direct naar inhoud van Projectbesluit
Plan: TAM-projectbesluit De Onlanden
Status: concept
Plantype: inpassingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.9922.TAMOnlanden-ON01

Projectbesluit

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Meet- en rekenbepalingen

Bij toepassing van de bepalingen uit dit projectbesluit wordt als volgt gemeten:

1.1 Ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk

Vanaf peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.

Artikel 2 Voorrangsbepaling

  • 1. De regels in dit projectbesluit zijn van toepassing op de locatie '' in de gemeenten Noordenveld en Tynaarlo, waarvan de geometrische planobjecten zijn vervat in het gml-bestand '' zoals vastgelegd op http://omgevingswet.overheid.nl/regels-op-de-kaart.
  • 2. De regels van het omgevingsplan van de gemeente Noordenveld zoals bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet vervallen door dit projectbesluit niet.
  • 3. De regels van het omgevingsplan van de gemeente Tynaarlo zoals bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet vervallen door dit projectbesluit niet.
  • 4. Daar waar de bepalingen in dit projectbesluit strijdig zijn met de regels in de omgevingsplannen zoals bedoeld in lid 2 en lid 3, hebben de bepalingen uit dit projectbesluit voorrang op de in lid 2 en lid 3 genoemde omgevingsplannen.

Hoofdstuk 2 Projectbeschrijving

Artikel 3 Aanleiding

In het gebied De Onlanden zijn natuur, waterberging alsook archeologie belangrijk. Als er veel neerslag valt, wordt er in de huidige situatie in het gebied water opgevangen (waterberging). Daardoor zullen de inwoners uit de omgeving zo min mogelijk last ervaren van het water en wordt de waterveiligheid geborgd. Doordat het klimaat verandert, wordt verwacht dat vaker en extremere (langdurige en intensievere) neerslag op zal treden. Het is daarom noodzakelijk om voor extra ruimte voor waterberging te zorgen. In het gebied is gezocht naar mogelijkheden om, in tijden van extreme regenval, extra waterberging te realiseren. Deze mogelijkheid is gevonden in de optimalisatie van het bestaande waterbergingsgebied De Onlanden. Het realiseren van de mogelijkheid tot het bergen van extra water vraagt om wijzigingen en ingrepen in het gebied. Deze ingrepen vallen binnen de invloedssfeer van verschillende bevoegde instanties. Zo passen de ingrepen deels niet in de huidige omgevingsplannen van de gemeenten Noordenveld en Tynaarlo. Daarom is het projectbesluit Optimalisatie Waterberging De Onlanden, door Antea Group, in overleg met het Waterschap Noorderzijlvest, de provincie Drenthe alsmede de gemeenten Noordenveld en Tynaarlo opgesteld.

Artikel 4 Ligigng en begrenzing van het plangebied

Het gebied De Onlanden ligt in de provincie Drenthe, grenzend aan de provincie Groningen. Planologisch gezien ligt het gebied in de gemeenten Noordenveld en Tynaarlo. Naar aanleiding van wateroverlast in 1998 is het gebied ingericht als waterbergingsgebied. Met dit project wordt de werking van het waterbergingsgebied geoptimaliseerd. Op hoofdlijnen betekent dit dat gestreefd wordt naar meer waterbergingsruimte door ophoging van kades en plaatselijke maaiveldverlaging. Met uitzondering van een aantal agrarische percelen op de overgang van de weg De Horst naar de weg Westerhorn in Eelde wijzigt de begrenzing van het bestaande waterbergingsgebied niet door dit projectbesluit. De extra waterbergingsruimte wordt dus grotendeels in het bestaande waterbergingsgebied gevonden. Het waterbergingsgebied en de omgeving worden getoond door figuur 2-1.

afbeelding "i_NL.IMRO.9922.TAMOnlanden-ON01_0001.png"

Figuur 2-1: Begrenzing van het waterbergingsgebied de Onlanden

Artikel 5 Doel project

Het primaire doel van het project is de bijdrage aan de regionale waterveiligheidsopgave. Tijdens extreme hoogwatergebeurtenissen, met een geschatte herhalingstijd van eens in de honderd jaar (T=100), moeten de maatregelen voldoende bij kunnen dragen aan de noodzakelijke waterstandsdaling op het boezemwatersysteem. Deze waterstandsdaling bedraagt 15 cm ter hoogte van het Westerkwartier (zie Arcadis, 2023, Optimalisatie Onlanden voor een nadere toelichting). In het zuidelijk Westerkwartier betreft de maatgevende hoogwaterstand (MHW) –0,35 m NAP. Dit betekent dat er tijdens extreme piekmomenten 5,2 miljoen m3 extra water moet kunnen worden geborgen in het plangebied. Deze piekmomenten vinden statistisch gezien eens in de 25 jaar plaats. De inzet van de extra waterberging in het gebied om deze pieken op te vangen duurt ca. 2 tot 4 dagen bovenop de periode van de bestaande waterberging.

De relevante veiligheidsnormen zijn in 2005 door de provincie Groningen vastgesteld, met daaraan gekoppeld 2025 als zichtjaar om alle maatregelen uit de Maatregelenstudie Droge Voeten 2050 gerealiseerd te hebben. Op basis van deze uitgangspunten is bestuurlijk afgesproken dat de extra waterberging in De Onlanden in 2025 in gebruik moet worden genomen als onderdeel van het totale maatregelenpakket uit de studie Droge Voeten.

Naast de waterveiligheidsopgave, heeft het project ook tot doel om waar mogelijk natuur in het gebied te verbeteren. De aanpassingen die nodig zijn om de doelen te bereiken in het plangebied, mogen niet leiden tot permanente en/of onaanvaardbare schade en hinder voor de, in en rondom het plangebied, aanwezige waarden en (gebruiks-)functies (zie hiernavolgende specifieke randvoorwaarden). Waar mogelijk leveren maatregelen een positieve bijdrage aan gebruiksfuncties, waarden en moeten eventuele meekoppelkansen zoveel mogelijk worden benut, indien en voor zover deze verenigbaar zijn met de doelen voor natuur en water.

Artikel 6 Projectbeschrijving

Om het doel van het project te bereiken betekent dat binnen het bestaande waterbergingsgebied de waterbergingscapaciteit uitgebreid wordt van 7,5 miljoen kubieke meter water naar 12,7 miljoen kubieke meter water. Om deze extra 5,2 miljoen kubieke meter water te bergen moet het water kunnen worden vastgehouden tot +0,18 m NAP.

Het Projectbesluit voorziet ten behoeve van het project in de volgende maatregelen:

  • Het aanbrengen van 2 beweegbare stuwen nabij de Hooiweg ten behoeve van het vasthouden van de aanvullende waterschijf;
  • Het aanpassen van de Doolhofstuw zodat deze water tot +0,18 m NAP kan vasthouden;
  • Het ophogen van de kades van het waterbergingsgebied naar +0,68 m NAP plus de benodigde overhoogte zodat de kades ook in 2050 op hoogte zijn;
  • Het aanbrengen van een hydrologische verbinding bij het Eelderdiep;
  • Natuurmaatregelen ten behoeve van het versterken van de lokale natuurwaarden
    • 1. Een slenk en laagtes bij Eelderdiep midden;
    • 2. Het aanleggen van extra vluchtheuvels;
    • 3. Het verbreden van de watergangen, verlengen van de afvoer en plagwerkzaamheden bij Langameer en Nieuwe Weering;
    • 4. Verondiepen van bermsloten;
    • 5. Verhoging van het peil Eelderdiep (uitwerkingsbesluit);
  • Diverse mitigerende maatregelen zoals het aanbrengen van voorzieningen ter plaatse van gasleidingen van Gasunie, TenneT-masten en mitigerende maatregelen ter plaatse van bebouwing en wegen om de tijdelijke verhoging van de grondwaterstanden op te heffen.

De bovenstaande maatregelen zijn vervat in een definitief ontwerp van de geoptimaliseerde waterberging in De Onlanden. In dit projectbesluit is bepaald dat dit definitief ontwerp gerealiseerd moet worden, waarbij er alleen enige flexibiliteit bestaat op het gebied van de maatvoering van voornamelijk infrastructuur, dijklichamen en kunstwerken. Het definitief ontwerp kwam tot stand op basis van een voorkeursalternatief. Dit voorkeursalternatief heeft een balans gevonden tussen het bieden van voldoende waterbergingsruimte en het behouden alsmede versterken van de natuurwaarden in De Onlanden. Belangrijke elementen van het voorkeursalternatief zijn aangedragen tijdens de verkenningsfase in de projectprocedure die uiteindelijk tot dit projectbesluit leidt.

Uitwerkingsbesluit peilverhoging

In De Onlanden kan een verandering van peilscheiding uitgevoerd worden ten behoeve van het verhogen van het waterpeil. Deze verhoging van het waterpeil wordt beoogd in peilvakken waar sprake is van beschermde archeologische waarden, waaronder in de vorm van een archeologisch rijksmonument. Het gaat om een peilvak waar het Eelderdiep ligt, de locatie van het gebied wordt aangegeven door figuur 2-2. Het vak waar de peilverhoging plaats kan vinden is gestippeld op figuur 2-2. Het roze vlak op figuur 2-2 geeft de ligging van het archeologisch rijksmonument weer. Een deel van dit rijksmonument ligt in het vak waar de peilverhoging plaats kan vinden.

Op het moment van het opstellen van dit ontwerpprojectbesluit zijn de ondergrenzen die aan de peilverhoging gesteld worden bekend. Of en hoe een peilverhoging die voldoet aan deze ondergrenzen gerealiseerd kan worden is nog niet bekend. Om die reden moet het projectbesluit binnen voorschriften waarmee het behalen van deze ondergrenzen geborgd wordt verder uitgewerkt worden voordat de peilverhoging plaats kan vinden. Lees hierover verder in Hoofdstuk 8 Flexibiliteit in het besluit.

afbeelding "i_NL.IMRO.9922.TAMOnlanden-ON01_0002.png" Figuur 2-2: Ligging archeologisch rijksmonument in gebied voor mogelijke peilverhoging

Artikel 7 Leeswijzer

Dit projectbesluit regelt de toestemmingen om het project, zoals dat is beoogd, uit te voeren. Het projectbesluit is als volgt opgebouwd:

  • Wat is de context van het project?
  • Wat is het besluit en wat is de context van dit besluit?
  • Uit welke maatregelen bestaat het project?
  • Welke tijdelijke maatregelen zijn van toepassing bij het project?
  • Welke maatregelen worden er ingezet om negatieve effecten te voorkomen?
  • Van welke activiteiten is sprake, in juridische zin, gelet op de maatregelen? En wat zijn de voorschriften bij realisatie en uitvoering van het project?
  • Wat is de flexibiliteit in relatie tot de realisatie en uitvoering en de daarbij behorende randvoorwaarden?
  • Hoe functioneert het uitwerkingsbesluit voor de peilverhoging?
  • Wat is de termijn waarbinnen er geen, met dit projectbesluit conflicterende besluiten, mogen worden genomen

Hoofdstuk 3 Omgevingsvergunning en coördinatie project

Artikel 8 Besluit

Dit projectbesluit omvat de activiteiten die in de hierop volgende paragrafen zijn beschreven en de peilverhoging die met een separaat uitwerkingsbesluit mogelijk wordt gemaakt. In totaal bestaat het projectbesluit daarmee uit de volgende activiteiten:

  • Omgevingsplanactiviteit ten behoeve van:
    • 1. Verrichten-van-werken-en-werkzaamhedenactiviteit (uitvoeren van werkzaamheden of werken, geen bouwwerken zijnde), waaronder valt een vergunning voor aanlegactiviteiten in gronden met archeologische waarden. Zie paragrafen 7.3.1 en 7.3.2 van de motivering.
    • 2. Bouwactiviteit, ruimtelijk.1 Zie paragraaf 7.11.2 van de motivering.
    • 3. Omgevingsplanactiviteit met betrekking tot kabels en leidingen. Zie paragraaf 7.10.2 van de motivering.
    • 4. Beperkingengebiedactiviteit ten behoeve van werken nabij een hoogspanningsverbinding. Zie paragraaf 7.10.2 van de motivering.
  • Omgevingsvergunning waterschapsverordening. Zie paragraaf 7.6 van de motivering.
  • Flora-en-fauna-activiteit (soortenbescherming). Zie paragraaf 7.7 van de motivering.
  • Omgevingsvergunning voor de technische bouwactiviteit.
  • Wegenverkeerswet 1994 en RVV Verkeersbesluit – Verkeersmaatregelen: definitief of tijdelijk. Dit t.b.v. verkeersmaatregelen tijdens de uitvoering.

Een peilverhoging van -0,70 m NAP naar -0,50 m NAP in het Eelderdiep

Artikel 9 Projectbesluit geldt als omgevingsvergunning

Dit projectbesluit geldt als omgevingsvergunning voor de activiteiten zoals opgenomen in onderstaande opsomming:

  • a. Omgevingsplanactiviteit ten behoeve van:
    • 1. Verrichten-van-werken-en-werkzaamhedenactiviteit (uitvoeren van werkzaamheden of werken, geen bouwwerken zijnde), waaronder valt een vergunning voor aanlegactiviteiten in gronden met archeologische waarden. Zie paragrafen 7.3.1 en 7.3.2 van de motivering.
    • 2. Bouwactiviteit, ruimtelijk. Zie paragraaf 7.11.2 van de motivering.
    • 3. Omgevingsplanactiviteit met betrekking tot kabels en leidingen. Zie paragraaf 7.10.2 van de motivering.
    • 4. Beperkingengebiedactiviteit ten behoeve van werken nabij een hoogspanningsverbinding. Zie paragraaf 7.10.2 van de motivering.
  • b. Omgevingsvergunning waterschapsverordening. Zie paragraaf 7.6 van de motivering.
  • c. Flora-en-fauna-activiteit (soortenbescherming). Zie paragraaf 7.7 van de motivering.

Middels dit projectbesluit wordt er toestemming verleend om de activiteiten uit bovenstaande opsomming uit te voeren, binnen de gestelde kaders zoals beschreven in hoofdstuk 4 tot en met 9. Voor de activiteiten die in paragraaf genoemd zijn geldt dit projectbesluit niet als omgevingsvergunning. Omgevingsvergunningen voor die activiteiten worden op een later moment separaat aangevraagd.

Artikel 10 Uitvoeringsbesluiten

De activiteiten in onderstaande opsommingen zijn niet geïntegreerd in het projectbesluit. Voor deze activiteiten worden op een later moment uitvoeringsbesluiten genomen. Dat betekent dat voor deze activiteiten op een later moment een separate aanvraag van een omgevingsvergunning wordt gedaan:

  • Omgevingsvergunning voor de technische bouwactiviteit.
  • Wegenverkeerswet 1994 en RVV Verkeersbesluit – Verkeersmaatregelen: definitief of tijdelijk. Dit t.b.v. verkeersmaatregelen tijdens de uitvoering.

In het geval van dit specifieke projectbesluit kan op vrijwillige basis coördinatie van uitvoeringsbesluiten uit bovenstaande opsomming toegepast worden.

Artikel 11 Uitwerkingsbesluit

Het projectbesluit geeft Gedeputeerde Staten van Drenthe de bevoegdheid om een uitwerkingsbesluit te nemen ten behoeve van de peilverhoging van -0,70 m NAP naar -0,50 m NAP in het Eelderdiep. Ook dit besluit wordt op een later moment genomen.

Artikel 12 Buitenplanse omgevingsplanactiviteit

Het projectbesluit geldt als een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit als bedoeld in artikel 22.16, eerste lid, van de Omgevingswet.

Hoofdstuk 4 Het project in maatregelen

In dit hoofdstuk worden de maatregelen van het project in detail beschreven, alsmede de uitgangspunten waarop het ontwerp is gebaseerd. Het Projectbesluit voorziet in de uitvoering van onderstaand omschreven maatregelen.

De maatregelen zijn onder te verdelen in 3 type maatregelen, namelijk: maatregelen die rechtstreeks bijdragen aan het uitbreiden van de waterberging (maatregelen waterveiligheid), maatregelen welke die een bijdrage leveren aan het verbeteren van de natuurwaarden van het gebied (maatregelen natuur) en mitigerende maatregelen welke nodig zijn om negatieve effecten als gevolg van het project te mitigeren.

De maatregelen die in onderstaande paragrafen worden beschreven, zijn op tekening uitgewerkt in het ontwerp en verbeeld in de plankaart. De plankaart is voor een betere leesbaarheid tevens toegevoegd als bijlage 1 bij dit Projectbesluit.

afbeelding "i_NL.IMRO.9922.TAMOnlanden-ON01_0003.png"

Figuur 4-1: Maatregelen Optimalisatie Onlanden

Toelichting kaart en maatregelen

De op kaart getoonde maatregelen zijn terug te vinden in de hieronder genoemde paragrafen:

  • 'Ophogen in cm' – is van toepassing op maatregelen waterveiligheid - ophogen kades.
  • 'Vluchtheuvel' – is van toepassing op maatregelen natuur – vluchtheuvels.
  • 'Plaggen' – maatregelen natuur – Eelderdiep midden en Langmameer en Nieuwe Weering.
  • 'Optie slenk Eelderdiep/ Optie watergang Eelderdiep' – maatregelen natuur – Eelderdiep midden en – Maatregelen waterveiligheid – Hydrologische verbinding Eelderdiep.
  • 'Natuurvriendelijke oevers Langmameer' – maatregelen natuur – Langmameer en Nieuwe Weering.
  • 'Verondiepen sloten' – maatregelen natuur – verondiepen watergangen.
  • 'Stuw' – maatregelen waterveiligheid – Plaatsen stuwen Hooiweg en Aanpassing Doolhofstuw.
  • 'Gemaal' – mitigerende maatregelen – aanpassen gemaal Sandebuur en Verhogen capaciteit overige gemalen.

Artikel 13 Maatregelen waterveiligheid

Onderstaand genoemde maatregelen zijn nodig om de uitbreiding van de waterberging – in de vorm van een gestuurde berging – mogelijk te maken.

13.1 Plaatsen stuw Hooiweg

Om de waterstand te kunnen opzetten tot +0,18 m NAP zijn 2 stuwen nabij de Hooiweg nodig. Onder normale omstandigheden liggen de stuwkleppen plat op de bodem zodat deze vispasseerbaar zijn alsmede het natuurlijke hydrologische functioneren van De Onlanden niet wijzigen. Bij inzet van de gestuurde berging worden de stuwkleppen opgetrokken tot een hoogte van +0,18 m NAP. Het worden automatische stuwen die op afstand bedienbaar zijn door Noorderzijlvest.

De volgende werkzaamheden worden verricht voor de realisatie van de stuwen:

  • Aanbrengen kades richting de stuwen vanaf de Matsloot;
  • Bouwen stuwen inclusief geleidelijke overgangen richting de watergangen:
    • 1. de stuwen worden uitgevoerd als betonnen U-bak met betonnen rond aflopende vleugels;
    • 2. de stuwen krijgen een levensduur van 50 jaar;
    • 3. de stuwen worden voorzien van een bovenbalk en een eenzijdige aandrijving;
  • Aanbrengen bodem- en oeverbescherming.

De volgende maatvoering is van toepassing bij het bouwen van de stuwen:

Maatvoering stuw noordelijke slenk, de Vischluststuw:

  • Creëren klepstuw aan de bovenstroomse zijde van de brug;
  • Klepstuw tot +0,40 m NAP om het water tot +0,18 m NAP te kunnen keren;
  • De klepstuw krijgt een maximale hoogte tot +0,40 m NAP;
  • Klepstuw kan automatisch functioneren en kan functioneren tot 2,2Q = 18,2 m3/s;
  • Bovenzijde klepstuw ingeval deze plat ligt -2,30 m NAP;
  • Minimale breedte klep 5,50 m;
  • Klep kan bewegen met een minimale snelheid van 30 cm/uur;
  • De lengte van de klep is bepaald op 4,60 m;
  • Ter voorkoming van energieverliezen worden geleidelijke overgangen te worden gemaakt. Dit geldt van insteek tot insteek met 3,00 m extra om ook bij stroming over maaiveld het water goed te kunnen geleiden;
  • Om energieverliezen te voorkomen worden gladde materialen gebruikt;
  • In- en rondom stuw wordt een hoge stroomsnelheid verwacht zodoende wordt er voldoende bodem- en oeverbescherming bestaande uit stortsteen geplaatst. Indien nodig worden ook beschermende middelen zoals oeverbescherming bestaande uit stortsteen en beton aangebracht rondom de bruggen om de landhoofden/(paal)fundering te beschermen tegen de hogere stroomsnelheden. De stuwen zijn daarnaast op voldoende afstand (ca. 25 meter) van de bruggen gelegd om schade te voorkomen;
  • Er wordt een woelbak gemaakt van minimaal 4,60 m in de constructie van de stuwinclusief de lengte van de klep;
  • Er wordt een stortebed gemaakt van minimaal 4,10 m;
  • In verband met erosiegevoelige grond (veen) wordt het stortebed over gedimensioneerd en tussen de 20 en 30 m ontworpen;
  • Over deze lengte stortebed wordt ook oeverbescherming geplaatst.

afbeelding "i_NL.IMRO.9922.TAMOnlanden-ON01_0004.png"  

Figuur 4-2: Locatie stuw noordelijke slenk

Maatvoering stuw zuidelijke slenk, de Rowolderstuw:

  • Creëren klepstuw aan de bovenstroomse zijde van de brug;
  • Klepstuw tot +0,40 m NAP om het water tot +0,18 m NAP te kunnen keren;
  • De klepstuw krijgt een maximale hoogte tot +0,40 m NAP;
  • Klepstuw kan automatisch te functioneren en kan functioneren tot 2,2Q = 19,7 m3/s;
  • Bovenzijde klepstuw ingeval deze plat ligt -2,30 m NAP;
  • Minimale breedte klep 6,00 m;
  • Klep kan bewegen met een minimale snelheid van 30 cm/uur;
  • De lengte van de klep is bepaald op 4,60 m;
  • Ter voorkoming van energieverliezen worden geleidelijke overgangen gemaakt. Dit geldt van insteek tot insteek met 3,00 m extra om ook bij stroming over maaiveld het water goed te kunnen geleiden;
  • Om energieverliezen te voorkomen worden gladde materialen gebruikt;
  • In- en rondom stuw wordt een hoge stroomsnelheid verwacht zodoende wordt er voldoende bodem- en oeverbescherming bestaande uit stortsteen geplaatst. Indien nodig worden ook beschermende middelen zoals oeverbescherming bestaande uit stortsteen en beton aangebracht rondom de bruggen om de landhoofden/(paal)fundering te beschermen tegen de hogere stroomsnelheden. De stuwen zijn daarnaast op voldoende afstand (ca. 25 meter) van de bruggen gelegd om schade te voorkomen;
  • Er wordt een woelbak gemaakt van minimaal 4,60 m plus de lengte van de klep;
  • Er wordt een woelbak gemaakt van minimaal 4,60 m in de constructie van de stuw inclusief de lengte van de klep;
  • In verband met erosiegevoelige grond (veen) wordt het stortebed over gedimensioneerd en tussen de 20 en 30 m te worden ontworpen;
  • Over deze lengte stortebed wordt ook oeverbescherming te worden geplaatst.

afbeelding "i_NL.IMRO.9922.TAMOnlanden-ON01_0005.png"  

Figuur 4-3: Locatie stuw zuidelijke slenk

Maatvoering voor de kade rondom de stuwen die aansluiten op de Hooiweg:

  • Kade sluit aan op de weg Matsloot:
    • 1. Stuw Noordelijke Slenk circa +0,50 m NAP;
    • 2. Stuw Zuidelijke Slenk circa +0,30 m NAP;
  • De grondkade wordt op een hoogte van +0,68 m NAP gedimensioneerd na zetting met zichtjaar 2050 en sluit aan op de stuwconstructies:
  • De toegangsweg vanaf de Matsloot naar de stuwen is 4,00 m breed, gefundeerd en uitgevoerd in grasbetonblokken met een bermbreedte van 1,00 m;
  • Aan beide zijden van de stuwen wordt een kraanopstelplaats ontworpen t.b.v. het uithijsen van de stuwklep, afmetingen 9,00 x 12,00 m, uitgevoerd in gewapende industrieplaten inclusief fundering;
  • De toegangen richting de stuwen worden vanaf de Matsloot afgesloten door middel van een waterschapshek;
  • Op de kade wordt een bedieningskast geplaatst op voldoende (0,50 m boven maximaal peil, zijnde +0,68m NAP) hoogte, rondom deze kast dient een verharding van 1,00 m brede betonplaten geplaatst te worden;
  • Talud aan De Onlanden zijde wordt met 1:5 uitgevoerd;
  • Talud aan de Leekstermeer zijde wordt met 1:7 uitgevoerd;
  • Kadelichamen worden minimaal 20 m uit de brug geplaatst in verband met ecologie.
13.2 Aanpassing Doolhofstuw

De bestaande Doolhofstuw moet aangepast worden. In de huidige situatie is de kerende hoogte van de Doolhofstuw namelijk niet toereikend voor het toekomstige peil bij inzet van de gestuurde berging van +0,18 m NAP. De stuw wordt daarom op de volgende punten aangepast:

  • De stalen damwand wordt voorzien van een betonnen deksloof om de benodigde hoogte van +0,95 m NAP te behalen;
  • De bestaande klep wordt verlengd van -0,20 m NAP naar +0,18 m NAP;
  • Vanwege het vervangen van de stuwklep wordt de stuw opgehoogd tot een hoogte van +0,95 m NAP, aangezien de nieuwe stuw een hogere aandrijving krijgt;
  • De locatie van de stuw alsmede de constructie en uitstraling blijft verder ongewijzigd;

De bestaande aandrijving wordt vervangen door een nieuwe, zwaardere, aandrijving om de stuw ook bij inzet tijdens de gestuurde berging te kunnen laten functioneren.

13.3 Ophogen kades

De kades zijn plaatselijk niet op hoogte om de toekomstige waterstand tot +0,18 m NAP te borgen, daarom moeten deze plaatselijk opgehoogd worden. Voor de kadeversterking dient een zichtjaar van 2050 aangehouden te worden. Voor de oplevering wordt het jaar 2027 aangehouden. Met stabiliteit- en zettingsberekeningen is aangetoond dat de kade na realisatie voldoet aan de eindhoogte in het jaar 2050. Dat wil zeggen dat de kades moeten worden aangelegd met een overhoogte, ofwel hoger dan de eindhoogte in 2050. Dit zodat de kades in 2050 na optreden van bodemdaling, klink en zetting nog steeds voldoen aan de gestelde eindhoogte. In onderstaand figuur zijn de benodigde kadeophogingen weergeven.

 afbeelding "i_NL.IMRO.9922.TAMOnlanden-ON01_0006.png"

Figuur 4-4: Plangrens en kadeophogingen De Onlanden.

Voor de eindhoogte wordt onderscheid gemaakt tussen zogeheten 'harde' en 'zachte' keringen. Een zachte kering verwijst naar een 'groene kade' zonder een verharding op de kruin, terwijl een harde kering betrekking heeft op kades met een verharding op de kruin. Voor een harde kade geldt een lagere waakhoogte en daarmee ook een lagere kruinhoogte. De kruinhoogtes zijn als volgt vastgesteld:

  • Kruinhoogte zachte kering: NAP +0,68 m (NAP +0,18 m (waterstand) + 0,50 m (waakhoogte));
  • Kruinhoogte harde kering: NAP +0,48 m (NAP +0,18 m (waterstand) + 0,30 m (waakhoogte)).

Voor de kades in het gebied is een principeprofiel opgesteld, die in onderstaand figuur is weergeven. Het principeprofiel heeft de volgende kenmerken:

  • Talud aan de waterzijde (buitentalud): 1:4;
  • Talud aan de landzijde (binnentalud): 1:4;
  • Minimale kruinbreedte: 3,0 meter met een voorkeur voor 4,0 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.9922.TAMOnlanden-ON01_0007.png"

Figuur 4-5: Principeprofiel kaden De Onlanden zonder overhoogte

De taluds zijn vanuit de eisen van het waterschap, maar ook in overleg met de terreinbeherende organisaties (Staatsbosbeheer en Natuurmonumenten) tot stand gekomen. Een talud van 1:4 is namelijk flauwer dan veelal het geval is voor regionale keringen. Door deze flauwer te maken zijn de ophogingen beter landschappelijk inpasbaar, goed te onderhouden en daarnaast is er meer kans voor diverse kruiden om zich te ontwikkelen op de taluds van de kades.

Waar 1:4 niet haalbaar is vanwege ruimtebeslag wordt plaatselijk ook een talud van 1:3 overwogen. Waar voldoende ruimte en grond beschikbaar is voor de ophoging kan plaatselijk ook gekeken worden of een talud van 1:5 haalbaar is.

De kades worden waar mogelijk opgehoogd met plaatselijk gewonnen grond. Enerzijds uit de plagwerkzaamheden ten behoeve van het versterken van de lokale natuurwaarden en anderzijds uit de taluds van de bestaande kades. De kades zijn namelijk bij de aanleg van de waterberging in 2012 ruim aangelegd. Dit is destijds gedaan omdat significante zettingen werden verwacht. Uit monitoring is echter gebleken dat de zettingen niet zijn opgetreden. Daarnaast kwam er bij de aanleg van de waterberging uit de plagwerkzaamheden een overschot aan grond vrij. Dit overschot is verwerkt in de taluds van de kades waardoor deze plaatselijk erg flauw zijn aangelegd. Een deel van de grond kan lokaal gewonnen worden uit het huidige flauwe talud om de kade op te hogen. Waar nodig wordt schone grond van buiten het gebied aangevoerd voor de kadeophoging.
Door zoveel mogelijk gebruik te maken van gebiedseigen grond wordt aanvoer van grond tot een minimum beperkt. Dit levert een significant duurzaamheidsvoordeel op, omdat er geen grond van buitenaf hoeft te worden aangevoerd. Daarnaast wordt hiermee overlast door grondtransport zoveel mogelijk voorkomen.

Voor de 'harde kades' die opgehoogd moeten worden wordt de bestaande verharding tijdelijk verwijderd om de kade met grond op te hogen. Na de ophoging wordt een vergelijkbare verharding teruggebracht, het gebruik van de kade wijzigt daarmee dus niet.

Uit de berekeningen voor stabiliteit blijkt dat er een aantal trajecten zijn waarbij de stabiliteit op basis van conservatieve NEN-bodemparameters niet aangetoond kan worden. In de nadere uitwerking wordt nader onderzoek gedaan naar de bodem. Uit onderzoeken in de nabijheid van deze trajecten uit andere projecten blijkt namelijk dat de NEN-parameters zeer waarschijnlijk te conservatief zijn. Indien met andere bodemparameters wordt gerekend kan de stabiliteit wel aangetoond worden. Indien uit aanvullend onderzoek blijkt dat de stabiliteit alsnog niet aangetoond kan worden, zal gekeken worden naar het aanpassen van andere uitgangspunten. Oplossingen om de stabiliteit te borgen zijn het toepassen van waterontspanners, drainage, aanbrengen van geotextiel onder het kadelichaam of het aanbrengen van damwanden. Uitgangspunt is dat de kade binnen het bestaande ruimtegebruik wordt opgehoogd. Op basis van de uitkomsten uit de berekeningen van het Voorlopig Ontwerp is geen aanleiding te denken dat dit niet lukt.

 

Waar nodig worden waterhuishoudkundige kunstwerken aangepast als dit tot een knelpunt leidt door het nieuwe ruimtebeslag van de kade. Bijvoorbeeld door het verlengen van een duiker of het verplaatsen van een stuwconstructie.

Waar geen kadeophogingen voorzien zijn, is de kade momenteel op de juiste hoogte. Uiteraard blijft het waterschap de komende jaren de kades monitoren. Indien nodig is in de toekomst op andere plaatsen beheer en onderhoud aan de kades nodig om deze ook op andere locaties weer op hoogte te brengen wanneer deze gezet zijn en niet meer voldoen aan de benodigde hoogte.

13.4 Hydrologische verbinding Eelderdiep

Vanuit waterveiligheid is het nodig om een hydrologische verbinding te maken tussen de bestaande peilvakken om opstuwing te voorkomen. Hiervoor wordt een watergang ontgraven in combinaties met doorgangen onder de wegen (duikers). Aan oostzijde bij de duiker aan te brengen onder de Drentsedijk komt een drempel met terugslagklep om water van Eelderdiep niet de slenk in te laten stromen tijdens de normale situatie. De terugslagklep wordt op een hoogte van -0,20 m NAP aangelegd. Dit betekent dat pas vanaf deze waterstand het water vanuit Eelderdiep het gebied instroomt, en daarmee enkel bij inzet van de gestuurde waterberging. De locatie is in figuur 4-6 weergeven. Het betreft de meest noordelijke duiker die is aangepijld als voorlopige locatie duiker.

Vanuit waterveiligheid is enkel een watergang met duikers nodig. Echter, vanuit het doel om ook de natuur te verbeteren is het denkbaar om van deze watergang een brede slenk met laagtes te maken om het dynamische rietmoeras te verbeteren. Deze slenk met laagtes is onder omschreven. Het is echter niet zeker of dit haalbaar is vanuit de wens op de archeologische waarden in situ te behouden. Hiervoor wordt eerst aanvullend archeologisch onderzoek uitgevoerd of dit mogelijk is. Indien hieruit blijkt dat de slenk realiseerbaar is wordt de hydrologische watergang als slenk met laagtes uitgevoerd. Indien blijkt dat dit niet haalbaar is wordt enkel de watergang aangelegd waarbij deze onder archeologische begeleiding wordt ontgraven. Het is ook denkbaar dat de hydrologische verbinding deels als slenk en deels als watergang uitgevoerd wordt, als bijvoorbeeld een deel van het areaal wel archeologisch vrijgegeven kan worden en andere delen niet. Hier wordt in dit geval gezocht naar een optimum tussen hydrologie, archeologie en natuur. De watergang wordt opgenomen op de legger.

De locatie van de watergang kan in de nadere uitwerking nog verschuiven afhankelijk van het archeologisch onderzoek (zie flexibiliteit). De watergang is nu ingetekend in het laagste deel van het gebied. Als hier archeologische waarden aanwezig zijn, en verderop niet, wordt de watergang verlegd naar een tracé waar geen archeologische waarden ontgraven worden. Indien dit niet haalbaar blijkt wordt de watergang alsnog aangelegd, aangezien deze essentieel is voor het functioneren van de waterberging. In dit geval wordt de watergang onder archeologische begeleiding ontgraven en worden de archeologische waarden ex-situ bewaard in een provinciaal archeologisch depot.

afbeelding "i_NL.IMRO.9922.TAMOnlanden-ON01_0008.png"

Figuur 4-6: Hydrologische verbinding Eelderdiep

Werkzaamheden watergang

  • Graven watergang met een bodemhoogte van -1,85 m NAP, een bodembreedte van 0,5 m en taluds van 1:1,5;
  • Aanleg van een hydrologische verbinding (duiker) onder de Drentsedijk, inclusief een peilsturend kunstwerk bovenstrooms;
  • Drempelconstructie met terugslagklep te Eelderdiep;
  • Aanleg van een duiker bij de Gouw.

Maatvoering duiker oostzijde Drentsedijk

  • Bodemhoogte sluit aan op het Eelderdiep en is –1,85 m NAP;
  • Talud 1:1,5;
  • Bodembreedte 2,7 m.

Maatvoering hydrologische verbinding onder Drentsedijk

Bij Drentsedijk komt een hydrologische verbinding onder de weg. Deze verbinding wordt in de vorm van een duiker gerealiseerd met een automatische stuw, zodat bij inzet van de gestuurde waterberging de hydrologische verbinding open gezet kan worden. De duiker krijgt de volgende afmetingen:

  • BOK (binnenonderkant buis) boven- en benedenstrooms is -2 m NAP;
  • Een rechthoekige duiker van 2,5 m breed en 1,85 m hoog;
  • De lengte van de duiker is circa 20 m lang;
  • De duiker heeft bij streefpeil 20% lucht.

Ten behoeve van kabels en leidingen zullen proefsleuven worden gegraven ter plekke van de hydrologische verbinding. De uitkomsten van de proefsleuf worden voorgelegd aan de betreffende NUTS partijen.

Maatvoering drempel met terugslagklep

  • Hoogte drempel -0,20 m NAP.
  • Afmeting: 11 m of breder bij een drempel op -0,20 m NAP.

Maatvoering duiker Gouw

  • Diameter ø600 mm.

Artikel 14 Maatregelen natuur

Op diverse plekken worden natuurmaatregelen getroffen om de bestaande natuurwaarden verder te versterken. Het gaat om de volgende locaties en maatregelen:

14.1 Eelderdiep midden

Vanuit waterveiligheid is het nodig om een hydrologische verbinding te maken tussen de bestaande peilvakken om opstuwing te voorkomen, zie 13.4 . De slenk, in combinaties met doorgangen onder de wegen (duikers) zorgen voor deze verbinding. Echter, vanuit het versterken van de bestaande natuurwaarden, namelijk: het dynamisch rietmoeras, is het wenselijk om deze verbinding te realiseren als slenk met laagtes. Zoals in 13.4 omschreven moet uit nader uit te voeren archeologisch onderzoek nog blijken of dit haalbaar is. Indien hieruit blijkt dat dit haalbaar is kan de hydrologische verbinding als slenk uitgevoerd worden. Onderstaand is omschreven hoe deze slenk gerealiseerd wordt.

In december 2022 is door Natuurmonumenten een document met uitgangspunten voor de inrichting van de Weeringsbroeken als moerasgebied vastgesteld. Voor meer kritische moerasvogels is dit gebied te droog. Door een slenk/laagtes te creëren ontstaat meer open water en wordt de gradiënt lokaal meer versterkt wat tot meer biodiversiteit leidt. De slenk en laagtes worden aangelegd op 20-100 centimeter diep. Hierdoor ontstaan er min of meer geïsoleerde plassen, die in de loop der tijd dicht kunnen groeien en randlengte en open water bieden voor verschillende moerassoorten. De daadwerkelijke omvang van de ontgravingen van de slenk en laagtes moeten nader bepaald worden op basis van nog uit te voeren archeologisch onderzoek. Archeologie is namelijk een belangrijke randvoorwaarde voor waar wel en niet ontgraven kan worden, en tot hoe diep. Archeologische waarden moeten namelijk zoveel mogelijk in-situ (in de bodem) bewaard blijven. Het ontgraven van archeologische waarden is dus niet gewenst.

afbeelding "i_NL.IMRO.9922.TAMOnlanden-ON01_0009.png"

Figuur 4-7: Hydrologische verbinding uitgevoerd als slenk met laagtes

Werkzaamheden slenk

  • Graven slenk;
  • Plaggen terrein tot 0,30 m onder maaiveld.

Toelichting ontwerp

Kaders algemeen:

  • Tracé van slenk wordt is afhankelijk van- en wordt nog getoetst op inpassing van de aanwezige archeologische waarden;
  • Mogelijke locatie van vluchtheuvel van west naar oost ingetekend in afstemming met Natuurmonumenten.

Maatvoering slenk

  • Dimensies ten behoeve van de hydrologische verbinding dient deze minimaal bodemhoogte –1,85 m NAP, bodembreedte 0,5 m en Talud 1:1,5 te hebben;
  • Oppervlakte idealiter ca. 9,5 hectare (afhankelijk van archeologie);
  • Vanuit natuuroogpunt wordt de slenk ontworpen om in het midden van de slenk circa 1,0 meter water laten staan;
  • Natuurvriendelijke oevers aan weerzijde, talud: minimaal 1:6, mogelijk variërend.

Maatvoering plaggen

  • Doel: voedselrijke bovenlaag verwijderen, meer gradiënt maken, open water, meer biodiversiteit;
  • Oppervlakte ca 9,5 ha (afhankelijk van archeologie);
  • Diepte circa 30 cm.
14.2 Vluchtheuvels

Op meerdere plekken worden vluchtheuvels gerealiseerd. Het doel is om aanvullende uitwijkmogelijkheden te realiseren voor fauna tijdens inzet van de (zowel gestuurde als ongestuurde) waterberging. Voor de locaties van de vluchtheuvels zie onderstaand kaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.9922.TAMOnlanden-ON01_0010.png"

Figuur 4-8: Locaties vluchtheuvels (in magenta kader)

Maatvoering vluchtheuvels

  • Hoogte boven maximale waterstand minimaal 25 cm hoger dan de maximale waterstand (+0,18 m NAP);
  • De vluchtheuvels moeten met een overhoogte aangelegd worden van ca. 0,75 m zodat deze ook na zetting nog voldoende hoogte hebben;
  • Flauw talud van 1:4 tot 1:10;
  • Breedte kruin minimaal 3 meter;
  • De vluchtheuvels worden gerealiseerd met vrijkomende grond uit de graafwerkzaamheden, ofwel met lokaal gewonnen grond en zonder aanvoer.
14.3 Langmameer en Nieuwe Weering

Aan de westzijde van de Groningerweg ligt nog een kans om de kwaliteit van het bestaande beheertype dynamisch moeras te versterken evenals de kwaliteit van de aanwezige sloten. In de huidige situatie is sprake van kwel in de sloten. Het moerasdeel is vochtig, maar het maaiveld is overwegend te hoog en eenvormig, waardoor er sprake is van een min of meer aaneengesloten vochtig rietland zonder natte delen en zonder randlengte. Het moerasgebied (in het noordelijk deel) zou een kwaliteitsimpuls kunnen krijgen door een aantal (delen van) percelen af te plaggen tot onder de waterlijn, zodat er inundatieriet/nat rietland kan ontstaan, geschikt voor meer kritische moerasvogels. Door een groot deel van de bestaande sloten te verbreden/herprofileren, ontstaat er meer open water en veel randlengte, geschikt voor soorten als roerdomp. Door deze herprofilering zodanig uit te voeren dat er een verlengde aanvoerweg ontstaat, kan zich in het water een gradiënt van voedselrijk water bij het Peizerdiep, naar voedselarmer water ontstaan gevoed door neerslagwater en kwel. Het principe van de verlengde aanvoerweg kan ook aan de zuidzijde worden toegepast door de beheertypen Ruigteveld en Kruiden- en faunarijk grasland heen. Voor het goed laten functioneren van de verlengde aanvoerweg en het beheerbaar houden van het terrein, zullen ook extra maatregelen uitgevoerd moeten worden, zoals het afdammen van de slooteinden.

Het doel is het verlengen aanvoerweg richting Peizerdiep om de kwel vanuit zuidkant in het gebied te benutten, de waterkwaliteit te verbeteren en ontwikkeling van bijzondere natuurwaarden te stimuleren. De sloten wateren in de huidige situatie af op het Peizerdiep en als de grondwaterstand in het perceel onder het te handhaven peil zakt, wordt via deze sloten water ingelaten uit het Peizerdiep. In deze situatie verdwijnt schoon regenwater snel uit het gebied, terwijl de kwaliteit van het water dat wordt ingelaten niet optimaal is. De meeste duikers naar het Peizerdiep worden daarom gedicht en de sloten worden onderling verbonden. Op die manier moet het water dat afwatert op het Peizerdiep een langere weg afleggen waardoor het gebied langer nat blijft en waardoor een betere waterkwaliteit wordt bereikt in het deel van de watergangen dat op grotere (stroom)afstand van het Peizerdiep komt te liggen. De grond die nodig is voor het afdammen van de sloten wordt in het gebied zelf gewonnen, onder meer door delen van het gebied te plaggen (ongeveer 3,2 ha). Deze plagmaatregel heeft ook een positief effect op kwaliteit van de vegetatie. De waterafvoer blijft geborgd en er zijn geen bovenstroomse belanghebbenden die hier hinder van ervaren.

afbeelding "i_NL.IMRO.9922.TAMOnlanden-ON01_0011.png" Figuur 4-9: Maatregelen Langmameer en Nieuwe Weering


Werkzaamheden

  • Plaggen (maaiveld volgend);
  • Bestaande sloten opschonen en natuurvriendelijke oever aanbrengen;
  • Nieuwe sloten graven (verbinden watergangen);
  • Dempen sloten en mogelijk dichten duikers (verbinding naar Peizerdiep verwijderen kopse kant sloten).
14.4 Verondiepen watergangen

Het dempen van een deel van de bermsloten bij Het Beeld/ Uitkijktoren heeft tot doel meer water te infiltreren in de zandopduiking wat de lokale kwel in het peilgebied -0,70 m NAP versterkt. De bermsloten langs deze wegen worden in het gebied rond de uitkijktoren gedempt of verondiept om de drainage van het gebied rond de uitkijktoren te beperken. Daarvoor kan de (lokale) kwelstroom vanuit dit relatief hooggelegen deel naar het omliggend gebied versterkt worden wat ten goede komt aan de groeiplaatsomstandigheden van de daar aanwezige vegetatie. De sloten worden niet tot aan de hoogte van de weg gedempt, er blijft een laagte behouden om water van de weg af te voeren. Van belang bij het verondiepen is dat dit niet leidt tot vernatting van de wegbermen of een verslechtering van afvoer van hemelwater en/of water op de weg. Ook de stabiliteit van de wegen mag niet verslechteren.

afbeelding "i_NL.IMRO.9922.TAMOnlanden-ON01_0012.png"
Figuur 4-10: Locaties te verondiepen watergangen langs de Drentsedijk

14.5 Peilverhoging

In het Eelderdiep wordt een peilverhoging van -0,70 m NAP naar -0,50 m NAP zoals weergeven in onderstaand figuur voorzien. De reden hiertoe is dat het huidige natuurtype Dynamisch Rietmoeras zich bij een peil van -0,70 m NAP onvoldoende ontwikkeld. Het verruimen van het bestaande -0,70 m NAP peilgebied door dit gebied hierbij te betrekken draagt bij aan de ontwikkeling van het dynamische rietmoeras. Het gebied bevindt zich echter in archeologisch waardegebied en deels in een rijksmonument. Door de peilverhoging gaat het riet zich mogelijk dieper wortelen en/of anders ontwikkelen, waardoor via de wortels van het riet zuurstof in de bodem wordt gebracht wat de archeologische waarden schaadt. Of dit daadwerkelijk zo is en of dit gemitigeerd kan worden moet nog onderzocht worden. Daarom wordt voor dit onderdeel enkel een uitwerkingsbesluit genomen. Als uit nadere uitwerking blijkt dat de peilverhoging uitgevoerd kan terwijl voldaan wordt aan de gestelde voorschriften worden neemt Gedeputeerde Staten hier later een uitvoeringsbesluit over.

afbeelding "i_NL.IMRO.9922.TAMOnlanden-ON01_0013.png"

Figuur 4-11: In rood kader het gebied weergeven waar de peilverhoging van -0,70 m NAP naar -0,50 m NAP is beoogd, nabij de Drentsedijk en Zanddijk

Artikel 15 Mitigerende maatregelen

Onderstaande maatregelen zijn nodig om negatieve effecten als gevolg van het project te voorkomen. Alle mitigerende maatregelen zijn uitgevoerd alvorens de waterberging in gebruik wordt genomen.

15.1 Mitigerende maatregelen wegen en bebouwing

Zanddijk/Woudrustlaan

Binnen het plangebied bevinden zich zich twee particuliere woningen waar de toegangsweg voor opgehoogd dient te worden om de bereikbaarheid te garanderen. Deze woningen moet voor bewoners en hulpdiensten te bereiken zijn, ook tijdens inzet van Optimalisatie Onlanden. Bij inzet is de maximale waterstand ter plekke +0,18 m NAP.

De toegangsweg is ingemeten en de huidige drooglegging is bepaald (huidige maximale waterstand -0,03m NAP). De ophogingsopgave, om de huidige doorlegging in de toekomst te handhaven, is berekend. De weg moet over een traject van ca. 400 meter opgehoogd worden.

Hooiweg

De stabiliteit van de Hooiweg is bij belasting van verkeer een aandachtspunt tijdens en na de inzet van de Optimalisatie Onlanden. Om de stabiliteit van de verharding te kunnen waarborgen kunnen er een aantal maatregelen worden genomen. De maatregelen hebben als doel de belasting op de verzwakte verharding te verminderen of de uitstroom van fijne delen van de fundering tegen te gaan.

Drainage toepassen: De fundering heeft tijd nodig het water af te voeren en haar sterkte terug te krijgen. Dit proces kan versneld worden door drainage naast de wegfundering aan te brengen. Deze drainagebuizen met een filter kunnen er ook voor zorgen dat de fijne delen minder snel worden uitgespoeld. De drainage wordt langs de wegfundering zo diep mogelijk geplaatst maar niet in het grondwater.

Stenhorstdijk

Aan de overzijde van het Peizerdiep, aan het einde van de Stenhorstdijk bij Peizerwold, is in de MER een aandachtspunt benoemd t.a.v. de drooglegging van de gebouwen op deze locatie. Hier is namelijk geen potklei aanwezig, en het maaiveld is hier rond de +0,60 m NAP. Bij een peilstijging tot +0,18 m NAP is de drooglegging voor bebouwing hier kleiner dan 50 cm. Hierdoor zijn negatieve effecten op deze locatie niet uit te sluiten. Om de effecten langs de Stenhorstdijk te beperken, dient lokaal de afvoercapaciteit voldoende te zijn. Er wordt daarom ingezet op het opschonen of vergroten van de greppels rondom de bebouwing en de aanleg van drainage in overleg met de perceeleigenaren. Dit om de negatieve effecten te mitigeren.

Moleineind 1

Bij Moleneind 1 dreigt het peil van de gestuurde berging tot inundatie van de woning. Om inundatie te voorkomen moet de kade rondom het perceel verhoogd worden of moet het perceel onder bemaling van de Weehorst gebracht worden. Beide mitigatievoorstellen worden nader onderzocht en de maatregelen worden afgestemd met de betreffende perceeleigenaren.

Roderwolderweg

Bij de Roderwolderweg dreigt het peil van de gestuurde berging tot inundatie van een woning. Bij de Roderwolderweg wordt daarom nader onderzocht of de waterafvoer aangepast kan worden om negatieve effecten uit te sluiten. Indien dit niet haalbaar is worden passende maatregelen getroffen om voldoende drooglegging rondom de woningen te garanderen, zoals het aanbrengen van drains of watergangen.

15.2 Maatregelen t.p.v. leidingen Gasunie

De kadeophogingen kruizen met Gasunieleidingen zoals in onderstaand figuur weergeven. De kadeophogingen resulteren in een hogere bovenbelasting op de Gasunieleidingen en bijbehorende onderdelen (zoals afsluiters en damwanden). Immers, het grondlichaam (gewicht boven de leiding) wordt door de kadeophoging groter. Deze hogere bovenbelasting kan leiden tot verticale en horizontale zettingen. De effecten als gevolg van de hogere bovenbelasting op de Gasunieleidingen en bijhorende onderdelen worden berekend. Berekeningen van de bovenbelasting worden voorgelegd aan Gasunie. Vervolgens kan Gasunie beoordelen of de bovenbelasting tot dermate grote zettingen leidt dat er ontoelaatbare spanningen in de leiding ontstaan.

Indien uit de beoordeling door Gasunie blijkt dat er sprake is van een negatief effect, dan wordt er in het ontwerp van de kadeophoging rekening mee gehouden, dit in afstemming met de Gasunie. Er wordt in dit geval een lichter ophoogmateriaal toegepast voor de kadeophoging of er wordt een permanente overkluizing aangebracht waarmee de leidingen worden beschermd tegen de extra belasting. In de praktijk zal van beide maatregelen weinig zichtbaar zijn. Dit omdat beide oplossingen zoveel mogelijk worden weggewerkt in het kadeprofiel. Voor de andere maatregelen zijn geen raakvlakken met de Gasunieleidingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.9922.TAMOnlanden-ON01_0014.png"

Figuur 4-12: Kruising gasleiding met kadeophogingen

15.3 Aanpassen gemaal Sandebuur

Bij gemaal Sandebuur wordt vooruitlopend op een definitieve capaciteitsverruiming een tijdelijke capaciteitsverruiming (zoals het plaatsen van een tijdelijke extra pomp) doorgevoerd voor de extra waterbergingscapaciteit in De Onlanden in gebruik wordt genomen.

15.4 Verhogen capaciteit overige gemalen

Indien gemalen buiten De Onlanden aangepast moeten worden om de extra hoeveelheid water uit De Onlanden af te kunnen voeren, vinden deze aanpassingen plaats tijdens de optimalisatie van De Onlanden.

Aanpassingen aan de gemalen zijn uitgevoerd voor de extra waterbergingscapaciteit in De Onlanden in gebruik wordt genomen.

Aanpassingen aan gemalen bestaan uit het vervangen van pompen.

Waar een uitstroomwerk onder water komt te staan door optimalisatie van De Onlanden wordt de ontluchting van het pomphuis zodanig aangepast dat het ontluchtingspunt boven het waterpeil komt te liggen.

Hoofdstuk 5 Uitvoering project

In voorliggend hoofdstuk is omschreven welke tijdelijke maatregelen nodig zijn om het werk uit te voeren.

Artikel 16 Tijdelijke maatregelen

Werkzaamheden en afstemming met terreinbeherende organisaties

De planning van de werkzaamheden wordt nauw afgestemd met de terreinbeherende organisaties. Dit om raakvlakken en/of knelpunten met hun beheerwerkzaamheden en andere werkzaamheden te voorkomen. De werkzaamheden worden tevens afgestemd met de wegbeheerders.

Werkzaamheden en volgordelijkheid

De werkzaamheden vinden in principe in onderstaande volgorde plaats:

  • Informeren van de omgeving over de werkzaamheden.
  • Conditionering van het terrein (bijvoorbeeld het verwijderen van obstakels, maaien van het werkterrein, verleggen/verwijderen bestaande voorzieningen zoals kabels en leidingen, maaien van het terrein en het afdammen van te dempen sloten).
  • Voorbereiding werkzaamheden door aanvoer van materiaal en materieel, (tijdelijke) wegafsluitingen, mitigerende maatregelen flora en fauna, aanbrengen overige tijdelijke maatregelen, etc.
  • Uitvoeren werkzaamheden: realiseren stuwen, realisatie natuurmaatregelen, ophogen kades en andere werkzaamheden die nodig zijn voor de optimalisatie van De Onlanden.
  • Opruimen werkterreinen en terrein herstellen.

Werkzaamheden met risico voor de kerende functie

Werkzaamheden met risico voor de kerende functie van de regionale keringen worden uitgevoerd buiten het 'stormseizoen' van 1 oktober tot 1 april. Voor zover uitvoering toch (deels) in het stormseizoen plaatsvindt zullen daarbij aanvullende maatregelen worden genomen die een verhoogd veiligheidsrisico voorkomen.

Werkzaamheden in relatie tot flora en fauna

Er wordt gewerkt conform een ecologisch werkprotocol waarin de voorwaarden t.a.v. de uitvoering om schade aan flora en fauna te voorkomen zijn verwerkt. Dit protocol is afgestemd op de kwetsbare periodes van betreffende soorten. Waar werken met het protocol niet mogelijk is worden mitigerende maatregelen getroffen, zoals het afvangen van diersoorten en het tijdelijk ongeschikt maken van het werkterrein of tijdelijke maatregelen zoals het afzetten van de werkterreinen voor fauna met tijdelijke schermen. De aannemer dient zich hieraan te houden.

Werkzaamheden en hinder en schade voorkomen

Ten aanzien van de veiligheid en het voorkomen van hinder en schade worden in ieder geval de volgende maatregelen getroffen:

  • In de uitvoering worden rijplaten en rijschotten gebruikt om insporing en structuurbederf te voorkomen.
  • Alle rijroutes worden na uitvoering weer hersteld.
  • Het functioneren van de waterhuishouding moet worden geborgd door vernauwingen van watergangen te voorkomen.
  • Tijdens de realisatie worden plaatselijk verkeersmaatregelen getroffen. Wegen en paden worden in overleg met de wegbeheerder tijdelijk afgesloten. De omgeving wordt hier van tevoren over geïnformeerd door dit met borden aan te geven.
  • De aannemer richt op een nader te bepalen plek een werkterrein in voor materieel- en materiaalopslag, bouwkeet, gronddepot, etc).
  • Open ontgravingen en bouwputten worden afgezet met hekken.
  • Bereikbaarheid van woningen en percelen blijft geborgd, al dan niet door voorzieningen te treffen. Indien dit tijdelijk niet mogelijk is wordt dit van tevoren afgestemd met de betreffende eigenaar.
  • Voor de uitvoering van de beide stuwen nabij de Hooiweg dient een tijdelijke bouwkuip gerealiseerd te worden om de stuwen in den droge te kunnen plaatsen. De bouwkuip moet tijdelijk bemalen worden, waarbij onderzocht wordt op welke wijze en met welke capaciteit dit kan om schade aan bestaande inrichtingselementen, zoals de Hooiweg, te voorkomen.
  • De stuwen worden niet gelijktijdig gebouwd, zodat de waterafvoer geborgd blijft.

Artikel 17 Gedoogplicht

Indien minnelijk overleg over het tijdelijk gebruik van gronden niet tot overeenstemming leidt, kan het waterschap besluiten om voor de uitvoering van werken aan waterstaatswerken de gedoogplicht op te leggen. Indien van toepassing zal hiervoor de schadevergoeding conform landelijke wetgeving en het beleid van waterschap Noorderzijlvest worden toegekend (zie verder in hoofdstuk 12 van de motivering).

Hoofdstuk 6 Voorkomen en/of beperken van nadelige gevolgen van het project

Er worden maatregelen getroffen om nadelige gevolgen van het project te voorkomen en/of beperken. Het gaat om de volgende maatregelen:

Artikel 18 Natuur: gebieds- en soortenbescherming

Om schade aan natuur te voorkomen moeten tijdens de uitvoering in de werkwijze rekening gehouden worden met bestaande natuurwaarden, concreet door volgens onderstaande randvoorwaarden het werk uit te voeren:

  • a. Wanneer verlichting noodzakelijk is om de werkzaamheden veilig uit te kunnen voeren, wordt deze zo geplaatst dat uitstraling naar de omgeving zo veel mogelijk wordt voorkomen.
  • b. De oevers van de te dempen of te vergraven delen van sloten en andere terreindelen die tijdens de uitvoering worden vergraven of gebruikt, worden ruim voor uitvoering van de werkzaamheden buiten de gevoelige periode kort gemaaid zodat de aanwezige dieren deze locaties zo veel mogelijk verlaten. Uitvoering vindt vervolgens plaats voordat de vegetatie weer is zo ver is gegroeid dat opnieuw dekking wordt geboden.
  • c. Watergangen worden gedempt in de minst gevoelige periode, dat wil zeggen buiten de periode dat voortplanting van amfibieën plaatsvindt en dat zich in het water nog onvolledig gemetamorfoseerde larven bevinden.
  • d. Bij het dempen of verondiepen van watergangen wordt één kant op gewerkt, waarbij richting open water wordt gewerkt zodat waterorganismen zo veel mogelijk voor het werk uit kunnen vluchten. Het bodemmateriaal wordt voorafgaand aan de demping op land gebracht en gecontroleerd op de aanwezigheid van vissen en andere waterdieren, met bijzonder aandacht voor de grote modderkruiper. Aangetroffen dieren worden in de directe omgeving in geschikt water en buiten de invloedszone van de werkzaamheden uitgezet.
  • e. Bij het uitvoeren van werkzaamheden op land, zoals ophoogwerkzaamheden, wordt steeds één kant op gewerkt, zodat dieren voor de werkzaamheden uit kunnen wegvluchten.
  • f. Graafwerkzaamheden in potentieel winterbiotoop van amfibieën worden buiten de periode van winterrust uitgevoerd.
  • g. Voor uitvoering van de werkzaamheden wordt een veldscan uitgevoerd door een ter zake deskundig ecoloog. Daarbij wordt onder meer vastgesteld of nog broedende volgens aanwezig zijn of dat sprake is van andere omstandigheden waarmee tijdens de uitvoering van de werkzaamheden rekening moet worden gehouden.
  • h. Voorafgaande aan de uitvoering van de werkzaamheden zal een ecologisch werkprotocol (EWP) worden opgesteld. Dat is in dit stadium nog niet mogelijk omdat nog niet goed bekend is op welke wijze de werkzaamheden zullen worden uitgevoerd. Bovenstaande genoemde maatregelen zullen in ieder geval onderdeel van het EWP moeten uitmaken. In het op te stellen ecologisch werkprotocol worden bovenstaande maatregelen om negatieve effecten te voorkomen nader uitgewerkt, alsmede wordt per soort aangegeven wanneer de gevoelige periodes zijn waarmee rekening gehouden moet worden.
  • i. Werkzaamheden worden niet uitgevoerd tot de onder g bedoelde veldscan plaats heeft gevonden en het onder h bedoelde ecologisch werkprotocol goedgekeurd is door het bevoegd gezag voor natuurbescherming.

Voor de beheerfase gelden de volgende uitgangspunten voor het gebruik van de Hooiweg stuwen om negatieve effecten aan natuur te voorkomen:

  • Het natuurlijke systeem, waarbij het gebied natuurlijk volloopt (meebewegende boezem), zoals het gebied in de huidige situatie functioneert blijft ten allen tijden in stand. De alternatieven dragen enkel bij aan het realiseren van een aanvullende gestuurde berging en mogen het huidig functioneren van het gebied als waterbergingsgebied en natuurgebied niet significant negatief beïnvloeden. Voor de werking van de stuwen nabij de Hooiweg/Matsloot wil dit zeggen dat de stuwen onder normale omstandigheden hetzelfde moeten functioneren als nu het geval is. Onder normale omstandigheden ligt de klep en de bodem van de stuwbak op leggerdiepte en vormt daarmee geen obstakel voor de water aan- en afvoer. Wanneer de waterstand een hoogte bereikt van -0,20 m NAP en de gestuurde extra waterberging van De Onlanden noodzakelijk is om de waterveiligheid te borgen bij optreden van een T25 situatie dan worden de stuwen opgezet tot +0,18 m NAP om het water vast te houden in het gebied. Zo wordt een waterstand van +0,18 m NAP gerealiseerd.
  • Onder reguliere omstandigheden (buiten de inzet van de gestuurde waterberging bij een T25-situatie) zijn de stuwen nabij de Hooiweg/Matsloot passeerbaar voor fauna in het gebied.

Artikel 19 Inundatie en bebouwing

Plaatselijk is rondom bebouwing sprake van een negatief effect door hogere grondwaterstanden/inundatie als gevolg van inzet van de gestuurde waterberging. Om dit te voorkomen worden onderstaande maatregelen uitgevoerd. De maatregelen moeten uitgevoerd zijn alvorens de waterberging ingezet mag worden.

  • Plaatsing van een noodpomp bij inzet van de gestuurde berging om effecten op grondwaterstanden langs de Noordseloop (watergang nabij Noordsepad Peize) te beperken.
  • Aanbrengen van (aanvullende) drainage of randsloten voor voldoende afvoercapaciteit bij de Stenhorstdijk.
  • Voldoende afvoercapaciteit creëren in deelgebied Sandebuur door aanpassing van het gemaal om negatieve effecten door hogere grondwaterstanden te voorkomen. Indien dit niet tijdig uitgevoerd wordt voor inzet van de extra waterberging wordt tijdelijk een noodpomp ingezet.
  • Indien nodig het aanpassen van bestaande gemalen om wateroverlast voor achterliggende polders te mitigeren. Hiertoe wordt nader onderzoek verricht door het waterschap. Indien dit nodig is worden de pompen in de gemalen vervangen voor een pomp met een hogere capaciteit.
  • Bij de Roderwolderweg wordt nader onderzocht of de waterafvoer aangepast kan worden om negatieve effecten uit te sluiten. Indien dit niet haalbaar is worden passende maatregelen getroffen om voldoende drooglegging rondom de woningen te garanderen, zoals drainage of watergangen.
  • Bij Moleneind 1 wordt de kade rondom het perceel opgehoogd of wordt het perceel onder bemaling van de Weehorst gebracht om negatieve effecten als gevolg van inundatie uit te sluiten.

Artikel 20 Inundatie en bereikbaarheid

De bereikbaarheid van particuliere woningen en de hoogspanningsmasten moet geborgd blijven. Plaatselijk moeten toegangswegen daarom opgehoogd worden. Voor andere wegen geldt dat deze afgezet worden bij inzet van de berging. Het verkeer zal in dit geval omgeleid worden via alternatieve routes. Concreet gaat het om de volgende wegen waar fysieke ingrepen nodig zijn:

  • In overleg met de gemeente worden maatregelen uitgewerkt om de water sneller uit de fundering van de Hooiweg bij inzet van de waterberging te borgen. Door het water in het weglichaam versneld af te voeren kan de Hooiweg eerder worden belast na inzet van de berging. Technische oplossingen zoals aanbrengen van drainagebuizen zijn hiervoor voor de hand liggende oplossingen.
  • De Hooiweg blijft bij inzet van de extra waterberging voor fietsers wel bereikbaar.
  • Ophogen van de toegangsweg naar de Zanddijk zodat de particuliere woning bereikbaar blijft bij inzet van de berging.
  • Ophogen van de toegangswegen naar de mastvoeten van de hoogspanningsmasten van TenneT en Gasunie zodat deze bereikbaar blijven.

Daarnaast moeten enkele wegen, ten behoeve van veiligheid, tijdelijk dichtgezet worden bij inzet van de gestuurde berging. Afspraken over het afsluiten van wegen en de communicatie daaromheen, worden vastgelegd in een op te stellen protocol en worden niet in dit projectbesluit geregeld. Paragrafen 7.10.1 en 7.6 van de motivering gaan hier verder op in.

afbeelding "i_NL.IMRO.9922.TAMOnlanden-ON01_0015.png"

Figuur 6-1: Afzettingen van wegen bij inzet van de gestuurde berging

Artikel 21 Landschap, archeologie, cultuurhistorie en aardkundige waarden

Om de effecten op landschap, cultuurhistorie, archeologie en aardkundige waarden te beperken is gekeken om de werkzaamheden zoveel mogelijk te optimaliseren ten aanzien van het benodigde ruimtegebruik en situering. Concreet zijn de volgende optimalisaties doorgevoerd om de nadelige gevolgen te beperken danwel volledig op te heffen:

  • Waar mogelijk worden ontgravingen buiten bestaande archeologische en aardkundige behoudenswaardige waarden gelegd, om zoveel mogelijk de waarden in-situ (in de bodem) te behouden. Hiervoor moet nog nader onderzoek gedaan naar de aanwezigheid van archeologische en aardkundige waarden, en indien nodig worden de ontgravingen hierop aangepast. Indien de ontgravingen niet aangepast kunnen worden, worden deze onder archeologische begeleiding uitgevoerd en worden de archeologische vondsten bewaard in het provinciaal depot.
  • Er wordt gewerkt conform de aanbevelingen uit de archeologische onderzoeken welke als bijlagen zijn toegevoegd aan het MER.
  • Het grondwerk (kade ophogingen) wordt op zodanige wijze uitgevoerd dat dit aansluit bij de bestaande situatie, dit door de ophogingen met flauwe taluds vergelijkbaar als de bestaande taluds uit te voeren. Dit om de effecten op landschap en cultuurhistorie te minimaliseren.
  • Bij de haven Roderwolde wordt met de ophoging rekening gehouden met de cultuurhistorische waarden van de haven en de molen Roderwolde door te werken conform Noordenveldse Kwaliteitsgids.

Artikel 22 Effecten op de bodemkwaliteit

De kades en natuurmaatregelen worden gerealiseerd met plaatselijk gewonnen grond en wanneer dat niet mogelijk is met aan te voeren grond welke voldoet aan de achtergrondwaarde van het gebied.

Artikel 23 Effecten op de waterberging

De waterberging welke verloren kan gaan door het dempen van sloten en aanbrengen van vluchtheuvels dient in hetzelfde gebied gecompenseerd te worden. Deze compensatie vindt plaats door te plaggen in het projectgebied en door de sloten te verbreden.

Er vindt een verlies aan waterberging plaats indien er grond wordt aangevuld onder het operationeel streefpeil:

  • T.p.v. Langameer is dit -0,83 m NAP (peilgebied Onlanden).
  • T.p.v. Eelderdiep Midden gebied is dit -0,70 m NAP (peilgebied Gouw).
  • T.p.v. Eelderdep Middengebied (oostzijde Drentsedijk) is dit -0,50 m NAP (peilgebied Wering).

Uit het ontwerp blijkt dat op de locaties waar grond wordt aangevuld het huidige maaiveld hoger ligt dan bovengenoemde streefpeilen. Aangezien op alle locaties de aan te vullen grond boven het waterpeil ligt vindt er geen verlies van waterberging plaats.

Daarnaast is gekeken wat de hoeveelheid extra te realiseren waterberging is op basis van een 3D-model. Hieruit blijkt dat door de ontgravingen er netto meer bergend vermogen wordt gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.9922.TAMOnlanden-ON01_0016.png"

Figuur 6-2: Streefpeil Langmameer (links) en Eelderdiep

Artikel 24 Effecten op huidige kabels en leidingen

Effecten als gevolg van de hogere bovenbelasting op de Gasunieleidingen worden berekend. Indien hieruit een negatief effect blijkt wordt hier in het ontwerp van de kadeophoging rekening gehouden, dit in afstemming met de Gasunie. Dit wordt gedaan door het toepassen van een lichter ophoogmateriaal voor de kadeophoging of het toepassen van een permanente overkluizing waarmee de leidingen worden beschermd tegen de extra belasting. Hiermee worden negatieve effecten gemitigeerd.

Artikel 25 Maatregelen met betrekking de veiligheid en het voorkomen van hinder en schade

Ten aanzien van de veiligheid en het voorkomen van hinder en schade worden in hoofdlijnen de volgende maatregelen getroffen:

  • Er worden rijplaten en rijschotten gebruikt om insporing en structuurbederf te voorkomen als de terreinomstandig zodanig zijn dat er als gevolg van de werkzaamheden insporing en structuurbederf ontstaat. Alle rijroutes worden na uitvoering weer hersteld.
  • De waterhuishouding dient geborgd te blijven.
  • Er mag geen schade aan bestaande archeologische, aardkundige, cultuurhistorische of landschappelijke waarden plaatsvinden als gevolg van de uitvoering. Indien nodig (dit moet blijken uit aanvullende onderzoeken) worden plaatselijk werkzaamheden uitgevoerd onder archeologische begeleiding.
  • Plaatselijk worden verkeersmaatregelen getroffen en waar nodig wordt de weg tijdelijk afgesloten. Dit wordt ten allen tijden overlegd met de wegbeheerder van de betreffende gemeente. Indien nodig worden plaatselijk fiets- en wandelpaden tijdelijk afgesloten om een veilige uitvoering te garanderen. De omgeving wordt hierover geïnformeerd. Op welke wijze men geïnformeerd wordt, zal afhangen van de impact van de maatregel(en) op de betrokkene (bijv. perceeleigenaar, overige omwonenden, gebruikers van het gebied).
  • De aannemer richt een werkterrein in voor materieel- en materiaalopslag, bouwkeet, gronddepot, etc) op een nader te bepalen plek.
  • Open ontgravingen en bouwputten worden afgezet met hekken op zodanige wijze dat er buiten werktijden niemand bij kan komen.
  • Bereikbaarheid van woningen en percelen blijft zoveel mogelijk geborgd, indien dit tijdelijk niet mogelijk is wordt dit van tevoren afgestemd met de betreffende eigenaar.
  • Geen aanvoer van materiaal en materieel door woonwijken en dorpscentra. Aanvoerroutes worden vooraf afgestemd met de wegbeheerder.
  • Wegen worden schoongehouden.
  • Werkzaamheden vinden plaats op werkdagen tussen 07:00 en 17:00 tenzij dit niet redelijkerwijs mogelijk is. In dat geval wordt de omgeving geïnformeerd.

Hoofdstuk 7 Integraal projectbesluit

Dit Projectbesluit geldt voor het project Optimalisatie waterberging De Onlanden op grond van artikel 22.16, lid 1 Omgevingswet van rechtswege als omgevingsvergunning voor een aantal activiteiten. In dit hoofdstuk is benoemd welke strijdigheden en afwijkingen mogelijk gemaakt worden met dit Projectbesluit. Ook is aangegeven voor welke activiteiten dit projectbesluit geldt als omgevingsvergunning op grond van artikel 5.52 lid 2, onder a Omgevingswet, gelet op de voorziene maatregelen zoals genoemd onder hoofdstuk 3 , en onder welke voorschriften de genoemde activiteiten uitgevoerd worden.

Artikel 26 Strijdigheden en afwijkingen

Bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet hebben gemeenten nog geen omgevingsplan dat aan alle regels uit de wet en diens uitvoeringsregelgeving voldoet. Daarom is in het overgangsrecht (artikel 22.16 Omgevingswet) voorzien dat het projectbesluit de regels van het omgevingsplan nog niet hoeft te wijzigen, maar dat het voor zover dit projectbesluit in strijd is met het omgevingsplan, geldt als een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit. De voorziene maatregelen van het project zijn in sommige gevallen strijdig met het omgevingsplan. De strijdigheden zijn hieronder opgesomd. In de motivering zijn de strijdigheden verder toegelicht. Zie voor meer informatie (zie hoofdstuk 6 van de motivering).

Het projectbesluit moet als dit het omgevingsplan wijzigt of afwijkt van het omgevingsplan voldoen aan een evenwichtige toedeling van functies aan locaties (artikel 5.53, lid 1 Omgevingswet). Evenwichtig toedelen van functies aan locaties, impliceert een locatiegerichte benadering waarbij de schaarse ruimte binnen de fysieke leefomgeving op een zo goed mogelijke wijze wordt verdeeld, ingericht en benut. Deze taak ligt primair bij gemeenten, maar dient als vereiste ook in acht te worden genomen bij het door provincie vaststellen van projectbesluiten. Lokale en bovenlokale belangen die spelen in een gebied werken daarmee door tot het projectbesluit. Er gelden met het oog op de evenwichtige toedeling van functies aan locaties instructieregels vanwege het rijk en de provincie:

  • Hoofdstuk 9 van het Bkl regelt welke instructieregels van rijkswege van toepassing zijn op het projectbesluit. In hoofdstuk 6 van de motivering is het resultaat van deze toetsing opgenomen.
  • Hoofdstuk 3 van de omgevingsverordening provincie Drenthe geeft aan, aan welke kernkwaliteiten getoetst moet worden. In hoofdstuk 6 van de motivering is het resultaat van deze toetsing opgenomen.

Sommige voormalige bestemmingsplannen stellen vergunningplichten voor bepaalde activiteiten in. Deze vergunningplichten zijn geen strijdigheden. De vergunningen zijn geïntegreerd in het projectbesluit. In de motivering is uiteengezet waarom de vergunningen op grond van de regels uit de omgevingsplannen verleend zijn.

Omgevingsplannen

In de tabel hieronder is aangegeven welke werkzaamheden strijdig zijn met welke functies van de omgevingsplannen.

Tabel 7-1: Strijdigheden omgevingsplannen

Deel omgevingsplan   Strijdig met functie   Activiteiten  
Bestemmingsplan
Buitengebied Noordenveld  
'Waterstaat – Waterbergingsgebied' inrichtingsplannen 'Inrichtingsplan waterberging-natuur Roden/Norg' en/of het inrichtingsplan 'Inrichtingsplan Herinrichting Peize':   Verhogen van kades tot meer dan 1,5 meter boven NAP.
Verhogen van kades tot meer dan 1,5 meter boven maaiveld.
Vervangen van vaste drempels door stuwen.
Verandering van waterpeilen tot waterpeilen die niet voorgeschreven zijn in de inrichtingsplannen.  
Bestemmingsplan 'Buitengebied Noordenveld - veegplan'
 
'Waterstaat – Waterbergingsgebied' inrichtingsplannen 'Inrichtingsplan waterberging-natuur Roden/Norg' en/of het inrichtingsplan 'Inrichtingsplan Herinrichting Peize':   Verhogen van kades tot meer dan 1,5 meter boven NAP.
Verhogen van kades tot meer dan 1,5 meter boven maaiveld.
Vervangen van vaste drempels door stuwen.
Verandering van waterpeilen tot waterpeilen die niet voorgeschreven zijn in de inrichtingsplannen.  
Bestemmingsplan 'Kleine Kernen Noordenveld'   Geen    
Bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Peize'   Geen    
Beheersverordening 'Herziening Woonwijken Peize'   'Verkeer'   Het ophogen van gronden expliciet toe te staan.  
Bestemmingsplan Buitengebied Tynaarlo
 
'Agrarisch - 1'   Realiseren en gebruiken van nieuw waterbergingsgebied buiten de dubbelbestemming 'Waterstaat – Waterberging', waarbij dit nieuwe gebied ter plaatse van de rode arcering op figuur 7-1 komt te liggen.  
Bestemmingsplan Buitengebied Tynaarlo
 
'Natuur'   Realiseren van nieuw waterbergingsgebied in de bestemming 'Natuur', waarbij dit nieuw gebied ter plaatse van de rode arcering op figuur 7-1 komt te liggen.  
Bestemmingsplan Buitengebied Tynaarlo
 
'Waterstaat – Waterberging'   Realiseren van nieuw waterbergingsgebied buiten de bestemming 'Waterstaat – Waterberging', waarbij dit nieuw gebied ter plaatse van de rode arcering op figuur 7-1 komt te liggen.  
Bestemmingsplan Buitengebied Tynaarlo
 
'Waterstaat – Waterberging'   Het uitvoeren van activiteiten in strijd met het inrichtingsplan 'inrichtingsplan 'Inrichtingsplan Herinrichting Peize':
Verhogen van kades tot meer dan 1,5 meter boven maaiveld.
Verandering van waterpeilen tot waterpeilen die niet voorgeschreven zijn in de inrichtingsplannen.
 
Bestemmingsplan 'Buitengebied Tynaarlo, partiële herziening'   Geen    

afbeelding "i_NL.IMRO.9922.TAMOnlanden-ON01_0017.png"

Figuur 7-1: Uitbreiding van de waterberging op gronden tussen de oranje lijnen aan de onderkant van het figuur (indicatieve locatie)

Verantwoording planologische afwijkingen

In de motivering van dit projectbesluit is uiteengezet waarom de afwijkingen van de omgevingsplannen van de gemeenten Noordenveld en Tynaarlo die met dit projectbesluit toegestaan worden leiden tot een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Samengevat zijn de redenen waarom er sprake is van deze evenwichtige toedeling van functies aan locaties als volgt:

  • In De Onlanden behouden waterberging en natuur beiden hun gelijkwaardige functie. De extra ruimte voor waterberging wordt namelijk vooral in het verticale vlak gebonden door het waterpeil te verhogen tot +0,18 m NAP. Het vergroten van de waterbergingscapaciteit is nodig als gevolg van veranderingen in neerslagpatronen door klimaatverandering, waarbij deze extra waterbergingscapaciteit vooral ingezet zal worden in perioden van extreme regenval. De verhoging van het waterpeil vindt zodanig plaats dat natuurwaarden er niet onevenredig onder lijden.
  • Over het voornemen heeft participatie plaatsgevonden (zie hoofdstuk 11 van de motivering) en één van de elementen die voortkwam uit de participatie was een idee om in De Onlanden het natuurbelang nog verder te verenigen met het waterbelang. Dit idee is bestuurlijk bekrachtigd, onderzocht in het MER en vastgelegd met dit projectbesluit.
  • Optimalisatie van De Onlanden past in het beleid van het Rijk, de provincie Drenthe, de gemeenten Noordenveld en Tynaarlo, en het Waterschap Noorderzijlvest. Hoofdstuk 6 van de motivering licht toe waarom het voornemen in het beleid past. Het provinciaal belang dat dit projectbesluit dient is samengevat in paragraaf 1.4 van de motivering.
  • In principe blijft het waterbergingsgebied functioneren zoals het ook voor het nemen van dit projectbesluit functioneerde, maar wordt de bergingscapaciteit vergroot tot 12,7 miljoen kubieke meter water. De effecten van het vergroten van deze bergingscapaciteit zijn uiteengezet in het MER en hoofdstuk 7 van de motivering. Op hoofdlijnen is er sprake van effecten die vooral optreden in de realisatiefase. Deze effecten worden door het nemen van maatregelen zoveel mogelijk beperkt en zijn tijdelijk van aard. Maatregelen worden ook genomen om effecten die tijdens het gebruik van de waterberging op kunnen treden te beperken. Hoofdstuk 7 van de motivering licht deze maatregelen toe en verantwoordt waarom bepaalde effecten ook na het nemen van maatregelen niet weggenomen kunnen worden. De regels in de bestemmingsplannen waar het voornemen strijdig mee is, beschermen juist dit waterbelang of de belangen in de vorm van natuur, landschap, cultuurhistorie en archeologie.
  • Door middel van voorschriften in dit projectbesluit worden onevenredige effecten op deze belangen voorkomen. Voor het overige geldt dat strijdigheden ontstaan doordat afgeweken wordt van de voorgeschreven inrichting van De Onlanden en als gevolg van een beperkte uitbreiding van het waterbergingsgebied. Voor deze afwijkingen geldt dat de effecten onderzocht zijn in het MER en dat de afwijkingen het bestaande gebruik en de bestaande planologische mogelijkheden in De Onlanden niet beperken. Paragraaf 6.8 en hoofdstuk 7 in de motivering lichten in meer detail toe waarom er sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

Integraal projectbesluit

In de tabel hieronder is aangegeven voor welke voorziene maatregelen dit projectbesluit geldt als een omgevingsvergunning en op basis van welk artikel dit is.

Tabel 7-2: Activiteiten waarvoor projectbesluit als omgevingsvergunning fungeert

Regelgeving   Benodigde vergunning   Strijdige werkzaamheden  
Natura 2000-activiteit   Geen   Er is geen sprake van een Natura 2000-activiteit waarvoor een vergunning op grond van de Omgevingswet nodig is.  
Provinciale omgevingsverordening en art. 5.1 lid 2 onder g Ow. En het Bal   Omgevingsvergunning flora- en fauna-activiteit (zie paragraaf 6.2)   De uitvoering van de werkzaamheden leidt – ondanks mitigerende maatregelen – tot overtreding van de verbodsbepalingen ten aanzien van een aantal beschermde soorten.  
Waterschapsverordening en
art. 5.3 Ow  
Omgevingsvergunning waterschapsverordening (zie paragraaf 6.3)   Activiteiten in beperkingengebieden
Wijzigen peilen t.b.v. gestuurde berging  
Regels m.b.t. ruimtelijk bouwen van de gemeenten Noordenveld en Tynaarlo, en art. 5.1, lid 1, sub a Ow   Omgevingsvergunning voor ruimtelijk bouwen (zie paragraaf 6.4 )    
Regels m.b.t. kabels & leidingen van de gemeenten Noordenveld en Tynaarlo, en art. 5.1, lid 1, sub a Ow.   Omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit m.b.t. kabels en leidingen (zie paragraaf 6.5)   Graafwerk in openbare gronden t.b.v. kabels- en leidingen
 
Regels van de gemeenten Noordenveld en Tynaarlo, en art. 5.1, lid 1, onder a Ow   Omgevingsvergunning voor een beperkingengebiedactiviteit met betrekking tot een hoogspanningsverbinding (omgevingsplanactiviteit) (zie paragraaf 6.6)   Werken nabij hoogspanning (Tennet)  
Regels m.b.t. aanleggen van de gemeenten Noordenveld en Tynaarlo, en art. 5.1, lid 1, sub a Ow
 
Omgevingsvergunning voor de verrichten-van-werken-en-werkzaamhedenactiviteit (zie paragraaf 6.7 )   Diverse maatregelen  

Artikel 27 Flora- en fauna-activiteit (soortenbescherming)

Op basis van het Bkl is rekening gehouden met de vereisten op economisch, sociaal en cultureel gebied. Ook zijn de regionale en lokale bijzonderheden meegenomen in de overweging, zoals in paragraaf 7.7 van de motivering is weergegeven. De flora- en fauna-activiteit wordt op basis van de wettelijke en beleidsmatige regels verleend. De gunstige staat van instandhouding van de betrokken soorten wordt niet aangetast.

Voor het doel van het project is geen andere bevredigende oplossing beschikbaar waarbij minder negatieve effecten op de beschermde soorten optreden. Daarnaast is er een wettelijk belang om de negatieve effecten te rechtvaardigen.

Gezien het belang van het project om het werk te kunnen realiseren onder de voorschriften die opgenomen zijn in paragraaf 6.8 van dit regelingdeel wordt het aanvaardbaar geacht het werk uit te voeren en bestaan er geen overwegende bezwaren tegen de uitvoering.

Artikel 5.1, tweede lid, sub g, van de Omgevingswet bevat een vergunningplicht voor flora-en-fauna-activiteiten. Dit projectbesluit geldt als omgevingsvergunning voor de Flora-en-fauna-activiteit (soortenbescherming) voor:

  • 1. wezel: doden, overtreding Bal 11.54, eerste lid, onder a;
  • 2. waterspitsmuis: doden, overtreding Bal 11.54, eerste lid, onder a;
  • 3. heikikker: verstoren en doden, overtreding Bal artikel 11.46 lid 1, onder a (doden) en b (verstoren);
  • 4. grote modderkruiper: doden, overtreding Bal 11.54, eerste lid, onder a.

Deze activiteit bestaat uit de volgende maatregelen:

  • Plaatsen Stuwen Hooiweg;
  • Aanpassing Doolhofstuw;
  • Ophogen Kades;
  • Te treffen Natuurmaatregelen:
    • 1. Eelderdiep midden;
    • 2. Vluchtheuvels;
    • 3. Langmameer en Nieuwe Weering;
  • Verondiepen watergangen;
  • Maatregelen t.p.v. leidingen Gasunie;
  • Maatregelen t.p.v. TenneT-hoogspanningsmasten;
  • Mitigerende maatregelen wegen en bebouwing;
  • Verhogen capaciteit overige gemalen;
  • Tijdelijke maatregelen;

Artikel 28 Activiteiten op grond van de waterschapsverordening

De Omgevingswet omschrijft in artikel 1.3 het maatschappelijk doel van de wet. De regels in de Waterschapsverordening Waterschap Noorderzijlvest 2023 zijn met het oog op deze maatschappelijke doelstellingen gericht op:

  • 5. voorkoming en waar nodig beperking van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste, in samenhang met;
  • 6. bescherming en verbetering van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen, en;
  • 7. vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen.

Deze doelstellingen vormen in onderlinge samenhang het toetsingskader. Op grond van de onderbouwing in paragraaf 7.6 van de motivering kan worden geconcludeerd dat deze doelen niet worden geschaad.

Gezien het belang van het project om het werk te kunnen realiseren onder de voorschriften die opgenomen zijn in paragraaf 6.8 van dit regelingdeel wordt het aanvaardbaar geacht het werk uit te voeren en bestaan er geen overwegende bezwaren tegen de uitvoering.

Dit projectbesluit geldt als omgevingsvergunning voor de wateractiviteit zoals bedoeld in artikel 5.3 van de Omgevingswet voor de volgende voorziene maatregelen:

  • Verondiepen watergangen (vergunningplichtig op grond van artikel 3.47 van de Waterschapsverordening Noorderzijlvest);
  • Plaatsen stuwen Hooiweg (vergunningplichtig op grond van artikel 3.139 van de Waterschapsverordening Noorderzijlvest);
  • Aanpassing Doolhofstuw (vergunningplichtig op grond van artikel 3.139 van de Waterschapsverordening Noorderzijlvest);
  • Ophogen kades (vergunningplichtig op grond van artikel 3.47 van de Waterschapsverordening Noorderzijlvest);
  • Verhogen capaciteit overige gemalen (vergunningplichtig op grond van artikel 3.51 van de Waterschapsverordening Noorderzijlvest);
  • Tijdelijk wijzigen waterpeil naar +0,18 m NAP bij een T25-situatie (vergunningplichtig op grond van artikel 3.146 van de Waterschapsverordening Noorderzijlvest);
  • Aanbrengen van de hydrologische verbinding Eelderdiep;
  • Overige tijdelijke maatregelen binnen het beperkingengebied.

Artikel 29 Omgevingsplanactiviteit voor bouwactiviteit, ruimtelijk

Het project is getoetst aan de betreffende omgevingsplannen, zoals in paragrafen 6.7 en 6.8 van de motivering is weergegeven. De conclusie is dat het project voldoet aan de ruimtelijke regels uit de omgevingsplannen.

Gezien het belang van het project om het werk te kunnen realiseren onder de voorschriften die opgenomen zijn in paragraaf 6.8 van dit regelingdeel wordt het aanvaardbaar geacht het werk uit te voeren en bestaan er geen overwegende bezwaren tegen de uitvoering.

Artikel 5.1, eerste lid, sub a, van de Omgevingswet bevat een vergunningplicht voor omgevingsplanactiviteiten. Hier kunnen diverse soorten activiteiten onder vallen, waaronder ruimtelijke bouwactiviteiten. Dit projectbesluit geldt als omgevingsvergunning voor de bouwactiviteit, ruimtelijk. Deze activiteit bestaat uit het plaatsen van de stuwen Hooiweg en het aanpassen van de Doolhofstuw.

Artikel 30 Omgevingsplanactiviteit met betrekking tot kabels en leidingen

Voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden (voorheen aanlegvergunning) geldt een vergunningsplicht ter bescherming van kabels en leidingen.

Het project is getoetst aan de betreffende omgevingsplannen, zoals in paragrafen 6.7 en 6.8 van de motivering is weergegeven. De conclusie is dat het project voldoet aan de ruimtelijke regels ter bescherming van kabels en leidingen.

Gezien het belang van het project om het werk te kunnen realiseren onder de voorschriften die opgenomen zijn in paragraaf 6.8 van dit regelingdeel wordt het aanvaardbaar geacht het werk uit te voeren en bestaan er geen overwegende bezwaren tegen de uitvoering.

Artikel 5.1, eerste lid, sub a, van de Omgevingswet bevat een vergunningplicht voor omgevingsplanactiviteiten. Hier kunnen diverse soorten activiteiten onder vallen, waaronder ruimtelijke activiteiten met betrekking tot kabels en leidingen. Dit projectbesluit geldt als omgevingsvergunning met betrekking tot kabels en leidingen, ruimtelijk. Deze activiteit bestaat uit het ophogen van kades ter plaatse van de gasleidingen van de Gasunie.

Artikel 31 Beperkingengebiedactiviteit ten behoeve van werken nabij een hoogspanningsverbinding

Voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden (voorheen aanlegvergunning) geldt een vergunningsplicht ter bescherming een hoogspanningsverbinding.

Het project is getoetst aan de betreffende omgevingsplannen, zoals in paragrafen 6.7 en 6.8 van de motivering is weergegeven. De conclusie is dat het project voldoet aan de ruimtelijke regels ter bescherming van hoogspanningsverbindingen.

Gezien het belang van het project om het werk te kunnen realiseren onder de voorschriften die opgenomen zijn in paragraaf 6.8 van dit regelingdeel wordt het aanvaardbaar geacht het werk uit te voeren en bestaan er geen overwegende bezwaren tegen de uitvoering.

Artikel 5.1, eerste lid, sub a, van de Omgevingswet bevat een vergunningplicht voor omgevingsplanactiviteiten. Hier kunnen diverse soorten activiteiten onder vallen, waaronder activiteiten in het beperkingengebied van een hoogspanningsverbinding (belemmeringenstrook). Dit projectbesluit geldt als omgevingsvergunning voor de beperkingengebiedactiviteit ten behoeve van werken nabij een hoogspanningsverbinding. Deze activiteit bestaat uit het ophogen van toegangswegen en kades nabij de hoogspanningsmasten, alsmede het opzetten van het waterpeil bij een T25-situatie tot +0,18 m NAP.

Artikel 32 Omgevingsplanactiviteit ten behoeve van verrichten-van-werken-en-werkzaamhedenactiviteit

Voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden (voorheen aanlegvergunning) geldt bij heel wat bestemmingen een vergunningsplicht ter bescherming van specifieke waarden of doeleinden (bomen, archeologie, cultuurhistorie, natuur, landschap, waterkering en waterstaatswerk).

Het project is getoetst aan de betreffende omgevingsplannen, zoals in paragrafen 6.7 en 6.8 van de motivering is weergegeven. De conclusie is dat het project voldoet aan de ruimtelijke regels ter bescherming de diverse specifieke waarden of doeleinden (bomen, archeologie, cultuurhistorie, natuur, landschap, waterkering en waterstaatswerk).

Gezien het belang van het project om het werk te kunnen realiseren onder de voorschriften die opgenomen zijn in paragraaf 6.8 van dit regelingdeel wordt het aanvaardbaar geacht het werk uit te voeren en bestaan er geen overwegende bezwaren tegen de uitvoering.

Artikel 5.1, eerste lid, sub a, van de Omgevingswet bevat een vergunningplicht voor omgevingsplanactiviteiten. Hier kunnen diverse soorten activiteiten onder vallen, waaronder het verrichten van werken en werkzaamheden. Dit project geldt als omgevingsvergunning voor het verrichten van werken en werkzaamheden. Deze activiteit bestaat uit de volgende maatregelen:

  • Plaatsen Stuwen Hooiweg;
  • Aanpassing Doolhofstuw;
  • Ophogen Kades;
  • Te treffen Natuurmaatregelen:
    • a. Eelderdiep midden;
    • b. Vluchtheuvels;
    • c. Langmameer en Nieuwe Weering;
    • d. Verondiepen watergangen;
  • Maatregelen t.p.v. leidingen Gasunie;
  • Maatregelen t.p.v. TenneT-hoogspanningsmasten;
  • Mitigerende maatregelen wegen en bebouwing;
  • Ontgrondingen, waaronder aanbrengen van de hydrologische verbinding Eelderdiep;
  • Verhogen capaciteit overige gemalen;
  • Tijdelijke maatregelen.

Artikel 33 Voorschriften

De uitvoering en realisatie van het project is gebonden aan voorschriften. Deze voorschriften werken als gebodsbepalingen. Dat betekent dat de voorschriften verplichtingen opleggen aan degene die een activiteit (zoals aanlegwerkzaamheden) uit gaat voeren. De gebodsbepalingen schrijven in een dergelijk geval bijvoorbeeld voor hoe de werkzaamheden uitgevoerd moeten worden. In andere gevallen stellen de gebodsbepalingen een voorwaarde. In dat geval bepalen zij dat een activiteit pas uitgevoerd mag worden na een bepaalde periode of nadat bepaalde voorafgaande activiteiten (bijvoorbeeld het uitvoeren van onderzoek) uitgevoerd zijn. In het eerste geval is het gebod onvoorwaardelijk: de activiteit moet op de voorgeschreven manier uitgevoerd worden. In het tweede geval is het gebod voorwaardelijk: de activiteit moet uitgevoerd worden nadat iets anders gedaan is/plaatsgevonden heeft. In beide gevallen moet het gebod nageleefd worden.

33.1 Algemeen
  • a. Bouwen vindt plaats volgens de van toepassing zijnde bepalingen uit het Besluit bouwwerken leefomgeving.
  • b. Ten minste twee dagen voor aanvang van de werkzaamheden wordt van die aanvang schriftelijk kennis gegeven aan Gedeputeerde Staten. Maximaal 5 dagen na afloop van de werkzaamheden moet gemeld worden dat de werkzaamheden zijn afgerond.
  • c. Wegen waarover vervoer gaat plaatsvinden worden vooraf en achteraf geïnventariseerd (voor- en na opname). Op basis van de inventarisatie wordt gekeken of de werkzaamheden schade hebben veroorzaakt.
  • d. Beschadigingen aan eigendommen, aangebracht door of vanwege de uitvoering van werkzaamheden, worden door of in opdracht van het bevoegd gezag hersteld op kosten van de opdrachtgever van de werkzaamheden (zie hoofdstuk 12 van de motivering)
  • e. Ter voorkoming van zwerfvuil op en rond de locaties waar werkzaamheden worden verricht moeten vuilcontainers gesloten zijn.
  • f. Werkterreinen worden steeds opgeruimd.
  • g. Na uitvoering van werkzaamheden worden werkterreinen hersteld.
  • h. Op basis van onderstaande bepalingen dienen nog gegevens en bescheiden verstrekt te worden. Hiervoor geldt dat deze uiterlijk 12 weken voor aanvang van de werkzaamheden ingediend worden ter goedkeuring van het genoemde bevoegd gezag. Er mag pas met de bouwwerkzaamheden gestart worden nadat schriftelijk goedkeuring is gegeven.
  • i. De mitigerende maatregelen als bedoeld in paragraaf 15 moeten worden genomen tijdens de uitvoering van dit projectbesluit en duurzaam in stand worden gehouden.
33.2 Maatregelen met betrekking tot uitzetten locaties en peil

Bij het uitzetten van de locatie van een gebouw of bouwwerk en bij het uitzetten van het peil moeten onderstaande maatregelen nageleefd worden:

  • a. De locatie van een bouwwerk wordt uitgezet in overeenstemming met een situatietekening op basis waarvan toestemming is gegeven voor het bouwen van het bouwwerk.
  • b. Het peil en de rooilijnen van een bouwwerken worden gecontroleerd door het bevoegd gezag.
33.3 Maatregelen met betrekking tot bodemingrepen

Bij bodemingrepen moeten onderstaande maatregelen nageleefd worden:

  • a. Bodemingrepen die effect kunnen hebben op archeologische of aardkundige waarden worden uitgevoerd na onderzoek naar aardkundige en archeologische waarden.
  • b. Negatieve effecten van bodemingrepen op aardkundige en archeologische waarden worden, op basis van onderzoek, waar mogelijk voorkomen en beperkt. Bij activiteiten met gevolgen voor archeologische waarden wordt gewerkt conform archeologisch werkprotocol.
  • c. Het college van Gedeputeerde Staten van Drenthe beoordeelt of negatieve effecten op aardkundige en archeologische waarden als bedoeld onder b voldoende voorkomen en beperkt worden.
  • d. Geen aanvoer van materiaal door woonwijken.
  • e. Wegen worden schoongehouden.
  • f. Werkzaamheden vinden plaats op werkdagen tussen 07:00 en 17:00 tenzij in andere situaties waar niet anders kan.
33.4 Waterveiligheid
  • a. Waterkeringen in De Onlanden moeten ook na eventuele aanpassingen voldoen aan de geldende waterveiligheidsnormen.
  • b. De definitieve (constructie)berekeningen en ontwerptekeningen op basis waarvan de waterveiligheid van de toekomstige kade wordt aangetoond moeten ter goedkeuring voorgelegd worden aan Gedeputeerde Staten.
  • c. De definitieve (constructie)berekeningen en ontwerptekeningen op basis waarvan de waterveiligheid van de toekomstige stuwen nabij de Hooiweg en de aanpassingen van de doolhofstuw worden aangetoond moeten ter goedkeuring voorgelegd worden aan Gedeputeerde Staten.
33.5 Water en grondwater
  • a. De waterhuishouding dient tijdens de uitvoering gewaarborgd te blijven.
  • b. Grondwateroverlast op grove, zandige gronden in en nabij het plangebied wordt waar nodig weggenomen door het aanbrengen van drainage en/of het graven van sloten op dan wel nabij de percelen die deze grondwateroverlast ondervinden.
  • c. Op grond van de Waterschapsverordening moet in elke dam een duiker gelegd worden. Het Projectbesluit maakt voor deze locatie mogelijk om hiervan af te wijken op basis van bovenstaande motivatie.
  • d. In het kader van de lozingsactiviteit en grondwateronttrekkingsactiviteit dient er een volledige melding, 4 weken voor de start van werkzaamheden te worden gedaan bij het waterschap Noorderzijlvest.
  • e. De nadere uitwerking van mitigerende maatregelen rondom wegen welke nodig zijn om negatieve effecten te voorkomen worden ter goedkeuring voorgelegd aan Gedeputeerde Staten.
  • f. Mitigerende maatregelen moeten zijn uitgevoerd alvorens de extra waterberging inzet mag worden.
  • g. Indien de aanpassingen aan de gemalen niet tijdig uitgevoerd zijn voor de mogelijke inzet van de waterberging worden tijdelijke pompen bijgeplaatst om alsnog te garanderen dat er voldoende afvoercapaciteit van de gemalen ten tijden van inzet van de waterberging is.
  • h. Negatieve effecten van de tijdelijke bouwkuip t.b.v. de uitvoering van de stuwen nabij de Hooiweg moet voorkomen worden. Het bemalingsadvies waaruit blijkt dat er geen schade ontstaat aan bestaande inrichtingselementen wordt ter goedkeuring voorgelegd aan Gedeputeerde Staten
  • i. De stuwen nabij de Hooiweg mogen niet gelijktijdig worden gebouwd, om de waterafvoer te borgen.
33.6 Landschap, cultuurhistorie, archeologie en aardkundige waarden
  • a. Ontgravingen en andere activiteiten die de bodem roeren in gebieden met archeologische waarden moeten onderzocht worden om te bepalen wat de effecten op die waarden zijn en mogen enkel uitgevoerd worden als:
    • 1. uit archeologisch onderzoek blijkt dat de werkzaamheden archeologische waarden niet aantasten;
    • 2. de uitkomsten van archeologisch onderzoek voorgelegd zijn aan Gedeputeerde Staten van de provincie Drenthe;
    • 3. Gedeputeerde Staten van de provincie Drenthe het onderzoek goedgekeurd hebben.
  • b. Archeologische waarden moeten in situ behouden blijven.
  • c. Indien in situ behoud niet mogelijk blijkt, wordt gewerkt volgens een archeologisch werkprotocol.
  • d. Als er gewerkt wordt conform een archeologisch werkprotocol wordt dit protocol voorafgaand aan de uitvoering van werkzaamheden ter goedkeuring voorgelegd aan Gedeputeerde Staten.
  • e. Werkzaamheden waar een archeologisch werkprotocol als bedoeld onder c voor opgesteld wordt, worden niet uitgevoerd voor het archeologisch werkprotocol goedgekeurd is door Gedeputeerde Staten.
  • f. Indien er bij werkzaamheden archeologische waarden aangetroffen worden, dient dat overeenkomstig de meldingsplicht als bedoeld in artikel 5.10 van de Erfgoedwet onmiddellijk te worden gemeld bij de Gedeputeerde Staten naar gelang de locatie van de vondst.
  • g. Werkzaamheden waarbij archeologische waarden gevonden worden, als bedoeld onder f, worden onmiddellijk gestaakt totdat een archeologisch deskundige heeft bepaald hoe het vervolg van de werkzaamheden uitgevoerd kan worden.
  • h. Archeologische vondsten worden opgeslagen en veilig gesteld in het provinciaal depot.
  • i. Een kade wordt op dezelfde locatie en met een vergelijkbaar profiel als oorspronkelijk versterkt.
33.7 Kabels en leidingen

Voorschriften ten behoeve van Beperkingengebiedactiviteit ten behoeve van werken nabij een hoogspanningsverbinding en Omgevingsplanactiviteit met betrekking tot kabels en leidingen:

  • a. Werkzaamheden worden uitgevoerd nadat aangetoond is dat zij geen negatieve gevolgen voor ondergrondse leidingen hebben.
  • b. Alvorens de werkzaamheden als bedoeld onder a uitgevoerd worden, worden de definitieve (constructie)berekeningen en eventuele ontwerptekeningen op basis waarvan wordt beoordeeld dat er geen nadelige effecten op de kabels en leidingen zijn voorgelegd aan Gedeputeerde Staten.
  • c. Alvorens de werkzaamheden als bedoeld onder a uitgevoerd worden, wordt het advies als bedoeld onder b overgelegd aan Gedeputeerde Staten.
  • d. Voor de uitvoeringswerkzaamheden (bouwwegen, graafwerkzaamheden e.d.) en de aanvullende maatregelen, zoals het dempen van de bermsloten, dient rekening te worden gehouden met- en uitvoering te worden gegeven aan het protocol kabels en leidingen van het waterschap Noorderzijlvest. Daarnaast moet duidelijk zijn dat bermen met kabels en leidingen niet zodanig kunnen uitspoelen dat deze bloot komen te liggen.
33.7.1 Gasleidingen
  • a. Kadeophogingen op locaties die gasleidingen van Gasunie kruizen vinden niet plaats tot de zettingen als gevolg van de bovenbelasting door de kadeophoging berekend is.
  • b. De berekeningen van de zetting als bedoeld onder a worden uitgevoerd op leidingniveau.
  • c. De berekeningen van de zetting als bedoeld onder a worden ter advisering voorgelegd aan Gasunie, waarbij Gasunie in de gelegenheid wordt gesteld om te bepalen of de spanningen als gevolg van zettingen toelaatbaar zijn.
  • d. Bij een negatief advies van Gasunie over de zetting wordt gebruik gemaakt van een lichter ophoogmateriaal of overkluizing teneinde de zetting te reduceren tot een voor niveau waarbij geen ontoelaatbare spanningen in de leidingen ontstaan, zulks ter beoordeling door Gasunie.
  • e. De assets van Gasunie moeten bereikbaar blijven bij de maximale hoogwaterstand in De Onlanden, zijnde +0,18 m NAP.
  • f. De wijze waarop de assets als bedoeld onder e bereikbaar worden gehouden wordt ter advisering voorgelegd aan de Gasunie.
  • g. Alvorens de werkzaamheden als bedoeld onder a uitgevoerd worden, wordt het advies als bedoeld onder c en f overgelegd Gedeputeerde Staten van de provincie Drenthe.
33.8 Hoogspanningsmasten
  • a. Wegen die van en naar hoogspanningsmasten van TenneT in De Onlanden leiden worden opgehoogd tot 30 cm boven het niveau van de maximale hoogwaterstand in De Onlanden, zijnde +0,18 m NAP.
  • b. Het ontwerp van de ophoging als bedoeld onder a wordt ter advisering voorgelegd aan TenneT.
  • c. Alvorens de werkzaamheden als bedoeld onder k uitgevoerd worden, wordt het advies als bedoeld onder b overgelegd aan Gedeputeerde Staten van de provincie Drenthe.
  • d. Assets van TenneT moeten bereikbaar blijven bij de maximale hoogwaterstand in De Onlanden, zijnde +0,18 m NAP.
  • e. De wijze waarop de assets als bedoeld onder d bereikbaar worden gehouden wordt ter advisering voorgelegd aan TenneT.
33.9 Infrastructuur en bebouwing
  • a. Indien – ondanks het treffen van de benodigde mitigerende maatregelen (paragraaf 15 en hoofdstukken 5 en 6 ) –schade ontstaat aan aanwezige infrastructuur, (civiele) kunstwerken, woningen, bedrijfspanden, tuinen en erven, door hogere waterstanden als gevolg van de inzet van de extra waterberging van De Onlanden, moet die schade worden hersteld dan wel worden vergoed door de initiatiefnemer waterschap Noorderzijlvest volgens de daarvoor bestemde beleid en wetgeving.
  • b. Als bij de inzet van de extra waterberging van De Onlanden wegen/paden onder water komen te staan mag dit niet ten koste gaan van de verkeersveiligheid. In dit geval dienen omleidingen aangegeven te worden in samenspraak met de wegbeheerder.
  • c. De eisen uit het Bouwprotocol gemeente Noordenveld dienen te worden nageleefd in de uitvoering.
  • d. Indien gemalen moeten worden aangepast om de afvoercapaciteit tijdens inzet van de gestuurde berging te borgen mogen deze visueel niet veranderen.
  • e. In afwijking van het bepaalde in 33.1, sub h worden drie weken voor aanvang van bouwactiviteiten tekeningen en berekeningen van constructies overgelegd aan Gedeputeerde Staten.
  • f. Bouwactiviteiten als bedoeld in sub e worden niet uitgevoerd totdat de in sub e bedoelde tekeningen en berekeningen goedgekeurd zijn door Gedeputeerde Staten.
  • g. Bestaande infrastructuur dient beschermd te worden tegen eventuele negatieve effecten.
33.10 Natuur: gebieds- en soortenbescherming
  • a. Wanneer verlichting noodzakelijk is om de werkzaamheden veilig uit te kunnen voeren, wordt deze zo geplaatst dat uitstraling naar de omgeving zo veel mogelijk wordt voorkomen.
  • b. De oevers van de te dempen of te vergraven delen van sloten en andere terreindelen die tijdens de uitvoering worden vergraven of gebruikt, worden ruim voor uitvoering van de werkzaamheden buiten de gevoelige periode kort gemaaid zodat de aanwezige dieren deze locaties zo veel mogelijk verlaten. Uitvoering vindt vervolgens plaats voordat de vegetatie weer is zo ver is gegroeid dat opnieuw dekking wordt geboden.
  • c. Watergangen worden gedempt in de minst gevoelige periode, dat wil zeggen buiten de periode dat voortplanting van amfibieën plaatsvindt en dat zich in het water nog onvolledig gemetamorfoseerde larven bevinden.
  • d. Bij het dempen of verondiepen van watergangen wordt één kant op gewerkt, waarbij richting open water wordt gewerkt zodat waterorganismen zo veel mogelijk voor het werk uit kunnen vluchten. Het bodemmateriaal wordt voorafgaand aan de demping op land gebracht en gecontroleerd op de aanwezigheid van vissen en andere waterdieren, met bijzondere aandacht voor de grote modderkruiper. Aangetroffen dieren worden in de directe omgeving in geschikt water en buiten de invloedszone van de werkzaamheden uitgezet.
  • e. Bij het uitvoeren van werkzaamheden op land, zoals ophoogwerkzaamheden, wordt steeds één kant op gewerkt, zodat dieren voor de werkzaamheden uit kunnen wegvluchten.
  • f. Graafwerkzaamheden in potentieel winterbiotoop van amfibieën worden buiten de periode van winterrust uitgevoerd.
  • g. Voor uitvoering van de werkzaamheden wordt een veldscan uitgevoerd door een ter zake deskundig ecoloog. Daarbij wordt onder meer vastgesteld of nog broedende volgens aanwezig zijn of dat sprake is van andere omstandigheden waarmee tijdens de uitvoering van de werkzaamheden rekening moet worden gehouden.
  • h. Voorafgaand aan de uitvoering van de werkzaamheden zal een ecologisch werkprotocol (EWP) worden opgesteld, met dien verstande dat:
    • 1. mitigerende maatregelen zoals bovengenoemd geconcretiseerd moeten zijn tot soortspecifieke ingrepen die in verschillende stappen van/gebieden in de uitvoering van het project nageleefd moeten worden;
    • 2. gevoelige periode soortspecifiek zijn gemaakt en bepaald is hoe werkzaamheden uitgevoerd moeten worden teneinde soorten in die gevoelige periodes niet te verstoren.
  • i. De mitigerende maatregelen voortvloeiend uit het ecologisch werkprotocol zoals genoemd onder sub h moeten uitgevoerd zijn alvorens gestart kan worden met de uitvoering.
  • j. Werkzaamheden worden niet uitgevoerd tot de onder g bedoelde veldscan plaats heeft gevonden en het onder h bedoelde ecologisch werkprotocol goedgekeurd is door het bevoegd gezag voor natuurbescherming, zijnde Gedeputeerde Staten.
  • k. Door middel van een AERIUS-berekening met de wettelijk voorgeschreven versie van het rekenmodel wordt aangetoond dat werkzaamheden die tot stikstofdepositie kunnen leiden voldoen aan de uitgangspunten zoals gehanteerd in de AERIUS-berekening van 14 maart 2024 met projectnummer 232599046 die als bijlage bij de rapportage 'Voortoets Natura 2000: Stikstofdepositie Optimalisatie waterberging De Onlanden' van Koolstra Advies met rapportnummer 2023-141-09-v0.2 is gevoegd. De voortoets met AERIUS-berekening zijn als bijlage 2 onderdeel van dit projectbesluit.

Tevens gelden de volgende voorschriften voor de beheerfase na aanleg van de maatregelen:

  • l. Het natuurlijke systeem, waarbij het gebied natuurlijk volloopt (meebewegende boezem), zoals het gebied in de huidige situatie functioneert moet ten allen tijde in stand.
  • m. Onder reguliere omstandigheden dienen de stuwen nabij de Hooiweg/Matsloot passeerbaar te zijn voor fauna in het gebied.
33.11 Veiligheid
  • a. Plaatselijk worden verkeersmaatregelen getroffen en waar nodig wordt de weg tijdelijk afgesloten. Indien nodig worden plaatselijk fiets- en wandelpaden tijdelijk afgesloten om een veilige uitvoering te garanderen. Hiervoor wordt een verkeersplan ter goedkeuring voorgelegd aan Gedeputeerde Staten.
  • b. Indien verkeersmaatregelen worden getroffen wordt de omgeving hiervan geïnformeerd De omgeving wordt hierover geïnformeerd. Op welke wijze men geïnformeerd wordt, zal afhangen van de impact van de maatregel(en) op de betrokkene (bijv. perceeleigenaar, overige omwonenden, gebruikers van het gebied).
  • c. Open ontgravingen en bouwputten worden afgezet met hekken op zodanige wijze dat er buiten werktijden niemand bij kan komen.
  • d. Bereikbaarheid van woningen en percelen blijft zoveel mogelijk geborgd, indien dit tijdelijk niet mogelijk is wordt dit van tevoren afgestemd met de betreffende eigenaar.
  • e. Werkzaamheden vinden plaats op werkdagen tussen 07:00 en 17:00 tenzij in andere situaties waar niet anders kan.

Hoofdstuk 8 Flexibiliteit in het besluit

Na de vaststelling van dit projectbesluit kunnen nieuwe en/of verbeterde (kosten)technische inzichten qua ontwerp en/of uitvoering en de noodzakelijke detailuitwerking in de voorbereiding van de realisatie aanleiding geven het ontwerp aan te passen. Om daarvoor ruimte te bieden geeft dit projectbesluit een zekere mate van flexibiliteit.

Artikel 34 Afwijkingen maatvoering

34.1 Omgevingsvergunning afwijken maatvoering
  • 1. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van de maatvoeringseisen in hoofdstuk 4, voor zover deze maatvoeringseisen betrekking hebben op de maatregelen die genoemd zijn in .
  • 2. De afwijkingen van de maatvoeringseisen als bedoeld in werken als volgt:
    • a. horizontaal: in alle richtingen;
    • b. verticaal: alleen omhoog.

Tabel 8.1: Overzicht afwijkingen maatvoering

Maatregel   Beschreven in   Horizontale afwijking   Verticale afwijking  
Lengte klep stuw Hooiweg en stuw zuidelijke slenk, inclusief lengte woelbak en stortebed   3.1.1   -   1 meter  
Breedte klep stuw Hooiweg en stuw zuidelijke slenk   3.1.1   1 meter   -  
Lengte woelbak en stortebed stuw Hooiweg en stuw zuidelijke slenk   3.1.1   2 meter   -  
Toegangsweg vanaf Matsloot naar stuwen   3.1.1   1 meter   -  
Kraanopstelplaats   3.1.1   2 meter   -  
Verharding rondom bedieningskast stuwen Matsloot   3.1.1   1 meter   -  
Hoogte stalen damwand en bordes doolhofstuw   3.1.2   -   0,1 meter  
Lengte klep doolhofstuw   3.1.2   -   0,1 meter  
Dimensionering op te hogen kades   3.1.3   1 meter   0,1 meter  
Breedte en hoogte duiker hydrologische verbinding onder Drentsedijk   3.1.4   1 meter   0,5 meter  
Lengte duiker hydrologische verbinding onder Drentsedijk   3.1.4   2 meter   -  
Breedte drempel met terugslagklep   3.1.4   1 meter   -  
Verticale hoogte slenk   3.2.1   -   0,5 meter  
Horizontale breedte slenk   3.2.1   10 meter   -  
Overhoogte vluchtheuvels   3.2.2   -   0,25 meter  
Ophogen Zanddijk en Woudrustlaan   3.3.1   40 meter   0,15 meter  

Artikel 35 Realiseren slenk

35.1 Omgevingsvergunning realiseren slenk

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het voorschrift uit artikel 33.6 dat in het Eelderdiep een watergang met duiker gerealiseerd wordt om peilvakken te verbinden. De watergang is minimaal noodzakelijk voor het functioneren van de gestuurde waterberging. Echter, is de wens om de hydrologische verbinding te realiseren als brede slenk welke naast de hydrologische verbinding ook de abiotische gradiënten versterkt ten behoeve van de moerasnatuur. Het Projectbesluit voorziet daarmee binnen het Eelderdiep een bepaalde bandbreedte aan werkzaamheden. Onderstaande zijn de regels weergeven waaraan voldaan moet worden voor de realisatie van de hydrologische verbinding.

35.2 Beoordelingsregels omgevingsvergunning realiseren slenk
  • 1. De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 35.1 kan worden verleend als wordt voldaan aan de voorwaarden uit lid 2 tot en met lid 8, en aan de voorwaarden uit artikel 36 .
  • 2. Er wordt tenminste voorzien in een watergang zoals omschreven in 13.4 ten behoeve van het functioneren van de waterberging.
  • 3. Een watergang als bedoeld in lid 2 wordt zo gesitueerd dat archeologische waarden niet worden geschaad.
  • 4. Voor het realiseren van de hydrologische verbinding als slenk zoals omschreven in 13.2 geldt dat archeologische waarden in situ behouden moeten blijven. De slenk wordt enkel aangelegd als het terrein vrijgegeven is door middel van archeologisch onderzoek.
  • 5. Een slenk als bedoeld in lid 6 wordt zo gesitueerd dat archeologische waarden niet worden geschaad.
  • 6. Voldaan wordt aan het bepaalde over de verticale hoogte en horizontale breedte van de slenk als bedoeld in artikel 34.1 .
  • 7. Het tracé van de watergang dan wel slenk wordt gerealiseerd binnen het zoekgebied Eelderdiep, zoals weergeven in onderstaand figuur.
  • 8. De maatvoeringen en uitvoering, alsmede van de benodigde detaillering van de permanente maatregelen als bedoeld In hoofdstuk moeten worden nageleefd.

afbeelding "i_NL.IMRO.9922.TAMOnlanden-ON01_0018.png"

Figuur 8-1: Zoekgebied watergang/slenk in rood nabij de Drentsedijk en Zanddijk (bron: Streetsmart, d.d. 14 oktober 2024)

35.3 Afwijkende beoordelingsregels
  • 1. In afwijking van het bepaalde in artikel 35.2, lid 3 wordt een omgevingsvergunning die niet voldoet aan artikel 35.2, lid 3 ook verleend als voldaan wordt aan het bepaalde in lid 2 tot en met lid 3 van dit artikel 35.3.
  • 2. De watergang wordt ontgraven onder archeologische begeleiding.
  • 3. De archeologische begeleiding vindt plaats op basis van een Programma van Eisen ten behoeve van de realisatie, waarbij voldaan wordt aan het bepaalde in artikel 33.6.

Artikel 36 Beoordelingsregels omgevingsvergunning afwijken maatvoering

  • 1. De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel kan worden verleend als voldaan wordt aan de voorwaarden in lid 2 tot en met lid 9, daarnaast kan de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 35.1 worden verleend als in aanvulling op artikel 35.2 wordt voldaan aan de voorwaarden in lid 2 tot en met lid 9.
  • 2. Maatregelen worden gerealiseerd binnen de begrenzing van dit projectbesluit zoals aangeduid op figuur 2.1.
  • 3. Het type gekozen oplossing niet wijzigt.
  • 4. De aan het ontwerp verbonden milieu- en omgevingsaspecten niet groter zijn dan de milieu- en omgevingsaspecten die zijn beschreven in de motivering van het projectbesluit, met onderliggende documenten het MER, de passende beoordeling en passende beoordeling stikstof.
  • 5. Binnen de voorschriften zoals beschreven in artikel 33 wordt gewerkt.
  • 6. De afwijkingen zijn nodig:
    • a. in het belang van een ruimtelijk en/of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken; en/of;
    • b. in het belang van ruimtelijk en/of technisch beter verantwoorden uitvoering van een werk, geen bouwwerk zijnde; en/of;
    • c. in verband met de werkelijke toestand van het terrein.
  • 7. De afwijkingen van de maatvoeringseisen van de maatregelen leiden niet tot andere afwijkingen van de omgevingsplannen van de gemeenten Noordenveld en Tynaarlo dan beschreven in artikel 26 .
  • 8. Door de afwijkingen wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van gronden en bouwwerken.

Hoofdstuk 9 Uitwerkingsbesluit peilverhoging

In de projectbeschrijving is beschreven dat er bij de maatregel peilverhoging gewerkt zal worden met een uitwerkingsbesluit.

In De Onlanden kan een verandering van peilscheiding uitgevoerd worden ten behoeve van het verhogen van het waterpeil. Deze verhoging van het waterpeil wordt beoogd in peilvakken waar sprake is van beschermde archeologische waarden, waaronder in de vorm van een archeologisch rijksmonument. Het gaat om een peilvak waar het Eelderdiep ligt, zie onderstaande afbeelding. Het vak waar de peilverhoging plaats kan vinden is gestippeld op onderstaande figuur (9-1) Het roze vlak geeft de ligging van het archeologisch rijksmonument weer. Een deel van dit rijksmonument ligt in het vak waar de peilverhoging plaats kan vinden.

afbeelding "i_NL.IMRO.9922.TAMOnlanden-ON01_0019.png"

Figuur 9-1 Ligging archeologisch rijksmonument in gebied voor mogelijke peilverhoging (Het roze vlak op geeft de ligging van het archeologisch rijksmonument weer).

Op het moment van het opstellen van dit ontwerpprojectbesluit zijn de ondergrenzen die aan een dergelijke peilverhoging gesteld worden bekend. Deze ondergrenzen zijn een peilverhoging van -0,70 m NAP naar -0,50 m NAP en het niet mogen schaden van archeologische waarden.

De precieze uitwerking van de peilverhoging staat nog niet vast, om die reden wordt er over deze maatregel op een later moment een uitwerkingsbesluit genomen. Bij de uitwerking wordt de randvoorwaarde in acht genomen dat aanwezige archeologische waarden niet mogen worden geschaad en worden de ondergrenzen van de peilverhoging gehanteerd.

Deze uitwerking is in proces onderdeel van dit projectbesluit en de procedure waarin dit besluit tot stand komt. Als blijkt uit nadere uitwerking dat voldaan kan worden aan de gestelde voorschriften kunnen Gedeputeerde Staten een besluit nemen waarmee de peilverhoging wordt toegestaan. Tegen de uitwerking van het projectbesluit kunnen, zodra er een ontwerp van het uitwerkingsbesluit gepubliceerd is, door iedereen zienswijzen ingediend worden. Na vaststelling van het uitwerkingsbesluit kan er beroep tegen het uitwerkingsbesluit ingesteld worden.

Artikel 37 Voorwaarden uitwerking

Het projectbesluit kan door Gedeputeerde Staten krachtens artikel 5.54 voor het gebied uit figuur 3 worden uitgewerkt om een peilverhoging van -0,70 m NAP naar -0,50 m NAP mogelijk te maken, waarbij de volgende randvoorwaarden van toepassing zijn:

  • 1. de aanwezige archeologische waarden worden niet aangetast;
  • 2. advies wordt ingewonnen bij de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed over de verhouding van de uitwerking tot het aanwezige archeologische rijksmonument;
  • 3. sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

afbeelding "i_NL.IMRO.9922.TAMOnlanden-ON01_0020.png"

Figuur 9-2 In rood kader het gebied weergeven waar de peilverhoging van -0,70 m NAP naar -0,50 m NAP is beoogd

Hoofdstuk 10 Termijn niet vaststellen omgevingsplan of provinciaal projectbesluit

Op basis van artikel 22.16, lid 3 Omgevingswet en Artikel 4.19a Omgevingswet worden er in een omgevingsplan gedurende een termijn van 10 jaar na vaststelling van dit projectbesluit, of vroeger indien de optimalisatie van de waterging De Onlanden is gerealiseerd, geen regels gesteld die het uitvoeren van dit project belemmeren.