Plan: | TAM-projectbesluit De Onlanden |
---|---|
Status: | concept |
Plantype: | inpassingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.9922.TAMOnlanden-ON01 |
Bij toepassing van de bepalingen uit dit projectbesluit wordt als volgt gemeten:
Vanaf peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.
In het gebied De Onlanden zijn natuur, waterberging alsook archeologie belangrijk. Als er veel neerslag valt, wordt er in de huidige situatie in het gebied water opgevangen (waterberging). Daardoor zullen de inwoners uit de omgeving zo min mogelijk last ervaren van het water en wordt de waterveiligheid geborgd. Doordat het klimaat verandert, wordt verwacht dat vaker en extremere (langdurige en intensievere) neerslag op zal treden. Het is daarom noodzakelijk om voor extra ruimte voor waterberging te zorgen. In het gebied is gezocht naar mogelijkheden om, in tijden van extreme regenval, extra waterberging te realiseren. Deze mogelijkheid is gevonden in de optimalisatie van het bestaande waterbergingsgebied De Onlanden. Het realiseren van de mogelijkheid tot het bergen van extra water vraagt om wijzigingen en ingrepen in het gebied. Deze ingrepen vallen binnen de invloedssfeer van verschillende bevoegde instanties. Zo passen de ingrepen deels niet in de huidige omgevingsplannen van de gemeenten Noordenveld en Tynaarlo. Daarom is het projectbesluit Optimalisatie Waterberging De Onlanden, door Antea Group, in overleg met het Waterschap Noorderzijlvest, de provincie Drenthe alsmede de gemeenten Noordenveld en Tynaarlo opgesteld.
Het gebied De Onlanden ligt in de provincie Drenthe, grenzend aan de provincie Groningen. Planologisch gezien ligt het gebied in de gemeenten Noordenveld en Tynaarlo. Naar aanleiding van wateroverlast in 1998 is het gebied ingericht als waterbergingsgebied. Met dit project wordt de werking van het waterbergingsgebied geoptimaliseerd. Op hoofdlijnen betekent dit dat gestreefd wordt naar meer waterbergingsruimte door ophoging van kades en plaatselijke maaiveldverlaging. Met uitzondering van een aantal agrarische percelen op de overgang van de weg De Horst naar de weg Westerhorn in Eelde wijzigt de begrenzing van het bestaande waterbergingsgebied niet door dit projectbesluit. De extra waterbergingsruimte wordt dus grotendeels in het bestaande waterbergingsgebied gevonden. Het waterbergingsgebied en de omgeving worden getoond door figuur 2-1.
Figuur 2-1: Begrenzing van het waterbergingsgebied de Onlanden
Het primaire doel van het project is de bijdrage aan de regionale waterveiligheidsopgave. Tijdens extreme hoogwatergebeurtenissen, met een geschatte herhalingstijd van eens in de honderd jaar (T=100), moeten de maatregelen voldoende bij kunnen dragen aan de noodzakelijke waterstandsdaling op het boezemwatersysteem. Deze waterstandsdaling bedraagt 15 cm ter hoogte van het Westerkwartier (zie Arcadis, 2023, Optimalisatie Onlanden voor een nadere toelichting). In het zuidelijk Westerkwartier betreft de maatgevende hoogwaterstand (MHW) –0,35 m NAP. Dit betekent dat er tijdens extreme piekmomenten 5,2 miljoen m3 extra water moet kunnen worden geborgen in het plangebied. Deze piekmomenten vinden statistisch gezien eens in de 25 jaar plaats. De inzet van de extra waterberging in het gebied om deze pieken op te vangen duurt ca. 2 tot 4 dagen bovenop de periode van de bestaande waterberging.
De relevante veiligheidsnormen zijn in 2005 door de provincie Groningen vastgesteld, met daaraan gekoppeld 2025 als zichtjaar om alle maatregelen uit de Maatregelenstudie Droge Voeten 2050 gerealiseerd te hebben. Op basis van deze uitgangspunten is bestuurlijk afgesproken dat de extra waterberging in De Onlanden in 2025 in gebruik moet worden genomen als onderdeel van het totale maatregelenpakket uit de studie Droge Voeten.
Naast de waterveiligheidsopgave, heeft het project ook tot doel om waar mogelijk natuur in het gebied te verbeteren. De aanpassingen die nodig zijn om de doelen te bereiken in het plangebied, mogen niet leiden tot permanente en/of onaanvaardbare schade en hinder voor de, in en rondom het plangebied, aanwezige waarden en (gebruiks-)functies (zie hiernavolgende specifieke randvoorwaarden). Waar mogelijk leveren maatregelen een positieve bijdrage aan gebruiksfuncties, waarden en moeten eventuele meekoppelkansen zoveel mogelijk worden benut, indien en voor zover deze verenigbaar zijn met de doelen voor natuur en water.
Om het doel van het project te bereiken betekent dat binnen het bestaande waterbergingsgebied de waterbergingscapaciteit uitgebreid wordt van 7,5 miljoen kubieke meter water naar 12,7 miljoen kubieke meter water. Om deze extra 5,2 miljoen kubieke meter water te bergen moet het water kunnen worden vastgehouden tot +0,18 m NAP.
Het Projectbesluit voorziet ten behoeve van het project in de volgende maatregelen:
De bovenstaande maatregelen zijn vervat in een definitief ontwerp van de geoptimaliseerde waterberging in De Onlanden. In dit projectbesluit is bepaald dat dit definitief ontwerp gerealiseerd moet worden, waarbij er alleen enige flexibiliteit bestaat op het gebied van de maatvoering van voornamelijk infrastructuur, dijklichamen en kunstwerken. Het definitief ontwerp kwam tot stand op basis van een voorkeursalternatief. Dit voorkeursalternatief heeft een balans gevonden tussen het bieden van voldoende waterbergingsruimte en het behouden alsmede versterken van de natuurwaarden in De Onlanden. Belangrijke elementen van het voorkeursalternatief zijn aangedragen tijdens de verkenningsfase in de projectprocedure die uiteindelijk tot dit projectbesluit leidt.
Uitwerkingsbesluit peilverhoging
In De Onlanden kan een verandering van peilscheiding uitgevoerd worden ten behoeve van het verhogen van het waterpeil. Deze verhoging van het waterpeil wordt beoogd in peilvakken waar sprake is van beschermde archeologische waarden, waaronder in de vorm van een archeologisch rijksmonument. Het gaat om een peilvak waar het Eelderdiep ligt, de locatie van het gebied wordt aangegeven door figuur 2-2. Het vak waar de peilverhoging plaats kan vinden is gestippeld op figuur 2-2. Het roze vlak op figuur 2-2 geeft de ligging van het archeologisch rijksmonument weer. Een deel van dit rijksmonument ligt in het vak waar de peilverhoging plaats kan vinden.
Op het moment van het opstellen van dit ontwerpprojectbesluit zijn de ondergrenzen die aan de peilverhoging gesteld worden bekend. Of en hoe een peilverhoging die voldoet aan deze ondergrenzen gerealiseerd kan worden is nog niet bekend. Om die reden moet het projectbesluit binnen voorschriften waarmee het behalen van deze ondergrenzen geborgd wordt verder uitgewerkt worden voordat de peilverhoging plaats kan vinden. Lees hierover verder in Hoofdstuk 8 Flexibiliteit in het besluit.
Figuur 2-2: Ligging archeologisch rijksmonument in gebied voor mogelijke peilverhoging
Dit projectbesluit regelt de toestemmingen om het project, zoals dat is beoogd, uit te voeren. Het projectbesluit is als volgt opgebouwd:
Dit projectbesluit omvat de activiteiten die in de hierop volgende paragrafen zijn beschreven en de peilverhoging die met een separaat uitwerkingsbesluit mogelijk wordt gemaakt. In totaal bestaat het projectbesluit daarmee uit de volgende activiteiten:
Een peilverhoging van -0,70 m NAP naar -0,50 m NAP in het Eelderdiep
Dit projectbesluit geldt als omgevingsvergunning voor de activiteiten zoals opgenomen in onderstaande opsomming:
Middels dit projectbesluit wordt er toestemming verleend om de activiteiten uit bovenstaande opsomming uit te voeren, binnen de gestelde kaders zoals beschreven in hoofdstuk 4 tot en met 9. Voor de activiteiten die in paragraaf genoemd zijn geldt dit projectbesluit niet als omgevingsvergunning. Omgevingsvergunningen voor die activiteiten worden op een later moment separaat aangevraagd.
De activiteiten in onderstaande opsommingen zijn niet geïntegreerd in het projectbesluit. Voor deze activiteiten worden op een later moment uitvoeringsbesluiten genomen. Dat betekent dat voor deze activiteiten op een later moment een separate aanvraag van een omgevingsvergunning wordt gedaan:
In het geval van dit specifieke projectbesluit kan op vrijwillige basis coördinatie van uitvoeringsbesluiten uit bovenstaande opsomming toegepast worden.
Het projectbesluit geeft Gedeputeerde Staten van Drenthe de bevoegdheid om een uitwerkingsbesluit te nemen ten behoeve van de peilverhoging van -0,70 m NAP naar -0,50 m NAP in het Eelderdiep. Ook dit besluit wordt op een later moment genomen.
Het projectbesluit geldt als een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit als bedoeld in artikel 22.16, eerste lid, van de Omgevingswet.
In dit hoofdstuk worden de maatregelen van het project in detail beschreven, alsmede de uitgangspunten waarop het ontwerp is gebaseerd. Het Projectbesluit voorziet in de uitvoering van onderstaand omschreven maatregelen.
De maatregelen zijn onder te verdelen in 3 type maatregelen, namelijk: maatregelen die rechtstreeks bijdragen aan het uitbreiden van de waterberging (maatregelen waterveiligheid), maatregelen welke die een bijdrage leveren aan het verbeteren van de natuurwaarden van het gebied (maatregelen natuur) en mitigerende maatregelen welke nodig zijn om negatieve effecten als gevolg van het project te mitigeren.
De maatregelen die in onderstaande paragrafen worden beschreven, zijn op tekening uitgewerkt in het ontwerp en verbeeld in de plankaart. De plankaart is voor een betere leesbaarheid tevens toegevoegd als bijlage 1 bij dit Projectbesluit.
Figuur 4-1: Maatregelen Optimalisatie Onlanden
Toelichting kaart en maatregelen
De op kaart getoonde maatregelen zijn terug te vinden in de hieronder genoemde paragrafen:
Onderstaand genoemde maatregelen zijn nodig om de uitbreiding van de waterberging – in de vorm van een gestuurde berging – mogelijk te maken.
Om de waterstand te kunnen opzetten tot +0,18 m NAP zijn 2 stuwen nabij de Hooiweg nodig. Onder normale omstandigheden liggen de stuwkleppen plat op de bodem zodat deze vispasseerbaar zijn alsmede het natuurlijke hydrologische functioneren van De Onlanden niet wijzigen. Bij inzet van de gestuurde berging worden de stuwkleppen opgetrokken tot een hoogte van +0,18 m NAP. Het worden automatische stuwen die op afstand bedienbaar zijn door Noorderzijlvest.
De volgende werkzaamheden worden verricht voor de realisatie van de stuwen:
De volgende maatvoering is van toepassing bij het bouwen van de stuwen:
Maatvoering stuw noordelijke slenk, de Vischluststuw:
Figuur 4-2: Locatie stuw noordelijke slenk
Maatvoering stuw zuidelijke slenk, de Rowolderstuw:
Figuur 4-3: Locatie stuw zuidelijke slenk
Maatvoering voor de kade rondom de stuwen die aansluiten op de Hooiweg:
De bestaande Doolhofstuw moet aangepast worden. In de huidige situatie is de kerende hoogte van de Doolhofstuw namelijk niet toereikend voor het toekomstige peil bij inzet van de gestuurde berging van +0,18 m NAP. De stuw wordt daarom op de volgende punten aangepast:
De bestaande aandrijving wordt vervangen door een nieuwe, zwaardere, aandrijving om de stuw ook bij inzet tijdens de gestuurde berging te kunnen laten functioneren.
De kades zijn plaatselijk niet op hoogte om de toekomstige waterstand tot +0,18 m NAP te borgen, daarom moeten deze plaatselijk opgehoogd worden. Voor de kadeversterking dient een zichtjaar van 2050 aangehouden te worden. Voor de oplevering wordt het jaar 2027 aangehouden. Met stabiliteit- en zettingsberekeningen is aangetoond dat de kade na realisatie voldoet aan de eindhoogte in het jaar 2050. Dat wil zeggen dat de kades moeten worden aangelegd met een overhoogte, ofwel hoger dan de eindhoogte in 2050. Dit zodat de kades in 2050 na optreden van bodemdaling, klink en zetting nog steeds voldoen aan de gestelde eindhoogte. In onderstaand figuur zijn de benodigde kadeophogingen weergeven.
Figuur 4-4: Plangrens en kadeophogingen De Onlanden.
Voor de eindhoogte wordt onderscheid gemaakt tussen zogeheten 'harde' en 'zachte' keringen. Een zachte kering verwijst naar een 'groene kade' zonder een verharding op de kruin, terwijl een harde kering betrekking heeft op kades met een verharding op de kruin. Voor een harde kade geldt een lagere waakhoogte en daarmee ook een lagere kruinhoogte. De kruinhoogtes zijn als volgt vastgesteld:
Voor de kades in het gebied is een principeprofiel opgesteld, die in onderstaand figuur is weergeven. Het principeprofiel heeft de volgende kenmerken:
Figuur 4-5: Principeprofiel kaden De Onlanden zonder overhoogte
De taluds zijn vanuit de eisen van het waterschap, maar ook in overleg met de terreinbeherende organisaties (Staatsbosbeheer en Natuurmonumenten) tot stand gekomen. Een talud van 1:4 is namelijk flauwer dan veelal het geval is voor regionale keringen. Door deze flauwer te maken zijn de ophogingen beter landschappelijk inpasbaar, goed te onderhouden en daarnaast is er meer kans voor diverse kruiden om zich te ontwikkelen op de taluds van de kades.
Waar 1:4 niet haalbaar is vanwege ruimtebeslag wordt plaatselijk ook een talud van 1:3 overwogen. Waar voldoende ruimte en grond beschikbaar is voor de ophoging kan plaatselijk ook gekeken worden of een talud van 1:5 haalbaar is.
De kades worden waar mogelijk opgehoogd met plaatselijk gewonnen grond. Enerzijds uit de plagwerkzaamheden ten behoeve van het versterken van de lokale natuurwaarden en anderzijds uit de taluds van de bestaande kades. De kades zijn namelijk bij de aanleg van de waterberging in 2012 ruim aangelegd. Dit is destijds gedaan omdat significante zettingen werden verwacht. Uit monitoring is echter gebleken dat de zettingen niet zijn opgetreden. Daarnaast kwam er bij de aanleg van de waterberging uit de plagwerkzaamheden een overschot aan grond vrij. Dit overschot is verwerkt in de taluds van de kades waardoor deze plaatselijk erg flauw zijn aangelegd. Een deel van de grond kan lokaal gewonnen worden uit het huidige flauwe talud om de kade op te hogen. Waar nodig wordt schone grond van buiten het gebied aangevoerd voor de kadeophoging.
Door zoveel mogelijk gebruik te maken van gebiedseigen grond wordt aanvoer van grond tot een minimum beperkt. Dit levert een significant duurzaamheidsvoordeel op, omdat er geen grond van buitenaf hoeft te worden aangevoerd. Daarnaast wordt hiermee overlast door grondtransport zoveel mogelijk voorkomen.
Voor de 'harde kades' die opgehoogd moeten worden wordt de bestaande verharding tijdelijk verwijderd om de kade met grond op te hogen. Na de ophoging wordt een vergelijkbare verharding teruggebracht, het gebruik van de kade wijzigt daarmee dus niet.
Uit de berekeningen voor stabiliteit blijkt dat er een aantal trajecten zijn waarbij de stabiliteit op basis van conservatieve NEN-bodemparameters niet aangetoond kan worden. In de nadere uitwerking wordt nader onderzoek gedaan naar de bodem. Uit onderzoeken in de nabijheid van deze trajecten uit andere projecten blijkt namelijk dat de NEN-parameters zeer waarschijnlijk te conservatief zijn. Indien met andere bodemparameters wordt gerekend kan de stabiliteit wel aangetoond worden. Indien uit aanvullend onderzoek blijkt dat de stabiliteit alsnog niet aangetoond kan worden, zal gekeken worden naar het aanpassen van andere uitgangspunten. Oplossingen om de stabiliteit te borgen zijn het toepassen van waterontspanners, drainage, aanbrengen van geotextiel onder het kadelichaam of het aanbrengen van damwanden. Uitgangspunt is dat de kade binnen het bestaande ruimtegebruik wordt opgehoogd. Op basis van de uitkomsten uit de berekeningen van het Voorlopig Ontwerp is geen aanleiding te denken dat dit niet lukt.
Waar nodig worden waterhuishoudkundige kunstwerken aangepast als dit tot een knelpunt leidt door het nieuwe ruimtebeslag van de kade. Bijvoorbeeld door het verlengen van een duiker of het verplaatsen van een stuwconstructie.
Waar geen kadeophogingen voorzien zijn, is de kade momenteel op de juiste hoogte. Uiteraard blijft het waterschap de komende jaren de kades monitoren. Indien nodig is in de toekomst op andere plaatsen beheer en onderhoud aan de kades nodig om deze ook op andere locaties weer op hoogte te brengen wanneer deze gezet zijn en niet meer voldoen aan de benodigde hoogte.
Vanuit waterveiligheid is het nodig om een hydrologische verbinding te maken tussen de bestaande peilvakken om opstuwing te voorkomen. Hiervoor wordt een watergang ontgraven in combinaties met doorgangen onder de wegen (duikers). Aan oostzijde bij de duiker aan te brengen onder de Drentsedijk komt een drempel met terugslagklep om water van Eelderdiep niet de slenk in te laten stromen tijdens de normale situatie. De terugslagklep wordt op een hoogte van -0,20 m NAP aangelegd. Dit betekent dat pas vanaf deze waterstand het water vanuit Eelderdiep het gebied instroomt, en daarmee enkel bij inzet van de gestuurde waterberging. De locatie is in figuur 4-6 weergeven. Het betreft de meest noordelijke duiker die is aangepijld als voorlopige locatie duiker.
Vanuit waterveiligheid is enkel een watergang met duikers nodig. Echter, vanuit het doel om ook de natuur te verbeteren is het denkbaar om van deze watergang een brede slenk met laagtes te maken om het dynamische rietmoeras te verbeteren. Deze slenk met laagtes is onder omschreven. Het is echter niet zeker of dit haalbaar is vanuit de wens op de archeologische waarden in situ te behouden. Hiervoor wordt eerst aanvullend archeologisch onderzoek uitgevoerd of dit mogelijk is. Indien hieruit blijkt dat de slenk realiseerbaar is wordt de hydrologische watergang als slenk met laagtes uitgevoerd. Indien blijkt dat dit niet haalbaar is wordt enkel de watergang aangelegd waarbij deze onder archeologische begeleiding wordt ontgraven. Het is ook denkbaar dat de hydrologische verbinding deels als slenk en deels als watergang uitgevoerd wordt, als bijvoorbeeld een deel van het areaal wel archeologisch vrijgegeven kan worden en andere delen niet. Hier wordt in dit geval gezocht naar een optimum tussen hydrologie, archeologie en natuur. De watergang wordt opgenomen op de legger.
De locatie van de watergang kan in de nadere uitwerking nog verschuiven afhankelijk van het archeologisch onderzoek (zie flexibiliteit). De watergang is nu ingetekend in het laagste deel van het gebied. Als hier archeologische waarden aanwezig zijn, en verderop niet, wordt de watergang verlegd naar een tracé waar geen archeologische waarden ontgraven worden. Indien dit niet haalbaar blijkt wordt de watergang alsnog aangelegd, aangezien deze essentieel is voor het functioneren van de waterberging. In dit geval wordt de watergang onder archeologische begeleiding ontgraven en worden de archeologische waarden ex-situ bewaard in een provinciaal archeologisch depot.
Figuur 4-6: Hydrologische verbinding Eelderdiep
Werkzaamheden watergang
Maatvoering duiker oostzijde Drentsedijk
Maatvoering hydrologische verbinding onder Drentsedijk
Bij Drentsedijk komt een hydrologische verbinding onder de weg. Deze verbinding wordt in de vorm van een duiker gerealiseerd met een automatische stuw, zodat bij inzet van de gestuurde waterberging de hydrologische verbinding open gezet kan worden. De duiker krijgt de volgende afmetingen:
Ten behoeve van kabels en leidingen zullen proefsleuven worden gegraven ter plekke van de hydrologische verbinding. De uitkomsten van de proefsleuf worden voorgelegd aan de betreffende NUTS partijen.
Maatvoering drempel met terugslagklep
Maatvoering duiker Gouw
Op diverse plekken worden natuurmaatregelen getroffen om de bestaande natuurwaarden verder te versterken. Het gaat om de volgende locaties en maatregelen:
Vanuit waterveiligheid is het nodig om een hydrologische verbinding te maken tussen de bestaande peilvakken om opstuwing te voorkomen, zie 13.4 . De slenk, in combinaties met doorgangen onder de wegen (duikers) zorgen voor deze verbinding. Echter, vanuit het versterken van de bestaande natuurwaarden, namelijk: het dynamisch rietmoeras, is het wenselijk om deze verbinding te realiseren als slenk met laagtes. Zoals in 13.4 omschreven moet uit nader uit te voeren archeologisch onderzoek nog blijken of dit haalbaar is. Indien hieruit blijkt dat dit haalbaar is kan de hydrologische verbinding als slenk uitgevoerd worden. Onderstaand is omschreven hoe deze slenk gerealiseerd wordt.
In december 2022 is door Natuurmonumenten een document met uitgangspunten voor de inrichting van de Weeringsbroeken als moerasgebied vastgesteld. Voor meer kritische moerasvogels is dit gebied te droog. Door een slenk/laagtes te creëren ontstaat meer open water en wordt de gradiënt lokaal meer versterkt wat tot meer biodiversiteit leidt. De slenk en laagtes worden aangelegd op 20-100 centimeter diep. Hierdoor ontstaan er min of meer geïsoleerde plassen, die in de loop der tijd dicht kunnen groeien en randlengte en open water bieden voor verschillende moerassoorten. De daadwerkelijke omvang van de ontgravingen van de slenk en laagtes moeten nader bepaald worden op basis van nog uit te voeren archeologisch onderzoek. Archeologie is namelijk een belangrijke randvoorwaarde voor waar wel en niet ontgraven kan worden, en tot hoe diep. Archeologische waarden moeten namelijk zoveel mogelijk in-situ (in de bodem) bewaard blijven. Het ontgraven van archeologische waarden is dus niet gewenst.
Figuur 4-7: Hydrologische verbinding uitgevoerd als slenk met laagtes
Werkzaamheden slenk
Toelichting ontwerp
Kaders algemeen:
Maatvoering slenk
Maatvoering plaggen
Op meerdere plekken worden vluchtheuvels gerealiseerd. Het doel is om aanvullende uitwijkmogelijkheden te realiseren voor fauna tijdens inzet van de (zowel gestuurde als ongestuurde) waterberging. Voor de locaties van de vluchtheuvels zie onderstaand kaart.
Figuur 4-8: Locaties vluchtheuvels (in magenta kader)
Maatvoering vluchtheuvels
Aan de westzijde van de Groningerweg ligt nog een kans om de kwaliteit van het bestaande beheertype dynamisch moeras te versterken evenals de kwaliteit van de aanwezige sloten. In de huidige situatie is sprake van kwel in de sloten. Het moerasdeel is vochtig, maar het maaiveld is overwegend te hoog en eenvormig, waardoor er sprake is van een min of meer aaneengesloten vochtig rietland zonder natte delen en zonder randlengte. Het moerasgebied (in het noordelijk deel) zou een kwaliteitsimpuls kunnen krijgen door een aantal (delen van) percelen af te plaggen tot onder de waterlijn, zodat er inundatieriet/nat rietland kan ontstaan, geschikt voor meer kritische moerasvogels. Door een groot deel van de bestaande sloten te verbreden/herprofileren, ontstaat er meer open water en veel randlengte, geschikt voor soorten als roerdomp. Door deze herprofilering zodanig uit te voeren dat er een verlengde aanvoerweg ontstaat, kan zich in het water een gradiënt van voedselrijk water bij het Peizerdiep, naar voedselarmer water ontstaan gevoed door neerslagwater en kwel. Het principe van de verlengde aanvoerweg kan ook aan de zuidzijde worden toegepast door de beheertypen Ruigteveld en Kruiden- en faunarijk grasland heen. Voor het goed laten functioneren van de verlengde aanvoerweg en het beheerbaar houden van het terrein, zullen ook extra maatregelen uitgevoerd moeten worden, zoals het afdammen van de slooteinden.
Het doel is het verlengen aanvoerweg richting Peizerdiep om de kwel vanuit zuidkant in het gebied te benutten, de waterkwaliteit te verbeteren en ontwikkeling van bijzondere natuurwaarden te stimuleren. De sloten wateren in de huidige situatie af op het Peizerdiep en als de grondwaterstand in het perceel onder het te handhaven peil zakt, wordt via deze sloten water ingelaten uit het Peizerdiep. In deze situatie verdwijnt schoon regenwater snel uit het gebied, terwijl de kwaliteit van het water dat wordt ingelaten niet optimaal is. De meeste duikers naar het Peizerdiep worden daarom gedicht en de sloten worden onderling verbonden. Op die manier moet het water dat afwatert op het Peizerdiep een langere weg afleggen waardoor het gebied langer nat blijft en waardoor een betere waterkwaliteit wordt bereikt in het deel van de watergangen dat op grotere (stroom)afstand van het Peizerdiep komt te liggen. De grond die nodig is voor het afdammen van de sloten wordt in het gebied zelf gewonnen, onder meer door delen van het gebied te plaggen (ongeveer 3,2 ha). Deze plagmaatregel heeft ook een positief effect op kwaliteit van de vegetatie. De waterafvoer blijft geborgd en er zijn geen bovenstroomse belanghebbenden die hier hinder van ervaren.
Figuur 4-9: Maatregelen Langmameer en Nieuwe Weering
Werkzaamheden
Het dempen van een deel van de bermsloten bij Het Beeld/ Uitkijktoren heeft tot doel meer water te infiltreren in de zandopduiking wat de lokale kwel in het peilgebied -0,70 m NAP versterkt. De bermsloten langs deze wegen worden in het gebied rond de uitkijktoren gedempt of verondiept om de drainage van het gebied rond de uitkijktoren te beperken. Daarvoor kan de (lokale) kwelstroom vanuit dit relatief hooggelegen deel naar het omliggend gebied versterkt worden wat ten goede komt aan de groeiplaatsomstandigheden van de daar aanwezige vegetatie. De sloten worden niet tot aan de hoogte van de weg gedempt, er blijft een laagte behouden om water van de weg af te voeren. Van belang bij het verondiepen is dat dit niet leidt tot vernatting van de wegbermen of een verslechtering van afvoer van hemelwater en/of water op de weg. Ook de stabiliteit van de wegen mag niet verslechteren.
Figuur 4-10: Locaties te verondiepen watergangen langs de Drentsedijk
In het Eelderdiep wordt een peilverhoging van -0,70 m NAP naar -0,50 m NAP zoals weergeven in onderstaand figuur voorzien. De reden hiertoe is dat het huidige natuurtype Dynamisch Rietmoeras zich bij een peil van -0,70 m NAP onvoldoende ontwikkeld. Het verruimen van het bestaande -0,70 m NAP peilgebied door dit gebied hierbij te betrekken draagt bij aan de ontwikkeling van het dynamische rietmoeras. Het gebied bevindt zich echter in archeologisch waardegebied en deels in een rijksmonument. Door de peilverhoging gaat het riet zich mogelijk dieper wortelen en/of anders ontwikkelen, waardoor via de wortels van het riet zuurstof in de bodem wordt gebracht wat de archeologische waarden schaadt. Of dit daadwerkelijk zo is en of dit gemitigeerd kan worden moet nog onderzocht worden. Daarom wordt voor dit onderdeel enkel een uitwerkingsbesluit genomen. Als uit nadere uitwerking blijkt dat de peilverhoging uitgevoerd kan terwijl voldaan wordt aan de gestelde voorschriften worden neemt Gedeputeerde Staten hier later een uitvoeringsbesluit over.
Figuur 4-11: In rood kader het gebied weergeven waar de peilverhoging van -0,70 m NAP naar -0,50 m NAP is beoogd, nabij de Drentsedijk en Zanddijk
Onderstaande maatregelen zijn nodig om negatieve effecten als gevolg van het project te voorkomen. Alle mitigerende maatregelen zijn uitgevoerd alvorens de waterberging in gebruik wordt genomen.
Zanddijk/Woudrustlaan
Binnen het plangebied bevinden zich zich twee particuliere woningen waar de toegangsweg voor opgehoogd dient te worden om de bereikbaarheid te garanderen. Deze woningen moet voor bewoners en hulpdiensten te bereiken zijn, ook tijdens inzet van Optimalisatie Onlanden. Bij inzet is de maximale waterstand ter plekke +0,18 m NAP.
De toegangsweg is ingemeten en de huidige drooglegging is bepaald (huidige maximale waterstand -0,03m NAP). De ophogingsopgave, om de huidige doorlegging in de toekomst te handhaven, is berekend. De weg moet over een traject van ca. 400 meter opgehoogd worden.
Hooiweg
De stabiliteit van de Hooiweg is bij belasting van verkeer een aandachtspunt tijdens en na de inzet van de Optimalisatie Onlanden. Om de stabiliteit van de verharding te kunnen waarborgen kunnen er een aantal maatregelen worden genomen. De maatregelen hebben als doel de belasting op de verzwakte verharding te verminderen of de uitstroom van fijne delen van de fundering tegen te gaan.
Drainage toepassen: De fundering heeft tijd nodig het water af te voeren en haar sterkte terug te krijgen. Dit proces kan versneld worden door drainage naast de wegfundering aan te brengen. Deze drainagebuizen met een filter kunnen er ook voor zorgen dat de fijne delen minder snel worden uitgespoeld. De drainage wordt langs de wegfundering zo diep mogelijk geplaatst maar niet in het grondwater.
Stenhorstdijk
Aan de overzijde van het Peizerdiep, aan het einde van de Stenhorstdijk bij Peizerwold, is in de MER een aandachtspunt benoemd t.a.v. de drooglegging van de gebouwen op deze locatie. Hier is namelijk geen potklei aanwezig, en het maaiveld is hier rond de +0,60 m NAP. Bij een peilstijging tot +0,18 m NAP is de drooglegging voor bebouwing hier kleiner dan 50 cm. Hierdoor zijn negatieve effecten op deze locatie niet uit te sluiten. Om de effecten langs de Stenhorstdijk te beperken, dient lokaal de afvoercapaciteit voldoende te zijn. Er wordt daarom ingezet op het opschonen of vergroten van de greppels rondom de bebouwing en de aanleg van drainage in overleg met de perceeleigenaren. Dit om de negatieve effecten te mitigeren.
Moleineind 1
Bij Moleneind 1 dreigt het peil van de gestuurde berging tot inundatie van de woning. Om inundatie te voorkomen moet de kade rondom het perceel verhoogd worden of moet het perceel onder bemaling van de Weehorst gebracht worden. Beide mitigatievoorstellen worden nader onderzocht en de maatregelen worden afgestemd met de betreffende perceeleigenaren.
Roderwolderweg
Bij de Roderwolderweg dreigt het peil van de gestuurde berging tot inundatie van een woning. Bij de Roderwolderweg wordt daarom nader onderzocht of de waterafvoer aangepast kan worden om negatieve effecten uit te sluiten. Indien dit niet haalbaar is worden passende maatregelen getroffen om voldoende drooglegging rondom de woningen te garanderen, zoals het aanbrengen van drains of watergangen.
De kadeophogingen kruizen met Gasunieleidingen zoals in onderstaand figuur weergeven. De kadeophogingen resulteren in een hogere bovenbelasting op de Gasunieleidingen en bijbehorende onderdelen (zoals afsluiters en damwanden). Immers, het grondlichaam (gewicht boven de leiding) wordt door de kadeophoging groter. Deze hogere bovenbelasting kan leiden tot verticale en horizontale zettingen. De effecten als gevolg van de hogere bovenbelasting op de Gasunieleidingen en bijhorende onderdelen worden berekend. Berekeningen van de bovenbelasting worden voorgelegd aan Gasunie. Vervolgens kan Gasunie beoordelen of de bovenbelasting tot dermate grote zettingen leidt dat er ontoelaatbare spanningen in de leiding ontstaan.
Indien uit de beoordeling door Gasunie blijkt dat er sprake is van een negatief effect, dan wordt er in het ontwerp van de kadeophoging rekening mee gehouden, dit in afstemming met de Gasunie. Er wordt in dit geval een lichter ophoogmateriaal toegepast voor de kadeophoging of er wordt een permanente overkluizing aangebracht waarmee de leidingen worden beschermd tegen de extra belasting. In de praktijk zal van beide maatregelen weinig zichtbaar zijn. Dit omdat beide oplossingen zoveel mogelijk worden weggewerkt in het kadeprofiel. Voor de andere maatregelen zijn geen raakvlakken met de Gasunieleidingen.
Figuur 4-12: Kruising gasleiding met kadeophogingen
Bij gemaal Sandebuur wordt vooruitlopend op een definitieve capaciteitsverruiming een tijdelijke capaciteitsverruiming (zoals het plaatsen van een tijdelijke extra pomp) doorgevoerd voor de extra waterbergingscapaciteit in De Onlanden in gebruik wordt genomen.
Indien gemalen buiten De Onlanden aangepast moeten worden om de extra hoeveelheid water uit De Onlanden af te kunnen voeren, vinden deze aanpassingen plaats tijdens de optimalisatie van De Onlanden.
Aanpassingen aan de gemalen zijn uitgevoerd voor de extra waterbergingscapaciteit in De Onlanden in gebruik wordt genomen.
Aanpassingen aan gemalen bestaan uit het vervangen van pompen.
Waar een uitstroomwerk onder water komt te staan door optimalisatie van De Onlanden wordt de ontluchting van het pomphuis zodanig aangepast dat het ontluchtingspunt boven het waterpeil komt te liggen.
In voorliggend hoofdstuk is omschreven welke tijdelijke maatregelen nodig zijn om het werk uit te voeren.
Werkzaamheden en afstemming met terreinbeherende organisaties
De planning van de werkzaamheden wordt nauw afgestemd met de terreinbeherende organisaties. Dit om raakvlakken en/of knelpunten met hun beheerwerkzaamheden en andere werkzaamheden te voorkomen. De werkzaamheden worden tevens afgestemd met de wegbeheerders.
Werkzaamheden en volgordelijkheid
De werkzaamheden vinden in principe in onderstaande volgorde plaats:
Werkzaamheden met risico voor de kerende functie
Werkzaamheden met risico voor de kerende functie van de regionale keringen worden uitgevoerd buiten het 'stormseizoen' van 1 oktober tot 1 april. Voor zover uitvoering toch (deels) in het stormseizoen plaatsvindt zullen daarbij aanvullende maatregelen worden genomen die een verhoogd veiligheidsrisico voorkomen.
Werkzaamheden in relatie tot flora en fauna
Er wordt gewerkt conform een ecologisch werkprotocol waarin de voorwaarden t.a.v. de uitvoering om schade aan flora en fauna te voorkomen zijn verwerkt. Dit protocol is afgestemd op de kwetsbare periodes van betreffende soorten. Waar werken met het protocol niet mogelijk is worden mitigerende maatregelen getroffen, zoals het afvangen van diersoorten en het tijdelijk ongeschikt maken van het werkterrein of tijdelijke maatregelen zoals het afzetten van de werkterreinen voor fauna met tijdelijke schermen. De aannemer dient zich hieraan te houden.
Werkzaamheden en hinder en schade voorkomen
Ten aanzien van de veiligheid en het voorkomen van hinder en schade worden in ieder geval de volgende maatregelen getroffen:
Indien minnelijk overleg over het tijdelijk gebruik van gronden niet tot overeenstemming leidt, kan het waterschap besluiten om voor de uitvoering van werken aan waterstaatswerken de gedoogplicht op te leggen. Indien van toepassing zal hiervoor de schadevergoeding conform landelijke wetgeving en het beleid van waterschap Noorderzijlvest worden toegekend (zie verder in hoofdstuk 12 van de motivering).
Er worden maatregelen getroffen om nadelige gevolgen van het project te voorkomen en/of beperken. Het gaat om de volgende maatregelen:
Om schade aan natuur te voorkomen moeten tijdens de uitvoering in de werkwijze rekening gehouden worden met bestaande natuurwaarden, concreet door volgens onderstaande randvoorwaarden het werk uit te voeren:
Voor de beheerfase gelden de volgende uitgangspunten voor het gebruik van de Hooiweg stuwen om negatieve effecten aan natuur te voorkomen:
Plaatselijk is rondom bebouwing sprake van een negatief effect door hogere grondwaterstanden/inundatie als gevolg van inzet van de gestuurde waterberging. Om dit te voorkomen worden onderstaande maatregelen uitgevoerd. De maatregelen moeten uitgevoerd zijn alvorens de waterberging ingezet mag worden.
De bereikbaarheid van particuliere woningen en de hoogspanningsmasten moet geborgd blijven. Plaatselijk moeten toegangswegen daarom opgehoogd worden. Voor andere wegen geldt dat deze afgezet worden bij inzet van de berging. Het verkeer zal in dit geval omgeleid worden via alternatieve routes. Concreet gaat het om de volgende wegen waar fysieke ingrepen nodig zijn:
Daarnaast moeten enkele wegen, ten behoeve van veiligheid, tijdelijk dichtgezet worden bij inzet van de gestuurde berging. Afspraken over het afsluiten van wegen en de communicatie daaromheen, worden vastgelegd in een op te stellen protocol en worden niet in dit projectbesluit geregeld. Paragrafen 7.10.1 en 7.6 van de motivering gaan hier verder op in.
Figuur 6-1: Afzettingen van wegen bij inzet van de gestuurde berging
Om de effecten op landschap, cultuurhistorie, archeologie en aardkundige waarden te beperken is gekeken om de werkzaamheden zoveel mogelijk te optimaliseren ten aanzien van het benodigde ruimtegebruik en situering. Concreet zijn de volgende optimalisaties doorgevoerd om de nadelige gevolgen te beperken danwel volledig op te heffen:
De kades en natuurmaatregelen worden gerealiseerd met plaatselijk gewonnen grond en wanneer dat niet mogelijk is met aan te voeren grond welke voldoet aan de achtergrondwaarde van het gebied.
De waterberging welke verloren kan gaan door het dempen van sloten en aanbrengen van vluchtheuvels dient in hetzelfde gebied gecompenseerd te worden. Deze compensatie vindt plaats door te plaggen in het projectgebied en door de sloten te verbreden.
Er vindt een verlies aan waterberging plaats indien er grond wordt aangevuld onder het operationeel streefpeil:
Uit het ontwerp blijkt dat op de locaties waar grond wordt aangevuld het huidige maaiveld hoger ligt dan bovengenoemde streefpeilen. Aangezien op alle locaties de aan te vullen grond boven het waterpeil ligt vindt er geen verlies van waterberging plaats.
Daarnaast is gekeken wat de hoeveelheid extra te realiseren waterberging is op basis van een 3D-model. Hieruit blijkt dat door de ontgravingen er netto meer bergend vermogen wordt gerealiseerd.
Figuur 6-2: Streefpeil Langmameer (links) en Eelderdiep
Effecten als gevolg van de hogere bovenbelasting op de Gasunieleidingen worden berekend. Indien hieruit een negatief effect blijkt wordt hier in het ontwerp van de kadeophoging rekening gehouden, dit in afstemming met de Gasunie. Dit wordt gedaan door het toepassen van een lichter ophoogmateriaal voor de kadeophoging of het toepassen van een permanente overkluizing waarmee de leidingen worden beschermd tegen de extra belasting. Hiermee worden negatieve effecten gemitigeerd.
Ten aanzien van de veiligheid en het voorkomen van hinder en schade worden in hoofdlijnen de volgende maatregelen getroffen:
Dit Projectbesluit geldt voor het project Optimalisatie waterberging De Onlanden op grond van artikel 22.16, lid 1 Omgevingswet van rechtswege als omgevingsvergunning voor een aantal activiteiten. In dit hoofdstuk is benoemd welke strijdigheden en afwijkingen mogelijk gemaakt worden met dit Projectbesluit. Ook is aangegeven voor welke activiteiten dit projectbesluit geldt als omgevingsvergunning op grond van artikel 5.52 lid 2, onder a Omgevingswet, gelet op de voorziene maatregelen zoals genoemd onder hoofdstuk 3 , en onder welke voorschriften de genoemde activiteiten uitgevoerd worden.
Bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet hebben gemeenten nog geen omgevingsplan dat aan alle regels uit de wet en diens uitvoeringsregelgeving voldoet. Daarom is in het overgangsrecht (artikel 22.16 Omgevingswet) voorzien dat het projectbesluit de regels van het omgevingsplan nog niet hoeft te wijzigen, maar dat het voor zover dit projectbesluit in strijd is met het omgevingsplan, geldt als een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit. De voorziene maatregelen van het project zijn in sommige gevallen strijdig met het omgevingsplan. De strijdigheden zijn hieronder opgesomd. In de motivering zijn de strijdigheden verder toegelicht. Zie voor meer informatie (zie hoofdstuk 6 van de motivering).
Het projectbesluit moet als dit het omgevingsplan wijzigt of afwijkt van het omgevingsplan voldoen aan een evenwichtige toedeling van functies aan locaties (artikel 5.53, lid 1 Omgevingswet). Evenwichtig toedelen van functies aan locaties, impliceert een locatiegerichte benadering waarbij de schaarse ruimte binnen de fysieke leefomgeving op een zo goed mogelijke wijze wordt verdeeld, ingericht en benut. Deze taak ligt primair bij gemeenten, maar dient als vereiste ook in acht te worden genomen bij het door provincie vaststellen van projectbesluiten. Lokale en bovenlokale belangen die spelen in een gebied werken daarmee door tot het projectbesluit. Er gelden met het oog op de evenwichtige toedeling van functies aan locaties instructieregels vanwege het rijk en de provincie:
Sommige voormalige bestemmingsplannen stellen vergunningplichten voor bepaalde activiteiten in. Deze vergunningplichten zijn geen strijdigheden. De vergunningen zijn geïntegreerd in het projectbesluit. In de motivering is uiteengezet waarom de vergunningen op grond van de regels uit de omgevingsplannen verleend zijn.
Omgevingsplannen
In de tabel hieronder is aangegeven welke werkzaamheden strijdig zijn met welke functies van de omgevingsplannen.
Tabel 7-1: Strijdigheden omgevingsplannen
Deel omgevingsplan | Strijdig met functie | Activiteiten |
Bestemmingsplan Buitengebied Noordenveld |
'Waterstaat – Waterbergingsgebied' inrichtingsplannen 'Inrichtingsplan waterberging-natuur Roden/Norg' en/of het inrichtingsplan 'Inrichtingsplan Herinrichting Peize': | Verhogen van kades tot meer dan 1,5 meter boven NAP. Verhogen van kades tot meer dan 1,5 meter boven maaiveld. Vervangen van vaste drempels door stuwen. Verandering van waterpeilen tot waterpeilen die niet voorgeschreven zijn in de inrichtingsplannen. |
Bestemmingsplan 'Buitengebied Noordenveld - veegplan' |
'Waterstaat – Waterbergingsgebied' inrichtingsplannen 'Inrichtingsplan waterberging-natuur Roden/Norg' en/of het inrichtingsplan 'Inrichtingsplan Herinrichting Peize': | Verhogen van kades tot meer dan 1,5 meter boven NAP. Verhogen van kades tot meer dan 1,5 meter boven maaiveld. Vervangen van vaste drempels door stuwen. Verandering van waterpeilen tot waterpeilen die niet voorgeschreven zijn in de inrichtingsplannen. |
Bestemmingsplan 'Kleine Kernen Noordenveld' | Geen | |
Bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Peize' | Geen | |
Beheersverordening 'Herziening Woonwijken Peize' | 'Verkeer' | Het ophogen van gronden expliciet toe te staan. |
Bestemmingsplan Buitengebied Tynaarlo |
'Agrarisch - 1' | Realiseren en gebruiken van nieuw waterbergingsgebied buiten de dubbelbestemming 'Waterstaat – Waterberging', waarbij dit nieuwe gebied ter plaatse van de rode arcering op figuur 7-1 komt te liggen. |
Bestemmingsplan Buitengebied Tynaarlo |
'Natuur' | Realiseren van nieuw waterbergingsgebied in de bestemming 'Natuur', waarbij dit nieuw gebied ter plaatse van de rode arcering op figuur 7-1 komt te liggen. |
Bestemmingsplan Buitengebied Tynaarlo |
'Waterstaat – Waterberging' | Realiseren van nieuw waterbergingsgebied buiten de bestemming 'Waterstaat – Waterberging', waarbij dit nieuw gebied ter plaatse van de rode arcering op figuur 7-1 komt te liggen. |
Bestemmingsplan Buitengebied Tynaarlo |
'Waterstaat – Waterberging' | Het uitvoeren van activiteiten in strijd met het inrichtingsplan 'inrichtingsplan 'Inrichtingsplan Herinrichting Peize': Verhogen van kades tot meer dan 1,5 meter boven maaiveld. Verandering van waterpeilen tot waterpeilen die niet voorgeschreven zijn in de inrichtingsplannen. |
Bestemmingsplan 'Buitengebied Tynaarlo, partiële herziening' | Geen |
Figuur 7-1: Uitbreiding van de waterberging op gronden tussen de oranje lijnen aan de onderkant van het figuur (indicatieve locatie)
Verantwoording planologische afwijkingen
In de motivering van dit projectbesluit is uiteengezet waarom de afwijkingen van de omgevingsplannen van de gemeenten Noordenveld en Tynaarlo die met dit projectbesluit toegestaan worden leiden tot een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Samengevat zijn de redenen waarom er sprake is van deze evenwichtige toedeling van functies aan locaties als volgt:
Integraal projectbesluit
In de tabel hieronder is aangegeven voor welke voorziene maatregelen dit projectbesluit geldt als een omgevingsvergunning en op basis van welk artikel dit is.
Tabel 7-2: Activiteiten waarvoor projectbesluit als omgevingsvergunning fungeert
Regelgeving | Benodigde vergunning | Strijdige werkzaamheden |
Natura 2000-activiteit | Geen | Er is geen sprake van een Natura 2000-activiteit waarvoor een vergunning op grond van de Omgevingswet nodig is. |
Provinciale omgevingsverordening en art. 5.1 lid 2 onder g Ow. En het Bal | Omgevingsvergunning flora- en fauna-activiteit (zie paragraaf 6.2) | De uitvoering van de werkzaamheden leidt – ondanks mitigerende maatregelen – tot overtreding van de verbodsbepalingen ten aanzien van een aantal beschermde soorten. |
Waterschapsverordening en art. 5.3 Ow |
Omgevingsvergunning waterschapsverordening (zie paragraaf 6.3) | Activiteiten in beperkingengebieden Wijzigen peilen t.b.v. gestuurde berging |
Regels m.b.t. ruimtelijk bouwen van de gemeenten Noordenveld en Tynaarlo, en art. 5.1, lid 1, sub a Ow | Omgevingsvergunning voor ruimtelijk bouwen (zie paragraaf 6.4 ) | |
Regels m.b.t. kabels & leidingen van de gemeenten Noordenveld en Tynaarlo, en art. 5.1, lid 1, sub a Ow. | Omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit m.b.t. kabels en leidingen (zie paragraaf 6.5) | Graafwerk in openbare gronden t.b.v. kabels- en leidingen |
Regels van de gemeenten Noordenveld en Tynaarlo, en art. 5.1, lid 1, onder a Ow | Omgevingsvergunning voor een beperkingengebiedactiviteit met betrekking tot een hoogspanningsverbinding (omgevingsplanactiviteit) (zie paragraaf 6.6) | Werken nabij hoogspanning (Tennet) |
Regels m.b.t. aanleggen van de gemeenten Noordenveld en Tynaarlo, en art. 5.1, lid 1, sub a Ow |
Omgevingsvergunning voor de verrichten-van-werken-en-werkzaamhedenactiviteit (zie paragraaf 6.7 ) | Diverse maatregelen |
Op basis van het Bkl is rekening gehouden met de vereisten op economisch, sociaal en cultureel gebied. Ook zijn de regionale en lokale bijzonderheden meegenomen in de overweging, zoals in paragraaf 7.7 van de motivering is weergegeven. De flora- en fauna-activiteit wordt op basis van de wettelijke en beleidsmatige regels verleend. De gunstige staat van instandhouding van de betrokken soorten wordt niet aangetast.
Voor het doel van het project is geen andere bevredigende oplossing beschikbaar waarbij minder negatieve effecten op de beschermde soorten optreden. Daarnaast is er een wettelijk belang om de negatieve effecten te rechtvaardigen.
Gezien het belang van het project om het werk te kunnen realiseren onder de voorschriften die opgenomen zijn in paragraaf 6.8 van dit regelingdeel wordt het aanvaardbaar geacht het werk uit te voeren en bestaan er geen overwegende bezwaren tegen de uitvoering.
Artikel 5.1, tweede lid, sub g, van de Omgevingswet bevat een vergunningplicht voor flora-en-fauna-activiteiten. Dit projectbesluit geldt als omgevingsvergunning voor de Flora-en-fauna-activiteit (soortenbescherming) voor:
Deze activiteit bestaat uit de volgende maatregelen:
De Omgevingswet omschrijft in artikel 1.3 het maatschappelijk doel van de wet. De regels in de Waterschapsverordening Waterschap Noorderzijlvest 2023 zijn met het oog op deze maatschappelijke doelstellingen gericht op:
Deze doelstellingen vormen in onderlinge samenhang het toetsingskader. Op grond van de onderbouwing in paragraaf 7.6 van de motivering kan worden geconcludeerd dat deze doelen niet worden geschaad.
Gezien het belang van het project om het werk te kunnen realiseren onder de voorschriften die opgenomen zijn in paragraaf 6.8 van dit regelingdeel wordt het aanvaardbaar geacht het werk uit te voeren en bestaan er geen overwegende bezwaren tegen de uitvoering.
Dit projectbesluit geldt als omgevingsvergunning voor de wateractiviteit zoals bedoeld in artikel 5.3 van de Omgevingswet voor de volgende voorziene maatregelen:
Het project is getoetst aan de betreffende omgevingsplannen, zoals in paragrafen 6.7 en 6.8 van de motivering is weergegeven. De conclusie is dat het project voldoet aan de ruimtelijke regels uit de omgevingsplannen.
Gezien het belang van het project om het werk te kunnen realiseren onder de voorschriften die opgenomen zijn in paragraaf 6.8 van dit regelingdeel wordt het aanvaardbaar geacht het werk uit te voeren en bestaan er geen overwegende bezwaren tegen de uitvoering.
Artikel 5.1, eerste lid, sub a, van de Omgevingswet bevat een vergunningplicht voor omgevingsplanactiviteiten. Hier kunnen diverse soorten activiteiten onder vallen, waaronder ruimtelijke bouwactiviteiten. Dit projectbesluit geldt als omgevingsvergunning voor de bouwactiviteit, ruimtelijk. Deze activiteit bestaat uit het plaatsen van de stuwen Hooiweg en het aanpassen van de Doolhofstuw.
Voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden (voorheen aanlegvergunning) geldt een vergunningsplicht ter bescherming van kabels en leidingen.
Het project is getoetst aan de betreffende omgevingsplannen, zoals in paragrafen 6.7 en 6.8 van de motivering is weergegeven. De conclusie is dat het project voldoet aan de ruimtelijke regels ter bescherming van kabels en leidingen.
Gezien het belang van het project om het werk te kunnen realiseren onder de voorschriften die opgenomen zijn in paragraaf 6.8 van dit regelingdeel wordt het aanvaardbaar geacht het werk uit te voeren en bestaan er geen overwegende bezwaren tegen de uitvoering.
Artikel 5.1, eerste lid, sub a, van de Omgevingswet bevat een vergunningplicht voor omgevingsplanactiviteiten. Hier kunnen diverse soorten activiteiten onder vallen, waaronder ruimtelijke activiteiten met betrekking tot kabels en leidingen. Dit projectbesluit geldt als omgevingsvergunning met betrekking tot kabels en leidingen, ruimtelijk. Deze activiteit bestaat uit het ophogen van kades ter plaatse van de gasleidingen van de Gasunie.
Voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden (voorheen aanlegvergunning) geldt een vergunningsplicht ter bescherming een hoogspanningsverbinding.
Het project is getoetst aan de betreffende omgevingsplannen, zoals in paragrafen 6.7 en 6.8 van de motivering is weergegeven. De conclusie is dat het project voldoet aan de ruimtelijke regels ter bescherming van hoogspanningsverbindingen.
Gezien het belang van het project om het werk te kunnen realiseren onder de voorschriften die opgenomen zijn in paragraaf 6.8 van dit regelingdeel wordt het aanvaardbaar geacht het werk uit te voeren en bestaan er geen overwegende bezwaren tegen de uitvoering.
Artikel 5.1, eerste lid, sub a, van de Omgevingswet bevat een vergunningplicht voor omgevingsplanactiviteiten. Hier kunnen diverse soorten activiteiten onder vallen, waaronder activiteiten in het beperkingengebied van een hoogspanningsverbinding (belemmeringenstrook). Dit projectbesluit geldt als omgevingsvergunning voor de beperkingengebiedactiviteit ten behoeve van werken nabij een hoogspanningsverbinding. Deze activiteit bestaat uit het ophogen van toegangswegen en kades nabij de hoogspanningsmasten, alsmede het opzetten van het waterpeil bij een T25-situatie tot +0,18 m NAP.
Voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden (voorheen aanlegvergunning) geldt bij heel wat bestemmingen een vergunningsplicht ter bescherming van specifieke waarden of doeleinden (bomen, archeologie, cultuurhistorie, natuur, landschap, waterkering en waterstaatswerk).
Het project is getoetst aan de betreffende omgevingsplannen, zoals in paragrafen 6.7 en 6.8 van de motivering is weergegeven. De conclusie is dat het project voldoet aan de ruimtelijke regels ter bescherming de diverse specifieke waarden of doeleinden (bomen, archeologie, cultuurhistorie, natuur, landschap, waterkering en waterstaatswerk).
Gezien het belang van het project om het werk te kunnen realiseren onder de voorschriften die opgenomen zijn in paragraaf 6.8 van dit regelingdeel wordt het aanvaardbaar geacht het werk uit te voeren en bestaan er geen overwegende bezwaren tegen de uitvoering.
Artikel 5.1, eerste lid, sub a, van de Omgevingswet bevat een vergunningplicht voor omgevingsplanactiviteiten. Hier kunnen diverse soorten activiteiten onder vallen, waaronder het verrichten van werken en werkzaamheden. Dit project geldt als omgevingsvergunning voor het verrichten van werken en werkzaamheden. Deze activiteit bestaat uit de volgende maatregelen:
De uitvoering en realisatie van het project is gebonden aan voorschriften. Deze voorschriften werken als gebodsbepalingen. Dat betekent dat de voorschriften verplichtingen opleggen aan degene die een activiteit (zoals aanlegwerkzaamheden) uit gaat voeren. De gebodsbepalingen schrijven in een dergelijk geval bijvoorbeeld voor hoe de werkzaamheden uitgevoerd moeten worden. In andere gevallen stellen de gebodsbepalingen een voorwaarde. In dat geval bepalen zij dat een activiteit pas uitgevoerd mag worden na een bepaalde periode of nadat bepaalde voorafgaande activiteiten (bijvoorbeeld het uitvoeren van onderzoek) uitgevoerd zijn. In het eerste geval is het gebod onvoorwaardelijk: de activiteit moet op de voorgeschreven manier uitgevoerd worden. In het tweede geval is het gebod voorwaardelijk: de activiteit moet uitgevoerd worden nadat iets anders gedaan is/plaatsgevonden heeft. In beide gevallen moet het gebod nageleefd worden.
Bij het uitzetten van de locatie van een gebouw of bouwwerk en bij het uitzetten van het peil moeten onderstaande maatregelen nageleefd worden:
Bij bodemingrepen moeten onderstaande maatregelen nageleefd worden:
Voorschriften ten behoeve van Beperkingengebiedactiviteit ten behoeve van werken nabij een hoogspanningsverbinding en Omgevingsplanactiviteit met betrekking tot kabels en leidingen:
Tevens gelden de volgende voorschriften voor de beheerfase na aanleg van de maatregelen:
Na de vaststelling van dit projectbesluit kunnen nieuwe en/of verbeterde (kosten)technische inzichten qua ontwerp en/of uitvoering en de noodzakelijke detailuitwerking in de voorbereiding van de realisatie aanleiding geven het ontwerp aan te passen. Om daarvoor ruimte te bieden geeft dit projectbesluit een zekere mate van flexibiliteit.
Tabel 8.1: Overzicht afwijkingen maatvoering
Maatregel | Beschreven in | Horizontale afwijking | Verticale afwijking |
Lengte klep stuw Hooiweg en stuw zuidelijke slenk, inclusief lengte woelbak en stortebed | 3.1.1 | - | 1 meter |
Breedte klep stuw Hooiweg en stuw zuidelijke slenk | 3.1.1 | 1 meter | - |
Lengte woelbak en stortebed stuw Hooiweg en stuw zuidelijke slenk | 3.1.1 | 2 meter | - |
Toegangsweg vanaf Matsloot naar stuwen | 3.1.1 | 1 meter | - |
Kraanopstelplaats | 3.1.1 | 2 meter | - |
Verharding rondom bedieningskast stuwen Matsloot | 3.1.1 | 1 meter | - |
Hoogte stalen damwand en bordes doolhofstuw | 3.1.2 | - | 0,1 meter |
Lengte klep doolhofstuw | 3.1.2 | - | 0,1 meter |
Dimensionering op te hogen kades | 3.1.3 | 1 meter | 0,1 meter |
Breedte en hoogte duiker hydrologische verbinding onder Drentsedijk | 3.1.4 | 1 meter | 0,5 meter |
Lengte duiker hydrologische verbinding onder Drentsedijk | 3.1.4 | 2 meter | - |
Breedte drempel met terugslagklep | 3.1.4 | 1 meter | - |
Verticale hoogte slenk | 3.2.1 | - | 0,5 meter |
Horizontale breedte slenk | 3.2.1 | 10 meter | - |
Overhoogte vluchtheuvels | 3.2.2 | - | 0,25 meter |
Ophogen Zanddijk en Woudrustlaan | 3.3.1 | 40 meter | 0,15 meter |
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het voorschrift uit artikel 33.6 dat in het Eelderdiep een watergang met duiker gerealiseerd wordt om peilvakken te verbinden. De watergang is minimaal noodzakelijk voor het functioneren van de gestuurde waterberging. Echter, is de wens om de hydrologische verbinding te realiseren als brede slenk welke naast de hydrologische verbinding ook de abiotische gradiënten versterkt ten behoeve van de moerasnatuur. Het Projectbesluit voorziet daarmee binnen het Eelderdiep een bepaalde bandbreedte aan werkzaamheden. Onderstaande zijn de regels weergeven waaraan voldaan moet worden voor de realisatie van de hydrologische verbinding.
Figuur 8-1: Zoekgebied watergang/slenk in rood nabij de Drentsedijk en Zanddijk (bron: Streetsmart, d.d. 14 oktober 2024)
In de projectbeschrijving is beschreven dat er bij de maatregel peilverhoging gewerkt zal worden met een uitwerkingsbesluit.
In De Onlanden kan een verandering van peilscheiding uitgevoerd worden ten behoeve van het verhogen van het waterpeil. Deze verhoging van het waterpeil wordt beoogd in peilvakken waar sprake is van beschermde archeologische waarden, waaronder in de vorm van een archeologisch rijksmonument. Het gaat om een peilvak waar het Eelderdiep ligt, zie onderstaande afbeelding. Het vak waar de peilverhoging plaats kan vinden is gestippeld op onderstaande figuur (9-1) Het roze vlak geeft de ligging van het archeologisch rijksmonument weer. Een deel van dit rijksmonument ligt in het vak waar de peilverhoging plaats kan vinden.
Figuur 9-1 Ligging archeologisch rijksmonument in gebied voor mogelijke peilverhoging (Het roze vlak op geeft de ligging van het archeologisch rijksmonument weer).
Op het moment van het opstellen van dit ontwerpprojectbesluit zijn de ondergrenzen die aan een dergelijke peilverhoging gesteld worden bekend. Deze ondergrenzen zijn een peilverhoging van -0,70 m NAP naar -0,50 m NAP en het niet mogen schaden van archeologische waarden.
De precieze uitwerking van de peilverhoging staat nog niet vast, om die reden wordt er over deze maatregel op een later moment een uitwerkingsbesluit genomen. Bij de uitwerking wordt de randvoorwaarde in acht genomen dat aanwezige archeologische waarden niet mogen worden geschaad en worden de ondergrenzen van de peilverhoging gehanteerd.
Deze uitwerking is in proces onderdeel van dit projectbesluit en de procedure waarin dit besluit tot stand komt. Als blijkt uit nadere uitwerking dat voldaan kan worden aan de gestelde voorschriften kunnen Gedeputeerde Staten een besluit nemen waarmee de peilverhoging wordt toegestaan. Tegen de uitwerking van het projectbesluit kunnen, zodra er een ontwerp van het uitwerkingsbesluit gepubliceerd is, door iedereen zienswijzen ingediend worden. Na vaststelling van het uitwerkingsbesluit kan er beroep tegen het uitwerkingsbesluit ingesteld worden.
Het projectbesluit kan door Gedeputeerde Staten krachtens artikel 5.54 voor het gebied uit figuur 3 worden uitgewerkt om een peilverhoging van -0,70 m NAP naar -0,50 m NAP mogelijk te maken, waarbij de volgende randvoorwaarden van toepassing zijn:
Figuur 9-2 In rood kader het gebied weergeven waar de peilverhoging van -0,70 m NAP naar -0,50 m NAP is beoogd
Op basis van artikel 22.16, lid 3 Omgevingswet en Artikel 4.19a Omgevingswet worden er in een omgevingsplan gedurende een termijn van 10 jaar na vaststelling van dit projectbesluit, of vroeger indien de optimalisatie van de waterging De Onlanden is gerealiseerd, geen regels gesteld die het uitvoeren van dit project belemmeren.