direct naar inhoud van Artikel 9 Woongebied - Uit te werken
Plan: GEMEENTE ASSEN Norgerbrug en omgeving
Status: voorontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0106.08BP20102220-A001

Artikel 9 Woongebied - Uit te werken

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Woongebied - Uit te werken" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. woonhuizen in de vorm van vrijstaande, halfvrijstaande, geschakelde, gestapelde en rijenwoningen;
  • b. de uitoefening van een aan huis gebonden beroep;
  • c. maatschappelijke voorzieningen;
  • d. geluidwerende voorzieningen;
  • e. het behoud van natuurwaarden;

met de daarbij behorende:

  • f. aan- en uitbouwen en bijgebouwen;
  • g. wegen en straten;
  • h. wandel- en fietspaden;
  • i. parkeer-, groen- en speelvoorzieningen;
  • j. uitritten;
  • k. bushaltes;
  • l. water- en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • m. nutsvoorzieningen;
  • n. ondergeschikte detailhandel en horeca in de categorie 3;
  • o. geluidwerende voorzieningen;
  • p. bijzondere woonvormen;
  • q. nachtverblijven voor dieren;
  • r. installaties, leidingen en overige voorzieningen ten behoeve van het opwekken, opslaan en transporteren van duurzame energie.
9.2 Uitwerkingsregels

Burgemeester en wethouders werken de in 9.1 omschreven bestemming uit met inachtneming van de volgende regels.

9.2.1 Inrichting van het gebied

Voor de inrichting van het gebied gelden de volgende regels:

  • a. het aantal woningen bedraagt maximaal 1.200;
  • b. minimaal 10% en maximaal 25% van de woonhuizen dient te worden gebouwd in de vorm van sociale koopwoningen en/of sociale huurwoningen;
  • c. minimaal 30% en maximaal 50% van de woonhuizen dient te worden gebouwd via particulier opdrachtgeverschap;
  • d. de verkaveling en de situering van de gebouwen dient zodanig zijn, dat een goede aansluiting ontstaat op de structuur van de omgeving;
  • e. woningen zijn niet toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - geurzone';
  • f. de bebouwing dient te voldoen aan de beeldkwaliteiteisen zoals opgenomen in het beeldkwaliteitplan;
  • g. bij de uitwerking dient te worden aangesloten op het gemeentelijk beleid ten aanzien van duurzaamheid en energiezuinigheid;
  • h. de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten vanwege het wegverkeer mag niet hoger zijn dan de voorkeursgrenswaarde of een in het kader van het uitwerkingsplan vastgestelde hogere grenswaarde;
  • i. voorafgaand aan de uitwerking dient door middel van onderzoek te worden aangetoond dat de woningen niet worden gebouwd binnen de hindercontour vanwege omliggende hinderveroorzakende functies;
  • j. voorafgaand aan de uitwerking dient uit onderzoek te blijken hoe de mogelijk aanwezige archeologische waarden bij de uitwerking worden behouden;
  • k. voorafgaand aan de uitwerking dient een onderzoek te worden uitgevoerd waaruit blijkt op welke wijze aanvoer van grond buiten het gebied naar het gebied zoveel mogelijk wordt beperkt. In het onderzoek dient in ieder geval de mogelijkheid van een grondbank te worden onderzocht dan wel op welke andere wijze zoveel mogelijk kan worden tegemoetgekomen aan het bepaalde in de eerste volzin;
  • l. de inrichting van de waterhuishouding van het gebied, de uitvoering van werken, geen bouwwerken zijnde, en van werkzaamheden in het gebied en de bouw van bouwwerken in het gebied dienen zodanig plaats te vinden, dat grondwatereffecten op omliggende gebruiksfuncties worden voorkomen. In verband hiermee dient voorafgaand aan de uitwerking een onderzoek te worden uitgevoerd naar de effecten van de waterhuishoudkundige inrichting, van de uitvoering van werken, geen bouwwerken zijnde, en van werkzaamheden en van de bouw van bouwwerken op het grondwater voor omliggende gebruiksfuncties met inbegrip van aanwezige natuurwaarden, en waarbij in ieder geval dient te worden ingegaan op de effecten voor het Natura 2000-gebied Fochteloërveen, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen voor dat gebied, en voor de omliggende gronden welke vallen binnen de Ecologische Hoofdstructuur;
  • m. de vormgeving en de kleur van de openbare verlichting dienen zodanig te zijn, dat negatieve effecten op nabijgelegen natuurwaarden zoveel mogelijk worden voorkomen. In verband hiermee dient voorafgaand aan de uitwerking een verlichtingsplan voor de openbare verlichting te worden opgesteld waaruit blijkt op welke wijze aan het bepaalde in de eerste volzin wordt voldaan. Dit verlichtingsplan maakt deel uit van de uitwerking.
  • n. Voorafgaand aan de uitwerking dient een ontwerp te worden opgesteld waaruit blijkt op welke wijze bij de inrichting van de gebieden tussen de nieuw aan te leggen wegen en de nieuwe bebouwing rekening is gehouden met de landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten en kenmerken van de omgeving van het gebied.
9.2.2 Woningen
  • a. Voor hoofdgebouwen gelden de volgende regels.
    • 1. een hoofdgebouw dient binnen een in de uitwerking op te nemen bouwvlak te worden gebouwd;
    • 2. de bouw- en goothoogte mag niet meer bedragen dan 12 m;
    • 3. bouwvlakken mogen voor maximaal 60% worden bebouwd;
    • 4. in afwijking van het bepaalde onder 3 mag bij gestapelde bouw het bouwvlak voor 100% worden bebouwd.
  • b. Voor aan- en uitbouwen en bijgebouwen gelden de volgende regels:
    • 1. de afstand achter de voorgevel van een hoofdgebouw en het verlengde daarvan bedraagt tenminste 3 m;
    • 2. de afstand tot wegen en straten bedraagt tenminste 1 m;
    • 3. de gezamenlijke oppervlakte per hoofdgebouw bedraagt ten hoogste 65 m², met dien verstande dat:
      • bij de berekening van de oppervlakte niet wordt meegerekend de oppervlakte binnen het in de uitwerking op te nemen bouwvlak, voor zover gelegen tussen het verlengde van de zijgevels van het hoofdgebouw;
      • het totale bebouwingspercentage van de gronden gelegen achter de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan niet meer bedraagt dan 60%;
    • 4. de goothoogte bedraagt ten hoogste 3 m, met dien verstande dat de goothoogte van een aan- en uitbouw mag worden verhoogd tot ten hoogste de hoogte van de begane grondverdieping van het hoofdgebouw;
    • 5. de bouwhoogte binnen en buiten het in de uitwerking op te nemen bouwvlak bedraagt ten hoogste respectievelijk 6 m en 5 m, met dien verstande dat de hoogte van een aan- en uitbouw nimmer meer dan de hoogte van het hoofdgebouw bedraagt, verminderd met 2 m.
  • c. Voor andere-bouwwerken gelden de volgende regels:
    • 1. de bouwhoogte mag niet meer dan 1 m bedragen indien de bouwwerken vóór de voorgevel van de woning en/of het verlengde daarvan worden gebouwd;
    • 2. in overige gevallen dan genoemd onder 1 mag de bouwhoogte niet meer dan 2,50 m bedragen.
9.2.3 Maatschappelijke voorzieningen

Voor maatschappelijke voorzieningen gelden de volgende regels.

  • a. gebouwen dienen binnen een in de uitwerking op te nemen bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 12 m;
  • c. voor andere-bouwwerken ten behoeve van maatschappelijke voorzieningen gelden de volgende regels:
    • 1. de bouwhoogte mag niet meer dan 2,5 m bedragen indien het bouwwerk vóór een naar de weg gekeerde gevel wordt opgericht, met uitzondering van licht- en vlaggenmasten waarvoor geldt dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 8 m;
    • 2. in andere gevallen dan genoemd onder 1 mag de bouwhoogte niet meer dan 4 m bedragen.
9.2.4 Verkeer en parkeren

Voor verkeer en parkeren gelden de volgende regels:

  • a. ter plaatse van de figuur "as van de weg" dan wel binnen een afstand van maximaal 10 m aan weerszijden daarvan dient de as van een weg met maximaal 2 rijstroken te worden gesitueerd;
  • b. een gebouw waarbij gelet op de omvang of functie daarvan ruimte nodig is voor het parkeren of stallen van auto's mag alleen worden gebouwd als uit de aanvraag om bouwvergunning blijkt dat voldoende parkeer- of stallingsruimte wordt gerealiseerd;
  • c. bij de realisatie van de bebouwing dient te worden voorzien in de parkeerbehoefte op grond van de meest recente normering van het CROW (ten tijde van het in ontwerp ter visie leggen van het plan de "Aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom", het ASVV 2004).
9.2.5 Groen en water

Voor groen en water gelden de volgende regels:

  • a. minimaal 20% van de oppervlakte van het uit te werken gebied dient te worden ingericht met groen- en/of watervoorzieningen.
9.2.6 Nadere eisen in uitwerking

Burgemeester en wethouders kunnen bij de uitwerking de mogelijkheid opnemen tot het stellen van nadere eisen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de milieusituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. externe veiligheid.
9.2.7 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij de uitwerking de mogelijkheid opnemen om met een omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels en de specifieke gebruiksregels.

9.3 Bouwregels

Zolang en voor zover de in 9.2 bedoelde uitwerking niet onherroepelijk is, mag er niet worden gebouwd.

9.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 9.3, indien de op te richten bebouwing in overeenstemming is met een ter inzage gelegd ontwerp van de uitwerking.

9.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
9.5.1 Omgevingsvergunning

Het is verboden op gronden met de bestemming "Woongebied - Uit te werken" de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden:

  • a. het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden;
  • b. het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren of het aanbrengen van drainage;
  • c. het aanbrengen of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  • d. het uitvoeren van heiwerken en/of het indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
  • e. het aanplanten van houtopstanden of het rooien daarvan waarbij stobben worden verwijderd;
  • f. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden/-banen of parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;
  • g. het aanleggen van nieuwe ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
9.5.2 Uitzonderingen

Het in 9.5.1 vervatte verbod geldt niet voor:

  • a. werken en werkzaamheden die niet dieper dan het bestaande maaiveld worden uitgevoerd;
  • b. werken en werkzaamheden in het kader van het normale onderhoud en beheer, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande oppervlakteverhardingen, beplantingen en bestaande tracés van kabels en leidingen;
  • c. werken en werkzaamheden waarvoor op het moment van het van kracht worden van het plan een omgevingsvergunning is verleend, dan wel die op het moment van het van kracht worden van het plan in uitvoering waren.
9.5.3 Toetsingscriteria

Een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in 9.5.1, kan alleen worden verleend, indien als gevolg van het werk of de werkzaamheden geen negatieve effecten optreden op het grondwater voor omliggende gebruiksfuncties, waaronder begrepen natuurwaarden.