5,00 m bedragen.
4.2.3 Bergingen bij vaste kampeermiddelen

Voor het bouwen van bergingen bij vaste kampeermiddelen gelden de volgende regels:

  • a. per vast kampeermiddel zal ten hoogste één berging worden gebouwd;
  • b. de oppervlakte van een berging zal ten hoogste 6,00 m² bedragen;
  • c. de bouwhoogte van een berging zal ten hoogste 2,50 m bedragen;
  • d. de dakhelling van een berging zal ten hoogste 25° bedragen.
4.2.4 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 1,80 m bedragen;
  • b. er zullen geen bouwwerken ten behoeve van de opwekking van windenergie worden gebouwd;
  • c. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken zal ten hoogste 6,00 m bedragen.
4.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van kampeermiddelen en bouwwerken, voor permanente bewoning;
  • b. het gebruik van bouwwerken voor ondergeschikte horeca;
  • c. het verwijderen van terrein afschermende beplanting, anders dan in de vorm van normaal onderhoud;
  • d. Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden als camping zonder de aanleg en instandhouding van de landschappelijke inpassing conform het als Bijlage 1 van de regels opgenomen landschappelijk Inpassingsplan. In afwijking hiervan mogen gronden en bouwwerken worden gebruikt onder de voorwaarde dat binnen een jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan uitvoering wordt gegeven aan de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het landschappelijk Inpassingsplan
4.4 Afwijken van de gebruiksregels
4.4.1 Verwijderen afschermende beplanting

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 4.3. onder c in die zin dat terrein afschermende beplanting wordt verwijderd, mits:

  • a. de verwijdering incidenteel plaatsheeft en geen onevenredige afbreuk doet aan de afschermende werking van de beplanting van het recreatieterrein ten opzichte van het omringende landschap;
  • b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke, de natuurlijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 5 Recreatie - 4

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie - 4' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. recreatiewoningen, inclusief de aangebouwde bijbehorende bouwwerken, al dan niet in gebruik voor permanente bewoning, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - permanente bewoning toegestaan';
  • b. vrijstaande bijbehorende bouwwerken bij recreatiewoningen;
  • c. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van het landschappelijk waardevolle karakter van het recreatieterrein;

met daaraan ondergeschikt:

  • d. kleinschalige duurzame energiewinning;

met de daarbijbehorende:

  • e. tuinen, erven en terreinen;
  • f. parkeervoorzieningen;
  • g. beplanting en bebossing;
  • h. wegen en paden;
  • i. sloten en naar de aard daarmee gelijk te stellen waterlopen;
  • j. andere bouwwerken.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Bouwwerken in lid 5.1 onder a

Voor het bouwen van de in lid 5.1 onder a genoemde bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. het aantal recreatiewoningen, inclusief de aangebouwde bijbehorende bouwwerken, zal per bestemmingsvlak ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding 'aantal recreatiewoningen' aangegeven aantal bedragen;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte van een recreatiewoning, zal ten hoogste 100 m² bedragen, waarbij;
    • 1. het gezamenlijke oppervlakte van een recreatiewoning inclusief aangebouwde bijbehorende bouwwerken maximaal 150 m2 mag bedragen, met die verstande dat het totale aantal m2 aan aangebouwde en vrijstaande bijbehorende bouwwerken nooit meer dan 150 m2 mag bedragen;
  • c. de goothoogte van een recreatiewoning, inclusief de aangebouwde bijbehorende bouwwerken, zal ten hoogste 4,00 m bedragen;
  • d. de dakhelling van een recreatiewoning, inclusief de aangebouwde bijbehorende bouwwerken, zal ten hoogste 60° bedragen;
  • e. de bouwhoogte van een recreatiewoning, inclusief de aangebouwde bijbehorende bouwwerken, zal ten hoogste 8,00 m bedragen;
  • f. het aantal aaneen te bouwen recreatiewoningen zal ten hoogste 2 bedragen;

5.2.2 Vrijstaande bijbehorende bouwwerken in lid 5.1 onder b

Voor het bouwen van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bij recreatiewoningen gelden de volgende regels:

  • a. een vrijstaand bijbehorend bouwwerk zal ten hoogste 1,00 meter vanaf de erfgrens worden gebouwd;
  • b. de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken zal ten hoogste 50 m² bedragen;
  • c. de bouwhoogte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk zal ten hoogste 3,00 m bedragen.
5.2.3 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. er mogen geen (gebouwde) erf- en terreinafscheidingen worden gebouwd;
  • b. er zullen geen bouwwerken ten behoeve van de opwekking van windenergie worden gebouwd;
  • c. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken zal ten hoogste 5,00 m bedragen.
5.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gedeelten van een recreatiewoning en/of een bijbehorend bouwwerk voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit;
  • b. het verwijderen van terrein afschermende beplanting, anders dan in de vorm van normaal onderhoud;
  • c. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning;
  • d. het verharden van de onbebouwde gronden over een oppervlakte van meer dan 20% van de oppervlakte van het bouwperceel verminderd met de oppervlakte van gebouwen en overkappingen op het bouwperceel;
5.4 Afwijken van de gebruiksregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 5.3 onder a in die zin dat terrein afschermende beplanting wordt verwijderd, mits:

  • a. de verwijdering incidenteel plaatsheeft en geen onevenredige afbreuk doet aan de afschermende werking van de beplanting van het recreatiewoningenterrein ten opzichte van het omringende landschap;
  • b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 6 Waarde - Archeologie 6

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor het behoud en de bescherming van de te verwachten archeologische waarden.

6.2 Algemene regel

Indien er sprake is van de activiteit bouwen waarbij de bodem wordt geroerd over een oppervlakte kleiner dan de in lid 6.3.1 genoemde uitzondering en er tevens sprake is van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden waarbij de bodem wordt geroerd over een oppervlakte kleiner dan de in lid 6.4 sub c genoemde uitzondering, maar waarbij de bodem voor de activiteiten gezamenlijk wordt geroerd over een oppervlakte groter dan de genoemde uitzondering, dan geldt alsnog dat alvorens een omgevingsvergunning wordt verleend, door de aanvrager een rapport dient te worden overgelegd, zoals genoemd in lid 6.3.1 en 6.4 sub d.

6.3 Bouwregels
6.3.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen

Voor bouwwerken, met uitzondering van:

  • a. bouwwerken waarbij de bodem niet dieper dan 30 cm wordt geroerd ter plaatse van een bouwvoor; en/of:
  • b. bouwwerken waarbij ten behoeve van de activiteit bouwen de bodem over een oppervlakte van minder dan 1.000 m² wordt geroerd;

moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin:

  • a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
  • b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.

Bij aanvraag voor een vergunning in een terrein dat op de gemeentelijke archeologische beleidsadvieskaart als provinciaal archeologisch belang is aangemerkt, voeren burgemeester en wethouders in een zo vroeg mogelijk stadium overleg met de provinciaal archeoloog.

6.3.2 Voorschriften omgevingsvergunning

Indien uit het in lid 6.3.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorschriften worden verbonden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:

  • a. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek;
  • c. een verplichting de bouw van een bouwwerk te laten begeleiden door een archeologisch deskundige die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties en op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen.
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op de gronden van toepassing zijnde bestemmingen een omgevingsvergunning vereist:
    • 1. het uitvoeren van grondbewerkingen, behalve:
      • indien deze werkzaamheden in het kader van onderzoek naar mogelijke (pre)historische vindplaatsen wordt uitgevoerd;
      • voor werkzaamheden waarbij de bodem niet dieper dan 30 cm wordt geroerd ter plaatse van een bestaande bouwvoor;
      • voor niet-bodemkerende werkzaamheden ten behoeve van het verbeteren van een verdichte bodemstructuur (woelen) tot ten hoogste 10 cm onder de bouwvoor;
      • het aanbrengen van drainage;
    • 2. bodem verlagen of afgraven (ook voor het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingenvergunning is vereist;
    • 3. het graven en/of baggeren van sloten, vaarten en andere watergangen;
    • 4. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen, en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
    • 5. het aanplanten dan wel verwijderen van bomen of een houtig gewas.
  • b. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:
    • 1. waarbij de bodem over een oppervlakte van minder dan 1000 m² wordt geroerd;
    • 2. die het normale onderhoud betreffen;
    • 3. die het normale agrarische gebruik betreffen;
    • 4. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
  • c. De in sub a genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden wat moet blijken uit een rapport dat de aanvrager bij de aanvraag om omgevingsvergunning als bedoeld in sub d moet overleggen, met dien verstande dat het overleggen van een rapport niet nodig is als naar oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie voldoende is vastgesteld.
  • d. Bij aanvraag voor een vergunning in terrein dat op de gemeentelijke archeologische beleidsadvieskaart als provinciaal archeologisch belang is aangemerkt, voeren burgemeester en wethouders in een zo vroeg mogelijk stadium overleg met de provinciaal archeoloog.
  • e. De in sub a genoemde vergunning kan pas worden verleend nadat door de aanvrager een rapport is overgelegd waarin:
    • 1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
    • 2. in voldoende mate is aangegeven op welke zijde de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
  • f. Alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend, moet het bevoegd gezag ten behoeve van de beoordeling van het rapport advies inwinnen bij een archeologisch deskundige die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  • g. Indien uit het in sub d genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorschriften worden verbonden aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden:
    • 1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek;
    • 3. een verplichting het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden te laten begeleiden door een archeologisch deskundige die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties en op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene gebruiksregels

8.1 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een prostitutiebedrijf';
  • b. het gebruik van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
  • c. het storten van puin en afvalstoffen;
  • d. de stalling en opslag van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken voer-, vaar- of vliegtuigen;
  • e. het gebruik van de gronden voor het plaatsen en/of aanbrengen van niet-perceelsgebonden handelsreclame en of reclame voor ideële doeleinden of overtuigingen;
  • f. het gebruik van gronden ten behoeve van zonne-akkers.
8.2 Voorwaardelijke verplichting waterberging
  • a. Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gebouwen overeenkomstig artikel 5.2, zonder de aanleg en instandhouding van waterberging met een minimale inhoud van 658 m3 teneinde te komen tot een goed hemelwaterafvoersysteem;
  • b. In afwijking van het bepaalde onder a mogen gebouwen overeenkomstig de bestemming worden gebruikt onder de voorwaarde dat uiterlijk binnen 1 jaar na het onherroepelijk worden van de omgevingsvergunning voor het bouwen van de eerste recreatiewoning, uitvoering wordt gegeven aan de aanleg en instandhouding van de waterberging, zoals genoemd onder a.

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels

Met een omgevingsvergunning kan gemotiveerd worden afgeweken van de bij recht in de regels gegeven afmetingen en percentages, met uitzondering van de oppervlakte- en inhoudsmaten, tot ten hoogste 10% van die afmetingen en percentages, mits:

  • er geen sprake is van een onevenredige beperking en/of aantasting is van aangrenzende erven en percelen;
  • er geen sprake is van onevenredige stedenbouwkundige afbreuk;
  • er geen sprake is van onevenredige landschappelijke afbreuk.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
10.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet, behoudens voor zover uit de Richtlijn 79/409/EEG en 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand onderscheidenlijk van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna beperkingen voortvloeien ten aanzien van ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaand gebruik.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Buitengebied - Eexterkoele en Hondsrug.