direct naar inhoud van Motivering
Plan: TAM-projectbesluit De Onlanden
Status: concept
Plantype: inpassingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.9922.TAMOnlanden-ON01

Motivering

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Inleiding

1.1.1 Algemeen

In het gebied De Onlanden zijn natuur, waterberging alsook archeologiebelangrijk. Als er veel neerslag valt, wordt er in de huidige situatie in het gebied water opgevangen (waterberging). Daardoor zullen de inwoners uit de omgeving zo min mogelijk last ervaren van het water en wordt de waterveiligheid geborgd. Doordat het klimaat verandert, wordt verwacht dat vaker en extremere (langdurige en intensievere) neerslag op zal treden. Het is daarom noodzakelijk om voor extra ruimte voor waterberging te zorgen. In het gebied is gezocht naar mogelijkheden om, in tijden van extreme regenval, extra waterberging te realiseren. Deze mogelijkheid is gevonden in de optimalisatie van het bestaande waterbergingsgebied De Onlanden. Het realiseren van de mogelijkheid tot het bergen van extra water vraagt om wijzigingen en ingrepen in het gebied. Deze ingrepen vallen binnen de invloedssfeer van verschillende bevoegde instanties. Zo passen de ingrepen deels niet in de huidige omgevingsplannen van de gemeenten Noordenveld en Tynaarlo. Daarom is het projectbesluit Optimalisatie Waterberging De Onlanden, door Antea Group, in overleg met het Waterschap Noorderzijlvest, de provincie Drenthe alsmede de gemeenten Noordenveld en Tynaarlo opgesteld.

1.1.2 Relatie plandocumenten

Deze motivering en overwegingen is een bijlage bij en onderbouwing van het Projectbesluit optimalisatie waterberging De Onlanden en de Regeling optimalisatie waterberging De Onlanden.

1.1.3 Procedure

Om de optimalisatie van waterberging De Onlanden mogelijk te maken zijn ingrepen in de fysieke leefomgeving nodig, zoals aan bestaande kades en stuwen. De wijzigingen passen niet binnen de geldende omgevingsplannen van de gemeenten Noordenveld en Tynaarlo (primair de regels uit de bestemmingsplannen voor de buitengebieden van de gemeenten Noordenveld en Tynaarlo zoals die tot 1 januari 2024 golden). Vanwege de gebiedsoverstijgende belangen, de complexiteit van de opgave en de komst van de Omgevingswet is besloten om voor de optimalisatie waterberging De Onlanden een projectbesluit op te stellen.

Door middel van een projectbesluit worden de aanpassingen aan de waterstaatswerken en bestemmingen planologisch mogelijk gemaakt. Voor de besluitvorming over het projectbesluit is ook een milieueffectrapport opgesteld, zodat de milieubelangen volwaardig zijn meegewogen bij het nemen van het projectbesluit. Het waterschap Noorderzijlvest is initiatiefnemer in deze procedure. Gedeputeerde Staten van de provincie Drenthe treden op als bevoegd gezag. Daarnaast heeft de provincie ook belangen in het gebied, die in het project worden meegenomen en is de provincie bevoegd gezag is op het gebied van natuur.

Op 7 november 2023 hebben Gedeputeerde Staten van de provincie Drenthe het voorkeursalternatief voor de optimalisatie van de waterberging vastgesteld (dit was geen vrijwillige voorkeursbeslissing zoals bedoeld in artikel 5.49 Omgevingswet). Het voorkeursalternatief is de zogenoemde Hooiwegvariant uit de verkenningsfase. De Hooiwegvariant is daarmee het voornemen geworden dat in dit projectbesluit vastgelegd wordt.

De keuze viel op de Hooiwegvariant omdat deze de doelen op het gebied van waterveiligheid en natuur het beste met elkaar verenigt, op basis van de uitkomsten van de plan-MER. In combinatie met de maatregelen ter optimalisatie van de waterberging worden extra maatregelen genomen om natuurwaarden te behouden en verder te versterken. In vergelijking tot andere alternatieven voor optimalisatie van De Onlanden vraagt het voorkeursalternatief daarnaast de laagste investeringskosten. De bijdrage van de Hooiwegvariant aan de waterveiligheid is gelijk aan de bijdrage van de andere varianten omdat de waterstand in het waterbergingsgebied met 3 centimeter kan worden verhoogd ten opzichte van de andere varianten. In het vervolg van dit projectbesluit wordt meer informatie gegeven over dit voornemen en de effecten daarvan. Het voornemen is tijdens het participatieproces, in aanloop naar dit projectbesluit, samen met de omgeving bedacht. Meer over het traject dat doorlopen is, de afwegingen die zijn gemaakt en het participatietraject, is terug te lezen in de hoofdstukken 10 procedure en 11 participatie en belangafweging.

1.2 Wettelijke context

Status projectbesluit

Dit projectbesluit is een zogenoemd vrijwillig projectbesluit. Dat houdt in dat er geen wettelijke plicht tot het nemen van een projectbesluit ten behoeve van de optimalisatie van waterberging De Onlanden is aangezien het geen betrekking heeft op activiteiten die aangewezen zijn in artikel 5.46, lid 2 van de Omgevingswet. Een dergelijk projectbesluit wordt op grond van artikel 5.44a, lid 1 vastgesteld door Gedeputeerde Staten van de provincie Drenthe.

Vergunningen en meldingen

Het optimaliseren van de waterberging in De Onlanden vereist het uitvoeren van vergunningplichtige en meldingplichtige activiteiten en het afwijken van de geldende omgevingsplannen.

De meldingen, voortkomend uit het uitvoeren van de meldingplichtige activiteiten, worden niet meegenomen, dan wel vervangen door dit projectbesluit.

Bij dit projectbesluit is zowel sprake van integratie van omgevingsvergunningen als coördinatie van omgevingsvergunningen die nodig zijn voor de uitvoering van het projectbesluit. Met integratie wordt samengevat bedoeld dat het projectbesluit direct fungeert als middel om toestemming te geven voor bepaalde activiteiten. De vergunning wordt als het ware onderdeel van het projectbesluit.

Met coördinatie wordt bedoeld dat een omgevingsvergunning na vaststelling van het projectbesluit aangevraagd (en verleend) wordt waarbij gebruik wordt gemaakt van steeds dezelfde voorbereidings- en rechtsbeschermingsprocedure. Die procedure is gelijk aan die van het projectbesluit.

De vergunningen voor een deel van de activiteiten die nodig zijn voor de optimalisatie van De Onlanden worden geïntegreerd in dit projectbesluit. In paragraaf 5.1 wordt beschreven om welke activiteiten dit gaat. Dat betekent dat het projectbesluit voor die activiteiten als omgevingsvergunning fungeert. Eisen die aan dergelijke vergunningen gesteld worden zijn in acht genomen bij het opstellen van dit projectbesluit en opgenomen in dit projectbesluit. Omgevingsvergunningen voor activiteiten die niet geïntegreerd worden in dit projectbesluit (zie paragraaf 5.2 ) kunnen wel worden gecoördineerd met dit projectbesluit. Dit betekent dat vergunningprocedures op elkaar afgestemd worden. Ook met andere bevoegde gezagen als zij daar op grond van artikel 3:20, sub b van de Algemene wet bestuursrecht toe besluiten, zoals voor omgevingsvergunningen die nodig zijn voor de uitvoering van dit projectbesluit en die op termijn worden aangevraagd bij de gemeente Noordenveld en/of de gemeente Tynaarlo. Coördinatie van omgevingsvergunningen zorgt ervoor dat ook participatie, zienswijzen en eventueel beroep tegen verschillende bij elkaar horende besluiten gelijktijdig en gecombineerd kunnen plaatsvinden. Eventuele coördinatie van besluiten wordt op grond van artikel 5.45, lid 3 Omgevingswet uitgevoerd door Gedeputeerde Staten van de provincie Drenthe, op basis van afdeling 3.5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Uitwerkingsbesluit

In het projectbesluit is rekening gehouden met een peilverhoging ter verhoging van natuurwaarden. Deze peilverhoging krijgt vorm door een verandering van de peilscheiding in De Onlanden. De peilverhoging is voorzien in peilvakken waar sprake is van archeologische waarden. Op het moment van het opstellen van dit ontwerpprojectbesluit zijn de ondergrenzen die aan een dergelijke peilverhoging gesteld worden bekend. Deze ondergrenzen zijn een peilverhoging van -0,70 m NAP naar -0,50 m NAP en het niet mogen schaden van archeologische waarden. Of en hoe een peilverhoging die voldoet aan deze ondergrenzen gerealiseerd kan worden is nog niet bekend. Om die reden moet het projectbesluit binnen randvoorwaarden waarmee het behalen van deze ondergrenzen geborgd wordt verder uitgewerkt worden voordat de peilverhoging plaats kan vinden. Deze uitwerking is onderdeel van- en opgenomen in het projectbesluit (hoofdstuk 9) en de procedure waarin dit besluit tot stand komt. Tegen de uitwerking van het projectbesluit kunnen, zodra er een ontwerp van het uitwerkingsbesluit gepubliceerd is, door iedereen zienswijzen ingediend worden. Na vaststelling van het uitwerkingsbesluit kan er beroep tegen het uitwerkingsbesluit ingesteld worden. Dit uitwerkingsbesluit wordt verder toegelicht in het deel van deze motivering dat betrekking heeft op flexibiliteit.

1.3 Doel van het project

Het primaire doel voor de te treffen maatregelen in De Onlanden is de bijdrage aan de regionale waterveiligheidsopgave. Tijdens extreme hoogwatergebeurtenissen, met een geschatte herhalingstijd van eens in de honderd jaar (T=100), moeten de maatregelen voldoende bij kunnen dragen aan de noodzakelijke waterstandsdaling op het boezemwatersysteem. Deze waterstandsdaling bedraagt 15 cm ter hoogte van het Westerkwartier (zie Arcadis, 2023, Optimalisatie Onlanden voor een nadere toelichting). In het zuidelijk Westerkwartier betreft de maatgevende hoogwaterstand (MHW) –0,35 m NAP. Dit betekent dat er tijdens extreme piekmomenten 5,2 miljoen m3 extra water moet kunnen worden geborgen in het plangebied. Deze piekmomenten vinden statistisch gezien eens in de 25 jaar plaats. De inzet van de extra waterberging in het gebied om deze pieken op te vangen duurt ca. 2 tot 4 dagen bovenop de periode van de bestaande waterberging.

De relevante veiligheidsnormen zijn in 2005 door de provincie Groningen vastgesteld, met daaraan gekoppeld 2025 als zichtjaar om alle maatregelen uit de Maatregelenstudie Droge Voeten 2050 gerealiseerd te hebben. Op basis van deze uitgangspunten is bestuurlijk afgesproken dat de extra waterberging in De Onlanden in 2025 in gebruik moet worden genomen als onderdeel van het totale maatregelenpakket uit de studie Droge Voeten.

Voor de optimalisatie van De Onlanden gelden subdoelen die in acht genomen zijn in de uitwerking en in acht genomen moeten worden bij de uitvoering en realisatie van het project.

De benodigde aanpassingen in het plangebied mogen niet leiden tot permanente en/of onaanvaardbare schade en hinder voor de, in en rondom het plangebied, aanwezige waarden en (gebruiks-) functies (zie hiernavolgende specifieke randvoorwaarden). Waar mogelijk leveren maatregelen een positieve bijdrage aan gebruiksfuncties, waarden en moeten eventuele meekoppelkansen zoveel mogelijk worden benut, indien en voor zover deze verenigbaar zijn met de doelen voor natuur en water.

Specifieke uitgangspunten voor het voornemen zijn (in willekeurige volgorde):

  • 1. Doel Natuur: Het gehele gebied De Onlanden is aangewezen als onderdeel van Natuurnetwerk Nederland (NNN). Voldaan moet worden aan de regels over de bescherming van deze gebieden uit de provinciale omgevingsverordening. Dat betekent dat kwetsbare natuur binnen het NNN-gebied, zoals trilvenen en het leefgebied van de zompsprinkhaan, moeten worden ontzien of hiervoor mitigerende maatregelen worden getroffen. Daarnaast maakt een deel van het plangebied onderdeel uit van het Natura 2000-gebied Leekstermeergebied. Aanpassingen in het plangebied mogen geen significant negatieve gevolgen hebben voor de instandhoudingsdoelstellingen voor dit gebied. Tot slot moet worden onderzocht of de maatregelen ingezet kunnen worden om de natuurwaarden in De Onlanden te versterken.
  • 2. Doel Waterveiligheid: De waterkeringen in De Onlanden voldoen aan de geldende normeringen t.a.v. waterveiligheid, ook na eventuele aanpassingen.
  • 3. Doel Landschap, cultuurhistorie, archeologie en aardkundige waarden (LCAA-waarden): De maatregelen hebben geen significante nadelige effecten op LCAA-waarden.
  • 4. Doel Landbouw: De maatregelen hebben geen nadelige gevolgen hebben voor de bedrijfsvoering, zoals vermindering van de drooglegging in reguliere omstandigheden.
  • 5. Doel Infrastructuur en bebouwing: Het is van belang dat de bereikbaarheid van woningen, voorzieningen en bedrijven niet in gevaar komt door de optimalisatie van de waterberging. Eventuele hogere waterstanden veroorzaken geen schade aan aanwezige infrastructuur en (civiele) kunstwerken, woningen, bedrijfspanden, tuinen en erven.
  • 6. Doel Recreatie: De gebruikskwaliteit van recreatiegebieden en -structuren blijft behouden en waar mogelijk worden versterkt.

1.4 Belang van het project

Dit projectbesluit dient belangen op het gebied van waterberging en natuurontwikkeling. In de volgende alinea's wordt toegelicht waarom dergelijke belangen in dit geval als een provinciaal belang aangemerkt moeten worden.

Het belang dat met dit projectbesluit gediend wordt bestaat in de eerste plaats uit het voorzien in voldoende waterberging om een bijdrage te leveren aan het op regionaal niveau realiseren van adequate waterbergingscapaciteit. Dit belang vloeit voort uit het project Droge Voeten 2050, zie paragraaf 1.3 , waarin de provincie Drenthe samen met andere noordelijke provincies en waterschappen afspraken heeft gemaakt over het voorzien in voldoende waterbergingscapaciteit. Met dit projectbesluit wordt een bijdrage geleverd aan het naleven van de afspraken uit dit bestuurlijk akkoord. Optimalisatie is onder meer nodig door een veranderend klimaat waardoor meer waterbergingsruimte nodig is om die benendenstroomse wateroverlast te voorkomen. Met de optimalisatie wordt voorkomen dat waterproblemen afgewenteld worden in ruimte en tijd.

Ontwikkeling en behoud van een robuust water- en natuursysteem is ook als doel benoemd in de omgevingsvisie van de provincie Drenthe. Ook dit geeft uitdrukking aan het provinciaal belang. Deze provinciale belangen worden geborgd in de regels die de omgevingsverordening van de provincie Drenthe stelt over het beschermen van natuurwaarden, het waterbergend vermogen van De Onlanden (zie paragraaf 6.4 ) en het beschermen van archeologische waarden. De omgevingsvisie benadrukt daarnaast het belang van een bevoegd gezag dat zich aan afspraken houdt, mede daarom is naleving van het bestuurlijk akkoord 'Droge Voeten 2050' door optimalisatie van De Onlanden noodzakelijk. Door het bestaande waterbergingsgebied te optimaliseren wordt een bijdrage geleverd aan het zuinig gebruik van de ruimte (voorkomen nieuw ruimtebeslag doordat elders geen nieuw waterbergingsgebied gevonden hoeft te worden) en het sturend laten zijn van bodem en water (waterberging op een plek die daar van nature geschikt voor is). Optimalisatie van de waterberging betekent dat er aanpassingen gedaan moeten worden in het natuur- en watersysteem, evenals in de fysieke inrichting van het landschap. Met die ingrepen wordt een robuust natuur- en watersysteem bereikt dat voldoende ruimte biedt voor toekomstige waterbergingsopgaven en natuurwaarden versterkt. De ontwikkeling van deze robuuste systemen zijn doelstellingen uit de omgevingsvisie.

Meer waterbergingsruimte creëren levert ook een bijdrage aan de ontwikkeling van een veerkrachtig watersysteem dat wateroverlast tegengaat. Ambities op het gebied van het creëren van een veerkrachtig watersysteem zijn door de provincie Drenthe neergelegd in de Nota klimaatadaptatie Drenthe. Met de optimalisatie wordt het mogelijk om water langer vast te houden zodat wateroverlast in de omgeving van De Onlanden voorkomen wordt. Waterbergingsmaatregelen zijn nader beschreven in het Regionaal Waterprogramma Drenthe 2022-2027. In dat programma is concreter uitgewerkt hoe de provincie het belang van een veerkrachtig watersysteem wil behalen. Behalen houdt onder meer in dat het watersysteem robuust wordt ingericht om risico's op wateroverlast te beperken tot een maatschappelijk acceptabel niveau. Het programma wijst De Onlanden aan als regionaal waterbergingsgebied. Met dit projectbesluit wordt die regionale functie gestand gedaan en verstevigd door de waterbergingscapaciteit van een bestaand waterbergingsgebied te vergroten. De Beekdalenvisie 2030 benadrukt het belang van het creëren van een robuust watersysteem. De visie zet in op het vasthouden van water in beekdalen (zoals delen van De Onlanden) om benedenstrooms wateroverlast te voorkomen. Beekdalen moeten daarbij een bijdrage leveren aan de biodiversiteit en aan ecologische verbindingen.

Het provinciaal belang bij dit projectbesluit wordt ook gevonden in het natuuraspect. De waterberging in De Onlanden is en blijft gecombineerd met de natuurfunctie van het gebied. Het strategisch beleid op het gebied van water is daarbij, krachtens het waterbeheerprogramma, sturend en voorwaardenscheppend in de ruimtelijke ordening. De provincie Drenthe is het bevoegd gezag op het gebied van natuurbescherming. De afweging over het belang van extra waterberging in relatie tot het belang van natuurbescherming op provinciaal niveau laten maken, borgt daarmee de nodige integraliteit (één bevoegd gezag maakt de totale afweging) en voorkomt wederom afstemming tussen overheidslagen die deelbesluiten nemen. De natuurontwikkeling bestaat uit het versterken van natuurwaarden door het plaggen van gronden, het dempen van bermsloten, het realiseren van vluchtheuvels voor dieren en het zodanig vormgeven van de waterberging dat er tussen de Hooiweg en het Leekstermeer geen extra waterberging plaatsvindt. Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan het behalen van de ambities uit het Natuurbeheerplan Drenthe, versie 2023. Dit natuurbeheerplan kent aan De Onlanden het natuurdoeltype 'dynamisch moeras' toe. De Onlanden bestaat op dit moment voor een deel nog uit kruidig grasland. Met dit projectbesluit wordt, door bovengenoemde activiteiten, het dynamisch moeras gerealiseerd. Daarmee wordt een bijdrage geleverd aan het behalen van ambities uit het Natuurbeheerplan Drenthe, versie 2023. Door de ontwikkeling van De Onlanden tot dynamisch moeras wordt ook een bijdrage geleverd aan een verdere versterking van het Natuurnetwerk Nederland (zie paragrafen 6.4.7 en 7.7 van deze motivering). Door een projectbesluit te nemen wordt derhalve een bijdrage geleverd aan twee zaken die tot de bevoegdheid van de provincie behoren, namelijk het natuurbeheerplan het behoud alsmede de versterking van het Natuurnetwerk Nederland.

De ingrepen in het natuursysteem, watersysteem en het landschap die nodig zijn om De Onlanden te kunnen optimaliseren moeten krachtens de omgevingsvisie integraal afgewogen worden. Ook het beleid op het gebied van water, zoals neergelegd in het waterbeheerprogramma, vergt het scheppen van voorwaarden die in een integrale afweging tot stand komen. De waterbergingsopgave moet in een dergelijk geval in samenhang met andere opgaven en keuzes op het gebied van ruimtelijke ordening bezien worden. De provincie beheert het watersysteem samen met Waterschap Noorderzijlvest en beide partijen houden oog voor de gevolgen die dit beheer heeft voor de bodem, de landbouw, de natuur en het landschap. Waar die gevolgen, zoals in dit geval, kunnen leiden tot effecten op de ruimtelijke ordening is de provincie, in samenwerking met de gemeenten, de aangewezen partij om daar integrale afwegingen over te maken omdat ruimtelijke ordening geen kerntaak van waterschappen is.

Ruimtelijke ordening behoort wel tot de gemeentelijke kerntaken. In het geval van dit projectbesluit kan deze kerntaak echter beter door Gedeputeerde Staten uitgeoefend worden omdat het voornemen raakt aan invloedssferen van verschillende overheden (waterschap Noorderzijlvest, de gemeente Noordenveld, de gemeente Tynaarlo en de provincie Drenthe). De Onlanden ligt daarbij geheel in de provincie Drenthe wat het logisch maakt dat Gedeputeerde Staten als dagelijks bestuur van de hoogste betrokken overheidslaag het besluit nemen. Door het besluit op provinciaal niveau te nemen kan immers direct bepaald worden hoe 'lagere overheden' rekening moeten houden met dit besluit en wordt de grote hoeveelheid interbestuurlijke en -ambtelijke afstemming die nodig zou zijn bij bijvoorbeeld het in procedure brengen van twee omgevingsplanwijzigingen voorkomen. Concreet betekent dit dat het nemen van het projectbesluit voorkomt dat er twee procedures tot omgevingsplanwijziging (één door de gemeenteraad van Noordenveld en één door de gemeenteraad van Tynaarlo) doorlopen moeten worden. Dit zorgt ervoor dat er in één keer een besluit genomen wordt waarmee de optimalisatie van De Onlanden toegestaan wordt. Door één besluit te nemen wordt voorkomen dat twee gemeenten kosten moeten maken om de optimalisatie van De Onlanden toe te staan. Tevens wordt voorkomen dat er asynchrone besluitvorming ontstaat die leidt tot besluitvorming waarbij een deel van de optimalisatie in de ene omgevingsplanwijziging inhoudelijk anders geregeld wordt dan in de andere omgevingsplanwijziging, wat tot onduidelijkheden kan leiden. Daarnaast kan asynchrone besluitvorming leiden tot verschillende momenten van vaststelling van omgevingsplanwijzigingen, wat de planning voor de uitvoering van het voornemen onder druk kan zetten. De realisatie van het voornemen vindt plaats in één gebied (namelijk het bestaande waterbergingsgebied en directe omgeving) en het waterbergingsgebied wordt als één geheel gebruikt. Ten behoeve van de realisatie van het gebruik van het geoptimaliseerde waterbergingsgebied is een integrale afweging vereist om realisatie en gebruik eenduidig toe te staan. Die integrale afweging kan het beste vorm krijgen als er één besluit door één bevoegd gezag genomen wordt omdat één bevoegd gezag de afwegingen kan maken zodat interpretatieverschillen voorkomen worden, dubbele en overlappende stappende vermeden worden, de resultaten van de afweging vertaald kunnen worden in één set met eisen die in het besluit gesteld worden en het afwegingsproces transparanter is voor derden.

Het project heeft meerwaarde voor de natuur in het gebied doordat het leidt tot ontwikkeling van het natuurdoeltype 'dynamisch moeras' en er voorzieningen worden getroffen waar fauna naar toe kan vluchten in tijden van inundatie. De natuurontwikkeling, vraagt in aanvulling op bovenstaande doelmatigheids- en doeltreffendheidsvraag, om activiteiten die alleen de provincie op grond van de omgevingsverordening toe kan staan (zie paragraaf 6.4.1). Deze ingrepen vragen om een afweging van het natuurbelang in relatie tot het belang van waterveiligheid die alleen de provincie Drenthe kan maken. Dit benadrukt wederom het provinciaal belang van de voorgenomen ontwikkeling en dit projectbesluit en de reden dat Gedeputeerde Staten in dit geval het aangewezen bestuursorgaan is om een besluit te nemen.

Dit projectbesluit bevat een uit te werken deel dat betrekking heeft op een verhoging van het waterpeil ter plaatse van een archeologisch rijksmonument in De Onlanden. Een uit te werken deel van het projectbesluit betekent dat de peilverhoging ter plaatse van het archeologisch rijksmonument geen onderdeel is van dit projectbesluit. Deze peilverhoging wordt uitgewerkt in een separaat besluit. Dat besluit moet voldoen aan de randvoorwaarden die in dit projectbesluit gesteld zijn. Op het ontwerp van het uitwerkingsbesluit kan iedereen een zienswijze indienen. Na beantwoording en eventuele verwerking van zienswijzen in het uitwerkingsbesluit kan dit besluit worden vastgesteld door Gedeputeerde Staten van de provincie Drenthe. Na vaststelling staat er beroep open tegen het uitwerkingsbesluit. Met dit uitwerkingsbesluit wordt geborgd dat er zonder voorafgaand onderzoek en op grond van dit projectbesluit geen ingrepen worden uitgevoerd die het archeologisch rijksmonument kunnen schaden.

1.5 Leeswijzer Motivering en overwegingen

In deze motivering en toelichting is de context en onderbouwing van het project beschreven.

  • 1. In hoofdstuk 2 wordt er verder ingegaan op het gebeid en het voornemen.
  • 2. In hoofdstuk 3 komen de ingrepen en maatregelen aan bod voor de uitvoering van het projectbesluit en de realisatie van het project.
  • 3. Hoofdstuk 4 bestaat uit een beschrijving van de tijdelijke maatregelen die worden voorzien in en bij het project
  • 4. Hoofdstuk 5 bestaat uit een toelichting op het besluit.
  • 5. Hoofdstuk 6 betreft de toetsing aan wetgeving en beleid.
  • 6. Hoofdstuk 7 is de toets van het project aan de kwaliteit van de fysieke leefomgeving.
  • 7. Hoofdstuk 8 gaat in op flexibiliteit in het Projectbesluit naar uitvoering.
  • 8. Hoofdstuk 9 gaat over de uitvoerbaarheid van het Projectbesluit.
  • 9. Hoofdstuk 10 bevat een toelichting over de procedure.
  • 10. Hoofdstuk 11 betreft een toelichting op de participatie en belangenafweging die heeft plaatsgevonden.
  • 11. Hoofdstuk 12 beschrijft de regelingen voor de nadeelcompensatie.

1.6 Contactpersonen

Informatie over dit projectbesluit kan worden gevraagd bij de Provincie Drenthe en Waterschap Noorderzijlvest. De provincie en het Waterschap zijn via onderstaande contactgegevens gegevens te bereiken.

Provincie Drenthe

Westerbrink 1

9405 BJ Assen

(0592) 36 55 55

post@drenthe.nl

Waterschap Noorderzijlvest

Stedumermaar 1

9735 AC Groningen

050-3049811

In aanvulling op het bovenstaande kunnen specifieke vragen over dit projectbesluit of de optimalisatie van De Onlanden gesteld worden via het e-mailadres optimalisatieonlanden@noorderzijlvest.nl.

Hoofdstuk 2 Gebieds- en projectbeschrijving

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de context van het voornemen beschreven waarvoor dit projectbesluit is opgesteld. In eerste instantie wordt ingegaan op het ontstaan en de huidige (planologische) situatie van het plangebied. Binnen het project wordt onderscheid gemaakt tussen plangebied en projectgebied.

2.2 Gebiedsbeschrijving

Huidige situatie en ontstaansgeschiedenis

Het plangebied De Onlanden ligt ten zuidwesten van de stad Groningen. Het gebied is ongeveer 1.750 hectare groot en daarmee ongeveer even groot als de voormalige gemeente Haren. Het gebied kent ruige hooilanden, moerasbos en volop ruimte voor overtollig water. Door het gebied loopt de N372. De Onlanden grenst aan de kernen Eelderwolde, Eelde en Peize. Het gebied ligt in de provincie Drenthe, deels grenzend aan de provincie- en de stad Groningen en is begin deze eeuw ingericht voor de berging van water in combinatie met natuur. Door de aanleg van De Onlanden is een robuuste klimaatbuffer ontstaan die er mede voor zorgt dat een deel van de stad Groningen en omliggende gebieden geen ernstige wateroverlast ervaren. Op dit moment kan in de waterberging De Onlanden circa 7.5 miljoen m3 water worden geborgen. Het betreft in de huidige situatie een ongestuurde waterberging. Dat wil zeggen dat de waterberging meebeweegt met de boezem.

Het plangebied is een laagveengebied gelegen direct ten noorden van het Drentse keileemplateau en ten zuidwesten van de stad Groningen. Het gebied vormt een samenhangend watersysteem van benedenlopen en overstromingsvlakten. Waterhuishoudkundig vormt het gebied de overgang van het bekensysteem dat afwatert vanaf het Drents plateau en boezemsysteem van Groningen (Electraboezem). De beken Eelderdiep en Peizerdiep stromen vanaf het Drentse plateau door het plangebied van zuid naar noord. Zie voor de beeldvorming van het plangebied en de omgeving figuur 2-1.

Door de lage ligging is het gebied altijd nat/vochtig geweest en is bebouwing in het gebied zeer beperkt gebleven. Het gebied heeft een zeer open karakter wat extra wordt versterkt door het Leekstermeer dat aan de westzijde van het gebied grenst. Het projectgebied is natuurgebied (extensief grasland) en deels in gebruik als grasland (veenweidegebied, agrarisch beheer ten behoeve van de natuur). Het gebied is in langgerekte kavels verdeeld door een dicht slotenpatroon. Het plangebied is volledig natuurgebied waarbij er lokaal door een plaatselijke agrariër nog sprake is van agrarisch natuurbeheer met begrazing door vleeskoeien. Op de iets hoger gelegen zandgronden is het landschap meer verdicht door opgaande beplantingen en bebouwing. Dit zijn deels houtsingels op de grens van kavels en deels moerasbosjes die liggen op de overgang met het open landschap (Royal Haskoning B.V., MER Waterberging Herinrichting Peize, 2006).

In de periode 2008-2013 is de herinrichting uitgevoerd waarbij meer ruimte voor waterberging en natuur is gecreëerd. In 2008 is begonnen aan de herinrichting van het Leekstermeergebied. Daarna volgden de Peizermaden vanaf 2010, waarna de totale herinrichting in 2013 is afgerond. Het water uit het Peizerdiep en Eelderdiep heeft de ruimte gekregen in een gebied van zo'n 2.500 hectare tussen het Leekstermeer en het Paterswoldsemeer: De Onlanden. In januari 2012 werd het waterbergingsgebied, tijdens een periode met extreem hoog water in Groningen en Drenthe, deels versneld in gebruik genomen. Hierdoor werd voorkomen dat het gebied rond de Tolberterpetten onder water liep (Arcadis, Optimalisatie Onlanden, 2023).

Sinds de inrichting als natuur- en waterbergingsgebied heeft De Onlanden zich verder ontwikkeld tot een bijzonder en waardevol natuurgebied met heringerichte beekdalen van het Eelder- en Peizerdiep, nieuwe moerasnatuur, vogelrijke plassen en rietlanden en de komst van de otter als icoon van waardevolle moerasnatuur met schoon water. Naast de functie als natuur- en waterbergingsgebied is het gebied ook van waarde voor recreatieve doeleinden, zo is het een populair wandel- en fietsgebied. Daarnaast lopen er ook veelgebruikte fietsroutes door het gebied, bijvoorbeeld tussen Eelderwolde en Peize.

Naast een waardevol natuurgebied bevinden zich in het gebied veel archeologische waarden die goed in-situ behouden zijn gebleven. Het gaat o.a. om veenterpen. Om deze reden is een deel van het gebied ook aangewezen als archeologisch rijksmonument.

Zie ook MER Optimalisatie De Onlanden, hoofdstuk 5 voor een uitgebreidere beschrijving van het watersysteem.

Plangebied

Het plangebied is het gebied waarop het projectbesluit betrekking heeft. Het plangebied omvat een gedeelte van het totale natuur- en waterbergingsgebied De Onlanden, zoals in figuur 2-1 hieronder is weergegeven. Het plangebied bevat zowel het gebied waar in de definitieve situatie de optimalisatie van de waterberging uitgevoerd is als het gebied waar tijdelijke maatregelen uitgevoerd worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.9922.TAMOnlanden-ON01_0021.png"

Figuur 2-1: Begrenzing van het waterbergingsgebied de Onlanden

2.3 De aanleiding van het project

Inrichting van gebied De Onlanden

Het gebied De Onlanden is begin deze eeuw ingericht voor de berging van water in combinatie met ontwikkeling en behoud van natuurwaarden. Aanleiding voor de aanleg van de waterberging was de hevige regenval in 1998. Het watersysteem raakte overbelast waardoor het water in grote delen van provincie en stad Groningen dreigend hoog kwam te staan. Door de aanleg van De Onlanden is een robuuste klimaatbuffer ontstaan die er mede voor zorgt dat de stad Groningen droge voeten houdt. Sinds de inrichting als natuur- en waterbergingsgebied heeft De Onlanden zich verder ontwikkeld tot een bijzonder en waardevol natuurgebied met heringerichte beekdalen van het Eelder- en Peizerdiep, nieuwe moerasnatuur, vogelrijke plassen en rietlanden en de komst van de otter als icoon van waardevolle moerasnatuur met schoon water. Ook aan recreatie is ruim aandacht besteed. Er zijn kanoroutes, fietspaden, wandelroutes, natuurbeleefpunten en dorpsommetjes gerealiseerd. Daarnaast zijn fietsverbindingen belangrijke routes in het dagelijks verkeer.

Onderzoek naar wateroverlast en de effecten van klimaatverandering

Hoewel er na 1998 verschillende grootschalige maatregelen zijn getroffen om wateroverlast tegen te gaan, zoals de inrichting van De Onlanden als natuur- en waterbergingsgebied en polders in het Zuidelijk Westerkwartier, hebben de provincies Groningen, Drenthe en Friesland en de waterschappen Noorderzijlvest, Hunze & Aa's en het Wetterskip Fryslân in het project 'Droge Voeten 2050' onderzocht of er in de toekomst, onder andere als gevolg van verdergaande klimaatverandering, aangepaste veiligheidsnormen en bodemdaling door aardgaswinning, meer maatregelen nodig zijn. Dat bleek het geval. In 2014 is hiervoor een maatregelenstudie (Arcadis 2014) inclusief milieueffectrapportage (Royal HaskoningDHV 2014) uitgevoerd. In de studie zijn verschillende kansrijke maatregelen en maatregelpakketten op (kosten)effectiviteit en milieueffecten onderzocht. Uit de maatregelenstudie is naar voren gekomen dat het inrichten van De Onlanden als gestuurde waterberging (ook wel optimalisatie genoemd), als onderdeel van meerdere 'Droge Voeten' maatregelen in het beheergebied van het waterschap Noorderzijlvest, een effectieve maatregel is om wateroverlast in de toekomst tegen te gaan. Door vaste stuwen te vervangen door beweegbare stuwen en bestaande kades op te hogen kan de bergingscapaciteit in De Onlanden ten opzichte van de huidige situatie sterk toenemen. Hiermee kan een belangrijke bijdrage worden geleverd aan het voorkomen van te hoge waterstanden in het boezemwatersysteem tijdens extreme weersomstandigheden.

Klimaatadaptieve maatregelen in De Onlanden

De provincies Groningen, Drenthe en Friesland en de waterschappen Noorderzijlvest, Hunze & Aa's en het Wetterskip Fryslân hebben besloten om de optimalisatie van waterberging De Onlanden op te nemen in het totale pakket aan maatregelen om in 2050 de wateroverlast te kunnen beperken. Op 19 december 2018 heeft het Waterschap Noorderzijlvest, in lijn met de studie 'Droge Voeten 2050', ingestemd met de maatregel tot herinrichting van De Onlanden tot een gestuurde waterberging.

2.4 De opgave van het project

Het primaire doel voor de te treffen maatregelen in De Onlanden is de bijdrage aan de regionale waterveiligheidsopgave. Tijdens extreme hoogwatergebeurtenissen, met een geschatte herhalingstijd van eens in de honderd jaar (T=100), moeten de maatregelen voldoende bij kunnen dragen aan de noodzakelijke waterstandsdaling op het boezemwatersysteem. Op hoofdlijnen betekent de optimalisatie van de waterberging De Onlanden dat binnen grofweg het bestaande waterbergingsgebied de waterbergingscapaciteit uitgebreid wordt van 7,5 miljoen kubieke meter water naar 12,7 miljoen kubieke meter water. Om deze extra 5,2 miljoen kubieke meter water te bergen moet het water worden kunnen worden vastgehouden tot +0,18 m NAP.

De volgende maatregelen worden uitgevoerd in het kader van het project om de extra waterberging mogelijk te maken:

  • Het aanbrengen van 2 beweegbare stuwen nabij de Hooiweg ten behoeve van het vasthouden van de aanvullende waterschijf;
  • Het aanpassen van de Doolhofstuw zodat deze water tot +0,18 m NAP kan vasthouden;
  • Het ophogen van de kades naar +0,68 m NAP plus de benodigde overhoogte zodat de kades ook in 2050 op hoogte zijn;
  • Het aanbrengen van een hydrologische verbinding bij het Eelderdiep;
  • Natuurmaatregelen ten behoeve van het versterken van de lokale natuurwaarden:
    • 1. Een slenk en laagtes bij Eelderdiep midden;
    • 2. Het aanleggen van extra vluchtheuvels;
    • 3. Het verbreden van de watergangen, verlengen van de afvoer en plagwerkzaamheden bij Langameer en Nieuwe Weering;
    • 4. Verondiepen van bermsloten;
    • 5. Verhoging van het peil Eelderdiep (uitwerkingsbesluit);
  • Diverse kleinschalige mitigerende maatregelen zoals het aanbrengen van voorzieningen ter plaatse van gasleidingen van Gasunie, TenneT-masten en mitigerende maatregelen ter plaatse van bebouwing en wegen om de tijdelijke verhoging van de grondwaterstanden op te heffen.

Voor een nadere omschrijving van bovengenoemde maatregelen zie hoofdstuk van het regelingsdeel van dit projectbesluit, en figuur 2-1 deze motivering.

In ieder geval zijn drie belangrijke uitgangspunten te benoemen voor de aanpassing van het gebied:

  • Het natuurlijke systeem, waarbij het gebied natuurlijk volloopt (meebewegende boezem), zoals het gebied in de huidige situatie functioneert blijft ten allen tijden in stand. Het voornemen draagt enkel bij aan het realiseren van een aanvullende gestuurde berging en mogen het huidig functioneren van het gebied als waterbergingsgebied, natuurgebied en het behoud in situ van het archeologisch rijksmonument Peizermaden niet significant negatief beïnvloeden. Voor de werking van de stuwen nabij de Hooiweg/Matsloot wil dit zeggen dat de stuwen onder normale omstandigheden hetzelfde moeten functioneren als nu het geval is. Onder normale omstandigheden ligt de klep en de bodem van de stuwbak op leggerdiepte en vormt daarmee geen obstakel voor de wateraan- en afvoer. Wanneer de waterstand een hoogte bereikt van -0,20 m NAP en de gestuurde extra waterberging van De Onlanden noodzakelijk is om de waterveiligheid te borgen dan worden de stuwen opgezet tot +0,18 m NAP om het water vast te houden in het gebied. Zo wordt een waterstand van +0,18 m NAP gerealiseerd.
  • Onder reguliere omstandigheden dienen de stuwen nabij de Hooiweg/Matsloot passeerbaar te zijn voor fauna in het gebied.
  • De kades overal voldoende hoogte hebben om de aanvullende (extra) waterschijf te kunnen bergen.

2.5 Beschrijving mogelijke oplossingen

In de verkenningsfase van de projectprocedure zijn oplossingsrichtingen aangedragen en ontwikkeld. Samen met de oplossingsrichtingen uit de Droge-Voeten-2050-studie, die in de 'Toelichting Projectbesluit en milieueffectrapportage' zijn beschreven, zijn er in totaal negen oplossingsrichtingen (OR) ontwikkeld, die vervolgens zijn beoordeeld:

Uit de Droge Voeten 2050 studie:

  • 1. OR1: 'Alternatief Droge Voeten 2050'.
  • 2. OR2: 'Compartimentering kwetsbaar natuurgebied'.

Aangedragen tijdens het participatieproces:

  • 3. OR3: 'Optimaal natuur alternatief/Hooiwegvariant'.
  • 4. OR4: 'Maximaal breed/Leekstermeervariant'.
  • 5. OR5: 'Gebiedsvisie Matsloot/Westpoort'.
  • 6. OR6: 'Visie Energielandschap Matsloot i.c.m. waterberging'.
  • 7. OR7: 'Peil in Onlanden naar boezempeil'.
  • 8. OR8: 'De Onlanden inrichten als noodwaterberging'.
  • 9. OR9: 'Wegpompen van overtollig water uit De Onlanden tijdens hoogwatersituatie'.

Van oplossingsrichtingen naar alternatieven

In de Nota kansrijke oplossingsrichtingen (NKO) zijn de negen oplossingsrichtingen bekeken en afgewogen, aan de hand van een beoordelingskader. Uit de afweging zijn uiteindelijk drie oplossingsrichtingen als kansrijk naar voren gekomen. Deze oplossingsrichtingen zijn verder uitgewerkt tot alternatieven in het MER. Van deze drie alternatieven zijn in het MER de effecten in kaart gebracht. De oplossingsrichtingen/ alternatieven waar het om gaat zijn:

  • 1. A1: 'Alternatief Droge Voeten 2050'

In essentie inzet van het gehele plangebied.

  • 2. A2: 'Compartimentering kwetsbaar natuurgebied'

In essentie een 'getrapte' inzet van het gehele plangebied.

  • 3. A3: 'Optimaal natuuralternatief/ Hooiwegvariant'

In essentie de inzet van het plangebied in balans met daarbinnen de maximale mogelijkheden van natuurontwikkeling.

2.6 Beschrijving voorkeursalternatief, het voornemen

Naar aanleiding van aanbeveling van de Commissie m.e.r. was er de wens om een 'optimaal natuuralternatief' (hierna: Hooiwegvariant) op te stellen dat – binnen de doelstelling(en) voor het project – de maximale mogelijkheden voor natuurontwikkeling in beeld zou brengen. De basis voor de Hooiwegvariant is de Hooiwegvariant die door verschillende belangenorganisaties ingebracht is. Op basis van het voorgaande heeft Gedeputeerde Staten van de provincie Drenthe op 7 november 2023 besloten om het alternatief A3: 'Optimaal natuuralternatief/Hooiwegvariant' vast te stellen als voorkeursalternatief en om dit als voornemen verder uit te werken in het MER deel B en in voorliggend projectbesluit.

Het voornemen: de Hooiwegvariant

Het gebied tussen de Hooiweg en het Leekstermeer, wordt vanwege de natuurwaarden niet gebruikt voor de extra waterberging. In het gekozen voorkeursalternatief wordt de begrenzing van de extra waterberging in het noordwesten teruggelegd tot de Hooiweg. Bij de Hooiweg worden stuwen geplaatst, zodat ophoging van de kade bij het Leekstermeer niet meer nodig is. Omdat het plangebied wordt verkleind ten opzichte van andere alternatieven, is een hoger waterpeil benodigd in het resterende plangebied, zodat dezelfde hoeveelheid water kan worden vastgehouden. Uit een nadere beschouwing is gebleken dat dit resulteert in een toename van circa 3 centimeter (naar +0,18 meter NAP) van het waterpeil. De werking van Droge Voeten 2050 en Hooiwegvariant is vergelijkbaar. Alleen blijft binnen de Hooiwegvariant het gebied ten westen van de Hooiweg buiten de gestuurde waterberging. Kades en stuwen worden aangepast en daarbij worden er extra maatregelen genomen om de natuurwaarden te behouden en te versterken. Deze variant is tijdens het participatieproces met inbreng van de omgeving bedacht. Het voorkomen van de kadeverhoging bij het Leekstermeer is vanuit flora-en-fauna-optiek een grote optimalisatie ten opzichte van andere alternatieven omdat negatieve effecten op flora en fauna beperkt worden. Daarnaast zijn in het VKA diverse optimalisaties doorgevoerd om de archeologische waarden te ontzien. Het gaat om het verplaatsen van ontgravingen en ophogingen en de peilverhoging dient eerst nader onderzocht te worden voordat deze doorgang kan bevinden. Ook voorziet het voorkeursalternatief in verschillende mitigerende maatregelen om de tijdelijke verhoogde grondwaterstand en inundatiestanden als gevolg van de extra waterschijf te mitigeren, zoals de aanpassing van gemaal Sandebuur, ophogen van wegen, aanbrengen drainage/sloten, aanpassing gemalen, plaatsen van noodpompen, aanpassing waterafvoer en ophogen van kades.

afbeelding "i_NL.IMRO.9922.TAMOnlanden-ON01_0022.png" Figuur 2-2: Hooiwegvariant (VKA)

2.7 Meekoppelkansen

In de verkenningsfase is aanloop naar dit projectbesluit is er nadrukkelijk aandacht besteed aan mogelijke meekoppelkansen. In de verkenningsfase is breed opgehaald of stakeholders zoals inwoners, natuurmonumenten of andere overheden, kansen zagen die konden worden gekoppeld aan dit project. Het gaat dan om kansen die niet direct bijdragen aan het hoofddoel van het project, maar wel gelijktijdig met het project zouden kunnen worden opgepakt, om zo een win-winsituatie te realiseren. Er zijn diverse aandachtspunten en meekoppelkansen benoemd in de verkenningsfase. Om welke koppelkansen het gaat is terug te lezen in de Nota Kansrijke Oplossingsrichtingen, 17 oktober 2022' (NKO). Voor zover de meekoppelkansen binnen de scope van het project en binnen de verantwoordelijkheden van het waterschap vielen zijn deze geïntegreerd in de alternatieven (en het voorkeursalternatief) en zijn deze beschouwd in het MER. De overige meekoppelkansen zijn/worden waar mogelijk in aparte trajecten opgepakt en maken geen onderdeel uit van dit projectbesluit.

Hoofdstuk 3 Maatregelen project

Zoals onder hoofdstuk 2 reeds is omschreven is het primaire doel voor de te treffen maatregelen in De Onlanden de bijdrage aan de regionale waterveiligheidsopgave. Tijdens extreme hoogwatergebeurtenissen, met een geschatte herhalingstijd van eens in de honderd jaar (T=100), moeten de maatregelen voldoende bij kunnen dragen aan de noodzakelijke waterstandsdaling op het boezemwatersysteem. Op hoofdlijnen betekent de optimalisatie van de waterberging De Onlanden dat binnen grofweg het bestaande waterbergingsgebied de waterbergingscapaciteit uitgebreid wordt van 7,5 miljoen kubieke meter water naar 12,7 miljoen kubieke meter water. Om deze extra 5,2 miljoen kubieke meter water te bergen moet het water worden kunnen worden vastgehouden tot +0,18 m NAP.

Om het doel te bereiken worden er maatregelen gerealiseerd en daarnaast worden er maatregelen getroffen om de effecten van werkzaamheden en de maatregelen in de toekomstige situatie te voorkomen. In het projectbesluit zijn de maatregelen in detail beschreven, alsmede de uitgangspunten waarop het ontwerp is gebaseerd.

De uitvoeringsperiode staat gepland in het najaar 2025 tot en met het najaar van 2026 (met mogelijke uitloop van restwerkzaamheden in 2027).

3.1 Aanpassen gemaal Sandebuur

Optimalisatie van De Onlanden vraagt om aanpassing van gemaal Sandebuur. Ondanks een in het verleden aangebrachte viergangige vijzel heeft het gemaal in de huidige situatie al diens maximale capaciteit bereikt. Door de optimalisatie van De Onlanden kan er sprake zijn van extra kwel richting het bemalen gebied van Sandebuur. Als gevolg daarvan is extra bemalingscapaciteit nodig, waarbij wordt verwacht dat een toekomstige bemalingscapaciteit van circa 30 kubieke meter/minuut volstaat. Onderzoek naar de manier waarop de capaciteit het beste plaats kan vinden is in uitvoering Uit dat onderzoek blijkt dat het waarschijnlijk is dat het huidige gemaalgebouw behouden kan blijven en dat er voor het bestaande gemaal een grotere pompput gerealiseerd moet worden. Visueel worden deze verandering zo vorm gegeven dat deze geen gevolgen heeft voor de omgeving.

Vooruitlopend op de capaciteitsverruiming van het gemaal wordt bij het gemaal Sandebuur een tijdelijke mitigerende maatregel genomen om de bemalingscapaciteit te vergroten tot het voor de optimalisatie gewenste niveau. Deze tijdelijke maatregel kan bijvoorbeeld bestaan uit het plaatsen van een extra pomp. De tijdelijke maatregel is onderdeel van dit projectbesluit. De tijdelijke maatregel wordt uitgevoerd voor de extra bergingscapaciteit in gebruik genomen wordt. De definitieve capaciteitsvergroting van gemaal Sandebuur wordt met een separate procedure buiten dit projectbesluit mogelijk gemaakt.

Indien de aanpassingen aan gemaal Sandebuur niet tijdig uitgevoerd zijn voor de mogelijke inzet van de waterberging wordt een tijdelijke pomp bijgeplaatst om alsnog te garanderen dat er voldoende afvoercapaciteit van het gemaal ten tijden van inzet van de waterberging is.

3.2 Verhogen capaciteit overige gemalen

Het grootste deel van De Onlanden en het gebied stroomopwaarts heeft een vrije afwatering, maar er zijn ook bemalen gebieden in en rondom De Onlanden. Deze bemalen gebieden hebben andere hydrologische eigenschappen dan de vrij afwaterende gebieden. De afvoercapaciteit van de bemalen gebieden wordt beperkt door poldergemalen, en deze gebieden zijn beschermd tegen hoge waterstanden door regionale kades. In onderstaand figuur wordt dit weergegeven. Door inzet van de Droge Voeten-maatregelen stijgt de waterstand in de bemalen gebieden. Er is gesteld dat dit geen negatief effect heeft, omdat de gemalen voldoende capaciteit hebben om deze waterstandsverhoging te bemalen zodat hier geen sprake van is. Dit wordt nader onderzocht. Indien de gemalen aangepast moeten worden, wordt dit uitgevoerd in voorliggend project. De aanpassing bestaat in dit geval uit het vervangen van de pompen binnen de gemalen. Visueel veranderen de gemalen hierdoor niet, het betreft immers enkel een verandering van de pomp binnen het bestaande gemaal. Bij sommige gemalen moet daarnaast het uitstroomwerk aangepast worden, omdat deze onder water komt te liggen, en de ontluchting moet opgehoogd worden in verband met terugstroming. Ook dat zorgt niet voor een verandering van het uiterlijk of ruimtebeslag van de gemalen.

De gemalen moeten aangepast zijn alvorens de waterberging ingezet mag worden. Indien de aanpassingen niet tijdig lukken voor de mogelijke inzet van de waterberging worden tijdelijke pompen bijgeplaatst om alsnog te garanderen dat er voldoende afvoercapaciteit van de gemalen ten tijden van de waterberging is.

afbeelding "i_NL.IMRO.9922.TAMOnlanden-ON01_0023.png"

Figuur 3-1: Bemalen en vrij afwaterende gebieden (bron: Arcadis, 2023, Optimalisatie Onlanden)

Hoofdstuk 4 Voorschriften project

De uitvoering en realisatie van het project is gebonden aan voorschriften. In het projectbesluit worden de technische randvoorwaarden en uitgangspunten voor het project beschreven. Deze randvoorwaarden moeten, net als de voorschriften, nageleefd worden bij uitvoering en realisatie van het project.

Deze randvoorwaarden werken als gebodsbepalingen. Dat betekent dat de randvoorwaarden verplichtingen opleggen aan degene die een activiteit (zoals aanlegwerkzaamheden) uit gaat voeren. De gebodsbepalingen schrijven in een dergelijk geval bijvoorbeeld voor hoe de werkzaamheden uitgevoerd moeten worden. In andere gevallen stellen de gebodsbepalingen een voorwaarde. In dat geval bepalen zij dat een activiteit pas uitgevoerd mag worden na een bepaalde periode of nadat bepaalde voorafgaande activiteiten (bijvoorbeeld het uitvoeren van onderzoek) uitgevoerd zijn. In het eerste geval is het gebod onvoorwaardelijk: de activiteit moet op de voorgeschreven manier uitgevoerd worden. In het tweede geval is het gebod voorwaardelijk: de activiteit moet uitgevoerd worden nadat iets anders gedaan is/plaatsgevonden heeft. In beide gevallen moet het gebod nageleefd worden.

Hoofdstuk 5 Toelichting besluit

5.1 Het projectbesluit geldt tevens als omgevingsvergunning

Op verschillende locaties in De Onlanden is dit projectbesluit in strijd is met omgevingsplannen van de gemeenten Tynaarlo en Noordenveld, rijks-, provinciale- en waterschapsregels. Daardoor kan het project in principe alleen worden uitgevoerd als een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit wordt aangevraagd of als het omgevingsplan wordt gewijzigd.

Het projectbesluit is een integraal projectbesluit dat meerdere thematische activiteiten omvat en de peilverhoging die met een separaat besluit mogelijk wordt gemaakt. Gezamenlijk vormen de in het projectbesluit genoemde activiteiten het project. Voor de activiteiten die in artikel 9 van het projectbesluit zijn genoemd zijn, geldt het projectbesluit als omgevingsvergunning. Voor de activiteiten die in artikel 10 van het projectbesluit zijn genoemd geldt dit projectbesluit niet als omgevingsvergunning. Omgevingsvergunningen voor die activiteiten worden op een later moment separaat aangevraagd.

Het integrale karakter van dit projectbesluit betekent dat het projectbesluit geldt als omgevingsvergunning voor de meeste activiteiten die nu strijdig zijn met de omgevingsplannen van Noordenveld en Tynaarlo en die nodig zijn om de waterberging te optimaliseren. Het gaat om de volgende activiteiten:

  • Omgevingsplanactiviteit (artikel 5.1, 1e lid, sub a, Omgevingswet) ten behoeve van:
    • 1. Verrichten-van-werken-en-werkzaamhedenactiviteit (uitvoeren van werkzaamheden of werken, geen bouwwerken zijnde), waaronder valt een vergunning voor aanlegactiviteiten in gronden met archeologische waarden.
    • 2. Bouwactiviteit, ruimtelijk.2 
    • 3. Omgevingsplanactiviteit met betrekking tot kabels en leidingen.
    • 4. Beperkingengebiedactiviteit ten behoeve van werken nabij een hoogspanningsverbinding.
  • Omgevingsvergunning waterschapsverordening (artikel 5.3 Omgevingswet).
  • Flora-en-fauna-activiteit (soortenbescherming) (artikel 5.1, 2e lid, sub g Omgevingswet in combinatie met artikel 11.46 en artikel 11.54 Bal).

Door de integratie van de bovengenoemde omgevingsvergunningen in het projectbesluit gaat het besluit functioneren als een instrument waarin voor zoveel mogelijk activiteiten die nodig zijn voor de realisatie en het gebruik van de geoptimaliseerde waterberging in één keer toestemming wordt gegeven.

De integratie van bovengenoemde omgevingsvergunningen vraagt om het stellen van voorwaarden die een juiste uitvoering van de vergunningplichtige activiteiten borgen. De noodzakelijke voorschriften alsmede welke maatregelen per activiteit in de zin van de Omgevingswet waarvoor toestemming wordt gegeven zijn opgenomen in paragraaf Artikel 33 van het projectbesluit.

5.2 Besluiten die met het projectbesluit gecoördineerd worden

Naast de uitvoeringstoestemmingen die geïntegreerd worden in het projectbesluit kunnen nog andere toestemmingen nodig zijn. De volgende uitvoeringstoestemmingen worden niet geïntegreerd in het projectbesluit en worden op een later moment separaat aangevraagd:

  • 1. Omgevingsvergunning voor de technische bouwactiviteit (artikel 5.1, lid 2, sub a Omgevingswet).
  • 2. Wegenverkeerswet 1994 en RVV Verkeersbesluit – Verkeersmaatregelen: definitief of tijdelijk. Dit t.b.v. verkeersmaatregelen tijdens de uitvoering (artikel 15, lid 2 Wegenverkeerswet 1994).

In het geval van dit specifieke projectbesluit kan op vrijwillige basis coördinatie van uitvoeringsbesluiten toegepast worden. Van die mogelijkheid kan gebruik worden gemaakt als de bestuursorganen die bevoegd gezag zijn voor de vergunningverlening in gevallen waarin geen sprake is van coördinatie daartoe besluiten op grond van artikel 3:20, sub b van de Algemene wet bestuursrecht. Coördinatie houdt in dat toestemmingen voor meer technische activiteiten die niet opgenomen zijn in het integrale projectbesluit aangevraagd worden zodra ze concreet uitgewerkt zijn. Coördinatie van deze besluiten betekent dat de besluiten, ook al worden ze separaat aangevraagd, dezelfde voorbereidingsprocedure volgen als het projectbesluit en dat tegen de besluiten alleen beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State open staat. In dit geval treden op basis van artikel 5.45, lid 3 Omgevingswet Gedeputeerde Staten van de provincie Drenthe op als coördinerend orgaan en als bevoegd gezag. Het separaat aanvragen van de omgevingsvergunningen die geen onderdeel zijn van het integrale projectbesluit maar die wel gecoördineerd worden kan betekenen dat vergunningen in meerdere tranches aangevraagd worden. Evenwel kunnen alle separate vergunningen ook in één keer gecoördineerd aangevraagd worden. Of er sprake moet zijn van tranchering en hoe een eventuele indeling in tranches eruit moet zien, wordt in het vervolg van het planvormingsproces bepaald. De coördinatie van besluiten vindt plaats op basis van afdeling 3.5 van de Algemene wet bestuursrecht.

Daarnaast is sprake van enkele activiteiten waarvoor algemene regels gelden en er (in sommige gevallen) een meldingsplicht geldt; namelijk lozingsactiviteit en grondwateronttrekkingsactiviteit (zie paragraaf 6.5.3 ). Deze melding wordt geen onderdeel van het integrale projectbesluit en wordt niet gecoördineerd. Als in de uitwerkingsfase blijkt dat voor deze activiteiten een meldingsplicht geldt, zal deze melding te zijner tijd worden.

5.3 Adviesrecht en voorschriften

Zoals eerder beschreven geldt voor een aantal activiteiten een vergunningplicht, waarbij het verschilt per activiteit wie normaliter het bevoegd gezag is voor vergunningverlening.

Voor dit projectbesluit is Gedeputeerde Staten van de provincie Drenthe het bevoegd gezag en daarmee ook voor de vergunningplichtige activiteiten die worden uitgevoerd in het kader van het project. De betrokken gemeenten en het waterschap hebben in het geval van dit projectbesluit op grond van artikel 16.20, lid 1, sub b van de Omgevingswet een adviesrecht. In onderstaande tabel is aangegeven om welke vergunningen het gaat, het bestuursorgaan met adviesrecht en de essentie van het advies. De complete adviezen worden opgenomen in de bijlage.

Vergunningtype   Bestuursorgaan met adviesrecht   Advies  
Omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit m.b.t.:
verrichten van werken en werkzaamheden
bouwen (ruimtelijk)
milieubelastende activiteit (bodem)
kabels en leidingen
beperkingengebied wegens hoogspanningsverbinding  
B&W gemeente Noordenveld   [p.m. samenvatting advies wordt opgenomen na terinzagelegging ontwerp van het projectbesluit.]  
  B&W gemeente Tynaarlo   [p.m. samenvatting advies wordt opgenomen na terinzagelegging ontwerp van het projectbesluit.]  
     
Omgevingsvergunning voor een flora-en-fauna-activiteit   GS provincie Drenthe conform regelgeving. In dit geval bevoegd   [p.m. samenvatting advies wordt opgenomen na terinzagelegging ontwerp van het projectbesluit.]  
Omgevingsvergunning op grond van de Waterschapsverordening voor diverse activiteiten (zie paragraaf 9.5.3).   Waterschap Noorderzijlvest   [p.m. samenvatting advies wordt opgenomen na terinzagelegging ontwerp van het projectbesluit.]  

Hoofdstuk 6 Toets aan wetgeving en beleid

6.1 Inleiding

Paragraaf 1.1.3 licht toe dat het projectbesluit genomen wordt door Gedeputeerde Staten om vanwege de provinciale belangen die naast het voorzien in voldoende waterberging met dit besluit gemoeid zijn. Het projectbesluit vloeit daarmee voort uit artikel 5.44, lid 1 in samenhang met artikel 2.18 Omgevingswet. Er moet rekening gehouden worden met de samenhang van de relevante onderdelen en aspecten van de fysieke leefomgeving en van de rechtstreeks daarbij betrokken belangen (artikel 2.1, lid 2 Omgevingswet). Naast de gevolgen voor de fysieke leefomgeving (zie hoofdstuk 7 ) wordt in dit hoofdstuk daarom, op basis van de instructieregels uit afdeling 9.1 van Bkl, ook getoetst aan de verschillende bovenlokale en lokale belangen die volgen vanuit beleid, wet- en regelgeving.

6.2 Europese wetgeving en beleid

6.2.1 Vogel- en Habitatrichtlijn

De Vogel- en habitatrichtlijnrapportage zijn gezamenlijk door de EU-lidstaten opgesteld om de bestaande biodiversiteit in stand te houden en te herstellen. De richtlijn stelt regels aan het herstel en de bescherming van verschillende habitattypen binnen EU-lidstaten, waaronder Nederland, en aan de hand van de 'staat van instandhouding' wordt de maat van duurzaamheid bepaald. Daar wordt hieronder verder op ingegaan.

De Vogelrichtlijn (1979) is gericht op de in het wild levende vogelsoorten en de Habitatrichtlijn (1992) is gericht op dier- en plantensoorten. De beiden richtlijnen hebben het doel om Europese lidstaten te verplichten speciale beschermingszones (SBZ's) aan te wijzen. Deze SBZ's vormen tezamen een Europees netwerk van natuurgebieden die vallen onder de Natura 2000-gebieden. Naast deze gebiedsbescherming bevatten de richtlijnen ook regels voor algemene soortenbescherming.

Natura-2000
De Natura-2000 zones zijn bedoeld om kwetsbare vogelsoorten en andere bedreigde fauna en flora te beschermen. Volgens de Vogelrichtlijn moeten beschermingszones worden vastgesteld voor specifieke soorten en alle andere vaak voorkomende trekvogels. De Habitatrichtlijn vereist dat plannen en projecten in Natura 2000-gebieden een strikte "passende beoordeling" ondergaan om hun impact op het milieu te bepalen. Als deze beoordeling negatieve gevolgen aantoont, moeten de plannen worden aangepast, geannuleerd, of gecompenseerd, tenzij er geen alternatief is en er een dringende reden van groot openbaar belang is.

Soortenbescherming
De Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn verbieden activiteiten die schadelijk zijn voor beschermde vogelsoorten en andere aangewezen dier- en plantensoorten. Dit omvat onder andere het doden, jagen, verstoren, vangen en houden van deze dieren, evenals het rapen en in bezit hebben van eieren. Uitzonderingen kunnen worden toegestaan onder strikte voorwaarden.

Bovendien kunnen er uitzonderingen worden gemaakt voor specifieke zwaarwegende openbare belangen, zoals volksgezondheid, openbare veiligheid, onderzoek, onderwijs en het voorkomen van grote schade aan gewassen. Deze uitzonderingen zijn alleen toegestaan als er geen alternatieve oplossing bestaat en zolang de staat van instandhouding van de soorten niet verslechtert.

Toetsing
De Vogel- en Habitatrichtlijn is vertaald in de Nederlandse wetgeving: in de Wet natuurbescherming, die op zijn beurt gedeeltelijk is opgegaan in de Omgevingswet. Aan deze landelijke regelgeving wordt in paragraaf getoetst.

6.2.2 Verdrag van Valetta

Het verdrag van Valletta (1992), ook wel het verdrag van Malta genoemd, is in het leven geroepen om het bestaande culturele erfgoed in de Europese bodem beter te beschermen. Het verdrag richt zich op een aantal aspecten binnen het domein van archeologie en cultuurhistorisch erfgoed.

Zo verplicht het verdrag de deelnemende EU-Lidstaten om maatregelen te treffen ter bescherming van archeologische vindplaatsen. De maatregelen dienen daarnaast ook ter preventie van schade. Bouw- en infrastructuurprojecten die mogelijk het erfgoed beschadigen worden aan de hand van voorschriften ingesteld om dit te voorkomen. Door middel van publieke bewustwording en het kenbaar maken van het belang van het behoud van cultuurhistorie en archeologische waarden wordt er op een brede manier geprobeerd het publiek mee te nemen in de bescherming.

Door deze en andere bepalingen heeft het Verdrag van Valletta een belangrijke rol gespeeld in het versterken van het beleid en de praktijk op het gebied van archeologisch erfgoed in Europa. Het draagt bij aan een gemeenschappelijk kader voor bescherming en zorgt ervoor dat archeologische waarden worden geïntegreerd in het bredere beleid van ruimtelijke ordening en duurzame ontwikkeling.

Binnen Nederland is het verdrag van Valletta aan de hand van de Erfgoedwet geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving. Samen met de Erfgoedwet maakt de Omgevingswet een integrale bescherming van het culturele erfgoed mogelijk. De verdeling tussen de Erfgoedwet en de Omgevingswet wordt als volgt samengevat: de interpretatie van cultureel erfgoed en het beheer van culturele goederen in overheidsbezit vallen onder de Erfgoedwet, terwijl de omgang met cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving wordt geregeld door de Omgevingswet.

Voor gebouwde of aangelegde monumenten betekent dit dat de vergunningverlening voor wijzigingen aan rijksmonumenten plaatsvindt onder de Omgevingswet. Ook de aanwijzing en behandeling van beschermde stads- en dorpsgezichten worden in de toekomst bepaald door de Omgevingswet. Hetzelfde geldt voor de omgang met archeologie in de fysieke leefomgeving.

Het veroorzakersprincipe bepaalt dat degene die het initiatief neemt om de bodem te verstoren, betaalt de kosten van archeologisch onderzoek en eventuele opgravingen. Voor de uitvoering van het archeologisch onderzoek dient de initiatiefnemer een gecertificeerd archeologisch onderzoeksbureau inschakelen.

Toetsing

Zoals hierboven verwoord is het Verdrag van Valletta in de Erfgoedwet geïmplementeerd in de Erfgoedwet en de Omgevingswet. In paragraaf 7.3 wordt getoetst aan de voor het voornemen relevante bepalingen die de landelijke wetten hieraan stelt.

6.2.3 Kaderrichtlijn water

De Kaderrichtlijn Water (KRW) is een richtlijn van de Europese Unie die in 2000 werd aangenomen. De richtlijn is ontworpen om een raamwerk te bieden voor het beschermen en beheren van waterbronnen, zoals rivieren, meren, kustwateren en grondwater binnen de Europese Unie.

Om aan Europese richtlijnen te voldoen, heeft de Rijksoverheid de Kaderrichtlijn Water (KRW) geïntegreerd in de Nederlandse wet- en regelgeving. Deze implementatie is opgenomen in de Omgevingswet en het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl). Deze wetten vormen het kader voor landelijk beleid, richtlijnen en instrumenten om de KRW te implementeren. De KRW stelt ambitieuze doelen om de waterkwaliteit te verbeteren en te zorgen voor duurzaam waterbeheer. Daarvoor is het uitgangspunt om chemisch schoon en ecologisch gezond oppervlaktewater en grondwater te realiseren en behouden. In Nederland zijn verschillende instanties belast met de uitvoering van de KRW. Iedere waterbeheerder draagt bij aan het behalen van de gestelde doelen.

De Kaderrichtlijn Water bevordert een geïntegreerde benadering van waterbeheer, gebaseerd op stroomgebieden. Nederland is opgedeeld in vier internationale stroomgebieden: Rijn, Maas, Schelde en Eems. Binnen deze gebieden werken provincies, gemeenten, waterschappen, Rijkswaterstaat en andere belanghebbenden samen om zowel de chemische kwaliteit als de ecologische gezondheid van oppervlakte- en grondwater te verbeteren.

Toetsing

In paragraaf 7.6 wordt getoetst aan de voor de optimalisatie van De Onlanden relevante bepalingen in de Omgevingswet en het Besluit kwaliteit leefomgeving.

6.3 Nationale wetgeving en beleid

6.3.1 Omgevingswet

De Omgevingswet bepaalt in artikel 5.44a, lid 1 dat Gedeputeerde Staten van de provincie Drenthe een projectbesluit kan nemen. In dit geval is er geen sprake van ingrepen aan primaire waterkeringen in het beheer van het Rijk zodat Gedeputeerde Staten dit projectbesluit op vrijwillige basis kan nemen.

Het nemen van dit projectbesluit is het uitoefenen van een bevoegdheid als bedoeld in artikel 2.3, lid 2 van de Omgevingswet. Deze bevoegdheid wordt alleen uitgeoefend met het oog op een provinciaal belang. Paragraaf en van deze motivering licht toe waar dit provinciaal belang uit bestaat.

Op grond van artikel 22.16 Omgevingswet geldt dit projectbesluit als een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit met betrekking tot de omgevingsplannen van de gemeenten Noordenveld en Tynaarlo. De afwijkingen zijn beschreven in paragraaf 6.7.

6.3.2 Omgevingsbesluit (Ob)

Voorliggend projectbesluit geef invulling aan de vereisten rondom de inhoud van een projectbesluit, zoals opgenomen in artikel 5.6 van het Omgevingsbesluit. De inhoud van het project wordt namelijk beschreven in de inleidende hoofdstukken van deze motivering en in het projectbesluit. Ook zal het ontwerp van het projectbesluit medegedeeld worden in het waterschapsblad en/of het provinciaal blad (artikel 5.5a Ob).

Op grond van categorie K4 ''wijziging voor kanalisering en werken voor overstroming'' uit bijlage V van het Omgevingsbesluit is de optimalisatie van de Onlanden m.e.r.-beoordelingsplichtig. De stap van de m.e.r.-beoordeling is echter overgeslagen; er is gekozen voor het doorlopen van de uitgebreide m.e.r.-procedure. In paragraaf 2.2.1 en 2.2.2 van het Milieueffectrapport, bijlage 2 bij dit projectbesluit, wordt hier dieper op ingegaan. Afdeling 11.2 van het Omgevingsbesluit bevat nog een aantal andere relevante artikelen voor m.e.r.-(beoordelings)plichtige projecten, zoals over de inhoud van het project-MER, de beschrijving van het project in het MER (milieueffectrapport), de beschrijving van de milieueffecten en de inhoud van het besluit. Aan deze bepalingen wordt voldaan.

6.3.3 Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl)

In hoofdstuk 9 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) zijn instructieregels voor projectbesluiten opgenomen. Artikel 9.1 bepaalt dat een groot deel van de instructieregels die voor Omgevingsplannen gelden ook op projectbesluiten van toepassing zijn. Artikel 5.37 uit paragraaf 5.1.3.1 over de weging van het waterbelang is relevant voor de Onlanden. Deze luidt namelijk dat rekening gehouden moet worden met de gevolgen voor het beheer van watersystemen en dat de opvattingen van het bestuursorgaan dat belast is met het beheer van die watersystemen worden betrokken.

Ook artikel 9.3 is ook van belang voor de Onlanden. De Onlanden betreft voor een groot deel Natuurnetwerk Nederland (NNN). Artikel 9.3 luidt dat er geen projectbesluit door een minister mag worden vastgesteld voor het uitvoeren van een project binnen het NNN dat nadelige gevolgen kan hebben voor de wezenlijke kenmerken en waarden van dat natuurnetwerk, tenzij is verzekerd dat deze gevolgen tijdig worden gecompenseerd, zodanig dat de kwaliteit, oppervlakte en samenhang van het natuurnetwerk behouden blijven.

Toetsing

In paragraaf 7.6 en 7.7 van de motivering van dit projectbesluit wordt aan bovenstaande delen van het Bkl getoetst. Daaruit blijkt dat voldaan wordt aan deze artikelen. Geconcludeerd wordt dat voorliggend projectbesluit niet strijdig is met het Bkl.

6.3.4 Besluit activiteiten leefomgeving (Bal)

Het Bal stelt regels aan milieubelastende activiteiten en een aantal andere activiteiten. Bij de optimalisatie van de Onlanden is sprake van enkele milieubelastende activiteiten, namelijk het opslaan van grond of baggerspecie, het toepassen van grond of baggerspecie. In paragraaf 7.8 van deze motivering wordt hierop ingegaan. Daarnaast is sprake van ontgrondingsactiviteiten en van enkele natuurgerelateerde activiteiten. Daar wordt hieronder op ingegaan.

Het Bal stelt onder andere regels aan ontgrondingsactiviteiten, ook wel het verrichten van grondwerkzaamheden, op land. Bij de optimalisatie van de Onlanden vindt deze activiteit plaats, namelijk o.a. bij het ophogen van kades en het toevoegen van een nieuwe slenk/watergang. Artikel 16.7 van het Bal bevat gevallen waarin de vergunningplicht voor een ontgrondingsactiviteit uit artikel 5.1 van de Omgevingswet niet geldt. In dit geval is een uitzondering uit artikel 16.7 van toepassing, namelijk het bepaalde in sub g: het aanleggen, veranderen of verwijderen van een waterstaatswerk door de waterbeheerder. In dit geval wordt een bestaand waterbergingsgebied aangelegd (door een beperkte uitbreiding) en veranderd (door de bergingscapaciteit te verhogen) door het waterschap en dat is de waterbeheerder. De bijlage bij artikel 1.1 van de Omgevingswet definieert een waterstaatswerk onder andere als een bergingsgebied. Zodoende is deze uitzondering van toepassing. In paragraaf 6.4.1 wordt ingegaan op de regels die de provincie Drenthe in de omgevingsverordening stelt aan ontgrondingen. In paragraaf 6.7 wordt ingegaan op de regels die gemeenten stellen aan ontgrondingen.

Ook regelt het Bal een aantal zaken rondom activiteiten die de natuur betreffen (in hoofdstuk 11). Binnen de optimalisatie van de Onlanden is in elk geval sprake van een flora- en fauna-activiteit; het kan namelijk niet uitgesloten worden dat de concrete werkzaamheden geen significant negatieve effecten op aanwezige planten en dieren zullen hebben. Onderzoek moet dit uitwijzen. Op grond van artikel 5.1, 2e lid, sub g, van de Omgevingswet geldt een vergunningplicht voor een flora- en fauna-activiteit. Paragraaf 7.7 van voorliggend projectbesluit gaat hier verder op in. (Afdeling 11.2.2 van het Bal noemt gevallen waarin de voornoemde vergunningplicht uit de Omgevingswet niet geldt, maar die zijn niet van toepassing op de Onlanden). Binnen de optimalisatie van de Onlanden is geen sprake van een Natura-2000 activiteit (zie daarvoor paragraaf 6.2.4 van het MER), waardoor regels over dergelijke activiteiten uit het Bal ook niet relevant zijn.

6.3.5 Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl)

Het besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) stelt regels aan het in stand houden van bestaande bouwwerken en het bouwen van nieuwe bouwwerken. Concreet gaat het o.a. om regels over veiligheid, gezondheid, duurzaamheid, bruikbaarheid, toegankelijkheid van bouwwerken. Daarnaast bevat het Bbl regels over het gebruik van bouwwerken evenals over het verbouwen, verplaatsen van een bouwwerken en wijzigen van de gebruiksfunctie. In het laatste inhoudelijke hoofdstuk van het Bbl staan regels over bouw- en sloopwerkzaamheden.

Toetsing

Binnen de optimalisatie van de Onlanden gaat het qua bouwwerken alleen om stuwen, namelijk om het veranderen van enkele stuwen naar beweegbare stuwen en het toevoegen van enkele nieuwe stuwen. Uitsluitend paragraaf 4.2.5 uit het Bbl is relevant. Hierin staan concrete eisen over beweegbare constructieonderdelen (in dit geval van stuwen), om te voorkomen dat deze geen gevaar veroorzaken bij het gebruik van een aangrenzende openbare ruimte. Tijdens de aanleg van de nieuwe stuwen wordt rekening gehouden met deze eisen. Geconcludeerd wordt dat geen sprake is van strijdigheid met het Bbl.

6.3.6 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De NOVI is op 11 september 2020 vastgesteld. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is de Rijksvisie voor een duurzame fysieke leefomgeving en opvolger van de SVIR. Met de NOVI kan het Rijk inspelen op de grote uitdagingen die er voor Nederland liggen. Allerlei trends en ontwikkelingen hebben invloed op de leefomgeving. Veranderende en groeiende steden, de overgang naar een duurzame en circulaire economie en het aanpassen aan de gevolgen van de klimaatverandering vormen een deel van de opgave. Dit biedt kansen, maar vraagt ook om zorgvuldige keuzes, want de ruimte, zowel boven- als ondergronds, is een schaars goed.

Met de NOVI brengt het Rijk in beeld waar kansen liggen. Kansen om de kwaliteit van onze leefomgeving te verbeteren. Kansen om sociale samenhang, gezondheid en economisch herstel te bevorderen en kansen om schone, veilige en duurzame technieken, die bijdragen aan de beoogde transitie naar een circulaire samenleving, stevig te verankeren in onze manier van leven en werken.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationaal belangen wil het Rijk sturen en richting geven aan het inrichten van de fysieke leefomgeving. De Nationale Omgevingsvisie richt zich daarbij op vier prioriteiten:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie;
  • Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • Sterke en gezonde steden en regio's;
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Om de beleidskeuzes op een heldere en voorspelbare manier te maken, hanteert de NOVI drie afwegingsprincipes, die helpen bij het prioriteren van de verschillende belangen en opgaven:

  • a. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies.
  • b. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal.
  • c. Afwentelen wordt voorkomen.

Ruimte voor klimaatadaptatie

Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering, zoals zeespiegelstijging, hogere rivierafvoeren, wateroverlast en langere perioden van droogte. Nederland is in 2050 klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt maatregelen in de leefomgeving, bijvoorbeeld voldoende groen en ruimte voor wateropslag in onze steden. Voordeel is dat daarmee tegelijk de leefomgevingskwaliteit verbeterd wordt en het kansen biedt voor natuur. In 2050 heeft Nederland een duurzame energievoorziening. Dit vraagt ruimte, onder meer voor windturbines en zonnepanelen. Het Rijk zet zich daarnaast in voor het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.

Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

Nederland zet in op het verbeteren van de balans tussen landgebruik en de kwaliteit van landschap, bodem, water en lucht. Dit betekent dat landgebruik in balans wordt gebracht met natuurlijke systemen en dat ontwikkelingen in het landelijk gebied niet ten koste gaan van landschappelijke kwaliteiten. Het landgebruik moet meer afgestemd worden op zoetwaterbeschikbaarheid en -gebruik. Middels een voorkeursvolgorde regionaal waterbeheer wordt ingezet op het voorkomen van wateroverlast en tekorten. Het Rijk maakt een duurzaam en vitaal landbouw- en voedselsysteem mogelijk, gebaseerd op kringlopen en natuurinclusiviteit. De biodiversiteit wordt beschermd en versterkt en het natuurlijk kapitaal wordt duurzaam benut. Het Rijk zet in op het versterken en beschermen van unieke landschappelijke kwaliteiten. Nieuwe ontwikkelingen in het landelijk gebied voegen landschapskwaliteit toe. Hierbij wordt het omgevingsbeleid landschapsinclusief.

Verder zijn er 21 nationale belangen geformuleerd, waarvan het belang 'waarborgen van de waterveiligheid en de klimaatbestendigheid (inclusief vitale infrastructuur voor water en mobiliteit)' relevant is voor onderhavig projectbesluit.

Waterveiligheid

Het is van nationaal belang om de waterveiligheid te waarborgen. De veiligheid komt tot stand door inzet op de drie lagen van meerlaagsveiligheid: inzet op het voorkomen van een overstroming door sterke dijken, dammen en duinen (preventie) én het beperken van de gevolgen van een overstroming via waterrobuuste ruimtelijke inrichting en crisisbeheersing (evacuatie, rampenplannen). Bij het realiseren van waterveiligheid staat preventie voorop, door primaire keringen, waaronder duinen en stormvloed- keringen, te onderhouden en te versterken, rivierverruimende maatregelen te nemen en zandsuppleties in het kustfundament uit te voeren. Het is van nationaal belang dat er voldoende ruimte is voor zand- winning voor de kust- en waterveiligheid (inclusief de toekomstige versterking van waterkeringen.

Klimaatadaptatie

Door klimaatverandering neemt de kans op wateroverlast, hitte, droogte en overstromingen toe. Dat levert risico's op voor onze economie, gezondheid en veiligheid die ontstaan door zeespiegelstijging en toenemende neerslagintensiteit en periodes van droogte als gevolg van klimaatverandering. Ook levert het risico's op voor een veerkrachtige biodiversiteit. Het proces van bodemdaling heeft bovendien ook nog invloed op (de kosten voor) het peilbeheer en het cultureel erfgoed in de bodem.

De opgave is onze leefomgeving aan te passen aan de gevolgen van klimaatverandering en te zorgen dat Nederland in 2050 klimaatbestendig en waterrobuust is ingericht, mede met het oog op verwachte ontwikkelingen na 2050. Hoewel het tempo met onzekerheid omgeven is, zetten klimaatverandering en zeespiegelstijging ook na 2050 door. Als we niets doen dan is het gevolg een grotere kans op overstromingen, wateroverlast, hittestress en droogte.

Toetsing

De optimalisatie van de waterberging leidt tot een vergroting van de waterbergingscapaciteit ten opzichte van de huidige situatie. Hierdoor kunnen hoge waterstanden in het boezemwatersysteem tijdens extreme weeromstandigheden voorkomen worden. Zodoende wordt ingezet op het voorkomen van overstromingen. Daarnaast is het behoud en de ontwikkeling van natuurwaarden onderdeel van het plan. Naast dat het gebied anders wordt ingericht, met het oog op het veranderende klimaat, wordt dus ook rekening gehouden met de kenmerken en identiteit van het gebied. Geconcludeerd wordt dat het plan past in de NOVI.

6.3.7 Klimaatakkoord

Op 28 juni 2019 heeft het kabinet het Klimaatakkoord gepresenteerd en is gestart met de uitvoering. Het centrale doel in het Klimaatakkoord is om in 2030 49% minder CO2 uit te stoten vergeleken met 1990. In 2050 moet dat 95% minder zijn. Dit is nodig om de temperatuur op aarde niet verder te laten stijgen dan anderhalve graad. Bij deze temperatuurstijging lijken de gevolgen van klimaatverandering nog beheersbaar. In het akkoord staan meer dan 600 afspraken om de uitstoot van broeikasgassen tegen te gaan.

Toetsing

De concrete maatregelen die binnen de optimalisatie van de Onlanden zijn voorzien, leiden niet tot een structurele verhoging van de CO2 uitstoot. Met de maatregelen waar voorliggend projectbesluit op ziet, wordt het gebied aangepast aan de verdergaande verandering van het klimaat in plaats van dat het plan het klimaat schaadt. Zodoende wordt geconcludeerd dat het plan niet in strijd is met het nationale Klimaatakkoord.

6.4 Provinciaal beleid

Sinds 15 februari 2024 is de Provinciale Omgevingsverordening Drenthe van kracht. De Provinciale Omgevingsverordening Drenthe (POV) is een instrument om het omgevingsbeleid (uit de provinciale omgevingsvisie) uit te kunnen voeren. De POV stelt regels aan vele aspecten, zoals ruimtelijke ontwikkeling, duurzame energie, bodemsanering, bescherming van het grondwater alsmede verkeer en vervoer.

De provinciale omgevingsverordening bevat onder andere instructieregels. De instructieregels uit de provinciale omgevingsverordening gelden onder andere voor omgevingsplannen, maar ook voor projectbesluiten van Gedeputeerde Staten en het dagelijks bestuur van het waterschap (zie de toelichting op hoofdstuk 3 van de POV) en gelden dus voor voorliggend projectbesluit. Waar de regels van de POV 'omgevingsplan' noemen kan dus ook 'projectbesluit' gelezen worden.

Het hoofdstuk over ruimtelijk-omgevingsbeleid maakt onderscheid in bepalingen die verband houden met de in de omgevingsvisie gestelde beleidsdoelen ('Bruisend Drenthe' genoemd) en kernkwaliteiten. Hier wordt hieronder op ingegaan.

Voor de toetsing aan de POV is de versie gebruikt die gepubliceerd is op Regels op de Kaart en in werking is getreden op 15 februari 2024.

6.4.1 Provinciale omgevingsverordening Drenthe

Bruisend Drenthe

Basisbepaling

In titel 3.2 van de POV zijn regels opgenomen over Bruisend Drenthe. Aangegeven dient te worden hoe de beoogde ontwikkelingen passen binnen de (voor zover voor de provincie van belang zijnde) strategische opgaven, zoals weergegeven op de kaart Strategische opgaven 2030 uit de POV die voor het desbetreffende gebied geldt. In de toelichting valt te lezen dat het mede gaat om de bijdrage aan de vitaliteit en kwaliteit van de groene ruimte.

Toetsing basisbepaling Bruisend Drenthe

Het optimaliseren van De Onlanden heeft als doel om de waterbergingscapaciteit van het gebied en de omgeving te vergroten en daarmee de waterveiligheid te garanderen. Nevenschikkend daaraan is het doel om natuurwaarden te behouden en te versterken. Zo wordt het gebied en de omgeving beter bestand tegen de verdergaande klimaatverandering. Binnen de optimalisatie van De Onlanden worden tevens de natuurwaarden versterkt. Zodoende wordt bijgedragen aan de strategische opgaven van de provincie.

Natuurnetwerk Nederland (art. 3.30 en 3.31)

Op grond van artikel 3.30 mag een projectbesluit geen functies, activiteiten en regels bevatten die de omzetting naar de natuurfunctie onomkeerbaar belemmeren en de wezenlijke kenmerken en waarden van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) aantasten of die kunnen leiden tot een vermindering van de kwaliteit, de oppervlakte of de samenhang tussen de gebieden van het NNN. Onderbouwd dient in elk geval te worden welke wezenlijke kenmerken en waarden aanwezig zijn, hoe deze worden beschermd en hoe negatieve effecten worden voorkomen.

Een projectbesluit mag alleen voorzien in nieuwe activiteiten of wijziging van bestaande activiteiten in het NNN als sprake is van een groot maatschappelijk belang, er geen reële andere mogelijkheden zijn en de negatieve effecten waar mogelijk worden beperkt en de overblijvende effecten worden gecompenseerd (artikel 3.31). Bij dit laatste gelden twee voorwaarden waar de compensatie aan moet voldoen (artikel 3.31, 1e lid, sub c, onder 1 en 2, POV).

In het projectbesluit moet worden opgenomen op welke manier schade aan het NNN zoveel mogelijk wordt voorkomen en resterende schade wordt gecompenseerd en hoe wordt geborgd dat de maatregelen voor de compensatie worden uitgevoerd en de manier waarop die compensatie duurzaam is verzekerd.

Toetsing Natuur (NNN)

Een groot deel van De Onlanden is onderdeel van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Bij de optimalisatie van de waterberging in De Onlanden, waar voorliggend projectbesluit in voorziet, is sprake van het uitvoeren van activiteiten om het waterbergend vermogen van het gebied te vergroten. Concreet gaat het om het plaatsen van nieuwe stuwen en het ophogen van kades. Deze activiteiten vinden plaats in de realisatiefase. In de gebruiksfase is geen sprake van het uitvoeren van activiteiten die afwijken van de activiteiten die toegelaten waren voor vaststelling van dit projectbesluit. Paragraaf 7.7 gaat dieper in op de effecten van het voornemen op het Natuurnetwerk Nederland.

Het optimaliseren van de waterberging in De Onlanden heeft tot doel om de waterveiligheid te garanderen, gelet op de verdergaande klimaatverandering, aangepaste veiligheidsnormen en bodemdaling als gevolg van aardgaswinning. Het dient dus een maatschappelijk doel. De optimalisatie en bijbehorende concrete maatregelen moeten logischerwijs in het gebied zelf plaatsvinden. In het MER zijn diverse alternatieven beoordeeld op hun effecten op de leefomgeving; daaruit blijkt dat als voorkeursalternatief het 'alternatief Hooiwegvariant' naar voren komt. Voornoemd voorkeursalternatief (ook wel het voornemen) wordt met voorliggend projectbesluit mogelijk gemaakt.

Water (art. 3.36)

In artikel 3.36 van de POV bepaalt de provincie dat een omgevingsplan (of in dit geval een projectbesluit) niet voorziet in de ontwikkeling van nieuwe kapitaalintensieve functies. Besluiten die betrekking hebben op waterbergingsgebieden strekken mede tot behoud van het waterbergend vermogen van het gebied.

Toetsing water

Een groot deel van De Onlanden betreft gebied dat in de POV is aangeduid als 'beekdal'. Daarnaast is een gedeelte van het gebied aangewezen als 'bergingsgebied'. Het projectbesluit voor De Onlanden voorziet niet in de ontwikkeling van nieuwe kapitaalintensieve functies. Verder heeft het plan voor De Onlanden tot doel om het waterbergend vermogen van het gebied te verbeteren in combinatie met natuurbehoud en -versterking. Zodoende voldoet het projectbesluit aan artikel 2.34 van de provinciale verordening.

Landschap (artikel 3.1)

Een omgevingsplan (of in dit geval een projectbesluit) dat betrekking heeft op een locatie gelegen in een kernkwaliteit landschap houdt rekening met het behoud van de aanwezige kernkwaliteiten en bevat een beschrijving van de aanwezige kernkwaliteiten en de manier waarop met de bescherming is omgegaan (art. 3.1 POV).

Toetsing Landschap

Een groot deel van De Onlanden ligt in gebied dat in de provinciale verordening is aangeduid als 'wegdorpenlandschap van de laagveenontginning' en een kleiner (het zuidelijk) deel ligt in het 'esdorpenlandschap'. De aanwezige landschappelijke waarden en hoe hiermee wordt omgegaan worden beschreven in paragraaf 7.3 van deze motivering. Optimalisatie van De Onlanden heeft geen gevolgen voor de verschijningsvorm van het landschap zodat het voornemen past in de regels die artikel 3.1 POV stelt.

Cultuurhistorie (artikel 3.2)

Een omgevingsplan (of in dit geval een projectbesluit) dat betrekking heeft op een locatie gelegen in een kernkwaliteit met betrekking tot cultuurhistorie houdt rekening met de aanwezige kernkwaliteiten en bevat een beschrijving van de aanwezige kernkwaliteiten en de manier waarop met de bescherming van de kernkwaliteiten is omgegaan (artikel 3.2).

Toetsing cultuurhistorie

De Onlanden ligt in gebied dat in de provinciale omgevingsverordening is aangeduid als ''Kop van Drenthe''. De aanwezige kernkwaliteiten en hun bescherming zijn beschreven in paragraaf 10.3.2 van dit projectbesluit. De optimalisatie van De Onlanden vindt op een zodanige manier plaats dat er geen sprake is van aantasting van cultuurhistorische waarden. Daarmee voldoet dit projectbesluit aan artikel 3.2 van de POV.

Archeologie (artikel 3.3)

Een omgevingsplan (of in dit geval een projectbesluit) dat betrekking heeft op de Kernkwaliteit Archeologie houdt rekening met de aanwezige archeologische waarden en verwachtingen. Tevens dienen de resultaten van archeologisch onderzoek, en de resultaten van afstemming hierover met de provincie, te worden beschreven. Een omgevingsplan stelt verder regels en voorschriften ter bescherming van de aanwezige archeologische waarden en verwachtingen.

Toetsing archeologie

Enkele delen van de Onlanden waar ingrepen zijn voorzien, zijn in de provinciale omgevingsverordening aangeduid als ‚'waarde – archeologie 3'(zie vooral ten westen van de kern Peizerwold en het Matslootgebied) en 'waarde – archeologie 1'(zie bijv. ten westen van het Langmameer). Gronden met de aanduiding 'waarde – archeologie 2' komen binnen de Onlanden niet voor en liggen bij Coevorden en Meppel. In paragraaf 7.3.1 van voorliggende motivering wordt ingegaan op de aanwezige provinciale archeologische waarden en de omgang daarmee.

Aardkundige waarden (artikel 3.4)

Een omgevingsplan (of in dit geval een projectbesluit) dat betrekking heeft op een gebied gelegen in de gebieden 'aardkundige waarden beschermingsniveau hoog' houdt rekening met de aanwezige kernkwaliteiten. Een omgevingsplan moet regels stellen ter bescherming van de voorkomende kernkwaliteiten.

Toetsing aardkundige waarden

Een groot deel van de Onlanden ligt in gebied dat in de provinciale omgevingsverordening is aangeduid als 'aardkundige waarden beschermingsniveau hoog'. Een klein deel van De Onlanden, het gebied rondom de kern Roderwolde, ligt in 'aardkundig waarden beschermingsniveau middel'. In paragraaf 7.3.3 wordt ingegaan op de aanwezige aardkundige waarden en hoe hiermee wordt omgegaan.

Stilte (artikel 3.5)

Een omgevingsplan (of in dit geval een projectbesluit) dat betrekking heeft op een gebied gelegen in de Kernkwaliteit Stiltegebied houdt rekening met de voorkomende stilte; en maakt geen activiteiten mogelijk als beschreven in hoofdstuk 7 van de POV, tenzij aannemelijk wordt gemaakt dat hiervoor de omgevingsvergunning kan worden verleend als genoemd in dat hoofdstuk. Hoofdstuk 7 van de POV benoemt de volgende activiteiten: (1) grootschalige evenementen, (2) activiteiten met drones, modelvliegtuigen, modelboten, modelauto's en daarmee vergelijkbare apparaten, (3) motorvoertuigen of bromfietsen buiten de openbare weg dan wel buiten wegen/terreinen die voor bestemmingsverkeer open zijn gesteld en (4) toertochten met motorvoertuigen of bromfietsen.

Toetsing stilte

Slechts enkele ingrepen in het kader van de optimalisatie van de Onlanden vinden plaats in gebied dat volgens de POV is aangeduid als stiltegebied; dit deel van het stiltegebied ligt namelijk grofweg tussen het Langmameer en de Hooiweg, ten noordoosten van de kern Roderwolde (zie figuur 6-1 ). Met de optimalisatie van de waterberging worden geen activiteiten mogelijk gemaakt zoals opgenomen in hoofdstuk 7 van de POV.

Voor zover de optimalisatie van de waterberging vraagt om verkeersbewegingen met motorvoertuigen buiten de openbare weg of buiten wegen/terreinen die open zijn gesteld voor bestemmingsverkeer geldt dat artikel 7.6 van de POV Gedeputeerde Staten van de provincie Drenthe de mogelijkheid biedt om een omgevingsvergunning voor dergelijke activiteiten te verlenen. Indien nodig zal deze vergunning op termijn voor een dergelijke activiteit aangevraagd worden. Een dergelijke omgevingsvergunning kan verleend worden (artikel 3.1, sub b POV) omdat hij alleen vereist is voor de tijdelijke inzet van materieel dat vooral nodig is bij het ophogen van kades en het plaatsen van stuwen. Om overlast en aantasting van het stiltegebied ook in deze tijdelijke situatie te voorkomen wordt dit materiaal, naar verwachting, uitsluitend tijdens de dagperiode ingezet. Eventueel kan overwogen worden de om de geluidbelasting verder te reduceren door de inzet van stiller materieel dan gebruikelijk. Daarnaast zijn de werkzaamheden waarvoor de inzet van materieel dat geluid maakt nodig is sterk locatiegebonden en de locatie waar het materieel ingezet moet worden zijn klein in verhouding tot het gehele stiltegebied. Geluidemissie is daarmee ook sterk locatiegebonden en zal de overheersende stilte in het gehele gebied niet verstoren. Dit in ogenschouw nemende kan een dergelijke vergunning op termijn verleend worden als deze nodig blijkt te zijn. Daarnaast is sprake van een groot openbaar belang in de vorm van het bieden van voldoende waterberging, in het kader van dat belang wordt het materieel dat geluid maakt ingezet.

Verder wordt bij de daadwerkelijke uitvoering, dus het realiseren van de ingrepen, sowieso rekening gehouden met de aanwezige stilte en worden de werkzaamheden zo uitgevoerd dat zij passen in de regels die de omgevingsverordening aan activiteiten in stiltegebieden stelt.

afbeelding "i_NL.IMRO.9922.TAMOnlanden-ON01_0024.png"

Figuur 6-1: Linkerfiguur: in blauw: ligging stiltegebied provinciale omgevingsverordening, rechterfiguur toont de met de optimalisatie voorziene ingrepen; zie vooral de rode lijnen (betreft ophoging van kades) en de donkergele iconen (aanleggen van stuwen)

Natuur (artikel 3.6)

Voor de kernkwaliteit natuur wordt verwezen naar de toetsing van artikel 3.30 en 3.31 van de POV (zie onder kop ''Bruisend Drenthe; Natuurnetwerk Nederland'').

Ontgrondingsactiviteiten (hoofdstuk 8)

Ook bevat de POV in hoofdstuk 8 enkele bepalingen over ontgrondingsactiviteiten. In artikel 8.3 worden in aanvulling op artikel 16.7 van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) werkzaamheden genoemd waarvoor artikel 5.1 van de Omgevingswet (vergunningplicht voor ontgrondingsactiviteit, zie ook paragraaf  6.3.4 van de motivering van dit projectbesluit, niet geldt.

6.4.2 Provinciale omgevingsvisie Drenthe

Op 28 september 2022 hebben de Provinciale staten van Drenthe de Actualisatie Omgevingsvishie Drenthe 2022 vastgesteld. Deze visie geeft een invulling aan de verplichte strategische visie voor de lange termijn voor de gehele fysieke leefomgeving op grond van de Omgevingswet. De samenhang tussen landbouw, natuur, water, wonen, werklocaties, verkeer en vervoer, landschap en cultureel-, aardkundig- en archeologisch erfgoed wordt beschreven in de provinciale visie op de fysieke leefomgeving.

De Omgevingsvisie Actualisatie Omgevingsvisie Drenthe 2022 beschrijft zes ontwikkelprincipes voor de toekomstige ontwikkeling van Drenthe:

  • 1. Ruimtelijke Kwaliteit.
  • 2. Robuuste sociaaleconomische structuur.
  • 3. Robuust landbouwsysteem.
  • 4. Robuust Natuursysteem.
  • 5. Robuust Watersysteem.
  • 6. Multifunctionele gebieden.

Voor het projectbesluit zijn ontwikkelprincipes 4, 5 en 6 het meest van belang. In onderstaande alinea's wordt nader op deze ontwikkelprincipes ingegaan.

De omgevingsvisie die in 2022 vastgesteld is, geeft niet in alle gevallen voldoende antwoord op vragen over de opgaven waar de provincie Drenthe na 2022 voor gesteld is. Om die reden werkt de provincie Drenthe aan een nieuwe omgevingsvisie. Voor deze nieuwe omgevingsvisie worden in 2024 onder meer de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • 1. Afspraak is afspraak: De provincie leeft (inter)nationale afspraken en ambities, zoals het Klimaatakkoord, de Kaderrichtlijn water en regionale samenwerkingsovereenkomsten, zoveel mogelijk na.
  • 2. Water en bodem sturend: Het bodem- en watersysteem wordt meer bepalend voor wat er op locaties kan, rekening houdend met de mogelijke gevolgen van klimaatverandering.
  • 3. Zuinig ruimtegebruik: Ruimte wordt zo efficiënt mogelijk gebruikt. Er wordt gezocht naar mogelijkheden voor functiecombinaties.

Robuust natuur-, watersysteem en multifunctionele gebieden, omgevingsvisie 2022

Met het realiseren van de mogelijkheid tot het bergen van extra water worden er extra maatregelen gevraagd binnen verschillende invloedssferen. Zo worden er ingrepen gedaan binnen het ruimtelijke-, natuurlijke- en waterdomein. De ruimtelijke plannen die vigeren moeten op onderdelen worden aangepast. De opgave om nieuwe waterberging te realiseren wordt vooral gerealiseerd in bestaand natuur- en landbouwgebied. De behoefte aan extra bergingsruimte voor water komt voort uit een veranderend klimaat waarin er 's winters meer neerslag valt en in de zomer vaker heftigere buien voorkomen. Dit leidt tot wateroverlast in de bebouwde kom en in de landbouwgebieden.

Voornemen in relatie tot uitgangspunten omgevingsvisie 2024

Het voornemen past in de uitgangspunten die in 2024 voor de nieuwe omgevingsvisie gehanteerd worden. Door de optimalisatie ontstaat extra ruimte voor waterberging. Afspraken over het vergroten van de waterbergingscapaciteit zijn gemaakt via het project 'Droge Voeten 2050'. Met de optimalisatie van de waterberging worden deze afspraken nageleefd. De keuze draagt bij aan het principe dat water en bodem sturend moeten zijn bij de keuze voor (nieuwe) functies door een bestaand waterbergingsgebied te benutten. Dit gebied is van nature nat en relatief laag gelegen waardoor het goed als waterbergingsgebied te gebruiken is. Tot slot draagt het benutten van een bestaand waterbergingsgebied voor extra waterberging bij aan zuinig ruimtegebruik. Nieuw ruimtebeslag in de vorm van waterbergingsgebieden elders wordt immers voorkomen.

Toetsing

De voorgenomen ontwikkeling 'optimalisatie van de Onlanden' voorziet in ruimtelijke aanpassingen en wijzigingen van het land- en natuurgebruik ten behoeve van waterberging. Onderhavige locatie ligt binnen diverse invloedssferen van verschillende bevoegde gezagen. Vanwege de ligging in het invloedssferen van meerdere bevoegde gezagen en omdat in De Onlanden waterberging net zo belangrijk is als natuur, waarbij de provincie het bevoegd gezag is voor natuur, wordt dit projectbesluit voorbereid en vastgesteld door Gedeputeerde Staten van de provincie Drenthe.

De 'Optimalisatie van de Onlanden' past binnen de ambitie van een robuust natuursysteem, robuust watersysteem en multifunctionele gebieden. Zo wordt er een gebied aangepast op het veranderende klimaat, waarbij aandacht is voor het behoud van natuurwaarden. Een dynamisch gebied waarin er ruimte wordt gegeven in tijden van overtollig water en waar bij laagstaand water ruimte is voor de natuur zorgt voor een bredere invulling van gebiedsmanagement in lijn met de provinciale Omgevingsvisie Drenthe. Het voornemen past daarbij ook in de uitgangspunten voor de nieuwe omgevingsvisie.

6.4.3 Regionaal Waterprogramma Drenthe 2022-2027

Het Regionaal Waterprogramma Drenthe 2022-2027 is een op uitvoering gerichte uitwerking van het waterbeleid van de provincie Drenthe. Het programma concretiseert hoe er in de provincie Drenthe een duurzaam en veerkrachtig watersysteem ontwikkeld en behouden wordt. Dit vergt onder ander het robuust inrichten van het watersysteem waarbij risico's op wateroverlast en watertekorten beperkt blijven tot een maatschappelijk aanvaardbaar niveau.

Toetsing

In het beleid van de provincie Drenthe is het strategisch waterbeleid sturend en voorwaardenscheppend voor de ruimtelijke ordening. Dit strategisch waterbeleid uit zich onder meer in keuzes voor bergingsgebieden. Om deze sturende en voorwaardenscheppende rol goed in te kunnen blijven vullen, wordt dit projectbesluit genomen door Gedeputeerde Staten van de provincie Drenthe. Het sturen en stellen van voorwaarden vergt immers een integrale blik die verder gaat dan alleen het functioneel beheer van water en deze opgave in samenhang beziet met andere opgaven en keuzes op het gebied van ruimtelijke ordening. De provincie beheert het watersysteem samen met Waterschap Noorderzijlvest en beide partijen houden oog voor de gevolgen die dit beheer heeft voor de bodem, de landbouw, de natuur en het landschap. Waar die gevolgen, zoals in dit geval, kunnen leiden tot effecten op de ruimtelijke ordening is de provincie de aangewezen partij om daar integrale afwegingen over te maken omdat ruimtelijke ordening geen kerntaak van waterschappen is.

Het regionaal waterprogramma wijst De Onlanden aan als een bergingsgebied met een natuurfunctie. Die functie wijzigt niet door het voornemen. Er kan, na uitvoering van dit projectbesluit, meer water in De Onlanden geborgen worden terwijl de natuurfunctie behouden blijft. Het beleid beschrijft dat in gebieden met een natuurfunctie het waterbeheer zoveel mogelijk afgestemd is op de natuurfunctie. Dit blijft zo na optimalisatie van De Onlanden, zie paragraaf 7.6. De Onlanden is tevens (deels) een beekdal en in beekdalen moet op grond van het waterprogramma ingezet worden op het voorkomen van wateroverlast. Met het realiseren van extra bergingscapaciteit wordt een bijdrage geleverd aan dit doel. Gelet op de nadruk die wordt gelegd op het voorkomen van wateroverlast en het behouden van de natuurfunctie in waterbergingsgebieden in relatie tot de wijze waarop deze twee doelen verenigd zijn in dit projectbesluit, past de optimalisatie van De Onlanden in het beleid zoals neergelegd in het Regionaal Waterprogramma Drenthe 2022-2027.

6.4.4 Nota klimaatadaptatie Drenthe

De Nota Klimaatadaptatie beschrijft welke maatregelen en acties de provincie Drenthe uitvoert om veerkrachtig te zijn op het gebied van aanpassingen aan een veranderend klimaat. De uitwerking van deze maatregelen en acties is opgenomen in het regionaal waterprogramma. Voor onderstaande beleidsthema's is geïnventariseerd wat voor acties op het gebied van klimaatadaptatie de provincie uit kan voeren:

  • 1. landbouw;
  • 2. natuur;
  • 3. omgevingskwaliteit;
  • 4. infrastructuur en mobiliteit;
  • 5. wonen;
  • 6. recreatie;
  • 7. industrie en bedrijven;
  • 8. elektriciteitsnetwerk.

Het tegengaan van wateroverlast is een maatregel die een rol speelt bij de beleidsthema's landbouw, infrastructuur en mobiliteit, wonen, en industrie en bedrijven.

Toetsing

Het tegengaan van wateroverlast kan vorm krijgen door meer water vast te houden en water langer vast te houden. Optimalisatie van De Onlanden maakt dit langer vasthouden van water en het vasthouden van meer water mogelijk. De optimalisatie resulteert immers in meer bergingscapaciteit. Waterbergingsgebieden spelen logischerwijs een belangrijke rol in deze opgave.

Voor infrastructuur en mobiliteit geldt dat wegen als gevolg van inundatie/wateroverlast schade kunnen ondervinden. Dat geldt ook voor wegen die in De Onlanden tijdelijk onder water kunnen komen te staan. Bij aanleg en onderhoud van wegen kan gekozen worden voor een wegopbouw en voor materiaal dat beschadiging als gevolg van (de stroming) van water voorkomt. Dit is een uitvoeringsaspect dat indien nodig uitgewerkt kan worden bij de verdere planvorming voor De Onlanden. Dat geldt ook voor beheer en onderhoud gericht op het eerder signaleren en verhelpen van risico's van wateroverlast voor infrastructuur alsmede het instellen van goede omleidingsroutes als een weg tijdelijk onder water staat.

Gelet op het voorgaande past het tegengaan van wateroverlast door de waterberging in De Onlanden te optimaliseren in combinatie met eventuele aanpassingen aan wegen, het rekening houden met de inundatie van wegen tijdens benutting van de waterberging en het instellen van protocollen voor de verdeling van verantwoordelijkheden bij de afsluiting van wegen tijdens inundatie in de Nota Klimaatadaptatie Drenthe.

6.4.5 Beekdalenvisie 2030

In de Beekdalenvisie 2030 zet de provincie Drenthe uiteen hoe ambities op het gebied van een robuust watersysteem, zowel op het gebied van waterkwantiteit als op het gebied van waterkwaliteit, gerealiseerd worden. Een belangrijk onderdeel van het beleid is het in beekdalen vasthouden van water om benedenstrooms wateroverlast te voorkomen.

Omdat een beekdal laag ligt, verzamelt zich er van nature water. Dit water moet niet overal zo snel mogelijk afgevoerd worden. Dat betekent dat een beekdal soms moet kunnen overstromen om de bovengenoemde wateroverlast in gebieden die benedenstrooms van het beekdal liggen te voorkomen. Door overstromingen neemt de dynamiek in een beekdal toe. Bestaande functies moeten zich aan deze dynamiek aanpassen, maar moeten wel kunnen blijven functioneren.

Beekdalen moeten bestand zijn tegen klimatologische veranderingen en zodanig functioneren dat waterproblemen niet afgewenteld worden op andere gebieden of verschoven worden naar de toekomst. Daarbij moeten beekdalen een zo groot mogelijke bijdrage leveren aan de biodiversiteit en ecologische verbindingen, waarbij de nadruk wordt gelegd op het in beekdalen laten leven van planten en dieren die er van nature goed kunnen leven. Een beekdal dat voldoet aan het provinciaal streefbeeld is beleefbaar voor bewoners en bezoekers. Een dergelijk beekdal respecteert het erfgoed op het gebied van aardkundig, archeologie en cultuurhistorie zoveel mogelijk. Dat houdt ook in dat landschappelijke kwaliteiten behouden en versterkt worden. In het provinciaal streefbeeld wordt tevens ingezet op het toepassen van een minimale hoeveelheid kunstwerken, waarbij aangegeven wordt dat kunstwerken altijd nodig zijn en dat de hoeveelheid kunstwerken die nodig zijn per gebied bepaald wordt. In beekdalen is met name ruimte voor gebruiksfuncties zoals landbouw, natuur en recreatie.

Voor de toekomstige inrichting van beekdalen wordt gebruik gemaakt van de resultaten van het project 'Droge Voeten 2050'. Om de gevolgen van eventuele wateroverlast in de beekdalen zo klein mogelijk te houden worden er in beginsel geen nieuwe kapitaalintensieve functies toegelaten.

Toetsing

Het voornemen tot optimalisatie van De Onlanden past in het beleid uit de Beekdalenvisie 2030 omdat het voornemen voorziet in het realiseren van extra werbergingscapaciteit in een beekdal zodat benedenstrooms wateroverlast voorkomen wordt. Dit komt voort uit het project 'Droge Voeten 2050'. Optimalisatie is onder meer nodig door een veranderend klimaat waardoor meer waterbergingsruimte nodig is om die benendenstroomse wateroverlast te voorkomen. Met de optimalisatie wordt voorkomen dat waterproblemen afgewenteld worden in ruimte en tijd. Omdat het vinden van extra waterbergingsruimte net zo belangrijk is als het behoud en de versterking van biodiversiteit in De Onlanden wordt de optimalisatie zo uitgevoerd dat er maatregelen genomen worden waarmee natuurwaarden versterkt worden (zie hoofdstuk 7 van deze motivering). Daarmee levert het voornemen een bijdrage aan de ecologische kwaliteit. Op het gebied van aardkunde en archeologie geldt ook dat het voornemen zo uitgevoerd moet worden dat negatieve effecten op deze waarden voorkomen moeten worden. Het effect van het voornemen op cultuurhistorie en landschap is ook onderzocht in hoofdstuk 7 en uit dit onderzoek blijkt dat het voornemen geen onevenredige effecten op deze aspecten heeft. In de huidige situatie is De Onlanden te bezoeken (en daarmee te beleven) door bewoners en bezoekers en dit blijft na optimalisatie zo. Het voornemen voorziet verder niet in de vestiging van nieuwe kapitaalintensieve functies. Bestaande kapitaalintensieve functies in en om het plangebied worden door middel van kadeophogingen beschermd tegen wateroverlast en kunnen daarmee blijven functioneren. De hoeveelheid nieuwe kunstwerken in De Onlanden wordt beperkt gehouden. Het gebied is in de huidige situatie al in gebruik voor landbouw, natuur en recreatie en dit wordt niet gewijzigd door de optimalisatie.

6.4.6 Cultuurhistorisch kompas

Het Cultuurhistorisch Kompas van de provincie Drenthe beschrijft hoe de provincie cultuurhistorie als één van de kernwaarden van het provinciaal beleid en als belangrijk middel bij ruimtelijke ontwikkelingen wil positioneren. Het beleid is een handreiking voor derden die gebruikt kan worden bij het verwerken van het aspect cultuurhistorie in planvormingstrajecten. Het beleid is gebiedsgericht opgebouwd op basis van de dynamiek in de verschillende gebieden van Drenthe. Het gebied De Onlanden ligt in de kop van Drenthe zoals dit gebied geduid is in het Cultuurhistorisch Kompas.

De Kop van Drenthe wordt gekenmerkt door een espdorpensysteem met een middeleeuwse oorsprong dat gekoppeld is aan een hoefijzervormig beekdalstelsel. Die beekdalstelsel watert in noordelijke richting af. Het beekdal heeft een open karakter en wordt gekenmerkt door (verschoven) ontginningslinten en begrensd door opgaande beplanting. In het gebied is verder sprake van een afwisseling van landbouwgronden, open gebieden met een natuurfunctie en enkele bosschages.

In het beekdal wordt vooral ingezet op het behoud van de openheid van het beekdal en het contrast tussen het open beekdal en de geslotenheid van de opgaande begroeiing aan de randen van het beekdal.

Toetsing

In de huidige situatie is De Onlanden een relatief open gebied waarin verspreid enkele bosschages aanwezig zijn. Aan de randen van het gebied is de genoemde opgaande beplanting nog steeds aanwezig. Door het voornemen wordt de ruimtelijke verschijningsvorm van het gebied niet substantieel gewijzigd. Het gebied behoudt de bestaande functies en landschapspatronen. Door een beperkte ophoging van kades wordt meer ruimte gevonden voor waterberging. De ophogingen zijn door de schaal van het gebied alleen in de directe nabijheid zichtbaar. Het waterbergingsgebied wordt een klein stuk uitgebreid op gronden die nu een agrarische functie en natuurfunctie hebben en die daarmee aansluiten bij het overheersende grondgebruik in het huidige gebied De Onlanden. De optimalisatie leidt niet tot aantasting van cultuurhistorische elementen of de verschijningsvorm van het landschap, zie hoofdstuk van deze motivering. Daarmee past het voornemen in het beleid zoals neergelegd in het Cultuurhistorisch Kompas.

6.4.7 Natuurbeheerplan Drenthe (versie 2023)

Het Natuurbeheerplan Drenthe (versie 2023) beschrijft de beleidsdoelen die gesteld worden voor de ontwikkeling en het beheer van natuurgebieden, agrarische natuur en landschapselementen in de provincie Drenthe. Het natuurbeheerplan is primair bedoeld als toetsingskader bij subsidieaanvragen en niet zozeer als toetsingskader bij ruimtelijke ontwikkelingen. Toch wordt in dit projectbesluit aan beleidsuitgangspunten getoetst om een beeld te geven van de mate waarin het voornemen tot optimalisatie van De Onlanden aansluit bij het provinciaal beleid ten aanzien van natuurbeheer.

Op het gebied van klimaatadaptatie wordt het doel gesteld om beekdalen en laaggelegen akker- en weidevogelgebieden beter bestand te maken een verwachte toename van de frequentie waarmee deze gebieden geïnundeerd worden. In beekdalen wordt daarbij ook ingezet op natuurontwikkeling in combinatie met maatregelen om doelen uit de Kaderrichtlijn water te behalen. Daarbij wordt prioriteit gegeven aan het herstel van watersystemen.

Beekdalen hebben verder een bij voorkeur zo groot mogelijke dynamiek. De waterkwaliteit in beekdalen moet zodanig zijn dat planten en dieren die van nature in een beekdal leven er kunnen blijven leven. In de beekdalen met een natuurfunctie bepalen natuurlijke processen het aanzien van het beekdal. In andere gevallen moet een beekdal passen in het landschap. Landbouw en natuur zijn de overheersende functies in een beekdal en grootschalige functieveranderingen worden niet verwacht. Op het gebied van waterberging wordt ingezet op het verhogen van het waterbergend vermogen van gebieden.

Toetsing

De Onlanden is een bestaand waterbergingsgebied in een beekdal en dit blijft zo na optimalisatie. Bij de planvorming voor de optimalisatie is gezocht naar mogelijkheden om voldoende waterbergingsmogelijkheden te bieden en natuurwaarden in het gebied zoveel mogelijk te versterken. Door vluchtheuvels voor dieren in het plangebied te realiseren wordt hen een schuilplek bij hoogwater geboden. Verder is het voornemen zo vormgegeven dat het gebied tussen de Hooiweg en het Leekstermeer niet gebruikt wordt voor extra waterberging. Hiermee wordt meer waterbergingsruimte geboden zonder natuurwaarden aan te tasten. Uit onderzoeken waar hoofdstuk 7 van deze motivering verslag van doet, blijkt dat het voornemen tot het realiseren van extra waterbergingscapaciteit in De Onlanden gerealiseerd kan worden en het beekdalsysteem bestand is tegen frequentere inundaties. De Onlanden heeft en houdt een overwegende functie voor waterberging en natuur. Secundair is er ook sprake van landbouwgronden in het plangebied. Deze functies wijzigen niet door het voornemen. Het voornemen leidt ook niet tot een wezenlijk andere verschijningsvorm van het landschap of een andere inpassing van het beekdalsysteem in het landschap. Ook op dit punt zijn er dus geen wijzigingen. Omdat het gebied reeds ingericht is als waterbergingsgebied is er geen sprake van het herstel van watersystemen. Dat systeem functioneert immers al voor de combinatie van natuur en waterberging. De waterkwaliteit wijzigt als gevolg van het voornemen ook niet. Gelet op het voorgaande past de optimalisatie van De Onlanden in de beleidskaders die gesteld worden door het Natuurbeheerplan Drenthe (versie 2023).

6.5 Beleid Waterschap Noorderzijlvest

6.5.1 BOVI

De Blauwe Omgevingsvisie 2050 (BOVI2050) is een langetermijnvisie tot het jaar 2050 vanuit Waterschap Noorderzijlvest met betrekking tot duurzaamheid en waterinclusiviteit. Deze visie dient als input voor omgevingsvisies en -plannen van medeoverheden, in het kader van het instrumentarium van de Omgevingswet.

De BOVI2050 is ontwikkeld door Waterschap Noorderzijlvest en is gebaseerd op het zogenoemde “nieuwe waterdenken”. BOVI2050 richt zich op diverse aspecten, waaronder het verbeteren van dijken en kades, het optimaliseren van het waterbeheer in stedelijke gebieden, het bevorderen van natuurlijke waterberging en het verminderen van waterverontreiniging.

Door middel van innovatieve-, maar ook natuurlijke technieken, en samenwerkingen met verschillende belanghebbenden, streeft het waterschap Noorderzijlvest ernaar om veerkrachtiger en duurzamer waterbeheer te realiseren. BOVI2050 is een dynamische en adaptieve visie die regelmatig wordt geëvalueerd en bijgewerkt om te blijven voldoen aan de veranderende omstandigheden en uitdagingen met betrekking tot waterbeheer. Hierbij gaat het bij actorgericht voornamelijk om samenwerking tussen verschillende instanties en belanghebbenden, in lijn met het principe 'co-actorschap' onder de Omgevingswet.

In de BOVI2050 staan grote maatschappelijke thema's centraal. De BOVI2050 werkt vanuit zes uitgangspunten:

  • Klaar voor het klimaat. Door middel van robuust waterbeheer ontwikkeling van een lange termijnvisie.
  • Natuurlijk watersysteem. Op een natuurlijke manier zorgen voor het systematisch versterken van het bestaande watersysteem.
  • Versterk samenwerking. De bestaande problematiek samen met partners oplossen en werken aan een toekomstbestendig Noord-Nederland.
  • Duurzaamheid. Op een klimaatadaptieve, CO2-neutrale manier samen werken om de doelen uit het Nationale Klimaatakkoord te bereiken.
  • Gewaardeerde partner. Conform de Omgevingswet op een nieuwe manier een agenderende en faciliterende rol vervullen, waarin het waterschap kerntaken uitvoert en zo nodig verrijkt.
  • Maatschappelijke verantwoordelijkheid. Werken aan adaptief deltamanagment, als proactieve en ondernemende overheid in dienst van haar burgers.

Daarnaast wordt er voor de doorontwikkeling van de volgende BOVI al gedacht over meer gebiedsgericht werken en uitwerkingen voor afwegingskaders met voorkeursvolgordes op strategisch niveau (waar liggen de grootste belangen voor duurzaam waterbeheer).

Toetsing

De BOVI2050 dient als inspiratiebron en uitnodiging tot dialoog voor maatschappelijke partners. Het vormt ook de basis voor het nieuwe Waterbeheerprogramma 2022-2027 (WBP). Het algemene doel van de Omgevingswet is het beschermen en ontwikkelen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving. Aan de hand van de BOVI2050 geeft het waterschap een invulling aan deze doelstelling vanuit de wateropgave.

Door meer waterbergingscapaciteit te realiseren speelt de optimalisatie van De Onlanden in op het veranderende klimaat. Het project optimalisatie De Onlanden wordt daarom ook meermaals in de BOVI van het Waterschap benoemd. Omgaan met overtollig water is een speerpunt binnen de BOVI2050 waar de provincie Drenthe met de optimalisatie van De Onlanden een invulling aan wil geven.

6.5.2 Waterbeheerprogramma 2022-2027

Aan de hand van de BOVI2050 is het Waterbeheerprogramma (WBP) 2022-2027 opgesteld. De WBP maakt de BOVI2050 concreet een geeft specifieke opgaven voor beheersgebieden. Het waterbeheerprogramma 2022 – 2027 (WBP) van waterschap Noorderzijlvest is in november 2021 vastgesteld door het algemeen bestuur. Het is de uitwerking van de BOVI op tactisch en operationeel niveau (doelen-en maatregelen) en borduurt voort op de samenwerkingsopgave in de regio. In het WBP wordt aangegeven op welke manier het waterschap de ambities uit de BOVI op de kortere termijn willen uitwerken. Het WBP focust zich op een periode van zes jaar.

In het waterbeheerprogramma zijn twee doelstellingen opgenomen die raken aan het voornemen;

  • 1. We werken aan bescherming tegen overstroming vanuit het regionale watersysteem en;
  • 2. In en rondom de Onlanden zoeken we in samenwerking met terreinbeherende (natuur)organisaties, agrariërs en andere belanghebbenden naar extra waterberging vanuit een integrale stroomgebiedsbenadering met aandacht voor natuur en droogte.

Toetsing

De optimalisatie van De Onlanden is een van de uitwerkingen die nog getroffen/afgerond moeten worden om in 2025 te voldoen aan de Droge voeten 2050 maatregelen en beheermaatregelen en de normen voor regionale keringen. Zoals hierboven blijkt wordt de optimalisatie van de Onlanden genoemd in het waterbeheerprogramma. Het project is in feite een uitwerking van het waterbeheerprogramma.

6.5.3 Waterschapsverordening Noorderzijlvest

Op 2 januari 2024 is de Waterschapsverordening van het waterschap Noorderzijlvest in werking getreden. Daarin stelt het waterschap naast (algemene en specifieke) zorgplichten regels voor activiteiten, voor beheer en onderhoud en voor toezicht en handhaving. Bij voorliggend projectbesluit worden de volgende werkzaamheden verricht:

Het toevoegen van twee stuwen, het vervangen van stuwen door beweegbare stuwen, het aanpassen van het waterpeil, het ophogen van waterkeringen, het dempen van sloten, het aanleggen van vluchtheuvels, het mogelijk aanpassen van een peilscheiding, evenals het creëren van een nieuwe slenk en/of laagtes, het afplaggen, het herprofileren van bestaande sloten, het aanleggen van nieuwe watergangen en het verbinden van watergangen.

Het waterschap maakt in zijn Waterschapsverordening onderscheid in activiteiten in en nabij oppervlaktewaterlichamen en bergingsgebieden (titel 3.2) en activiteiten in en nabij waterkeringen (titel 3.3). De regels in titel 3.2 zijn gesteld vanuit oogpunt van waterkwantiteit; de regels in titel 3.3 zijn gesteld vanuit oogpunt van waterveiligheid. Veel van de voorgenomen activiteiten voor de Onlanden zijn gereguleerd in titel 3.2, en een enkeling in titel 3.3. Bij de Onlanden is namelijk sprake van de volgende activiteiten: het opbrengen van grond (voor het ophogen van waterkeringen en het maken van vluchtheuvels), het dempen van oppervlaktewaterlichamen, het graven van nieuw oppervlaktewater, het aanleggen van stuwen, het wijzigen van het waterpeil, het aanpassen van een peilscheiding, het lozen van water (bij bemaling bij het toevoegen van de stuwen), en het aanpassen van waterkeringen. Wanneer de beoogde activiteiten en de situering van de activiteiten in de beperkingengebieden zoals genoemd in de toepassingsbereiken van de Waterschapsverordening bekeken worden, is te zien dat de volgende paragrafen uit de Waterschapsverordening van toepassing zijn: 3.2.7, 3.2.9, 3.2.14, 3.2.19, 3.2.23, 3.2.24, en 3.3.12.

Voor diverse voornoemde activiteiten is op grond van de Waterschapsverordening een vergunning nodig, namelijk voor het opbrengen van grond (artikel 3.47, 2e lid), het aanleggen van stuwen (artikel 3.139, 2e lid), het wijzigen van het waterpeil (artikel 3.146, 2e lid) en het aanpassen van de peilscheiding (artikel 3.118, 2e lid) en het graven van oppervlaktewater (artikel 3.58). Een vergunningplicht geldt in de situaties die genoemd worden in artikel 3.58, 1e lid, sub a, onder 1, 2 of 3. Voor alle voornoemde activiteiten geldt tevens een specifieke zorgplicht en in veel gevallen ook algemene uitvoeringsregels, waar bij de uitvoering aan voldaan moet worden.

Voor het lozen van water bevat de Waterschapsverordening een specifieke zorgplicht (artikel 3.82) en algemene uitvoeringsregels (artikel 3.83), waaraan voldaan moet worden. Als sprake is van het lozen van 30 m3 water per uur of meer, is tevens sprake van een meldingsplicht (art. 3.84). In artikel 3.84, 3e lid, en artikel 3.85 is respectievelijk opgenomen wanneer de melding moet zijn ingediend en welke specifieke gegevens en bescheiden (meldingsvereisten) moeten worden verstrekt. In bijlage 5 van de Waterschapsverordening zijn eisen gesteld aan de kwaliteit van het te lozen water dat vrijkomt bij ontwatering, hiervoor geldt ook een meldplicht.

Daarnaast geldt in elk geval voor het ophogen van kades een specifieke zorgplicht (artikel 3.223, paragraaf 3.3.12: waterkering, waterkerende kunstwerken of waterkering ondersteunende werken) en een vergunningplicht (artikel 3.224). Artikel 3.224 bevat beoordelingsregels die aangeven wanneer de vergunning verleend wordt (3e lid) en algemene regels (vanaf het 4e lid). Aanvraagvereisten zijn opgenomen in artikel 3.225.

Toetsing

Zoals hierboven opgemerkt is voor diverse activiteiten een vergunning nodig. Het waterschap is zelf initiatiefnemer van het projectbesluit en de daarbij behorende activiteiten. Het waterschap zal bij de uitvoering van de activiteiten voldoen aan de eigen regels en belangen. Uitvoering van de werkzaamheden moet in alle gevallen conform de vereisten van het waterschap plaatsvinden. Dat betekent onder meer dat bij de uitvoering van de werkzaamheden de bepalingen uit de waterschapsverordening nageleefd moeten worden.

Met het optimaliseren van de waterberging in de Onlanden wordt juist gepoogd om wateroverlast te voorkomen en de waterbergingscapaciteit van het waterbergingsgebied te vergroten, waarmee het projectbesluit aansluit op deze onderdelen van de algemene zorgplicht uit de Waterschapsverordening. Daarnaast geldt dat het projectbesluit de vergunningplichtige activiteiten mogelijk maakt. Zodoende wordt geconcludeerd dat het projectbesluit niet in strijd is met de waterschapsverordening.

Daarnaast is een melding nodig als er sprake is van het lozen van water van 30 m3 water per uur of meer. Hoeveel water er geloosd gaat worden is op dit moment nog onbekend; dit is een uitvoeringsaspect. Bij een melding is, in tegenstelling tot een vergunningplicht, geen toestemming van het waterschap nodig. De activiteit is toegestaan, na indienen van een volledige melding, 4 weken voor start van de werkzaamheden.

6.6 Gemeentelijk beleid

6.6.1 Omgevingsvisie Noordenveld 2030

In 2017 heeft de gemeente Noordenveld haar omgevingsvisie Noordenveld 2030 vastgesteld. De omgevingsvisie beschrijft en verbeeldt wat de gemeente in het jaar 2030 uniek maakt. Vijf kernwaarden zijn gekozen: transparant, leefbaar, groen, ondernemend en duurzaam. De kernwaarde groen is het meest relevant voor voorliggende ontwikkeling. Hetzelfde geldt voor het deelgebied Buitengebied dat als één van de deelgebieden binnen de gemeente is onderscheiden.

Binnen de kernwaarde groen wil de gemeente onder andere ruimte bieden aan waterberging en (grond-)wateroverlast voor de omgeving voorkomen. Waterberging wil de gemeente waar mogelijk combineren met een aantrekkelijke groene inrichting. Het waterbergingsgebied De Onlanden is het recreatieve uitloopgebied voor de directe omgeving; hier liggen mogelijkheden voor versterking van specifieke dag- en verblijfsrecreatie afgestemd op de unieke kenmerken van het gebied. In de Onlanden liggen beekdalen. Belangrijk hieraan is dat het beekdal de ruimte heeft om zich blijvend natuurlijk te ontwikkelen, omdat beken de wateroverlast en pieken opvangen als gevolg van de klimaatverandering.

Toetsing

Met het optimaliseren van de waterberging worden te hoge waterstanden voorkomen en worden natuur bevorderende ingrepen toegepast. Het voornemen botst niet met het versterken van de dag- en verblijfsrecreatie. Geconcludeerd wordt dat het plan voor de Onlanden niet in strijd is met de omgevingsvisie van de gemeente Noordenveld.

6.6.2 Gids omgevingskwaliteit gemeente Noordenveld en De Noordenveldse Kwaliteitsgids

De gemeente Noordenveld heeft eisen gesteld aan beeldkwaliteit en de verschijningsvorm van bouwwerken in de Gids omgevingskwaliteit en de Noordenveldse Kwaliteitsgids. De Gids omgevingskwaliteit fungeert daarbij als welstandsnota die concrete eisen stelt aan het uiterlijk van bouwwerken.

De Noordenveldse Kwaliteitsgids stelt eisen aan ruimtelijke ontwikkelingen door het landschap van de gemeente en de karakteristieken van de dorpen te beschrijven. Op basis van die beschrijvingen zijn gidsprincipes geformuleerd waaraan ruimtelijke ontwikkelingen moeten voldoen. Voor de haven van Roderwolde bepaalt de Noordenveldse kwaliteitsgids dat overgangen van het dorp naar het lager gelegen laagveenontginning (de omgeving van de haven) open gehouden moeten worden. Parallel aan de haven loopt een onverhard pad dat op grond van de Noordenveldse Kwaliteitsgids onverhard moet worden gelaten. Waar mogelijk moeten bij ruimtelijke ingrepen kansen benut worden om dorpsommetjes te realiseren waarmee oude routes in ere hersteld worden. De haven en het ensemble dat de haven vormt met molen 'Woldzigt' zijn bepalend voor het aanzien van Roderwolde. Deze bepalingen beschermen de landschappelijke en cultuurhistorische waarde van de haven en worden in acht genomen bij uitvoering van het voornemen.

Toetsing

Bovenstaande beleidskaders bevatten eisen die nageleefd moeten worden bij uitvoering van dit projectbesluit. Toetsing aan deze beleidskaders is opgenomen in paragraaf 7.3.

6.6.3 Omgevingsvisie Tynaarlo 2023-2040

In 2023 heeft de gemeente Tynaarlo haar omgevingsvisie Tynaarlo 2023 – 2040 vastgesteld. De omgevingsvisie bevat onder andere een integrale visie in hoofdlijnen op de ontwikkeling van het landschap van Tynaarlo voor de komende 20 jaar.

De gemeente vindt het belangrijk om water te zien als schaarse grondstof die vastgehouden moet worden wanneer het regent om het te kunnen gebruiken in perioden van droogte. Een eerste aanzet daartoe vormen de Onlanden en het Tusschenwater. Hier wordt water opgeslagen en met De Onlanden wordt wateroverlast in de lager gelegen delen van het stroomgebied beperkt. Samen met de provincie en waterschappen wordt bekeken hoe het beekwater langer kan worden vastgehouden in de bovenste en middelste gedeelten van het stroomgebied.

De inzet van de omgevingsvisie is onder andere om robuuste en natuurlijke watersystemen te ontwikkelen en om in te spelen op klimaatverandering door het vasthouden en bergen van regenwater. Daarmee kan wateroverlast bij extreme regen worden voorkomen.

Toetsing

Door de beoogde optimalisatie van de waterberging kan meer water worden vastgehouden en worden te hoge waterstanden voorkomen. Daarmee wordt het gebied rondom De Onlanden beter bestand tegen het veranderde klimaat. Het plan voor de Onlanden sluit aan op de omgevingsvisie van de gemeente Tynaarlo.

6.6.4 Landschapsontwikkelingsplan gemeente Tynaarlo

Het landschapsontwikkelingsplan van de gemeente Tynaarlo is in 2009 uitgewerkt in de Structuurvisie Landschapsontwikkelingsplan Tynaarlo. Deze structuurvisie is op 8 december 2009 door de gemeenteraad van Tynaarlo vastgesteld.

Het landschapsontwikkelingsplan bevat een analyse van de landschappen in de gemeente Tynaarlo en doet op basis daarvan suggesties voor de verbetering van de kwaliteit van die landschappen. Om die kwaliteitsverbetering tot stand te brengen bevat de Structuurvisie Landschapsontwikkelingsplan Tynaarlo ook een realisatiestrategie.

De visiekaart van het landschapsontwikkelingsplan wijst De Onlanden aan als onderdeel van een stelsel van beekdalen. Dit beekdalstelsel bestaat uit benedenlopen van beken. Het gaat in het geval van De Onlanden om beken die belangrijkste landschappelijke en ecologische structuurdragers zijn en die uitmonden in het Peizerdiep. Het landschapsontwikkelingsplan voorziet op de locatie van deze benedenlopen een natuurontwikkeling. Deze natuurontwikkeling heeft onder meer vorm gekregen door de ontwikkeling van het waterbergingsgebied De Onlanden.

Toetsing

Bij ruimtelijke ontwikkelingen fungeert het landschapsontwikkelingsplan als inspiratie-, beleids-, uitvoerings- en beoordelingskader. Voor de optimalisatie van De Onlanden geldt dat het werkzaamheden uitgevoerd worden met inachtneming van het landschapsontwikkelingsplan. Het landschapsontwikkelingsplan voorziet een meer volgende rol van de gemeente in de beekdalen. In deze beekdalen zijn water- en natuurbeheerders de aangewezen organisaties om de gewenste ontwikkelingen mogelijk te maken. In dit geval is de waterbeheerder aan zet bij het realiseren van de gewenste optimalisatie. Deze realisatie vindt zodanig plaats dat landschapswaarden niet blijvend aangetast worden. Er kan incidentele schade aan landschapspatronen ontstaan, maar die wordt na uitvoering van de werkzaamheden hersteld. Op het gebied van natuur geldt dat het voornemen effecten heeft op enkele beschermde soorten. Deze effecten worden waar mogelijk weggenomen. Waar het wegnemen van die effecten niet mogelijk is vindt mitigatie plaats, zie verder in paragraaf 7.7.

Na de uitvoering van de werkzaamheden kan het bestaande waterbergingsgebied meer water bergen. Deze vergrote waterbergingscapaciteit en de daarvoor benodigde ruimtelijke ingrepen leiden landschappelijk niet tot een ander beeld. De voorgenomen ontwikkeling past daarmee in de uitgangspunten van het landschapspontwikkelingsplan. De ontwikkeling van De Onlanden die in het landschapsontwikkelingsplan voorzien was en die reeds gerealiseerd is, wordt daarmee behouden.

Gelet op het bovenstaande botst de Structuurvisie Landschapsontwikkelingsplan Tynaarlo niet met de voorgenomen optimalisatie.

6.6.5 Welstandsnota gemeente Tynaarlo

De welstandsnota van de gemeente Tynaarlo is vastgesteld op 4 maart 2014. De welstandsnota bepaalt welke architectonische kwaliteit gebouwen en bouwwerken in de gemeente Tynaarlo moeten hebben. De nota doet dit door criteria en toetsingskaders voor het uiterlijk van bouwwerken te stellen.

De welstandsnota heeft betrekking op het gehele grondgebied van de gemeente Tynaarlo. Bij het formuleren van criteria en toetsingskaders is een gebiedsindeling gehanteerd. In aanvulling daarop zijn bepaalde categorieën van gebouwen en bouwwerken benoemd die in alle of meerdere gebieden voorkomen. De bouwwerken ten behoeve van infrastructuur zijn een voorbeeld van een dergelijke categorie.

Toetsing

Bouwwerken voor de infrastructuur die in het buitengebied staan moeten dusdanig vorm worden gegeven dat de bouwwerken de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving respecteren. Daarmee kunnen dit soort bouwwerken waardevolle elementen in het landschap worden. Het ontwerp van de bouwwerken moet duidelijk maken welke waarden zij hebben voor de samenleving en het cultuurlandschap. Ter concretisering hiervan bevat gebied 22 van de welstandsnota specifiekere criteria waar bouwwerken ten behoeve van de waterberging aan moeten voldoen. Deze voorwaarden zullen in acht genomen worden bij het aanvragen van omgevingsvergunningen voor bouwactiviteiten. Daarbij wordt opgemerkt dat het voornemen ten aanzien van bouwwerken uitsluitend voorziet in de realisatie van enkele nieuwe stuwen. Niettemin worden deze stuwen zorgvuldig ontworpen zodat voldaan wordt aan de bepalingen in de welstandsnota.

6.7 Omgevingsplannen

6.7.1 Inleiding

Dit projectbesluit maakt een aantal afwijkingen van voormalige bestemmingsplannen van de gemeente Noordenveld en de gemeente Tynaarlo mogelijk. Deze voormalige bestemmingsplannen zijn onderdeel van het tijdelijk deel van de omgevingsplannen van beide gemeenten. Uit het oogpunt van overzichtelijkheid wordt hieronder per voormalig bestemmingsplan uiteengezet van welke strijdigheden met het voornemen sprake is.

Het gehele voornemen tot optimalisatie van De Onlanden is getoetst aan de omgevingsplannen van beide gemeenten. Grote delen van het voornemen passen in de regels die deze omgevingsplannen stellen. Alleen op het gebied van voormalige bestemmingsplannen is er sprake van strijdigheden. Uit het oogpunt van overzichtelijkheid zijn in de navolgende teksten alleen strijdigheden met deze voormalige bestemmingsplannen beschreven. Sommige voormalige bestemmingsplannen stellen vergunningplichten voor bepaalde activiteiten in. Deze vergunningplichten zijn geen strijdigheden. De vergunningen zijn geïntegreerd in het projectbesluit. In de motivering is uiteengezet waarom de vergunningen op grond van de regels uit de omgevingsplannen verleend zijn.

6.7.2 Bestemmingsplan 'Buitengebied Noordenveld'

Een groot deel van De Onlanden ligt op gronden die bestemd zijn in het bestemmingsplan 'Buitengebied Noordenveld' (IMRO-nummer: NL.IMRO.1699.2009BP007-vg02 en vaststellingsdatum: 17 april 2013). De ligging van de waterberging is aangegeven met de dubbelbestemming 'Waterstaat – Waterbergingsgebied'. De waterberging zelf heeft de bestemmingen 'Agrarisch met waarden' en 'Natuur'. Tevens zijn op het waterbergingsgebied de dubbelbestemmingen 'Leiding – Gas', Leiding – Hoogspanningsverbinding', 'Waarde – Archeologie 1', Waarde – Archeologie 2' en 'Waarde – Natuur 3' van toepassing. De dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 2' is gewijzigd door het bestemmingsplan 'Buitengebied Noordenveld – veegplan' (zie verder).

'Agrarisch met waarden'

In de bestemming vindt ophoging van gronden plaats. Deze ophoging vereist het verkrijgen van een omgevingsvergunning. De omgevingsvergunning is verleend, zie paragraaf 7.3.2.

'Natuur'

In de bestemming vindt ophoging van gronden plaats. Deze ophoging vereist het verkrijgen van een omgevingsvergunning. De omgevingsvergunning is verleend, zie paragraaf 7.3.2.

'Waterstaat – Waterbergingsgebied'

Voor het bestemmingsplan 'Buitengebied Noordenveld' geldt dat de belangrijkste afwijking die het projectbesluit toe moet staan het optimaliseren van de waterberging in strijd met voorgeschreven inrichtingsplannen is. Artikel 43 van het bestemmingsplan 'Buitengebied Noordenveld' en artikel 46 van het bestemmingsplan 'Buitengebied Noordenveld – veegplan' (zie onder) bevatten de dubbelbestemming 'Waterstaat – Waterbergingsgebied' en verklaren de inrichtingsplannen 'Inrichtingsplan waterberging-natuur Roden/Norg' en/of het inrichtingsplan 'Inrichtingsplan Herinrichting Peize' en/of de bestemmingsplanherziening 'Facetbestemmingsplan waterberging en Natuurontwikkeling Roden-Norg' van toepassing. De genoemde inrichtingsplannen schrijven voor hoe De Onlanden ingericht moet worden en bieden daarbij geen ruimte voor afwijkingen waarmee de optimalisatie toegestaan kan worden. Zo schrijft het 'Inrichtingsplan waterberging-natuur Roden/Norg' voor dat kades en vaste drempels een hoogte van maximaal 1,5 meter boven NAP mogen hebben. Dit maakt vergroting van de waterbergingscapaciteit onmogelijk. Ook worden door het voornemen waar dit projectbesluit voor geschreven is bepaalde vaste drempels die aangeduid zijn in de inrichtingsplannen vervangen door stuwen. Het 'Inrichtingsplan Herinrichting Peize' bepaalt dat ten opzichte van het maaiveld kades niet hoger dan 1,5 meter mogen zijn. Ook dit kan optimalisatie van De Onlanden beperken. Beide inrichtingsplannen schrijven waterpeilen voor. De optimalisatie van De Onlanden leidt tot een verandering van waterpeilen en die verandering past niet in de voorgeschreven peilhoogte. Op het punt van peilhoogten is daarmee ook een afwijking van de inrichtingsplannen nodig. Het projectbesluit moet de afwijkingen van deze inrichtingsplannen toestaan.

'Waarde – Archeologie 1'

Bodemingrepen en andere werkzaamheden op gronden met de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 1' zijn, bij aanvraag van een omgevingsvergunning die betrekking heeft op meerdere activiteiten naast de activiteit met gevolgen voor archeologische waarden, uitsluitend toegestaan na het verkrijgen van een omgevingsvergunning van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Noordenveld, al dan niet via een mandaat van Gedeputeerde Staten van de provincie Drenthe. Deze vergunning heeft betrekking op een archeologisch rijksmonument zodat deze omgevingsvergunning alleen verleend kan worden nadat de minister van OC&W advies met instemming heeft gegeven. De omgevingsvergunning is verleend, zie paragraaf 7.3.1.

Als een omgevingsvergunning aangevraagd wordt die alleen betrekking heeft op de activiteit met gevolgen voor archeologische waarden, dat is de minister van OC&W bevoegd gezag. Ook in dat geval geldt dat de activiteiten pas uitgevoerd mogen worden na vergunningverlening.

Specifiek voor activiteiten op gronden met deze dubbelbestemming is een regeling opgenomen die bepaalt dat er geen ingrepen uitgevoerd mogen worden die effecten hebben op archeologische waarden totdat hier een uitwerkingsbesluit voor genomen is, zie verder in paragraaf 8.2 van deze motivering.

Samenvatting

Met dit projectbesluit worden de afwijkingen van het omgevingsplan van de gemeente Noordenveld, in de vorm van het voormalige bestemmingsplan 'Buitengebied Noordenveld' met IMRO-nummer NL.IMRO.1699.2009BP007-vg02 en vaststellingsdatum 17 april 2013, zoals vervat in de navolgende tabel toegestaan.

Tabel 6-1: Samenvatting strijdigheden bestemmingsplan

Nummer   Artikel   Bestemming en/of functie   Teneinde  
1   43.1   'Waterstaat – Waterbergingsgebied'   Het uitvoeren van activiteiten in strijd met de inrichtingsplannen 'Inrichtingsplan waterberging-natuur Roden/Norg' en/of het inrichtingsplan 'Inrichtingsplan Herinrichting Peize':
Verhogen van kades tot meer dan 1,5 meter boven NAP.
Verhogen van kades tot meer dan 1,5 meter boven maaiveld.
Vervangen van vaste drempels door stuwen.
Verandering van waterpeilen tot waterpeilen die niet voorgeschreven zijn in de inrichtingsplannen.  
6.7.3 Bestemmingsplan 'Buitengebied Noordenveld - veegplan'

Het bestemmingsplan 'Buitengebied Noordenveld – veegplan' (IMRO-nummer: NL.IMRO.1699.2022BP047-vg02 en vaststellingsdatum (gewijzigde vaststelling: 26 september 2024) introduceert een aantal wijzigingen in de regels en verbeelding van het bestemmingsplan 'Buitengebied Noordenveld'. De wijzigingen in de regels die het veegplan ten opzichte van de regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied Noordenveld' doorvoert zijn geel gearceerd in de regels van het veegplan.

De wijziging die met het veegplan doorgevoerd wordt en die relevant is voor de optimalisatie van De Onlanden is het schrappen van de vergunningplicht voor het ophogen van de bodem ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 2'. Dat betekent dat ophogen van de bodem ter plaatse van deze dubbelbestemming direct plaats mag vinden, zolang er op basis van andere (dubbel)bestemmingen geen beperkingen gelden. Dat maakt het op hoogte brengen van kades gemakkelijker. Voor het overige geldt wat beschreven is bij de toetsing van het voornemen aan het bestemmingsplan 'Buitengebied Noordenveld'.

Samenvatting

Met dit projectbesluit worden de afwijkingen van het omgevingsplan van de gemeente Noordenveld, in de vorm van het voormalige bestemmingsplan 'Buitengebied Noordenveld - veegplan' met IMRO-nummer NL.IMRO.1699.2022BP047-vg02 en vaststellingsdatum (gewijzigde vaststelling): 26 september 2024, zoals bedoeld in paragraaf 6.7.2 toegestaan, met dien verstande dat voor de afwijkingen van het bestemmingsplan 'Buitengebied Noordenveld - veegplan de artikelnummering uit het bestemmingsplan 'Buitengebied Noordenveld – veegplan' aangehouden wordt.

6.7.4 Bestemmingsplan 'Kleine Kernen Noordenveld'

Voor dit projectbesluit is het deel van het bestemmingsplan 'Kleine Kernen Noordenveld' dat van toepassing is op de kern Roderwolde relevant. Het bestemmingsplan 'Kleine Kernen Noordenveld' (IMRO-nummer: NL.IMRO.1699.2013BP039-vg01 en vaststellingsdatum: 19 november 2014) is onder andere van toepassing op een deel van de gronden in en om de haven van Roderwolde. Hier worden ingrepen voorzien om de waterberging te optimaliseren. Deze ingrepen bestaan uit het ophogen van gronden om kades voldoende hoog te maken zodat er meer water in De Onlanden geborgen kan worden. Het ophogen van deze gronden vindt onder meer plaats in de bestemming 'Agrarisch met waarden' en de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie. De vergunning voor ophoging van deze gronden wordt geïntegreerd in dit projectbesluit zodat het voornemen niet strijdig is met deze vergunningplichten. De omgevingsvergunning is verleend, zie paragrafen 7.3.1 en 7.3.2.

Het onderstaand figuur toont de ligging van de op te hogen gronden in de bestemming 'Agrarisch met waarden' (lichtgroen) en de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 2' (kruisjes). De beschreven afwijkingen hebben betrekking op de rechte rode lijn binnen de blauwe stippellijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.9922.TAMOnlanden-ON01_0025.png"

Figuur 6-2: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan

Samenvatting

Met dit projectbesluit worden geen afwijkingen van het omgevingsplan van de gemeente Noordenveld, in de vorm van het voormalige bestemmingsplan 'Kleine Kernen Noordenveld' met IMRO-nummer NL.IMRO.1699.2013BP039-vg01 en vaststellingsdatum 19 november 2014, zoals vervat in de navolgende tabel toegestaan.

6.7.5 Bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Peize'

Op gronden die bestemd zijn in het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Peize' (IMRO-nummer: NL.IMRO.1699.2014BP045-vg01 en vaststellingsdatum: 2 september 2015) vinden ophogingen van kades plaats. De rode lijnen op de navolgende figuur geven de locaties van deze ophogingen weer. Het gaat om kades op gronden met de bestemming 'Groen' en de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 2'. Op de navolgende figuur is de ligging van de kade weergegeven door de rode lijn uiterst rechts. De gronden waar deze lijn op staat zijn tevens voorzien van de functieaanduiding 'waterkering'.

Op gronden met de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 2' is het ophogen van gronden verboden als daar geen omgevingsvergunning voor verleend is. De vergunning voor ophoging van deze gronden wordt geïntegreerd in dit projectbesluit zodat het voornemen niet strijdig is met deze vergunningplichten. De omgevingsvergunning is verleend, zie paragraaf 7.3.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.9922.TAMOnlanden-ON01_0026.png"

Figuur 6-3: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan

Samenvatting

Met dit projectbesluit worden geen afwijkingen van het omgevingsplan van de gemeente Noordenveld, in de vorm van het voormalige bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Peize' met IMRO-nummer NL.IMRO.1699.2014BP045-vg01 en vaststellingsdatum 2 september 2015, zoals vervat in de navolgende tabel toegestaan.

6.7.6 Beheersverordening 'Herziening Woonwijken Peize'

De beheersverordening 'Herziening Woonwijken Peize' (IMRO-nummer: NL.IMRO.1699.2013BV006-vg01 en vaststellingsdatum: 5 juni 2013) sluit aan op het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Peize'. De linker rode lijn die van boven naar beneden door voorgaand figuur loopt toont een kade die op gronden uit het beheersverordening 'Herziening Woonwijken Peize' ligt. Net als de kade op gronden in het plangebied van het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Peize' moet deze kade verhoogd worden om een hogere waterstand in de waterloop tussen deze kades toe te staan.

De herziening herstelt een aantal onvolkomenheden in een beheersverordening die op dit deel van Peize van toepassing is. Met de beheersverordening zijn bouw- en gebruiksmogelijkheden uit eerdere bestemmingsplannen (bestemmingsplannen die van kracht waren voordat de beheersverordening van kracht werd) van toepassing verklaard op dit deel van de gemeente Peize omdat er op deze gronden geen ontwikkelingen voorzien werden. Dat betekent dat het voornemen tot optimalisatie van De Onlanden aan de beheersverordening en daarmee indirect aan deze eerdere bestemmingsplannen is getoetst.

Het voorgaand figuur laat zien dat de kade in het plangebied van de herziening op gronden met de bestemming 'Verkeer' ligt. Tevens is op deze gronden de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie' van toepassing. Het verhogen van de kade geldt als ophoging en deze ophoging is niet toegestaan op gronden met de bestemming 'Verkeer', al is het ook niet expliciet verboden. Dit projectbesluit voorziet in een afwijking van deze bepalingen zodat de kade opgehoogd kan worden.

Het ophogen op gronden met de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie' is uitsluitend toegestaan met een omgevingsvergunning. Daarmee is het ophoging van de kade niet direct toegestaan. De vergunning voor ophoging van deze gronden wordt geïntegreerd in dit projectbesluit. De omgevingsvergunning is verleend, zie paragraaf 7.3.1.

Samenvatting

Met dit projectbesluit worden de afwijkingen van het omgevingsplan van de gemeente Noordenveld, in de vorm van het voormalige bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Peize' met IMRO-nummer NL.IMRO.1699.2013BV006-vg01 en vaststellingsdatum 5 juni 2013, zoals vervat in de navolgende tabel toegestaan.

Tabel 6-2: Samenvatting strijdigheden bestemmingsplan

Nummer   Artikel   Bestemming en/of functie   Teneinde  
1   11   'Verkeer'   Het ophogen van gronden expliciet toe te staan.  

6.7.7 Bestemmingsplan 'Buitengebied Tynaarlo'

Net als in Noordenveld ligt een groot deel van het waterbergingsgebied De Onlanden in Tynaarlo op gronden die bestemd zijn in een bestemmingsplan voor het buitengebied. Het gaat om het bestemmingsplan 'Buitengebied Tynaarlo' (IMRO-nummer: NL.IMRO.1730.Bpbuitengebied-0403 en vaststellingsdatum: 29 oktober 2014). Een aantal afwijkingen van dit bestemmingsplan is noodzakelijk om de optimalisatie van De Onlanden tot stand te kunnen brengen.

'Waterstaat – Waterberging'

De belangrijkste afwijking van het bestemmingsplan 'Buitengebied Tynaarlo' die dit projectbesluit toe moet staan is dat de dubbelbestemming 'Waterstaat – Waterberging' voorschrijft dat de inrichting van De Onlanden plaats moet vinden conform het inrichtingsplan 'Inrichtingsplan Herinrichting Peize' dat op 4 maart 2008 door Gedeputeerde Staten van de provincie Drenthe vastgesteld is. Zoals reeds uiteengezet in paragraaf 12.2 schrijft dit inrichtingsplan maatregelen voor waar de gewenste optimalisatie niet in past. In het geval van het 'Inrichtingsplan Herinrichting Peize' gaat het om het afwijken van de bepaling dat kades niet hoger dan 1,5 meter ten opzichte van het maaiveld mogen zijn en het afwijken van de voorgeschreven waterpeilen.

Een andere afwijking van een voormalig bestemmingsplan die toegestaan moet worden met dit projectbesluit is dat het waterbergingsgebied op gronden van de gemeente Tynaarlo uitgebreid wordt. Het bestaande waterbergingsgebied is bestemd met de dubbelbestemming 'Waterstaat -Waterberging' in het bestemmingsplan 'Buitengebied Tynaarlo'. De bestemmingsplannen 'Buitengebied Tynaarlo, partiële herziening' en 'Veegplan bestemmingsplannen Tynaarlo' veranderen niets aan de ligging van deze dubbelbestemming. De rode lijn op onderstaand figuur geeft de ligging van de dubbelbestemming 'Waterstaat -Waterberging' weer. Het gearceerde gebied wordt met dit projectbesluit toegevoegd aan het waterbergingsgebied. Het projectbesluit moet de afwijking van de dubbelbestemming toestaan en bepaalt daarom dat in afwijking van de regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied Tynaarlo' het geoptimaliseerde waterbergingsgebied ook buiten de dubbelbestemming 'Waterstaat – Waterberging' mag liggen voor zover het gaat om het deel van het waterbergingsgebied binnen het gearceerde vlak uit onderstaande figuur. Concreet betekent dit dat het projectbesluit bepaalt dat het geoptimaliseerde waterbergingsgebied ook toegestaan is op (delen van) de (dubbel)bestemmingen 'Natuur', 'Leiding – Gas', en 'Waarde – Archeologische verwachting uit voornoemd bestemmingsplan. Waar deze bestemmingen gewijzigd zijn door het bestemmingsplan 'Buitengebied Tynaarlo, partiële herziening' en/of 'Veegplan bestemmingsplannen Tynaarlo' staat het projectbesluit ook de afwijkingen van die twee bestemmingsplannen toe.

afbeelding "i_NL.IMRO.9922.TAMOnlanden-ON01_0027.png"

Figuur 6-4: Uitbreiding van de waterberging op gronden tussen de oranje lijnen aan de onderkant van het figuur (indicatieve locatie)

De dubbelbestemming 'Waterstaat – Waterberging' stelt daarnaast een verbod in voor het zonder omgevingsvergunning ontgronden, afgraven of egaliseren van gronden. Dergelijke bodemingrepen kunnen nodig zijn om de nodige waterbergingscapaciteit te realiseren en hangen samen met de andere bodemingrepen die in deze paragraaf beschreven worden. Deze vergunning wordt geïntegreerd in dit projectbesluit zodat het voornemen niet strijdig is met deze vergunningplichten. De omgevingsvergunning is verleend, zie paragraaf 7.3.2.

'Agrarisch – 1'

In de bestemming 'Agrarisch -1' vinden ingrepen plaats waarmee gronden geschikt worden gemaakt voor de geoptimaliseerde waterberging. Deze ingrepen leiden tot het verwijderen van enkele kleinschalige landschapselementen zoals bomen en houtwallen om voldoende mogelijkheden voor de uitvoering van werkzaamheden te creëren. In het bestemmingsplan zijn deze ingrepen verboden zonder omgevingsvergunning. Deze vergunning gronden wordt geïntegreerd in dit projectbesluit zodat het voornemen niet strijdig is met deze vergunningplicht. De omgevingsvergunning is verleend, zie paragraaf 7.3.2 .

'Natuur'

De uitbreiding van het waterbergingsgebied buiten de gronden met de bestaande dubbelbestemming 'Waterstaat – Waterberging' betekent een uitbreiding op gronden die onder andere de bestemming 'Natuur' hebben. Deze uitbreiding kan het door de bestemming 'Natuur' toegestane behouden, herstellen en ontwikkelen van landschappelijke, cultuurhistorische, natuurlijke en aardkundige waarden onder druk zetten. Het voornemen past daarmee niet in de bestemmingsomschrijving van deze bestemming en daarom staat het projectbesluit in afwijking van dit deel van het omgevingsplan de uitbreiding van het waterbergingsgebied op gronden met de bestemming 'Natuur' toe.

'Leiding – Gas'

Door het waterbergingsgebied en onder de gronden waar de uitbreiding van het waterbergingsgebied voorzien is lopen aardgastransportleidingen. Deze leidingen zijn bestemd met de dubbelbestemming 'Leiding – Gas'. De dubbelbestemming bepaalt dat de volgende werkzaamheden die nodig zijn in het kader van de optimalisatie van De Onlanden alleen uitgevoerd mag worden als er een omgevingsvergunning voor verleend is:

  • 1. Het uitvoeren van grondbewerkingen zoals het afgraven en ophogen van de bodem.
  • 2. Het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten en andere wateren.

Omdat deze werkzaamheden nodig zijn om De Onlanden te kunnen optimaliseren, wordt een vergunning voor deze activiteiten geïntegreerd in het projectbesluit door het stellen van voorschriften. De omgevingsvergunning is verleend, zie paragraaf 7.10.2.

Zoals beschreven in paragraaf 7.10.2 geldt voor onder- en bovengrondse leidingen dat wegen naar de locaties van die leidingen als onderdeel van het voornemen opgehoogd worden. Op die manier blijven de leidingen bereikbaar als De Onlanden in gebruik is als waterbergingsgebied. Indien nodig worden ten behoeve van de ondergrondse aardgasleidingen maatregelen genomen om de extra druk die als gevolg van kadeophogingen op deze leidingen kan ontstaan te beperken.

'Waarde – Archeologie 2'

Een klein deel van het waterbergingsgebied is bestemd met de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 2'. Deze dubbelbestemming stelt een vergunningplicht in voor bodemingrepen die een groter oppervlak dan 100 vierkante meter beslaan en dieper dan 30 centimeter onder maaiveld reiken. Dergelijke werkzaamheden zijn nodig om kades op te kunnen hogen en om indien nodig de maaiveldligging te wijzigen. Daarbij geldt ook dat het zonder omgevingsvergunning verboden is om de bodem te verlagen of af te graven als er geen vergunning voor het ontgronden vereist is. In het kader van de optimalisatie van De Onlanden is een vergunning voor het ontgronden vereist en deze wordt geïntegreerd in het projectbesluit. De omgevingsvergunning is verleend, zie paragraaf 7.3.1.

'Waarde – Archeologische verwachting 2'

Voor gronden met de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologische verwachting 2' geldt iets vergelijkbaars als voor gronden met de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 2'. De dubbelbestemming 'Waarde – Archeologische verwachting 2' stelt een vergunningplicht in voor bodemingrepen die een groter oppervlak dan 1.000 vierkante meter beslaan en dieper dan 30 centimeter onder maaiveld reiken. Dergelijke werkzaamheden zijn nodig om kades op te kunnen hogen en om indien nodig de maaiveldligging te wijzigen. Daarbij geldt ook dat het zonder omgevingsvergunning verboden is om de bodem te verlagen of af te graven als er geen vergunning voor het ontgronden vereist is. In het kader van de optimalisatie van De Onlanden is een vergunning voor het ontgronden vereist en deze wordt geïntegreerd in het projectbesluit. De omgevingsvergunning is verleend, zie paragraaf 7.3.1.

'Waarde – Beekdal'

De gronden die in het bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waterstaat – Waterberging' hebben gekregen, hebben overwegend ook de dubbelbestemming 'Waarde – Beekdal' gekregen. De dubbelbestemming 'Waarde – Beekdal' beschermt landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden van een beekdal. In deze dubbelbestemming worden vergunningplichten ingesteld voor de volgende werkzaamheden die nodig zijn in het kader van de optimalisatie van De Onlanden:

  • 1. Aanleggen of aanbrengen van oeverbeschoeiingen en kades.
  • 2. Graven en dempen van sloten en andere watergangen.
  • 3. Het wijzigen van het doorstromingsprofiel van sloten en watergangen.
  • 4. Het aanbrengen of verwijderen van kunstwerken.
  • 5. Het ophogen en egaliseren.
  • 6. Het wijzigen van een greppelsysteem.

Omdat deze werkzaamheden nodig zijn om De Onlanden te kunnen optimaliseren, wordt een vergunning voor deze activiteiten geïntegreerd in het projectbesluit. De omgevingsvergunning is verleend, zie paragraaf 7.3.2 .

'Waarde – Flank'

Op gronden met de dubbelbestemming 'Waarde – Flank' is het verboden om zonder omgevingsvergunning gronden te egaliseren. Dergelijke werkzaamheden zijn nodig om in De Onlanden de nodige waterbergingscapaciteit te kunnen bieden. Om die reden wordt een vergunning voor het uitvoeren van de benodigde egalisering geïntegreerd in het projectbesluit. De omgevingsvergunning is verleend, zie paragraaf 7.3.2 .

Samenvatting

Met dit projectbesluit worden de afwijkingen van het omgevingsplan van de gemeente Tynaarlo, in de vorm van het voormalige bestemmingsplan 'Buitengebied Tynaarlo' met IMRO-nummer NL.IMRO.1730.Bpbuitengebied-0403 en vaststellingsdatum 29 oktober 2014, zoals vervat in de navolgende tabel toegestaan.

Tabel 6-3: Samenvattende tabel strijdigheden bestemmingsplan

Nummer   Artikel   Bestemming en/of functie   Teneinde  
1   4.1   'Agrarisch - 1'   Realiseren en gebruiken van nieuw waterbergingsgebied buiten de dubbelbestemming 'Waterstaat – Waterberging', waarbij dit nieuwe gebied ter plaatse van de rode arcering op figuur 6-4 komt te liggen.  
3   14.1   'Natuur'   Realiseren van nieuw waterbergingsgebied in de bestemming 'Natuur', waarbij dit nieuw gebied ter plaatse van de rode arcering op 6-4 komt te liggen.  
9   43.1   'Waterstaat – Waterberging'   Realiseren van nieuw waterbergingsgebied buiten de bestemming 'Waterstaat – Waterberging', waarbij dit nieuw gebied ter plaatse van de rode arcering op 6-4 komt te liggen.  
10   43.1   'Waterstaat – Waterberging'   Het uitvoeren van activiteiten in strijd met het inrichtingsplan 'inrichtingsplan 'Inrichtingsplan Herinrichting Peize':
Verhogen van kades tot meer dan 1,5 meter boven maaiveld.
Verandering van waterpeilen tot waterpeilen die niet voorgeschreven zijn in de inrichtingsplannen.  

Aanbrengen drainage in diverse bestemmingen

Voor het aanbrengen van drainage nabij de Hooiweg is op grond van de bestemmingen 'Agrarisch 1' (artikel 4,7, sub a, onder 4), 'Bedrijf – Kwekerij' (artikel 7.7, sub a, onder 1), 'Natuur – Landgoed' (artikel 16.3, sub a, onder 9) en 'Wonen' (artikel 27.8, sub a, onder 1) uit het bestemmingsplan 'Buitengebied Tynaarlo' steeds een omgevingsvergunning voor het aanbrengen van drainage noodzakelijk. In alle gevallen kan de omgevingsvergunning verleend worden als er geen afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden (zie steeds sub c van de voornoemde artikelen). Aan deze eis wordt voldaan omdat de drainage ondergronds gerealiseerd wordt zodat er geen sprake is van effecten op het landschap. De werking van de drainage is daarbij beperkt tot het gebied waar de drainage aangebracht is. Dat betekent dat er geen veranderingen als gevolg van verdroging en dergelijke in het grotere landschap kunnen ontstaan. Tevens is de werking van de drainage beperkt tot het opvangen van afstromend hemelwater. Dit afstromend hemelwater wordt naar een plek geleid waar het in de bodem kan trekken. Daarmee heeft de realisatie van drainage ook geen onevenredige gevolgen voor het functioneren van het natuurlijke (water)systeem.

6.7.8 Bestemmingsplan 'Buitengebied Tynaarlo, partiële herziening'

Het bestemmingsplan 'Buitengebied Tynaarlo, partiële herziening' (IMRO-nummer: NL.IMRO.1730.BpbuitengebiedPH-0401 en vaststellingsdatum: 21 november 2017) herziet een aantal onderdelen van het bestemmingsplan 'Buitengebied Tynaarlo. Deze herzieningen zijn concreet beschreven in de regels van de partiële herziening. Ten opzichte van het bestemmingsplan 'Buitengebied Tynaarlo' leidt de herziening niet tot wijzigingen die relevant zijn voor de optimalisatie van De Onlanden. Dit projectbesluit staat daarmee de afwijkingen van het bestemmingsplan 'Buitengebied Tynaarlo, partiële herziening toe die ook beschreven zijn onder het bestemmingsplan 'Buitengebied Tynaarlo'.

Samenvatting

Met dit projectbesluit worden de afwijkingen van het omgevingsplan van de gemeente Tynaarlo, in de vorm van het voormalige bestemmingsplan 'Buitengebied Tynaarlo, partiële herziening' met IMRO-nummer NL.IMRO.1730.BpbuitengebiedPH-0401 en vaststellingsdatum 21 november 2017, zoals bedoeld in paragraaf 12.7 toegestaan, met dien verstande dat voor de afwijkingen van het bestemmingsplan Buitengebied Tynaarlo' de artikelnummering uit het bestemmingsplan 'Buitengebied Tynaarlo, partiële herziening' aangehouden wordt.

6.8 Conclusie

Zoals beschreven in hoofdstuk 1 van deze motivering zijn in De Onlanden waterberging en natuur belde belangrijk. Een groot deel van het plangebied van dit projectbesluit bestaat voor dat dit projectbesluit genomen wordt al uit een waterbergingsgebied waar sprake is van deze gecombineerde functies. In De Onlanden is in het verticale vlak extra ruimte gevonden voor waterberging zodat de waterbergingscapaciteit vergroot wordt zonder aanzienlijke toename van het ruimtebeslag. Hiertoe wordt het waterpeil tot +0,18 m NAP verhoogd, wat de mogelijkheid biedt om in totaal 12,7 miljoen kubieke meter water te bergen. Het vergroten van de waterbergingscapaciteit is nodig als gevolg van veranderingen in neerslagpatronen door klimaatverandering, waarbij deze extra waterbergingscapaciteit vooral ingezet zal worden in perioden van extreme regenval.

Na optimalisatie blijft er sprake van een gebied waar waterberging en natuur beide belangrijk zijn. Over het voornemen heeft participatie plaatsgevonden (zie hoofdstuk 11 van deze motivering) en één van de elementen die voortkwam uit de participatie was een idee om in De Onlanden het natuurbelang nog verder te verenigen met het waterbelang. Dit idee is bestuurlijk bekrachtigd, onderzocht in het MER en vastgelegd met dit projectbesluit.

Optimalisatie van De Onlanden past in het beleid van het Rijk, de provincie Drenthe, de gemeenten Noordenveld en Tynaarlo, en het Waterschap Noorderzijlvest. Hoofdstuk 6 van deze motivering licht toe waarom het voornemen in het beleid past. Het provinciaal belang dat dit projectbesluit dient is samengevat in paragraaf 1.4 van deze motivering.

In principe blijft het waterbergingsgebied functioneren zoals het ook voor het nemen van dit projectbesluit functioneerde, maar wordt de bergingscapaciteit vergroot. De effecten van het vergroten van deze bergingscapaciteit zijn uiteengezet in het MER en hoofdstuk 7 van deze motivering. Op hoofdlijnen is er sprake van effecten die vooral optreden in de realisatiefase. Deze effecten worden door het nemen van maatregelen zoveel mogelijk beperkt en zijn tijdelijk van aard. Maatregelen worden ook genomen om effecten die tijdens het gebruik van de waterberging op kunnen treden te beperken. Hoofdstuk 7 van deze motivering licht deze maatregelen toe en verantwoordt waarom bepaalde effecten ook na het nemen van maatregelen niet weggenomen kunnen worden.

De voorgaande alinea's vatten samen waarom dit projectbesluit in algemene zin leidt tot een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. De navolgende alinea's lichten toe hoe er bij de afwijkingen van de omgevingsplannen die dit projectbesluit toestaat sprake is van deze evenwichtige toedeling van functies aan locaties, waar nodig wordt daarbij verwezen naar andere hoofdstukken in deze motivering.

Er is een aantal afwijkingen van de omgevingsplannen van de gemeenten Noordenveld en Tynaarlo noodzakelijk om de optimalisatie van De Onlanden toe te staan. Deze afwijkingen betreffen allemaal afwijkingen van voormalige bestemmingsplannen die onderdeel zijn van het tijdelijk deel van beide omgevingsplannen. De afwijkingen die het projectbesluit toe moet staan zijn in de voorgaande paragrafen beschreven.

De afwijkingen kunnen worden toegestaan als ze leiden tot een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. De gevolgen van de afwijkingen worden in de onderstaande alinea's toegelicht. Bij dit toelichten is onderscheid gemaakt tussen algemene afwijkingen en afwijkingen die specifiek betrekking hebben op één of twee voormalige bestemmingsplannen.

6.8.1 Motivering algemene afwijkingen

Activiteiten die afwijken van inrichtingsplannen en een bestemmingsplanherziening

In de voormalige bestemmingsplannen voor het buitengebied van de gemeenten Noordenveld en Tynaarlo zijn inrichtingsplannen en een facetbestemmingsplan van toepassing verklaard op De Onlanden. Voor de strijdigheid tussen het voornemen en de inrichtingsplannen en de bestemmingsplanherziening 'Facetbestemmingsplan waterberging en Natuurontwikkeling Roden-Norg' geldt dat de effecten van de extra waterberging (peilophoging) in de Onlanden onderzocht zijn. Eveneens zijn de effecten van een peilverlegging, kadeophogingen, nieuwe stuwen, aan graven van een slenk en het realiseren van vluchtheuvels onderzocht. Dit onderzoek vond plaats in het MER en hoofdstuk 7 van deze motivering doet verslag van dit onderzoek. Uit hoofdstuk 7 blijkt dat het voornemen niet evident onuitvoerbaar is. Gelet op de resultaten van het onderzoek leidt het afwijken van het de voorschriften uit de inrichtingsplannen tot een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. In hoofdstuk 7 wordt beschreven hoe de uitbreiding van de waterbergingscapaciteit wordt uitgebreid zonder de waterbergings- en natuurfunctie van De Onlanden onevenredig te schaden.

Activiteiten met gevolgen voor archeologische waarden

In meerdere voormalige bestemmingsplannen van de gemeenten Noordenveld en Tynaarlo zijn regels opgenomen die archeologische waarden beschermen. Voor alle werkzaamheden die effect(en) kunnen hebben op de archeologische waarden die benoemd zijn in de voormalige bestemmingsplannen die in dit hoofdstuk beschouwd worden, geldt dat alle activiteiten (aanlegwerkzaamheden) uitgevoerd worden conform de voorwaarden die aan die activiteiten gesteld worden. Met die voorwaarden, zoals beschreven in paragraaf 6.8 van het projectbesluit en paragraaf 7.3.1 en dit hoofdstuk van deze motivering, worden eventueel aanwezige archeologische waarden beschermd. Daarmee leidt het voornemen eveneens tot een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

Geen wijzigingen

Het projectbesluit leidt niet tot wijzigingen in het omgevingsplan van de gemeente Noordenveld, in de vorm van de voormalige bestemmingsplannen:

  • 1. 'Kleine Kernen Noordenveld'.
  • 2. 'Bedrijventerrein Peize'.

Omdat er ten aanzien van deze twee voormalige bestemmingsplannen geen wijzigingen door worden gevoerd met dit projectbesluit, is er sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Deze toedeling wordt door het projectbesluit immers niet gewijzigd.

6.8.2 Motivering specifieke afwijkingen

Ophoging van gronden in de bestemming 'Verkeer'

Deze afwijking heeft betrekking op de beheersverordening 'Herziening Woonwijken Peize' die onderdeel is van het omgevingsplan van de gemeente Noordenveld. Een kade van De Onlanden ligt in het plangebied van deze beheersverordening een heeft de bestemming 'Verkeer' gekregen. Het ophogen van gronden ten behoeve van de noodzakelijke kadeophoging is in de regels van deze bestemming niet expliciet toegelaten of verboden. Om die reden staat dit projectbesluit zekerheidshalve het ophogen van gronden met de bestemming 'Verkeer' toe. De effecten van ophogingen zijn onderzocht in het MER waarvan de resultaten samengevat zijn in hoofdstuk 10 van deze motivering. Uit onderzoek naar ophogingen blijkt dat de ophogingen relatief beperkt zijn (enkele decimeters) en daarmee geen negatieve effecten voor het milieu hebben. Omdat de ophogingen beperkt zijn ontstaan er ook geen landschappelijke of stedenbouwkundige effecten die tot een geheel nieuw aanzien van het landschap of de bebouwde omgeving leiding. Dat ophogingen beperkt zijn betekent ook dat ze geen negatieve gevolgen hebben voor de gebruiksmogelijkheden van belendende percelen (ruimtebeslag door een bredere voet van de kade als gevolg van de ophoging of veranderingen in de bezonning). Om die reden leidt de ophoging tot een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

Uitbreiding waterberging buiten de dubbelbestemming 'Waterstaat – Waterberging'

Op een deel van de gemeente Tynaarlo wordt het waterbergingsgebied uitgebreid buiten de dubbelbestemming 'Waterstaat – Waterberging' uit de bestemmingsplannen 'Buitengebied Tynaarlo' en 'Buitengebied Tynaarlo, partiële herziening' (met uitzondering van de dubbelbestemmingen 'Waarde – Archeologische verwachting 2' en 'Waarde – Beekdal'). Daarmee wordt het gebruik van gronden als waterbergingsgebied ook toegestaan op gronden met de (dubbel)bestemmingen 'Natuur', 'Leiding – Gas', en 'Waarde – Archeologische verwachting', voor zover deze gronden in het gearceerde deel van figuur X liggen. Bij deze afwijkingen blijven de mogelijkheden die de (dubbel)bestemmingen bieden en het feitelijk gebruik van gronden gehandhaafd zodat geen onevenredige aantasting van gebruiksmogelijkheden plaatsvindt. Het effect van deze uitbreiding van de waterberging is onderzocht in het MER en leidt niet tot milieueffecten die de uitbreiding evident onuitvoerbaar maken, zie ook hoofdstuk 7 van deze motivering. Op het gebied van waterveiligheid geldt dat bebouwing en gronden nabij deze uitbreiding tegen wateroverlast beschermd worden door middel van een dijken/kades die met 50 tot 70 centimeter opgehoogd worden. Wateroverlast ter plaatse van deze bebouwing en gronden wordt daarmee voorkomen. Buiten deze ophoging, die ook onderzocht is in het MER (zie hoofdstuk 7 van deze motivering) leidt het voornemen niet tot veranderingen in het landschap. De gronden waar de uitbreiding van de waterberging voorzien is, zijn voor vaststelling van dit projectbesluit in gebruik als weiland. In perioden dat de gronden niet gebruikt worden voor waterberging kunnen zij nog steeds als weiland gebruikt worden. Het voornemen leidt daarmee niet tot veranderingen in het grondgebruik die het bestaande agrarisch gebruik van de gronden permanent onmogelijk maken. Eventuele schade als gevolg van inundatie van gronden wordt gecompenseerd (zie hoofdstuk 12 ). Gelet op het voorgaande leidt de uitbreiding van het waterbergingsgebied tot een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

Effecten op landschappelijke, cultuurhistorische, natuurlijke, archeologische en aardkundige waarden in de bestemmingen 'Agrarisch – 1', 'Natuur', 'Waarde – Beekdal' en 'Waarde Flank'

Op gronden met de bestemmingen 'Agrarisch – 1' en 'Natuur' alsmede de dubbelbestemmingen 'Waarde – Beekdal' en 'Waarde – Flank' uit het bestemmingsplan 'Buitengebied Tynaarlo' en het bestemmingsplan 'Buitengebied Tynaarlo, partiële herziening' (met uitzondering van de dubbelbestemmingen 'Waarde – Beekdal' en 'Waarde – Flank') worden bodemingrepen uitgevoerd. Tevens worden ingrepen uitgevoerd die gevolgen hebben voor de waterhuishouding van het plangebied.

De ecologische effecten van handelingen met mogelijk nadelige gevolgen voor beschermde soorten, zoals het verwijderen van landschapselementen zijn onderzocht in het kader van het opstellen van het MER en verantwoord in paragraaf 7.7 van deze motivering. De effecten op het gebied van landschap en cultuurhistorie zijn ook onderzocht in het kader van het MER en beschreven in paragraaf 7.3.2 van deze motivering. Dat geldt ook voor de effecten op het gebied van aardkunde en bodem, waarvan de effecten zijn beschreven in paragrafen 7.3.3 en 7.8 van deze motivering. Voor sommige ingrepen moet nog nader onderzoek gedaan zijn. In H6 van het regelingsdeel zijn hiervoor voorschriften opgenomen waar deze aan moeten voldoen.

Uit de voornoemde paragrafen blijkt dat er weliswaar sprake kan zijn van handelingen met effecten op beschermde soorten, maar dat die effecten zoveel mogelijk beperkt worden. Andere effecten zijn niet te voorkomen en verantwoord gelet op het maatschappelijk belang van voorzien in voldoende waterberging door middel van de optimalisatie van De Onlanden. Voor deze effecten geldt dat zij niet dermate omvangrijk zijn dat de gunstige staat van instandhouding van beschermde soorten in het geding komt. Voor de effecten op het gebied van aardkunde, bodem, cultuurhistorie en landschap geldt dat effecten zich alleen voordoen in de realisatiefase en daarom tijdelijk van aard zijn.

Aardkundige waarden vereisen nader onderzoek naar de mogelijkheden om de effecten van de optimalisatie zo klein mogelijk te maken. Dit is een uitvoeringsaspect dat is geborgd in dit projectbesluit.

Op het gebied van bodemkwaliteit geldt dat er in De Onlanden geen sprake is van functiewijzigingen of grote bodemverontreinigingen en dat er daarmee geen sprake is van belemmeringen op het gebied van functietoedeling of niet evidente onuitvoerbaarheid.

Voor landschap en cultuurhistorie is relevant dat de optimalisatie niet leidt tot permanent zichtbare wezenlijke veranderingen in de verschijningsvorm van het landschap. Het enige dat verandert in de verschijningsvorm van het landschap zijn dijklichamen/kades die hoger worden, vluchtheuvels die aangebracht worden en enkele kleinschalige landschapselementen die verwijderd worden. De ophogingen van dijklichamen/kades zijn alleen merkbaar in de directe nabijheid ervan en zijn beperkt in verhouding tot de schaal van het gehele plangebied zodat er geen sprake is van een wezenlijk andere verschijningsvorm van het landschap. Dat geldt ook voor het verwijderen van kleinschalige landschapselementen.

Waterhuishoudkundige ingrepen zijn nodig om het plangebied geschikt te maken voor de berging van extra water. De milieueffecten van deze ingrepen zijn onderzocht in het MER (zie paragraaf 7.7 van deze motivering). De overige effecten van de ingrepen in het beekdal en de flank hebben gevolgen voor ecologie en soortenbescherming en zijn in de voorgaande alinea's reeds verantwoord.

Op basis van de voorgaande beschouwingen en de onderbouwingen in hoofdstuk 7 van deze motivering wordt geconcludeerd dat het voornemen leidt tot een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Omgevingsvergunningen met betrekking tot activiteiten die effecten kunnen hebben op voornoemde waarden worden geïntegreerd in het projectbesluit.

Effecten met betrekking tot leidingen in de dubbelbestemming 'Leiding – Gas'

In het buitengebied van de gemeente Tynaarlo loopt een aardgastransportleiding die bestemd is met de dubbelbestemming 'Leiding – Gas' in het bestemmingsplan 'Buitengebied Tynaarlo' en het bestemmingsplan 'Buitengebied Tynaarlo, partiële herziening'. Omgevingsvergunningen voor activiteiten die gevolgen kunnen hebben voor de leiding worden geïntegreerd in dit projectbesluit. Zoals uiteengezet in paragraaf 7.10.2 blijven toegangen tot leidingen behouden door wegen die naar deze locaties leiden op te hogen. Voor de aardgastransportleidingen geldt daarnaast dat, als uitvoeringsaspect, onderzoek wordt gedaan naar mogelijkheden om eventuele extra druk op de leidingen als gevolg van kadeophogingen te beperken. Dergelijke drukverlagende maatregelen worden indien nodig genomen bij de uitvoering van werkzaamheden. In dit projectbesluit is door middel van een voorschrift (paragraaf 33.7.1 van het regelingdeel van het projectbesluit) geborgd dat dergelijke maatregelen genomen moeten worden en dat de leidingbeheerder moet beoordelen of de gevolgen van het voornemen voor de spanning in de leidingen toelaatbaar zijn voor de werkzaamheden worden uitgevoerd. Daarmee is er op het gebied van effecten met betrekking tot leidingen sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

Hoofdstuk 7 Toets project aan de kwaliteit van de fysieke leefomgeving

7.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt uiteengezet welke effecten het voornemen op de fysieke leefomgeving heeft. Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet wordt getoetst aan het doel van de wet zoals benoemd in artikel 1.3:

Op grond van artikel 1.3 van de Omgevingswet is deze wet met het oog op duurzame ontwikkeling, de bewoonbaarheid van het land, en bescherming en verbetering van het leefmilieu, gericht op het in onderlinge samenhang:

  • 1. Bereiken en in stand houden van en een goede omgevingskwaliteit, ook vanwege de intrinsieke waarde van natuur, en
  • 2. Doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften.

Als er sprake is van effecten die weggenomen moeten worden, is ook beschreven met wat voor voorwaarden in het projectbesluit dit wegnemen plaatsvindt. De meeste effecten op de fysieke leefomgeving zijn beoordeeld in het MER dat ten behoeve van dit projectbesluit opgesteld is. Om die reden begint dit hoofdstuk met het samenvatten van de belangrijkste inhoud van het MER en wordt in de navolgende paragrafen verwezen naar het MER. Aspecten die niet in het MER onderzocht zijn, zijn waar nodig direct in dit hoofdstuk getoetst.

7.2 MER

Wettelijk kader

Het instrument milieueffectrapportage (mer) is ontwikkeld om het milieubelang een volwaardige plaats in bepaalde plan- en besluitvormingsprocessen te geven. In het milieueffectrapport (MER) worden de effecten van een ontwikkeling voor alle relevante milieuaspecten systematisch in beeld gebracht. Tevens wordt nagegaan of er alternatieven of maatregelen zijn waarmee eventuele negatieve effecten kunnen worden verminderd of voorkomen. Enerzijds maakt het opstellen van een milieueffectrapport (MER) de initiatiefnemer bewust van de milieugevolgen en anderzijds kan de overheid diverse milieugevolgen in samenhang met elkaar en op een voor de burger transparante wijze bij de besluitvorming betrekken.

De verplichting om bij bepaalde projecten een MER op te stellen is van kracht sinds 1 september 1987 en is verankerd in de Omgevingswet (en voorheen in de Wet milieubeheer). Voor sommige plannen of projecten geldt direct de verplichting om een MER op te stellen, maar er zijn ook plannen waarvoor het bevoegd gezag moet beoordelen of zij het nodig vindt om ter voorbereiding van een besluit een MER te laten maken. In het Omgevingsbesluit is opgenomen voor welke activiteiten de mer-(beoordelings)plicht bestaat. Het gaat dan met name om activiteiten die aanzienlijke nadelige effecten op het milieu kunnen hebben.

Toetsing

Om het milieubelang zo vroegtijdig mogelijk mee te wegen in de optimalisatie van De Onlanden is een milieueffectrapportage (mer) doorlopen. De milieueffectrapportage resulteerde in het milieueffectrapport. In het MER is onderzocht wat de milieueffecten van het optimaliseren van de waterberging zijn. Effecten kunnen optreden als direct en indirect gevolg van de realisatie van maatregelen om extra waterberging mogelijk te maken. Daarnaast kunnen effecten optreden wanneer in de toekomst een beroep wordt gedaan op de extra waterbergingscapaciteit, waardoor tijdelijk sprake is van een extra waterschijf in het gebied.

Voor de optimalisatie van De Onlanden bestonden meerdere oplossingsrichtingen. Die oplossingsrichtingen zijn beschreven in de 'Nota Kansrijke Oplossingsrichtingen' (NKO). In de NKO zijn alle, gedurende de participatie ingebrachte oplossingen en oplossingsrichtingen, beoordeeld op kansrijkheid. De notitie beschrijft het participatietraject, de aangedragen oplossingsrichtingen, maatregelen en koppelkansen, beoordeling van oplossingsrichtingen op kansrijkheid en de overgebleven kansrijke oplossingsrichtingen. Op basis van die beschouwing hebben Gedeputeerde Staten van Drenthe een voorkeur voor drie mogelijke oplossingsrichtingen bepaald. Deze drie oplossingsrichtingen zijn vervolgens in het MER verder uitgewerkt (tot alternatieven) en in het MER zijn de milieueffecten onderzocht. Op 7 november 2023 hebben de Gedeputeerden Staten van Drenthe de Hooiwegvariant als voorkeursalternatief (VKA) vastgesteld voor de invulling van de waterbergingsopgave in De Onlanden. Dit VKA is opgenomen in dit projectbesluit. Echter is het opgeknipt in twee fases, omdat het verleggen van een peilscheiding bij de Weeringsbroeken nog onderzoek behoeft. Er is sprake van het VKA zonder verlegde peilscheiding wordt het VKA- en het VKA met peilscheiding. Dit is met name voor het MER relevant. In het projectbesluit wordt de peilscheiding niet geregeld, dit zal in een aparte procedure worden geregeld zodra de onderzoeken uitgevoerd zijn.

Alternatievenafweging

Op basis van het hydrologisch onderzoek zijn de effecten van de extra waterberging op oppervlaktewater, grondwater en waterkwaliteit neutraal beoordeeld. Het verschil met de referentiesituatie, waarin al sprake is van een aanzienlijke waterschijf bij gebruik van de ongestuurde berging, is voor deze thema's marginaal.

Er is een objectieve voorkeur voor alternatief Droge Voeten 2050 ten opzichte van alternatief Compartimentering kwetsbaar natuurgebied vast te stellen. De compartimentering is ingebracht om te verkennen of hiermee significante negatieve effecten op natuur kunnen worden voorkomen. Uit het natuurrapport blijkt dat de effecten op natuurwaarden door de inundatie van de gestuurde waterberging klein zijn ten opzichte van de autonome situatie. Effecten op natuurwaarden treden vooral op in de aanlegfase. Uit het hydrologisch onderzoek blijkt de compartimentering in de praktijk een complexe maatregel, omdat de timing van de inzet ervan moeilijk te voorspellen is en risico's oplevert voor de waterveiligheid. Compartimentering leidt tot een relatief zwakke schakel in het DV2050-maatregelpakket. Aangezien compartimentering niet leidt tot het significant beperken van negatieve effecten op natuurwaarden is dit alternatief niet wenselijk. Het verleggen van de peilscheiding van het -0,70 m NAP gebied naar het -0,50 m NAP geeft wel een positief effect op het Natuurnetwerk Nederland, waardoor alternatief Compartimentering kn zich hiermee onderscheidt ten opzichte van alternatief DV2050. Het verleggen van de peilscheiding is ook onderdeel van de Hooiwegvariant.

Tussen alternatief 1 Droge Voeten 2050 en alternatief 3 Hooiwegvariant zijn diverse verschillen te benoemen. Alternatief Hooiwegvariant is minder negatief beoordeeld op de aspecten Natura 2000, beschermde soorten & rodelijstsoorten en cultuurhistorische en landschappelijke waarden. Dit is voor alle drie de criteria het gevolg van het ontzien van de Leekstermeerkade. De lichte toename van de hoogte van de gestuurde waterberging (van +0,15 NAP naar +0,18 NAP) die nodig is om het verlies aan oppervlak tussen de Leekstermeerkade en de Hooiweg op te vangen, leidt slechts tot marginale en in de effecten op niveau van De Onlanden niet terug te vinden verschillen. Ook onderscheidt alternatief Hooiwegvariant zich ten opzichte van alternatief op het criterium Natuurnetwerk Nederland. Voor het merendeel door het verleggen van de peilscheiding – welke ook in alternatief Compartimentering kn zit – en het treffen van natuurherstelmaatregelen zoals plaggen en het dempen van sloten, welke aanvullend zijn op alternatief Compartimentering kn. Op basis van het MER kan daarom geconcludeerd worden dat met alternatief Hooiwegvariant een optimalisatie wordt behaald ten opzichte van alternatieven DV2050 en Compartimentering kn.

In de tabel zijn daarnaast veel licht negatieve (0/-) beoordelingen terug te vinden. Deze zijn voor de thema's natuur; landschap, cultuurhistorie, archeologie en aardkunde en bodem het gevolg van de aanleg van kades en kunstwerken. Deze effecten tijdens de aanlegfase zijn te mitigeren, maar hiervoor is een verdere detaillering van de plannen nodig. In de uitwerking van het voorkeursalternatief is deze detaillering aan te brengen om zodoende de impact van werkzaamheden te mitigeren door het beperken van grondverzet en het ontzien van waardevolle locaties. De licht negatieve beoordelingen op de criteria vernattingseffect, wonen en leefbaarheid zijn gegeven vanwege de kans op negatieve effecten door de inzet van de gestuurde waterberging. Het gaat om een relatief kleine kans op een beperkt effect, dat niettemin vraagt om aandacht in de verdere planuitwerking en daarna. Dat kan door het uitwerken van mitigerende maatregelen om de negatieve effecten weg te nemen. Beheersing van een eventueel restrisico kan plaatsvinden door monitoring van klachten en eventueel het uitvoeren van extra metingen tijdens en/of na de eerste keer dat de extra waterberging in gebruik wordt genomen. Voor de in deze benoemde milieueffecten is geen sprake van relevante verschillen tussen de alternatieven. Enkele licht negatieve effecten tijdens de inundatie, zoals op de grondwaterstand, zijn eenvoudig te mitigeren, dit is al in de beoordeling die in het MER uitgevoerd is betrokken.

Beoordeling

Onderstaande beoordelingstabel toont de beoordeling van de alternatieven, inclusief het voorkeursalternatief en het VKA-, deze worden onder de tabel toegelicht.

Tabel 7-1: Samenvatting beoordeling MER

Thema   Criterium   Beoordeling      
    A1   A2   A3   VKA   VKA-  
Water   Boezem(veiligheid, MHW's)   ++   +   ++   ++   ++  
  Overig oppervlaktewater   0   0   0   0   0  
  Grondwater   0   0   0   0   0  
  Waterkwaliteit   0   0   0   0   0  
  Waterveiligheid (kades en kunstwerken)   0   0/-   0   0   0  
Natuur   Ecosysteem en levensgemeenschappen    0/-   0/-   0/-   0/-   0/-  
  Natura 2000    0/-   0/-   0    0   0  
  Natuurnetwerk Nederland    0/-   0/+   +   +   0  
  Beschermde soorten & Rode-Lijstsoorten    -   -   0/-   0/-   0/-  
Landschap, cultuurhistorie, archeologie en aardkunde   Cultuurhistorische en Landschappelijke waarden   -   -   0/-   0/-   0/-  
  Archeologische monumenten   0/-   0/-   -   -   0/-  
  Aardkundige waarden   0/-   0/-   0/-   0/-   0/-  
Landbouw   Landbouwareaal   0   0   0   0   0  
  Vernattingseffect   0/-   0/-   0/-   0   0  
  Bedrijfsvoering   0   0   0   0   0  
Woon- en leefomgeving   Wonen   0/-   0/-   0/-   0/-   0/-  
  Recreatie   0   0   0   0   0  
  Leefbaarheid   0/-   0/-   0/-   0/-   0/-  
  Bereikbaarheid   0   0   0   0   0  
Bodem   Grondverzet   -   -   0/-   0/-   0/-  
  Bodemverontreiniging   0   0   0   0   0  

Beschrijving VKA

Het VKA komt overeen met de Hooiwegvariant, maar is op enkele punten geoptimaliseerd, bijvoorbeeld door het treffen van mitigerende maatregelen en het aanpassen van de locatie van voorgenomen graafwerkzaamheden. In het VKA wordt de grens van de gestuurde waterberging in het noordwesten op de Hooiweg gelegd. Daar worden tevens stuwen gerealiseerd. Het gebied ten westen van de Hooiweg tot het Leekstermeer blijft onderdeel van de bestaande waterberging, maar valt buiten het gebied waar bij inzet van de gestuurde berging het peil wordt verhoogd. Voor de benodigde vergroting van de bergingscapaciteit een maximale peilverhoging tot +18 cm NAP nodig.

Het inundatiepeil zal dus maximaal 38 cm hoger worden dan in de huidige situatie en maximaal 26 cm hoger dan in de autonome situatie. Met de optimalisatie wordt een extra bergingscapaciteit van 5,2 miljoen m3 gerealiseerd ten opzichte van de huidige bergingscapaciteit. De optimalisatie zal met een kans van eens in de 10 jaar gedeeltelijk en eens in de 25 jaar geheel worden ingezet. Dit kan ook gevolgen hebben voor de duur dat delen van de waterberging geïnundeerd zijn, omdat het mogelijk meer tijd kost de grotere geborgen hoeveelheid water weer af te voeren. De extra leeglooptijd (tijd die het kost om bij volledige inzet van de optimalisatie weer terug te komen op het ongestuurde peil van -20 cm NAP) is in het peilgebied Onlanden minder dan 3 dagen, in peilgebied Gouw 3,8 dagen en in peilgebied Wering 5,3 dagen. De overstromingsfrequentie en periode van het jaar waarin de waterberging benut wordt, gestuurd door de autonome ontwikkeling (klimaatverandering) is geen gevolg van het voornemen. Alleen de extra inundatie tussen 8 cm -NAP en 18 cm +NAP is het gevolg van het voornemen.

In het VKA is een aantal natuurmaatregelen opgenomen: plag- en graafwerkzaamheden, waaronder het graven van een slenk en aanpassingen van watergangen; het dempen van bermsloten en het aanleggen van vluchtheuvels.

Beschrijving VKA-

In het projectbesluit wordt het VKA minus peilverhoging (hierna: VKA-) opgenomen. Het verleggen van de peilscheiding bij Drentsedijk wordt (nog) niet uitgevoerd. Alle overige maatregelen uit de Hooiwegvariant worden wel uitgevoerd. Onderdeel daarvan is de aanleg van een slenk in de Weeringsbroeken, waarbij nog een bandbreedte mogelijk is. De maximale variant is een slenk met open water conform de wens van Natuurmonumenten, de minimale variant is enkel een watergang met duiker om de peilvakken te verbinden. Afhankelijk van nader te verrichten archeologisch onderzoek moet een optimum gevonden worden wat wel haalbaar is, zonder de archeologische waarden te beschadigen. Doel hierbij is behoud in situ van aanwezige waarden. Dat kan betekenen dat enkel een watergang mogelijk is (minimale variant) waarvan de locatie nog op detail moet worden bepaald. Als er geen archeologische waarden zijn kan de slenk ontgraven worden. Vermoedelijk zal er geen volledige slenk kunnen worden ontgraven, maar wel enkele laagtes om de bestaande gradiënten te versterken en waar mogelijk open water te verkrijgen in het gebied.

Verdieping VKA-

De verdiepingsslag heeft nieuwe inzichten voor meerdere criteria opgeleverd. Effecten op woningen door veranderingen in het grondwater zijn te beperken door mitigerende maatregelen te treffen, maar kunnen niet volledig worden uitgesloten. De licht negatieve beoordeling voor het criterium wonen is daarom ongewijzigd ten opzichte van de eerdere beoordeling. Het criterium vernattingseffect wordt naar aanleiding van mitigatie wel neutraal beoordeeld. Daarnaast zijn effecten op bereikbaarheid en de wegen duidelijker in beeld, inclusief de af te zetten wegen tijdens inzet van de gestuurde waterberging. Dit heeft echter niet geleid tot een gewijzigde beoordeling. Ook zijn in het VKA- de natuurmaatregelen gewijzigd. Zo zijn de vluchtheuvels en de te ontgraven slenken verplaatst uit het Rijksmonument en is de peilverhoging uit het VKA- gehaald. Hierdoor worden negatieve effecten van het VKA op archeologische waarden voorkomen. Omdat er nog vervolgonderzoek gedaan moet worden naar bestaande archeologische waarden om effecten volledig uit te sluiten is dit aspect voor het VKA- als licht negatief beoordeeld. Ten slotte is, door het in dit projectbesluit buiten beschouwing laten van de peilverhoging, de beoordeling voor het criterium Natuurnetwerk Nederland gewijzigd van positief naar neutraal.

Tot slot

In het MER is onderzoek gedaan naar de milieueffecten van het voornemen. In de onderstaande paragrafen worden toetsingen uit het MER waar nodig samengevat. Als het nodig is om aanvullend op het onderzoek uit het MER toe te lichten waarom het voornemen niet evident onuitvoerbaar en leidt tot een evenwichtige toedeling van functies aan locaties zijn daar in de navolgende paragrafen specifieke onderbouwingen voor opgenomen.

7.3 Landschap, cultuurhistorie, archeologie en aardkunde

7.3.1 Archeologie

Wettelijk kader

Rijk

Landschappen zijn in het systeem van de Omgevingswet gebieden waarvan het karakter bepaald wordt door natuurlijke of menselijke factoren en de interactie daartussen. Voor landschap bestaat onder de Omgevingswet geen specifiek juridisch toetsingskader. Landschappen zijn in artikel 1.2 van de Omgevingswet wel aangewezen als onderdeel van de fysieke leefomgeving. Cultuurlandschappen kunnen daarnaast onderdeel zijn van het cultureel erfgoed. Daarnaast voorzien artikelen 2.1 en 2.28 van de Omgevingswet wel in een algemene opdracht tot de bescherming van landschappelijke waarden.

De omgang met het cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving is geregeld in de Omgevingswet. Bij cultureel erfgoed gaat het onder andere om rijksmonumenten, gemeentelijke en provinciale monumenten en archeologische monumenten. Projectbesluiten moeten op grond van artikel 5.130, lid 1 en artikel 9.1 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) rekening houden met het behoud van cultureel erfgoed.

Als het gaat om het uitvoeren van archeologisch onderzoek, geldt een vrijstelling van archeologisch onderzoek voor gebieden kleiner dan 100 vierkante meter (artikel 5.130, lid 4 Bkl). Maar de gemeente kan met lokale regels over archeologie afwijken van deze vrijstelling. Verder bestaat er gemeentelijke beleidsvrijheid op het gebied van regels over archeologie (artikel 5.130, lid 3 t/m 5 Bkl).

Provincie

Voor provincies geldt dat ze instructieregels kunnen stellen over (archeologische) monumenten, dit zijn instructieregels in aanvulling op die van het Rijk over bijvoorbeeld werelderfgoed. Concreet heeft de provincie in haar omgevingsverordening gebieden aangewezen met archeologische waarden. Zij stelt hieraan regels, zoals beschreven in paragraaf 6.4.1 van voorliggend projectbesluit.

Gemeente

De gemeente zal haar archeologische waarden beschermen door middel van het omgevingsplan via beperkingen/aandachtsgebieden. Op dit moment zijn de voorheen geldende bestemmingsplannen (met dubbelbestemmingen) nog opgenomen in het tijdelijk deel van het omgevingsplan. Daarbij wordt verwezen naar de archeologische beleidskaart van de gemeente Noordenveld (2015, bijlage bij de regels van Bestemmingsplan Buitengebied Noordenveld (vastgesteld 17 april 2013)). In Tynaarlo zijn de verschillende archeologische beperkingen/aandachtsgebieden (voorheen: dubbelbestemmingen) weergegeven op de kaart behorend bij de voorheen vigerende bestemmingsplannen van Tynaarlo.

Toetsing

Op diverse plekken binnen het plangebied van de Onlanden zijn beschermde archeologische waarden (AMK-terreinen en provinciale aandachtsgebieden) aanwezig. In dit kader is ten behoeve van het MER de Archeologische Monumenten Kaart (AMK, 2014) geraadpleegd. Daarnaast is er een Quickscan provinciale aandachtsgebieden (Arcadis, 2023) en een bureauonderzoek (Synthegra, 2024) uitgevoerd. Onderstaand worden de resultaten hiervan weergegeven.

Volgens de Archeologische Monumenten Kaart (2014) liggen binnen het plangebied verschillende gebieden van hoge archeologische waarde. Een overzicht hiervan is opgenomen in tabel 7-2 hieronder. Peizerweering is naast een AMK-terrein ook een rijksmonument.

Tabel 7-2: Overzicht AMK-terreinen (bron:RCE, Archeologie in Nederland)

Locatie   Type complex  
Peizerweering   Terrein met daarin veertien veenterpen en drie mogelijke veenterpen uit 1200 - 1300.  
Peizermaden; Zwarte-Made; Drentsedijk   Terrein met daarin sporen van Mesolithische bewoning.  
Weeringsbroeken   Terrein met daarin twee mogelijke veenterpen.  
Pallert Kleibosch; dobben   Terrein met daarin sporen van kleiwinning en de resten van een haven.  
Schipsloot   Terrein met sporen van de rond 1960 gedempte haven die destijds behoorde bij de borg Woldzigt  
Kleidobben   Terrein met daarin mogelijk de overblijfselen van steen-/pannebakkerijen  
Polder Matsloot-Roderwolde    
Matsloot-Noord   Een terrein met daarin negen Laat-Middeleeuwse huisterpen  
  Een terrein met daarin vier Laat-Middeleeuwse huisterpen  
Leemhorn   Een terrein met daarin twee Laat-Middeleeuwse huisterpen  
Onland   Een terrein met daarin vijf Laat-Middeleeuwse huisterpen  
Onland-Overvaart   Terrein met daarin restanten van twee Laat-Middeleeuwse terpen  
Vogeltjesland   Terrein met daarin restanten van drie Laat Middeleeuwse terpen  
Garbrandsland   Terrein met een Laat-Middeleeuwse huisterp  
Het Waal   Terrein met groep huisterpen  
  Terrein met acht terpen uit de Late Middeleeuwen  

Uit de Quickscan Provinciale aandachtsgebieden komt naar voren dat er in verschillende deelgebieden van het perceel andere aandachtspunten bestaan ten aanzien van archeologie. Tabel 7.3 toont een overzicht van de archeologische waarden. De nummers en namen van de deelgebieden verwijzen naar figuur 7-1 zoals onder de tabel is opgenomen. Deelgebied 1 is geen onderdeel van het plangebied van het voornemen waar dit projectbesluit op ziet; vandaar dat onderstaande tabel geen deelgebied 1 bevat.

Tabel 7.3: Aanwezige provinciaal of nationaal beschermde archeologische waarden (bron: Arcadis, 2023, Quickscan Provinciale Aandachtsgebieden AAC)

Deelgebied   Aanwezige beschermde archeologische waarden  
2 Groote Waal   AMK-terrein van zeer hoge archeologische waarde aanwezig en provinciale aandachtszones (beekdal en veenterpen) aanwezig  
3 Suikeruniekade   Binnen het peilverhogingsgebied is een AMK-terrein met veenterpen aanwezig en zijn provinciale aandachtszones (beekdal en veenterpen) aanwezig  
4 Traject Doolhofstuw   Binnen het peilverhogingsgebied zijn provinciale aandachtszones (beekdal en veenterpen) aanwezig  
5 Traject stuw Weringsedijk   Het westelijk deel ligt binnen een rijksmonumentaal AMK-terrein van zeer hoge archeologische waarde en een deel van het traject ligt binnen een provinciale aandachtzone (beekdalen).  
6 Traject Madijk   Het kadetracé doorsnijdt de provinciale aandachtzone (beekdal)  
7 Traject omgelegde Eelderdiep   Het kadetracé doorsnijdt de provinciale aandachtzone (beekdal)  
8 Gebied Schelfhorst   Het kadetracé doorsnijdt de provinciale aandachtzone (beekdal)  
9 Zoekgebied compartimentering -0,70 m NAP gebied   Binnen het peilverhogingsgebied is een rijksmonumentaal AMK-terrein aanwezig. Enkele mogelijke pingoruïnes en een provinciale archeologische aandachtszone (beekdal) is aanwezig binnen het peilverhogingsgebied.  
10 De Horst tot aan fietspad Brunlaan   Niet van toepassing  
11 Traject Groningerweg & bemalingsgebied Zanddijk / gemaal Langma   Binnen het peilverhogingsgebied is een AMK-terrein met veenterpen aanwezig  
12 Schipsloot   Het kadetracé doorsnijdt de provinciale aandachtzone (beekdal)  
13 Peizerdiep-Zuid   Het kadetracé doorsnijdt de provinciale aandachtzone (beekdal). Mogelijk voordelocaties aanwezig ter plaatse van de te verhogen kades  
14 Glazemakerpolder   Provinciale archeologische aandachtszone (beekdal) aanwezig  
15 Kleibosch   Provinciale archeologische aandachtszone (beekdal) aanwezig  

afbeelding "i_NL.IMRO.9922.TAMOnlanden-ON01_0028.png"

Figuur 7-1: Plangebied De Onlanden met daarop de deelgebieden (trajecten) aangegeven met rode lijnen (Arcadis, 2023, Quickscan Provinciale Aandachtsgebieden AAC)

Op basis van het uitgevoerde archeologisch onderzoek wordt in onderstaande per beoogde ingreep advies gegeven over de vervolgstappen.

Tabel 7-4: Advies op basis van archeologisch onderzoek

Ingreep   Zone   Advies  
Dijkverhoging enkele decimeters   Algemeen   Geen vervolgonderzoek  
Dijkverhoging enkele decimeters   Binnen rijksmonument 10280   Monitoring na aanleg (5 jaar jaarlijks)  
Stuw   Noordwesten van Onlanden 2 maal   Karterend booronderzoek (100 boringen per ha)  
Duikers   Onbekend aantal en locatie   Afhankelijk van beleidskaart  
Graven sloten 550 meter   Noordwesten van Peizerwold   Passieve begeleiding (inspectie na aanleg)  
Afplaggen enkele decimeters   Noordwesten van Peizerwold   Geen vervolgonderzoek  
Dempen sloten   Ten oosten van Peizerwold   Documentatie 4 doorsnedes (foto's/boringen/hoogtes)  
Vluchtheuvels   Binnen rijksmonument 10280   Locatie is gewijzigd naar buiten het rijksmonument  
Vluchtheuvels   Ten oosten van Peizerwold   Proefsleuvenonderzoek  
Aanleg dijk   Binnen rijksmonument 10280 en attentiezone 2 van het beleid   Proefsleuvenonderzoek  
Graven slenk   Binnen rijksmonument 10280   Locatie is gewijzigd naar buiten het rijksmonument  
Graven slenk   Binnen attentiezone 2 van het beleid   Proefsleuvenonderzoek  
Afplaggen   Binnen rijksmonument 10280   Locatie is gewijzigd naar buiten het rijksmonument  

De resultaten uit het onderzoek betekenen niet dat in deze fase van het vergunningsverleningstraject reeds bodemverstorende activiteiten of daarop voorbereidende activiteiten kunnen worden ondernomen. De resultaten uit het onderzoek dienen te worden beoordeeld door het bevoegd, deze neemt een definitief selectiebesluit aangaande de vrijgave dan wel de noodzaak tot nader onderzoek van (een deel van) het plangebied voor verdere ontwikkeling. Na vrijgave door bevoegd gezag kunnen de maatregelen uitgevoerd worden. Zodoende wordt rekening gehouden met het behoud van het archeologisch erfgoed.

Gemeentelijke archeologische waarden zijn beschermd via aandachts-/beperkingengebieden ('dubbelbestemmingen' in het tijdelijk deel van de omgevingsplannen). In het kader van de optimalisatie vinden diverse aanlegactiviteiten, zoals het afgraven van gronden en ophogen van de bodem, plaats in dergelijke archeologische beperkingengebieden. De regels die hieraan gesteld zijn, worden beschreven in onderstaande alinea's. Daaruit blijkt op hoofdlijnen dat vrijwel alle bestemmingsplannen, die onderdeel zijn van het tijdelijk omgevingsplan van de gemeente Noordenveld en het tijdelijk omgevingsplan van de gemeente Tynaarlo, stellen dat het verboden is om zonder vergunning diverse soorten aanlegactiviteiten uit te voeren. Dergelijke vergunningen worden geïntegreerd in dit projectbesluit zodat werkzaamheden na vaststelling van dit projectbesluit uitgevoerd kunnen worden op grond van de regels voor dergelijke vergunningen en onderzoeken die ten behoeve van dit projectbesluit uitgevoerd zijn.

In het VO is ter plaatse van de locatie Eelderdiep Midden (ook wel bekend als de gronden die aangeduid zijn als 'Waarde – Archeologie 1' in het bestemmingsplan 'Buitengebied Noordenveld') een slenk of ander open water voorzien. Paragraaf 7.2 beschrijft dat deze slenk nog onderwerp is van onderzoek. Als een slenk of ander open water vanuit archeologisch opzicht niet mogelijk is, wordt een watergang met duiker gerealiseerd waarmee twee peilvakken met elkaar verbonden worden. De locatie van de watergang is nader te bepalen. Nader archeologisch onderzoek moet uitwijzen wat er ten aanzien van de mogelijke ingrepen mogelijk is. Daarbij is van belang dat de archeologische waarden in situ behouden moeten blijven en niet geschaad mogen worden door de uitvoering van werkzaamheden of het gebruik van het geoptimaliseerde waterbergingsgebied.

Op basis van het voorgaande stelt dit besluit voorwaarden aan de realisatie van de slenk, het open water of de watergang. De belangrijkste voorwaarde is dat archeologische waarden ter plaatse van de locatie Eelderdiep Midden in situ behouden moeten blijven. Daarmee is bepaald dat het archeologisch rijksmonument onaangetast in de bodem aanwezig moet blijven. Dit is de belangrijkste beschermingsbepaling over archeologie in dit projectbesluit. Vervolgens is als voorwaarde bepaald dat een ontgraving ten behoeve van de slenk of ander open water alleen plaats mag vinden op basis van randvoorwaarden die volgen uit archeologisch onderzoek. Het achterliggend idee is dat als het archeologisch onderzoek aantoont dat een ontgraving ten behoeve van een slenk of ander open water uitgevoerd kan worden zonder het archeologisch rijksmonument aan te tasten deze ontgraving uitgevoerd mag worden. Deze voorwaarden gelden ook voor het uitvoeren van een ontgraving ten behoeve van een watergang met duiker om peilvakken met elkaar te verbinden. Deze watergang kan als alternatief voor een slenk of andere vorm van open water dienen. Tot slot is in algemene zin bepaald dat bodemingrepen pas uitgevoerd mogen worden totdat er onderzoek naar de effecten van die ingrepen uitgevoerd is en aanbevelingen uit dat onderzoek om effecten zo klein mogelijk te maken nageleefd wordt. Dit beschermt niet alleen het archeologisch rijksmonument, maar ook andere archeologische waarden in De Onlanden.

Verder geldt als algeheel aandachtspunt dat de aanwezigheid van archeologische sporen of resten in het plangebied nooit volledig kan worden uitgesloten. Indien tijdens de werkzaamheden een (mogelijke) archeologische vondst wordt gedaan, dan geldt de wettelijke meldingsplicht zoals omschreven in artikel 5.10 van de Erfgoedwet.

Toetsing aan regels over archeologische waarden in omgevingsplannen

De optimalisatie van De Onlanden bestaat uit ontgrondingen in de vorm van de afgraving van een slenk, watergangen (verbreden van bestaande watergangen en ontgraven van nieuwe watergangen) en maaiveldverlagingen om voldoende waterbergingsruimte te creëren. Tevens vinden bodemingrepen plaats om de stuwen in het plangebied aan te leggen (ontgravingen om de kades en de stuwconstructie te realiseren).

Het waterbergingsgebied De Onlanden zoals dat in de bestemmingsplannen van de gemeenten Noordenveld en Tynaarlo bestemd is, heeft bijna in het geheel een archeologische dubbelbestemming. Deze archeologische dubbelbestemming geeft weer dat in de bodem van De Onlanden archeologische waarden aanwezig kunnen zijn. Die archeologische waarden worden beschermd.

De bovengenoemde ingrepen bestaan steeds uit omgevingsplanactiviteiten in de vorm van het uitvoeren van werken of werkzaamheden zoals bedoeld in paragraaf 5.1 onder a. De navolgende alinea's beschouwen de regels die in de bestemmingsplannen van beide gemeenten aan dergelijke ingrepen gesteld worden. Omdat deze regels hetzelfde beogen wordt één conclusie over de regulering van het onderdeel archeologie bij het uitvoeren van werken en werkzaamheden in beide gemeenten getrokken.

Archeologie – Noordenveld

Het bestemmingsplan 'Buitengebied Noordenveld – veegplan' kent aan het deel van De Onlanden in de gemeente Noordenveld de volgende archeologische dubbelbestemmingen toe:

  • 1. 'Waarde – Archeologie 1'.
  • 2. 'Waarde – Archeologie 2'.

'Waarde – Archeologie 1'

Bodemingrepen en andere werkzaamheden op gronden met de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 1' uit het bestemmingsplan 'Buitengebied Noordenveld – veegplan' vereisen altijd een omgevingsvergunning op grond van artikel 37.3 van dat bestemmingsplan. Deze vergunning heeft betrekking op een archeologisch rijksmonument zodat deze omgevingsvergunning alleen verleend kan worden nadat de minister van OC&W advies met instemming heeft gegeven. Ten behoeve van deze omgevingsvergunning zijn geen beoordelingsregels opgenomen in voornoemd bestemmingsplan.

'Waarde – Archeologie 2'

Op gronden met deze dubbelbestemming vallen bodemingrepen in De Onlanden onder de regels van artikel 38.3 van het bestemmingsplan 'Buitengebied Noordenveld – veegplan'. Het aanleggen van oppervlakteverhardingen (ten behoeve van de kraanopstelplaatsen bij de stuwen) vereist een omgevingsvergunning op grond van artikel 38.3.1, sub b. Het aanleggen, verbreden of dempen van watergangen vereist een omgevingsvergunning op grond van artikel 38.3.1, sub c. Het veranderen van het waterpeil (nodig om meer water in De Onlanden te kunnen bergen) vereist een omgevingsvergunning op grond van artikel 38.3.1, sub d. Het afgraven van de bodem dieper dan 0,3 meter onder maaiveld, het egaliseren van de bodem en het aanleggen/vergraven van sloten vereisen een omgevingsvergunning op grond van artikel 38.3.1, sub f. De omgevingsvergunning die voor deze werkzaamheden nodig is, vereist onderzoek naar archeologische waarden ter plaatse van de locatie van de ingrepen waarbij de archeologische waarden van het te verstoren terrein voldoende worden vastgesteld (artikel 38.3.2). De omgevingsvergunning kan alleen verleend worden als uit het in artikel 38.3.2 genoemde onderzoek voldoende is bepaald dat schade aan archeologische waarden kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt. Voor bodemingrepen die tot 0,3 meter onder maaiveld reiken geldt een vrijstelling van deze onderzoeksplicht. Deze werkzaamheden kunnen derhalve direct uitgevoerd worden.

In aanvulling op het bovenstaande zijn in de bestemmingsplannen 'Kleine kernen Noordenveld', 'Bedrijventerrein Peize' en de beheersverordening 'Herziening Woonwijken Peize' (eveneens onderdeel van het tijdelijk deel van het omgevingsplan van de gemeente Noordenveld) ook archeologische dubbelbestemmingen opgenomen. Deze dubbelbestemmingen stellen ook vergunningplichten in voor werkzaamheden die gevolgen kunnen hebben voor archeologische waarden, zoals het ontgraven en ophogen van gronden. De artikelen bepalen het volgende:

Bestemmingsplan   Bestemming   Artikel   Beschrijving vergunningplicht  
'Kleine Kernen Noordenveld'   'Waarde – Archeologie 2'   28.3.1, sub a, b, c, d en f








28.3.3, sub a  
Het is verboden om zonder omgevingsvergunning de bodem op te hogen, oppervlakteverhardingen aan te brengen, watergangen en andere waterlichamen aan te leggen, te verbreden of te dempen, het waterpeil te veranderen en de bodem dieper dan 0,3 meter onder maaiveld af te graven, te egaliseren en sloten aan te leggen of te vergraven.

De omgevingsvergunning wordt verleend als uit onderzoek blijkt dat schade aan archeologische waarden door de werkzaamheden voorkomen kan worden of zoveel mogelijk beperkt kan worden door het treffen van maatregelen.  
'Bedrijventerrein Peize'   'Waarde – Archeologie 2'   13.3.1, sub a, c, d en f







13.3.3, sub a  
Het is verboden om zonder omgevingsvergunning de bodem op te hogen, watergangen en andere waterlichamen aan te leggen, te verbreden of te dempen, het waterpeil te veranderen en de bodem dieper dan 0,3 meter onder maaiveld af te graven, te egaliseren en sloten aan te leggen of te vergraven.

De omgevingsvergunning wordt verleend als uit onderzoek blijkt dat schade aan archeologische waarden door de werkzaamheden voorkomen kan worden of zoveel mogelijk beperkt kan worden door het treffen van maatregelen  
'Herziening Woonwijken Peize'   'Waarde – Archeologie   16.3.1, sub a, d en f





16.3.3, sub a  
Het is verboden om zonder omgevingsvergunning de bodem op te hogen, het waterpeil te veranderen en de bodem tot meer dan 0,3 meter onder maaiveld en sloten aan te leggen of te vragen

De omgevingsvergunning wordt verleend als uit onderzoek blijkt dat schade aan archeologische waarden door de werkzaamheden voorkomen kan worden of zoveel mogelijk beperkt kan worden door het treffen van maatregelen  

Archeologie - Tynaarlo

Het bestemmingsplan 'Buitengebied Tynaarlo' (en het bestemmingsplan 'Buitengebied Tynaarlo, partiële herziening) kent aan het deel van De Onlanden in de gemeente Tynaarlo twee archeologische dubbelbestemmingen toe:

  • 1. 'Waarde – Archeologie 2'.
  • 2. 'Waarde – Archeologische verwachting 2'.

'Waarde – Archeologie 2'

De bovengenoemde bodemingrepen vallen onder de regels voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden uit deze dubbelbestemming (artikel 33.4 van het bestemmingsplan 'Buitengebied Tynaarlo', thans onderdeel van het tijdelijk deel van het omgevingsplan van de gemeente Tynaarlo). Het ontgronden geldt daarbij als het egaliseren van natuurlijk reliëf als bedoeld in artikel 33.4, sub a, onder 1 en als het verlagen of afgraven van de bodem als bedoeld in artikel 33.4, sub a, onder 2. Dergelijke werkzaamheden vereisen een omgevingsvergunning alvorens zij uitgevoerd mogen worden. Dit geldt ook voor het aanleggen of vergraven van sloten (artikel 33.4, sub a, onder 1). De omgevingsvergunning kan alleen verleend worden als uit onderzoek blijkt dat archeologische waarden niet onevenredig aangetast worden. Als onderzoek er aanleiding toe geeft moet op advies van een erkend archeoloog een opgraving plaatsvinden (artikel 33.4, sub c). Op grond van artikel 33.4, sub d kunnen voorschriften aan de omgevingsvergunning verbonden worden om archeologische waarden te beschermen.

'Waarde – Archeologische verwachting 2'

De delen van De Onlanden in de gemeente Tynaarlo die archeologisch waardevol zijn, maar die niet bestemd zijn met bovengenoemde dubbelbestemming zijn bestemd met de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologische verwachting 2' uit het bestemmingsplan 'Buitengebied Tynaarlo'). Werken of werkzaamheden met gevolgen voor archeologische waarden in deze dubbelbestemming vallen onder de regels van artikel 36.4 van voornoemd bestemmingsplan. Op grond van artikel 36.4, sub a, onder 1 geldt een vrijstelling voor grondwerkzaamheden die dieper dan 0,3 meter onder het maaiveld reiken en beperkt zijn tot een oppervlakte van 1.000 vierkante meter. Door de grootte van de ontgronding die de optimalisatie van De Onlanden vereist, is deze vrijstelling niet van toepassing. Op grond van artikel 36.4, sub a, onder 1 en 2 is het egaliseren van het natuurlijk reliëf en het verlagen van de bodem omgevingsvergunningplichtig. De omgevingsvergunning kan alleen verleend worden als uit onderzoek blijkt dat archeologische waarden niet onevenredig aangetast worden. Als onderzoek er aanleiding toe geeft moet op advies van een erkend archeoloog een opgraving plaatsvinden (artikel 36.4, sub c). Op grond van artikel 36.4, sub d kunnen voorschriften aan de omgevingsvergunning verbonden worden om archeologische waarden te beschermen.

Conclusie

Voor de bescherming van archeologische waarden in de bestemmingsplannen van beide gemeenten geldt steeds dat die werkzaamheden uitgevoerd mogen worden nadat er een omgevingsvergunning voor verkregen is. Een omgevingsvergunning is in dit geval verleend op basis van onderzoek. Waar uit onderzoek blijft dat de ondergrond archeologische waarden bevat op locaties waar bodemingrepen noodzakelijk zijn worden bodemingrepen onder archeologische begeleiding en op basis van een archeologisch werkprotocol uitgevoerd. Eventuele vondsten worden ex situ veiliggesteld in het provinciaal depot en daar gedocumenteerd. Daarmee is er geen sprake van schade aan archeologische waarden.

Conclusie

Voor het Rijksmonument dat is aangeduid als 'Waarde – Archeologie 1' in het voormalige bestemmingsplan 'Buitengebied Noordenveld' is in dit projectbesluit een voorwaarde opgenomen om het archeologisch rijksmonument te beschermen tegen de effecten van ingrepen wordt rekening gehouden met deze archeologische waarde. Ten aanzien van het rijksmonument met rijksmonumentnummer 10280 is de plek van diverse beoogde ingrepen aangepast, zodat de ingrepen buiten het rijksmonument plaatsvinden. Voor sommige andere (provinciale) archeologische waarden geldt dat maatregelen getroffen worden (in situ behouden of opgraven onder archeologische begeleiding) zodoende zijn archeologische waarden beschermd.

Ten aanzien van gemeentelijke archeologische waarden, zullen de aanlegactiviteiten uitgevoerd worden conform de vergunningvoorschriften die gericht zijn op het beschermen van archeologische waarden.

Gelet op bovenstaande wordt geconcludeerd dat met het projectbesluit rekening gehouden wordt met archeologische waarden. Zodoende is sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Het projectbesluit is wat betreft het aspect archeologie niet evident onuitvoerbaar.

7.3.2 Landschap en cultuurhistorie

Wettelijk kader

De Omgevingswet vraagt in artikel 5.130, lid 1 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) om bij het vaststellen van een omgevingsplanwijziging rekening te houden met het behoud van cultureel erfgoed. Cultureel erfgoed bestaat uit rijksmonumenten, gemeentelijke- en provinciale monumenten en archeologische monumenten. Daarnaast dient een omgevingsplan rekening te houden met het belang van het behoud van de universele waarde van werelderfgoed (artikel 5.151, Bkl).

De provincie heeft in haar omgevingsverordening instructieregels gesteld over cultuurhistorie. De relevante bepalingen over cultuurhistorie staan in het deel over Ruimtelijke Kwaliteit. De kernkwaliteiten van Drenthe vormen een belangrijk uitgangspunt voor de ruimtelijke kwaliteit. In paragraaf 6.4.1 van voorliggende motivering worden deze regels beschreven.

De provincie Drenthe kent ook een beleidsnota 'Cultuurhistorisch kompas Drenthe' (CHK). Deze is gekoppeld aan de provinciale omgevingsvisie. Met de cultuurhistorische hoofdstructuur en beleidsvisie versterkt de provincie de ruimtelijke identiteit van Drenthe. Het is een inspirerend kompas dat, vanuit de samenhangende cultuurhistorische kwaliteiten, partijen kaders en ruimte biedt om verantwoordelijkheid te nemen bij het afwegings- en ontwerpproces bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het CHK bestaat uit de Cultuurhistorische hoofdstructuur (CHS) en de Beleidsvisie.

Verder is het aan gemeenten de taak om cultureel erfgoed te beschermen, behalve waar het gaat om specifieke bepalingen over de bescherming van specifiek provinciaal erfgoed. Veel gemeenten hebben dan ook een cultuurhistorische waardenkaart.

Toetsing

Aan de randen van de beekdalen van het plangebied ontstonden nederzettingen. Akkers die bij deze nederzettingen horen lagen op de plekken met de beste waterhuishouding: de randen van de beekdalen. Gronden in de beekdalen en plekken met een gemiddelde grondwaterstand werden als weide en hooiland gebruikt. Op hogere zandgronden ontstond bebossing en heide. Deze vorming van het landschap is het resultaat geweest van zowel natuurlijke processen als menselijke handelingen ten behoeve van de landbouw. Elementen en structuren in het huidige landschap die voortkomen uit deze functies zijn onder andere de madenlanden in de beekdalen met een onregelmatige strokenverkaveling. Het landschap van De Onlanden zoals dat tegenwoordig gezien kan worden is in grote lijnen een relatief ongerept historisch landschap.

In het plangebied is sprake van de aanwezigheid van veel cultuurhistorisch waardevolle objecten en structuren. Het gehele plangebied maakt deel uit van het cultuurhistorisch/landschappelijk aandachtsgebied 'Kop van Drenthe'. In alle deelgebieden is sprake van een provinciaal sturingsniveau 'eisen stellen'. Dat betekent dat het noodzakelijk is om de adviseur cultuurhistorie/landschap van de provincie Drenthe te betrekken bij de planvorming. Dit betrekken gebeurt door de uitvoerder van de werkzaamheden en/of de initiatiefnemer. Desgewenst kunnen zij rechtstreeks contact leggen met de provinciaal adviseur, het is niet noodzakelijk om het contact via de betrokken gemeenten te laten verlopen.

Elementen van de Cultuurhistorische Hoofdstructuur die voorkomen in het plangebied zijn met name het 'beekdal – Peizerdiep', het Eelderdiep en Veenterpen. In het Kleibosch is ook nog een 'weg met lintbebouwing enkelzijdig' aanwezig in relatie tot het dorp en de haven van Roderwolde. Het ophogen van kades en de grondwinning (maaiveldverlaging) zouden kunnen leiden tot een fysieke en visuele aantasting van cultuurhistorische waarden. In het ontwerpproces van de optimalisatie is onderzocht op welke wijze werkzaamheden zo uitgevoerd worden dat maximaal rekening wordt gehouden met de landschappelijke en cultuurhistorische waarden. Uit het MER blijkt dat de maatregelen die nodig zijn ten behoeve van de realisatie van het voornemen minder negatieve effecten op cultuurhistorische waarden hebben dan de andere alternatieven die in het MER onderzocht zijn. De maatregelen hebben minimale effecten en worden zo goed mogelijk ingepast. Bij de uitvoering kan in overleg met de adviseur cultuurhistorie/landschap nog gezocht worden naar mogelijkheden om de effecten nog verder weg te nemen of te beperken.

Beschouwing activiteiten met gevolgen voor het landschap in relatie tot omgevingsplannen

Uit deze motivering blijkt dat in De Onlanden sprake is van cultuurhistorische en landschappelijke waarden. Deze waarden zijn het behouden waard en worden daarom dan ook beschermd door de omgevingsplannen van de gemeenten Noordenveld en Tynaarlo. Activiteiten die gevolgen kunnen hebben voor de landschappelijke en cultuurhistorische waarden van het gebied zijn omgevingsplanactiviteiten voor het verrichten van werken en werkzaamheden zoals bedoeld in paragraaf 5.1 onder a. Het gaat hierbij dus steeds om zogenoemde aanlegactiviteiten. De navolgende alinea's zetten uiteen hoe de landschappelijke en cultuurhistorische waarden beschermd worden door de omgevingsplannen van Noordenveld en Tynaarlo.

Omgevingsplan Noordenveld

In het omgevingsplan van de gemeente Noordenveld heeft de bescherming vorm gekregen via het bestemmingsplan 'Buitengebied Noordenveld – veegplan' dat op De Onlanden van toepassing is en onderdeel is van het tijdelijk deel van het omgevingsplan. De regels uit de bestemmingen van dat bestemmingsplan die in onderstaande tabel genoemd zijn beschermen de landschappelijke en cultuurhistorische waarden.

Bestemming   Artikel   Bepaling   Invulling  
'Agrarisch met waarden'   6.6.1, sub a onder 2, 3 en 5





6.6.3, sub c  
Het aanbrengen van lijnvormige beplantingen, het egaliseren van natuurlijke reliëf en het afgraven en ophogen vereist een omgevingsvergunning.

De omgevingsvergunning wordt verleend als geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarden.  
Onevenredige afbreuk aan de waarden wordt voorkomen door de ingrepen kleinschalig te houden in relatie tot het totale gebied De Onlanden, zie uiteenzetting in paragraaf 6.8.2 en in deze paragraaf.  
'Natuur'   18.3.1, sub a onder 3, 7, 8 en 9   Het aanleggen en kappen en rooien van houtwallen en/of singels of bosjes, het aanbrengen van oppervlakteverhardingen (t.b.v. de kraanopstelplaatsen bij stuwen), het ontgronden en ophogen van gronden en het aanleggen, (ver)graven en verruimen van watergangen en waterlichamen vereist een omgevingsvergunning.

De omgevingsvergunning wordt verleend als geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarde, niet leiden tot hinder door toegenomen verkeersbewegingen en niet leiden tot onevenredige schade aan wegen door toegenomen (zware) verkeersbewegingen.  
Onevenredige afbreuk aan de waarden wordt voorkomen door de ingrepen kleinschalig te houden in relatie tot het totale gebied De Onlanden, zie uiteenzetting in paragraaf 6.8.2 en in deze paragraaf.

Dit projectbesluit staat geen activiteiten toe die kunnen leiden tot een structurele toename van het aantal bewegingen van (zwaar) verkeer.  
'Waarde – Natuur 3'   44.5.1, lid 1, lid 2 en lid 4











44.5.3  
Het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,3 meter onder maaiveld, het verharden van wegen en paden (ten behoeve van de kraanopstelplaatsen bij de stuwen in de Matsloot) en het wijzigen van het greppelsysteem (door ophogingen en andere bodemingrepen) vereist een omgevingsvergunning.

De omgevingsvergunning kan alleen verleend worden als geen afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden, met de daarbij behorende vegetatiekundige, vogelkundige en overige faunistische waarden.  
Onevenredige afbreuk aan de waarden wordt voorkomen door de ingrepen kleinschalig te houden in relatie tot het totale gebied De Onlanden, zie uiteenzetting in paragraaf 6.8.2 en in deze paragraaf. Er is daarnaast geen sprake van onevenredige effecten op beschermde soorten en de effecten die er zijn hebben geen gevolgen voor de gunstige staat van instandhouding, zie paragraaf 7.7.  
'Waterstaat – Waterbergingsgebied'   46.3.1, lid 1, lid 2 lid 3, lid 4 en lid 5   Het inrichting van het waterbergingsgebied, het inrichten van het gebied voor de ontwikkeling van natuurwaarden, het ontgronden, afgraven en egaliseren van gronden, het aanbrengen van oppervlakteverharding en het aanbrengen van oppervlakteverharding vereist een omgevingsvergunning.

De omgevingsvergunning kan alleen verleend worden als voldaan wordt aan het bepaalde in de Flora- en faunawet en Natuurbeschermingswet 1998 (of diens rechtsopvolgers) in het geval van lid 1 en lid 2.
De omgevingsvergunning voor lid 2 tot en met lid 6 kan allen verleend worden als de functie van het gebied als waterbergings- en natuurgebied niet onevenredig wordt geschaad.  
Er is geen sprake van onevenredige effecten op beschermde soorten en de effecten die er zijn hebben geen gevolgen voor de gunstige staat van instandhouding, zie paragraaf 7.7. Uit die paragraaf volgt ook dat het voornemen geen onevenredige effecten op het natuurgebied als geheel heeft.

Er is geen sprake van onevenredige effecten op het waterbergingsgebied, zie paragraaf 7.6. De Onlanden kan blijven fungeren als waterbergingsgebied.  

In aanvulling op het voorgaande geldt dat in het bestemmingsplan 'Kleine Kernen Noordenveld' (ook onderdeel van het tijdelijk deel van het omgevingsplan van de gemeente Noordenveld' in de bestemming 'Agrarisch met waarden' een vergunningplicht ingesteld is voor het ophogen van de bodem. Deze vergunningplicht is opgenomen in artikel 6.6.1, sub g en geldt ook voor het ontgronden. Het aanbrengen van lijnvormige beplantingen is op grond van sub b vergunningplichtig. Het wijzigen van het natuurlijk reliëf is op grond van sub c van voornoemd artikel vergunningplichtig. En het graven en dempen van sloten is op grond van sub d vergunningplichtig. De activiteiten zijn nodig ten behoeve van de uitvoering van dit projectbesluit. Op grond van artikel 6.6.3, sub b kan de omgevingsvergunning verleend worden als geen afbreuk wordt gedaan aan landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke waarden, en als de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, de milieusituatie, het uitzicht van woningen en de verkeersveiligheid niet onevenredig aangetast worden. De (gevolgen van deze) activiteiten doen geen afbreuk aan de landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke waarden om de redenen die genoemd zijn in de bovenstaande tabel en de onderstaande toelichting onder 'onderbouwing'. De activiteiten hebben geen gevolgen voor aangrenzende gronden omdat activiteiten alleen in de realisatiefase uitgeoefend zodat er geen permanent effect is. Activiteiten zijn daarbij dermate kortdurend en lokaal dat gebruiksmogelijkheden van de gronden niet lang aangetast worden, als er al sprake is van die aantasting. Het tijdelijke karakter van de activiteiten betekent ook dat zij de milieusituatie niet veranderen. De milieugevolgen van de activiteiten zijn onderzocht in het MER en dit hoofdstuk 7 en daaruit blijkt dat er geen sprake is van onevenredige effecten. De tijdelijkheid van activiteiten betekent ook dat er geen permanente gevolgen zijn voor het uitzicht vanuit de spaarzame woningen in De Onlanden. Daarbij komt dat de activiteiten dermate kleinschalig zijn in verhouding tot de grootschaligheid en openheid van het gebied dat de weidsheid van het gebied dat daarmee het uitzicht gewaarborgd is. De activiteiten leiden niet tot extra verkeer in de gebruikssituatie. In de realisatiefase is er sprake van verkeer als gevolg van de uitvoering van werkzaamheden. De hoeveelheid extra verkeer is beperkt en kan daardoor verkeersveilig afgewikkeld worden door het bestaande verkeerssysteem. Op grond van het voorgaande is de omgevingsvergunning voor activiteiten uit artikel 6.6.1 verleend.

Gids omgevingskwaliteit

In aanvulling op het voorgaande geldt dat de ingrepen die effect kunnen hebben op landschappelijke waarden ook getoetst zijn aan de Gids Omgevingskwaliteit van de gemeente Noordenveld. Voor de ophogingen nabij de haven van Roderwolde geldt daarbij dat deze ophogingen beperkt zijn tot een hoogte van maximaal 50 centimeter. Hiermee blijft er uitzicht over de laagveenontginning mogelijk. De ophogingen zijn dermate beperkt dat de ensemblewerking van haven en molen niet aangetast wordt door de ophogingen rond de haven. Een onverhard pad dat parallel loopt aan de haven kan op deze ophogingen komen liggen en blijft onverhard. Dit betekent dat de kadeophoging rondom de haven van Roderwolde past in de gidsprincipes uit de Gids Omgevingskwaliteit.

Voor andere ingrepen in het landschap, ophogingen elders in het buitengebied van de gemeente Noordenveld, het graven van water(gangen), het dempen van watergangen, het aanbrengen van beplanting en het verwijderen van beplanting, geldt dat dit zodanig plaatsvindt dat landschapspatronen niet gewijzigd worden. Daarmee wordt bedoeld dat de wegenstructuur van het gebied niet wijzigt. Houtsingels die langs erven van boerderijen staan worden niet gewijzigd en de ingrepen die plaatsvinden zijn kleinschalig in verhouding tot het totale gebied (zie ook voorgaande tabel) zodat ze effecten hebben op de verschijningsvorm van het landschap.

Uit deze toetsing blijkt dat de Gids Omgevingskwaliteit het verlenen van de vergunning voor de activiteiten met gevolgen voor landschap en cultuurhistorie niet in de weg staat. De vergunning is mede daarom verleend.

Omgevingsplan Tynaarlo

In het omgevingsplan van de gemeente Tynaarlo heeft de bescherming vorm gekregen via het bestemmingsplan 'Buitengebied Tynaarlo' en de partiële herziening daarvan die op De Onlanden van toepassing zijn en onderdeel zijn van het tijdelijk deel van het omgevingsplan. De regels uit de bestemmingen van het bestemmingsplan 'Buitengebied Tynaarlo' die in onderstaande tabel genoemd zijn beschermen de landschappelijke en cultuurhistorische waarde.

Bestemming   Artikel   Bepaling   Invulling  
'Agrarisch - 1'   4.7, sub a, onder 1, 3 en 4










4.7, sub c  
Het aanplanten van bomen of houtgewas, het verwijderen van kleinschalige natuurelementen en het aanbrengen van verhardingen, het wijzigen van het bodemprofiel en/of grondwaterstand en het uitvoeren van graafwerkzaamheden dieper dan 30 centimeter onder maaiveld vereist een omgevingsvergunning.

De omgevingsvergunning wordt verleend als geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan natuurlijke en landschappelijke waarden.  
Onevenredige afbreuk aan de waarden wordt voorkomen door de ingrepen kleinschalig te houden in relatie tot het totale gebied De Onlanden, zie uiteenzetting in paragraaf 6.8.2 en in deze paragraaf.  
'Waarde – Beekdal'   37.3, sub a, onder 1, 2, 3 en 4









37.3, sub b  
Het aanbrengen van oeverbeschoeiingen, kades of aanlegplaatsen, het graven en dempen van sloten en andere watergangen, het veranderen van het doorstromingsprofiel, het aanbrengen van opgaande beplanting, het ophogen, egaliseren en ontgronden vereist een omgevingsvergunning.

De omgevingsvergunning wordt slechts verleend als er geen afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden van het beekdal.  
Onevenredige afbreuk aan de waarden wordt voorkomen door de ingrepen kleinschalig te houden in relatie tot het totale gebied De Onlanden, zie uiteenzetting in paragraaf 6.8.2 en in deze paragraaf.  
'Waarde – Flank'   41.2, sub a, onder 1


41.2, sub d  
Het egaliseren van gronden vereist een omgevingsvergunning.

De omgevingsvergunning wordt slechts verleend als er geen afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke, en cultuurhistorische waarden de flank.  
Onevenredige afbreuk aan de waarden wordt voorkomen door de ingrepen kleinschalig te houden in relatie tot het totale gebied De Onlanden, zie uiteenzetting in paragraaf 6.8.2 en in deze paragraaf.  
'Waterstaat – Waterberging'   43.3, sub a, onder 1 en onder 3




43.3, sub b  
Het ontgronden, afgraven of egaliseren van gronden en het aanbrengen van opgaande beplanting vereist een omgevingsvergunning.

De omgevingsvergunning wordt slechts verleend als de functie van het gebied als waterbergings- en natuurgebied niet onevenredig wordt geschaad.  
Er is geen sprake van onevenredige effecten op beschermde soorten en de effecten die er zijn hebben geen gevolgen voor de gunstige staat van instandhouding, zie paragraaf 7.7. Uit die paragraaf volgt ook dat het voornemen geen onevenredige effecten op het natuurgebied als geheel heeft.

Er is geen sprake van onevenredige effecten op het waterbergingsgebied, zie paragraaf 7.6. De Onlanden kan blijven fungeren als waterbergingsgebied.  

De verschijningsvorm van het landschap wordt door het voornemen niet wezenlijk gewijzigd. Er zijn weliswaar ophogingen van bestaande kades (soms met enkele decimeters) en grondwerkzaamheden voor het realiseren van vluchtheuvels nodig. Maar het gebied is dermate groot dat een ophoging alleen zeer nabij de kade zichtbaar is. Daarnaast betekent ophogen niet dat de kade een ander verloop krijgt. Dat geldt ook voor verlagingen van het maaiveld als gevolg van grondwerkzaamheden. Het voornemen leidt niet tot een wezenlijke verandering van (de openheid van) het landschap.

Onderbouwing

Wat voor de ophogingen geldt, geldt ook voor het waar nodig verwijderen of aanbrengen van landschapselementen: hun effect is alleen van nabij waarneembaar. De landschapselementen zijn dermate kleinschalig in omvang dat ze de openheid van De Onlanden niet aantasten.

Wat voor ophogingen geldt, geldt ook voor ontgrondingen die op grond van de omgevingsplannen van Noordenveld en Tynaarlo vergunningplichtig zijn. Daarmee is onderbouwd dat naast de instructieregels van Rijk en provincie voor ontgrondingen ook aan de gemeentelijke regels voor ontgrondingen voldaan wordt.

Voor het graven of dempen van sloten en/of greppels geldt ook dat dit een activiteit is, die op de schaal van het totale gebied alleen van nabij waarneembaar is. Deze ingrepen leiden daarnaast niet tot veranderingen van het maaiveld en tasten daarom de openheid van het gebied niet aan. Bij het dempen of graven van watergangen en/of greppels worden historisch-geografische lijnen in De Onlanden zoveel mogelijk gevolgd om aantasting van de cultuurhistorische waarden te voorkomen of te beperken.

Bovengenoemde ingrepen zijn nodig om de waterbergingscapaciteit en natuurwaarde van De Onlanden verder te vergroten. De werken en werkzaamheden hebben daarmee een positief effect op die waarden. Alles overwegend is de omgevingsvergunning voor de in de tabellen genoemde werkzaamheden daarom verleend.

Conclusie

Vanwege de ligging van het plangebied in een gebied met een grote landschappelijke en cultuurhistorische waarden heeft het voornemen effecten op deze waarden. De effecten zijn een gevolg van grondwerkzaamheden en het ophogen van kades. Deze werkzaamheden zijn essentieel voor het optimaliseren van de waterberging en daarmee niet te voorkomen. Uit de beoordeling in het MER blijkt dat de basis van het voornemen het alternatief is waarin de effecten op de cultuurhistorische en landschappelijke waarden zo veel mogelijk beperkt worden. Door middel van een voorwaarde in dit projectbesluit is geborgd dat in de verdere uitwerking van de plannen voor de optimalisatie effecten op landschap en cultuurhistorie waar mogelijk weggenomen of verder beperkt worden. Landschappelijk gezien is er geen onevenredig nadelig effect op het landschap. Gelet op de onvermijdelijkheid van het moeten uitvoeren van werkzaamheden om de waterberging te optimaliseren, het zoveel mogelijk beperken van de effecten op landschap en cultuurhistorie en de mogelijkheden die daar in het vervolgproces nog voor bestaan, is er sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Tevens is het voornemen niet evident onuitvoerbaar.

Welstandsaspecten van bouwwerken

In het kader van de optimalisatie van De Onlanden worden twee nieuwe stuwen gebouwd aan de Matsloot (nabij de Hooiweg) en wordt de bestaande doolhofstuw (nabij de Roderwolderdijk) aangepast. Dit vergt bouwactiviteiten die aan te merken zijn als omgevingsplanactiviteiten zoals bedoeld in paragaaf 5.1, onder b van deze motivering. Onderdeel van deze bouwactiviteiten is een toetsing aan welstandscriteria. De toets aan welstandscriteria vindt plaats in deze paragraaf vanwege het effect dat de stuwen kunnen hebben op het landschap. In de gemeente Tynaarlo vinden in het kader van dit projectbesluit geen bouwactiviteiten plaats zodat alleen getoetst hoeft te worden aan de welstandscriteria van de gemeente Noordenveld (zie tevens paragraaf 6.6.2 ).

Artikel 22.29, lid 1, sub b van het omgevingsplan van de gemeente Noordenveld bepaalt dat een bouwwerk moet voldoen aan de redelijke eisen van welstand. De redelijke eisen van welstand volgen uit de criteria van de welstandsnota, in dit geval de Gids Omgevingskwaliteit. Het bouwwerk moet zowel op zichzelf beschouwd als in relatie tot de omgeving of de te verwachten ontwikkeling van de omgeving voldoen aan de redelijke eisen van welstand. Artikel 22.29, lid 2, sub a bepaalt dat voornoemde welstandsbepaling niet geldt:

  • 1. In gebieden waar geen welstandseisen voor gelden.
  • 2. Voor bouwwerken waar geen welstandseisen voor gelden.

Artikel 22.29, lid 2, sub b geeft het bevoegd gezag de mogelijkheid om voor bouwactiviteiten die niet voldoen aan de welstandscriteria alsnog een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit te verlenen.

Voor bouwwerken in de gemeente Noordenveld gelden op grond van de Gids Omgevingskwaliteit altijd de drie ontwerpprincipes uit de navolgende tabel. In die tabel is tevens gemotiveerd hoe aan die principes voldaan wordt.

Nr.   Ontwerpprincipe   Invulling  
1   Het gebouw heeft een helder ontwerpidee.   De stuwen (1 bestaande en 2 nieuwe) zijn duidelijk herkenbaar als kunstwerk ten behoeve van de waterberging. De stuwen zijn gesitueerd op een locatie waar ze het boezemwater het beste in en uit het plangebied kunnen leggen zodat hun aanwezigheid op de gekozen locatie logisch verklaarbaar is. Uit het ontwerp van de stuwen blijkt hoe ze werken en hoe de waterstand geregeld wordt, daarmee is het onderliggende ontwerpidee navolgbaar.

De vormgeving van de stuwen als kunstwerk is zodanig uitgevoerd dat de stuwen (zoals de bestaande doolhofstuw) zoveel mogelijk opgaan in de omgeving. Daarmee wordt een positieve bijdrage aan de omgevingskwaliteit geleverd want de openheid en het natuurlijke karakter van De Onlanden worden zo min mogelijk aangetast.  
2   Het gebouw past op de plek.   De massa en maat van de stuwen zijn zo beperkt mogelijk gehouden zodat ze zoveel mogelijk opgaan in het landschap. Deze verhoudingen kwamen tot stand op basis van de omvang van de hoeveelheid water die de stuwen moeten laten passeren en de dimensionering van de watergangen waarin de stuwen gelegen zijn. Functie en locatie worden daarmee duidelijk aan elkaar gerelateerd. Daardoor passen de verhoudingen bij elkaar en bij het totale bouwwerk. Tevens betekent dit dat het bouwwerk afgestemd is op de bestaande situatie waarbij er samenhang ontstaat door de stuwen enerzijds zoveel mogelijk weg te laten vallen in het landschap en anderzijds door de stuwen zo utilitair vorm te geven dat hun waterhuishoudkundige functie duidelijk is voor de gebruiker en bezoeker van het gebied.  
3   Het gebouw is zorgvuldig vormgegeven   De vormgeving van de stuwen is utilitair om hun status als waterhuishoudkundig kunstwerk te benadrukken. In de context van De Onlanden wordt daarmee duidelijk dat de stuwen bedoeld zijn om het gebied als waterberging te laten fungeren. De detaillering van de stuwen past bij dit utilitaire karakter en geeft het ontwerp zeggingskracht als het ontwerp van een waterhuishoudkundig kunstwerk. Vormgeving en detaillering van de nieuwe stuwen wordt zoveel mogelijk op elkaar afgestemd, zodat eenduidigheid in het ontwerp van de stuwen ontstaat.  

In de Gids Omgevingskwaliteit zijn de stuwen aan de Matsloot en de doolhofstuw gelegen in het gebiedstype buitengebied. Uit dit gebiedstype volgen de onderstaande aanvullende principes voor het ontwerp van gebouwen. In het gebiedstype buitengebied gaat het er op het gebied van welstandseisen aan bebouwing als eerste om dat het landschap in het oog springt en niet het bouwwerk. Aan die eis wordt voldaan door de van de stuwen eenvoudige en slanke bouwwerken te maken die door hun beperkte massa en door een hoogte die zoveel mogelijk onder het bestaande maaiveld van de Hooiweg blijft wegvallen in de grootschaligheid van het landschap. De stuwen zijn alleen van nabij waarneembaar (en dan blijkt hun waterhuishoudkundige functie) zodat het landschap van De Onlanden alle aandacht trekt. De vormgeving van de nieuwe stuwen wordt vergelijkbaar zodat eenheid tussen de twee nieuwe stuwen ontstaat. Omdat alle stuwen op afstand van elkaar staan zijn ze wel waarneembaar als uniek bouwwerk. Uit de utilitaire vormgeving van de stuwen volgt ook dat de stuwen eenvoudige vormen krijgen en door het feit dat ze watergangen moeten overspannen worden het langgerekte bouwwerken. Eenvoudige en langgerekte vormen zijn kenmerkend voor de hoofdvorm van bouwwerken in het buitengebied. Die hoofdvorm is dus ook toegepast bij de stuwen.

De bestaande doolhofstuw wordt alleen aangepast door de hoogte van de damwanden, de stuwklep en het stuwbordes in opgaande richting met 10 centimeter te vermeerderen. Dergelijke ingrepen hebben geen onderscheidend effect op de kenmerken van het bouwwerk zodat de verandering van de doolhofstuw niet in strijd is met de redelijke eisen van welstand. De verschijningsvorm van de stuw wijzigt immers niet wezenlijk door dit projectbesluit.

Uit het voorgaande volgt dat de stuwen voldoen aan de redelijke eisen van welstand. Daarom is de omgevingsvergunning voor de bouwactiviteit als bedoeld in artikel 22.29 van het omgevingsplan van de gemeente Noordenveld ten behoeve van de realisatie van de twee stuwen aan de Matsloot en de verandering van de doolhofstuw verleend.

7.3.3 Aardkundige waarden

Wettelijk kader

Bij aardkunde gaat het om de geschiedenis van de vorming van bodem en de processen die de bodem hebben gevormd. Aardkundige waarden zijn die onderdelen van het landschap die iets vertellen over de natuurlijke ontstaanswijze van een gebied. Deze waarden hebben een relatie met de geologische opbouw, de geomorfologie (landvormen), de geohydrologie en de bodems van een gebied. De schaal van deze informatie verschilt per landschapsvorm. De daadwerkelijke aardkundige waarde hangt onder andere af van de zeldzaamheid en hoe intact het verschijnsel is. De locaties, gebieden of fenomenen met aardkundige waarden kunnen door de overheid worden beschermd.

De provincie heeft in haar omgevingsverordening gebieden aangeduid met aardkundige waarden en stelt hieraan regels. In paragraaf 6.4.1 van dit projectbesluit wordt hierop ingegaan.

Toetsing

De basis voor het huidige Drentse landschap ligt in de voorlaatste ijstijd, het Saalien. Een groot deel van Nederland raakte bedekt onder het ijs. In Drenthe leidde dit tot de afzetting van keileem in de bodem, een laag van zand, leem en keien. Na het landijs vormde zich de beekdalen, zoals het Peizerdiep. In de beekdalen is het keileem door erosie verdwenen. In de laatste ijstijd bereikte het ijs Nederland niet. Wel ontstond er een permafrost in de bodem. De pingoruïnes in het landschap laten hier nog tekenen in het landschap zien. In de Middeleeuwen breidde de zee zich uit tot het plangebied. Een kleilaag werd afgezet over het ontstane veen. Het proces dat bepalend is geweest voor de aardkundige waarden in een groot deel van het plangebied is de ontginning van de veengebieden. Een groot deel van de hoogveengebieden is afgegraven ten behoeve van de commerciële turfwinning in de Middeleeuwen.

afbeelding "i_NL.IMRO.9922.TAMOnlanden-ON01_0029.png"

Figuur 7-2: Geomorfologische kaart (bron: Arcadis, 2023, Quickscan Provinciale Aandachtsgebieden AAC)

In het kader van het MER is een Quickscan provinciale aandachtsgebieden op het gebied van aardkundige waarden (AAC, Arcadis, 2023) uitgevoerd. Daarin is voor de verschillende deelgebieden (zie figuur 7-2 ) in beeld gebracht of en welke beschermde aardkundige waarden aanwezig zijn. Een aanzienlijk deel van het plangebied ligt in gebieden waar sprake is van beschermde aardkundige waarden. Lokaal is er sprake van een generiek of middelhoog beschermingsniveau. Onderstaande tabel 7.5 toont een overzicht van de aanwezige aardkundige waarden per deelgebied. De peilscheiding bij de Drentsedijk is niet opgenomen in de tabel, omdat dit gebied geen onderdeel is het voornemen waar dit projectbesluit op ziet. De aardkundige waarden hebben naast de wetenschappelijke waarden ook waarde voor de lokale biodiversiteit en de beleving van het gebied.

Tabel 7-5: Aanwezige aardkundige waarden (bron: Arcadis, 2023, Quickscan Provinciale Aandachtsgebieden AAC)

Deelgebied   Aanwezige beschermde aardkundige waarden  
2 Groote Waal   Provinciaal aandachtsgebied aanwezig. Er geldt een hoog beschermingsniveau vanwege de aanwezigheid van mariene vlakte (macro-gradiënt), beekdalen en veenbodems.  
3 Suikeruniekade   Provinciaal aandachtsgebied aanwezig. Er geldt een hoog beschermingsniveau vanwege de aanwezigheid van mariene vlakte en veenbodems.  
4 Traject Doolhofstuw   Provinciaal aandachtsgebied aanwezig. Er geldt een hoog beschermingsniveau vanwege de aanwezigheid van jonge zeeklei met uitsnijdingen, beekafzettingen en veenbodems.  
5 Traject stuw Weringsedijk   Provinciaal aandachtsgebied aanwezig. Er geldt een hoog beschermingsniveau vanwege de aanwezigheid van mariene vlakte, beekdalafzettingen van het Eelderdiep en veenbodems.  
6 Traject Madijk   Provinciaal aandachtsgebied aanwezig. Er geldt een hoog beschermingsniveau vanwege de aanwezigheid van mariene vlakte, beekdalafzettingen van het Eelderdiep, veenbodems en dekzanden.  
7 Traject omgelegde Eelderdiep   Provinciaal aandachtsgebied aanwezig. Er geldt een hoog beschermingsniveau vanwege de aanwezigheid van mariene vlakte, beekdalafzettingen van het Eelderdiep, veenbodems en dekzanden.  
8 Gebied Schelfhorst   Provinciaal aandachtsgebied aanwezig. Er geldt een hoog beschermingsniveau vanwege de aanwezigheid van mariene vlakte, beekdalafzettingen van het Eelderdiep, veenbodems en dekzanden  
9 Zoekgebied compartimentering -0,70 m NAP gebied   Provinciaal aandachtsgebied aanwezig. Er geldt een hoog beschermingsniveau vanwege de aanwezigheid van mariene vlakte, beekdalafzettingen, veenbodems, dekzanden en (mogelijke) pingoruïnes.  
10 De Horst tot aan fietspad Brunlaan   Provinciaal aandachtsgebied aanwezig. Er geldt een hoog beschermingsniveau vanwege de aanwezigheid van mariene vlakte (macro-gradiënt), veenbodems, grondmorene afzettingen en dekzanden.  
11 Traject Groningerweg & bemalingsgebied Zanddijk / gemaal Langma   Provinciaal aandachtsgebied aanwezig. Er geldt een hoog beschermingsniveau vanwege de aanwezigheid van mariene vlakte (macro-gradiënt), dekzandruggen en veenbodems.  
12 Schipsloot   Provinciaal aandachtsgebied aanwezig. Er geldt een hoog en gedeeltelijk generiek beschermingsniveau vanwege de aanwezigheid van mariene vlakte (macro-gradiënt), veenbodems, grondmorene-afzettingen en dalen, ingesneden in gestuwde formaties, opgevuld met dekzand.  
13 Peizerdiep-Zuid   Provinciaal aandachtsgebied aanwezig. Er geldt een hoog en gedeeltelijk generiek beschermingsniveau vanwege de aanwezigheid van beekdal ingesneden in keileemplateau, beekdalafzettingen en veenbodems. Het stergebied betreft het Lieversche/Oude diep.  
14 Glazemakerpolder   Provinciaal aandachtsgebied aanwezig. Er geldt een hoog beschermingsniveau vanwege de aanwezigheid van mariene vlakte (macro-gradiënt), beekafzettingen, veenbodems, dekzandruggen en grondmoreneafzettingen.  
15 Kleibosch   Provinciaal aandachtsgebied aanwezig. Er geldt een hoog beschermingsniveau vanwege de aanwezigheid van macro-gradiënt (keileemplateau – mariene vlakte), pingoruïnes, dekzanden, beekafzettingen, dalinsnijdingen en grondmoreneafzettingen. Stergebied Kleibosch (hoogste aardkundige beschermingsniveau, tevens monument) aanwezig.  

afbeelding "i_NL.IMRO.9922.TAMOnlanden-ON01_0030.png"

Figuur 7-3: Aardkundige waarden – provinciale beschermingsniveaus (bron: Arcadis, 2023, Quickscan Provinciale Aandachtsgebieden AAC)

afbeelding "i_NL.IMRO.9922.TAMOnlanden-ON01_0031.png"

Figuur 7-4: Aardkundige waarden – Aardkundige hoofdlandschappenkaart en mogelijke pingoruïnes (bron: Arcadis, 2023, Quickscan Provinciale Aandachtsgebieden AAC)

In alle deelgebieden kan grondwinning ter plaatse leiden tot een aantasting van aardkundige waarden. In deelgebied 15 (zie figuur 7-1) vormt daarnaast ook het extra ruimtebeslag van de kade een aandachtspunt voor de aanwezige aardkundige waarden. Afhankelijk van of er bodemingrepen in de deelgebieden plaats moeten vinden, wordt er in het vervolgproces een aardkundig onderzoek opgestart. Mogelijke negatieve effecten kunnen daardoor vroegtijdig in het proces meegenomen en gemitigeerd (beperkt) worden. Hierbij kan gedacht worden aan het voorkomen van een impact op pingoruïnes. Daarom is in dit projectbesluit bepaald dat bodemingrepen pas uitgevoerd mogen worden nadat er onderzoek naar de effecten van die ingrepen op aardkundige waarden uitgevoerd is en aanbevelingen uit dat onderzoek om effecten zo klein mogelijk te maken nageleefd worden. Dit beschermt aardkundige waarden in de bodem van De Onlanden.

Conclusie

Zoals hierboven beschreven zijn in het plangebied diverse aardkundige waarden aanwezig. Door grondwinning en het ophogen van kades kunnen de aanwezige aardkundige waarden worden aangetast. Deze ingrepen zijn echter nodig om in de toekomst over voldoende waterbergingscapaciteit te beschikken. Door middel van een voorwaarde in dit projectbesluit is geborgd dat in de verdere uitwerking van de plannen voor de optimalisatie effecten op aardkundige waarden waar mogelijk weggenomen of verder beperkt worden. Er is geen onevenredig nadelig effect op aardkundige waarden. Als uit het onderzoek dat verder in de planuitwerkingsfase wordt opgestart blijkt dat maatregelen nodig zijn, zullen maatregelen worden getroffen om de aantasting van de aardkundige waarden te beperken. Op die manier wordt rekening gehouden met de aardkundige waarden. Al met al wordt geconcludeerd dat ten aanzien van aardkundige waarden sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Het voornemen is niet evident onuitvoerbaar.

7.4 Gezondheid/belanghebbenden/woon- en leefomgeving/landbouw

Wettelijk kader

De fysieke leefomgeving kan gevolgen hebben voor de gezondheid van mensen, in positieve of negatieve zin. Zo kan een groene en beweegvriendelijke omgeving goed zijn voor de gezondheid. Aan de andere kant kunnen bijvoorbeeld een matige luchtkwaliteit of een lawaaiige omgeving ongezond zijn. Een van de maatschappelijke doelen van de Omgevingswet is het bereiken en in stand houden van een gezonde fysieke leefomgeving. Omdat de Omgevingswet het begrip niet inkadert, kan het veel verschillende onderwerpen raken, bijvoorbeeld regels voor het beweegvriendelijk maken van de omgeving. Milieunormen zijn in het verleden ook gesteld om gezondheid te beschermen. Binnen de Omgevingswet kunnen overheden eigen gezondheidsambities vastleggen en uitwerken.

In de volgende artikelen van de Omgevingswet staan de belangrijkste regels over de gezonde fysieke leefomgeving:

  • 1. In artikel 1.3 van de Omgevingswet staan de maatschappelijke doelen van de wet. Een van die doelen is een gezonde fysieke leefomgeving. Een gezonde leefomgeving ervaren bewoners als prettig, nodigt uit tot gezond gedrag en biedt bescherming tegen negatieve omgevingsinvloeden.
  • 2. In artikel 3.3 van de Omgevingswet staat dat het bevoegd gezag in de omgevingsvisie rekening moet houden met het voorzorgsbeginsel en andere milieubeginselen.
  • 3. In artikel 2.1 lid 4 van de Omgevingswet staat dat het bevoegd gezag bij de evenwichtige toedeling van functies (in het omgevingsplan) in ieder geval rekening houdt met het belang van het beschermen van de gezondheid.
  • 4. In artikel 5.32 van de Omgevingswet staat dat het bevoegd gezag een omgevingsvergunning kan weigeren wanneer deze zou leiden tot (mogelijk) ernstige nadelige gevolgen voor de gezondheid en in artikel 5.42 lid 4 van de Omgevingswet en artikelen 8.101 en 8.102 van het Bkl staat dat het bevoegd gezag een omgevingsvergunning kan wijzigen of intrekken in het kader van het treffen van passende preventieve maatregelen ter bescherming van de gezondheid.

De GGD geeft een praktische invulling aan dit kader door middel van verschillende kernwaarden met bijbehorende gezondheidsadviezen. De GGD heeft de volgende kernwaarden opgesteld (vastgesteld door de DPG-Raad van GGD GHOR Nederland op 9 februari 2018):

  • 1. rookvrije omgeving;
  • 2. aantrekkelijke plekken;
  • 3. gezond gewicht;
  • 4. wonen en druk verkeer;
  • 5. voorzieningen dichtbij;
  • 6. actief vervoer;
  • 7. fiets- en ov-verbindingen;
  • 8. gezond binnenklimaat;
  • 9. prettig wonen;
  • 10. geschikte woningen.

Verder stelt de GGD dat het voldoen aan de wettelijke normen niet automatisch betekent dat er geen gezondheidseffecten kunnen optreden. In het GGD omgevingsadvies zijn daarom gezondheidskundige advieswaarden opgenomen. De GGD heeft gezondheidskundige advieswaarden voor de thema's luchtkwaliteit, geur, geluid, bodem, elektromagnetische velden (straling), veehouderijen en akkerbouw.

Toetsing

Het voornemen leidt niet tot een ander grondgebruik in het plangebied. Daarmee wijzigt de situatie na het nemen van het projectbesluit niet ten opzichte van de situatie voor het nemen van het projectbesluit. Het enige dat er verandert is dat er na het nemen van het projectbesluit meer waterbergingscapaciteit in het plangebied gecreëerd wordt. Het voornemen leidt daarmee niet tot een toedeling van functies die afwijkt van de huidige functietoedeling. Het voornemen leidt eveneens niet tot een inrichting en gebruik van De Onlanden die ten opzichte van de huidige situatie anders beoordeeld worden op basis van de GGD-invulling van het begrip gezondheid. De beoordeling van de milieuaspecten in dit hoofdstuk laat zien dat het voornemen niet leidt tot aandachtspunten op het gebied van omgevingsveiligheid, waterkwaliteit, bodem, luchtkwaliteit, leefbaarheid of geluid. Ook voor het aspect muggenoverlast, waar bij eerdere participatiemomenten zorgen over zijn geuit, is vanuit het MER beoordeeld dat het verschil van risico op steekmuggenoverlast verwaarloosbaar is (zie ook bijlage 8). Met andere woorden: het voornemen leidt niet tot veranderingen die gezondheidseffecten met zich kunnen brengen.

Conclusie

Op het gebied van gezondheid is gelet op de toetsing sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties en van een voornemen dat niet evident onuitvoerbaar is. Door optimalisatie van De Onlanden wijzigt het woon- en leefklimaat in het plangebied en omgeving niet.

7.5 Omgevingsveiligheid

Wettelijk kader

Omgevingsveiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen en andere activiteiten zoals windturbines. Voor omgevingsveiligheid zijn regels opgenomen in paragraaf 5.1.2 van het Bkl.

Het veiligheidsbeleid in Nederland is gebaseerd op een tweetal begrippen, het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR):

  • 1. Het plaatsgebonden risico is de kans per jaar dat één persoon, die onafgebroken en onbeschermd op een plaats langs een transportroute of nabij een inrichting verblijft, komt te overlijden als gevolg van een incident met het vervoer, de opslag en/of de handeling van gevaarlijke stoffen. Daarbij is de omvang van het risico een functie van de afstand waarbij geldt: hoe groter de afstand, des te kleiner het risico. De risico's worden weergegeven in PR-risicocontouren.
  • 2. Het groepsrisico is de kans per jaar dat een groep van 10 of meer personen in de omgeving van een transportroute of een inrichting voor handelingen met gevaarlijke stoffen in één keer het (dodelijk) slachtoffer wordt van een ongeval.

Plaatsgebonden risico

Grenswaarden en standaardwaarden voor het Plaatsgebonden Risico (PR) zijn opgenomen in het Bkl. Onderscheid wordt gemaakt in beperkt kwetsbare, kwetsbare en zeer kwetsbare gebouwen en beperkt kwetsbare en kwetsbare locaties.

Grenswaarden voor kwetsbare en zeer kwetsbare gebouwen en kwetsbare locaties (artikel 5.7 lid 1 Bkl) worden in een omgevingsplan in acht genomen. Met standaardwaarden voor beperkt kwetsbare gebouwen en locaties wordt in een omgevingsplan rekening gehouden (artikel 5.11 Bkl).

Voor het plaatsgebonden risico (PR) gelden, afhankelijk van de activiteit, vastgestelde afstanden of te berekenen afstanden (bijlage VII Bkl).

Groepsrisico

Bij groepsrisico is sprake van 'aandachtsgebieden'. Risicovolle activiteiten hebben van rechtswege aandachtsgebieden (artikel 5.12 Bkl). Het opnemen van aandachtsgebieden in een omgevingsplan is niet verplicht. Aandachtsgebieden zijn gebieden rond activiteiten met gevaarlijke stoffen die zichtbaar maken waar mensen binnenshuis, zonder aanvullende maatregelen onvoldoende beschermd zijn tegen de gevolgen van ongevallen met gevaarlijke stoffen.

Aandachtsgebieden zijn er voor brand, explosiegevaar en gifwolken. Afhankelijk van het type activiteit met gevaarlijke stoffen, zijn er voor het aandachtsgebied in de regelgeving vaste afstanden vastgesteld of zijn deze afstanden rekenkundig te bepalen (bijlage VII Bkl). Aandachtsgebieden worden zichtbaar gemaakt in het Register externe veiligheidsrisico's (REV).

Binnen een aandachtsgebied kan sprake zijn van een voorschriftengebied. Ook kan een gemeente aanvullende eisen stellen. Gelet op het type ontwikkeling waar het hier om gaat, wordt op voorschriftengebieden en aanvullende eisen niet verder ingegaan.

Een berekening van het groepsrisico is onder de Omgevingswet optioneel; het is niet meer verplicht om het groepsrisico te bepalen, maar een gemeente mag hier nog wel om vragen (via een voorschrift) om de toelaatbaarheid van de situatie te beoordelen.

Toetsing

Het voornemen voorziet niet in realisatie van beperkt kwetsbare, kwetsbare en zeer kwetsbare gebouwen of beperkt kwetsbare en kwetsbare locaties. Dat betekent dat het voornemen niet vraagt om het toelaten van activiteiten die gevoelig zijn voor risico's. Eveneens voorziet het voornemen niet in de uitvoering van risicovolle activiteiten nabij voornoemde gebouwen of locaties. Het voornemen verandert niets aan de bestaande situatie met betrekking tot omgevingsveiligheid in het plangebied en omgeving.

Conclusie

Het groepsrisico en plaatsgebonden risico wijzigen niet als gevolg van het voornemen. Op het gebied van omgevingsveiligheid is daarmee sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties en een niet evidente onuitvoerbaarheid van de optimalisatie van De Onlanden. Het voornemen is niet evident onuitvoerbaar.

7.6 Water

Wettelijk kader

Het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) vraagt in artikel 5.37 om rekening te houden met de gevolgen van het voornemen voor het beheer van watersystemen. Bij het duiden van die gevolgen moeten de opvattingen van het waterschap betrokken worden. De inhoud van een watertoets wordt doorgaans sterk bepaald door de wensen en eisen van de waterbeheerder, al dan niet gekoppeld aan de omvang en consequenties van de ontwikkeling. Veelal wordt in watertoetsen ingegaan op de effecten van het initiatief op hemelwater(afvoer), op het (al dan niet bestaande) vuilwaterstelsel, op het grondwater en op de waterkwaliteit. Ook het aspect waterveiligheid komt aan bod, waarbij het de vraag is of het initiatief ligt in (beschermingszones) van waterkeringen.

Het waterschap Noorderzijlvest heeft daarnaast in haar Waterschapsverordening regels opgenomen waar bij diverse activiteiten aan moet worden voldaan. Het gaat om de volgende activiteiten die binnen de Onlanden worden uitgevoerd: het opbrengen van grond, het dempen van oppervlaktewaterlichamen, het graven van nieuw oppervlaktewater, het aanleggen van stuwen, het wijzigen van het waterpeil, het aanpassen van een peilscheiding, het lozen van water, en het aanpassen van waterkeringen. In paragraaf 6.5.3 van voorliggende motivering wordt hier op ingegaan.

Toetsing

De Onlanden is onderdeel van het boezemsysteem Elektra en Lauwersmeer. Water uit de kop van Drenthe en uit het zuidwesten van Groningen stroomt via deze boezem naar de Waddenzee. Het stroomgebied van het boezemsysteem is ongeveer 100.000 hectare. In het boezemsysteem wordt het water tijdelijk geborgen om bij laagwater bij Lauwersoog naar de Waddenzee te stromen.

Peilgebieden 

Het plangebied bevindt zich binnen verschillende peilgebieden (zie figuur 7-5 ). De grenzen van het plangebied komen niet volledig overeen met die van de peilgebieden. Het grootste peilgebied is bekend als 'Onlanden'. In dit gebied vindt het grootste deel van de waterafvoer plaats via de drempelconstructies die bekend staan als de Harm Bartelsstuw en Blauwvennenstuw, die zich bevinden in het noordwesten van De Onlanden. Deze stuwen hebben een aanzienlijke breedte van meer dan 25 meter, waardoor er weinig opstuwing optreedt en bij hogere waterafvoeren eigenlijk een open verbinding ontstaat met de boezem. Een deel van de waterafvoer verloopt via de Doolhofstuw, die is uitgerust met een automatische klep om het streefpeil van -0,83 m NAP te reguleren. 

Zowel het peilgebied Gouw als het peilgebied Wering wateren via een stuw af op peilgebied Onlanden. Beide stuwen, respectievelijk de Gouwstuw en de Weringsestuw (ook wel stuw Weringsedijk genoemd), zijn vaste overlaten. De overige peilgebieden die (gedeeltelijk) in het plangebied liggen zijn: Zanddijk, Langma, Groot-Waal, Electraboezem 3e schil, Matsloot, Raadhuis, Smale en Lageland.

afbeelding "i_NL.IMRO.9922.TAMOnlanden-ON01_0032.png"

Figuur 7-5: De drie grote peilgebieden in De Onlanden. (bron: Arcadis, 2023, Optimalisatie Onlanden)

Stroomgebieden 

De Onlanden ontvangt zijn water vanuit drie beken, namelijk het Peizerdiep, de Grote Masloot en het Eelderdiep. Deze beken zorgen voor de afvoer van water uit het noordwestelijke deel van het Drents Plateau.

afbeelding "i_NL.IMRO.9922.TAMOnlanden-ON01_0033.png"

Figuur 7-6: Stroomgebieden beken (bron: Arcadis, 2023, Optimalisatie Onlanden)

Bemalen en vrij afwaterende gebieden

Het grootste deel van De Onlanden en het gebied stroomopwaarts heeft een vrije afwatering, maar er zijn ook bemalen gebieden in en rondom De Onlanden. Deze bemalen gebieden hebben andere hydrologische eigenschappen dan de vrij afwaterende gebieden. De afvoercapaciteit van de bemalen gebieden wordt beperkt door poldergemalen, en deze gebieden zijn beschermd tegen hoge waterstanden door regionale kades. In figuur 7-7 wordt dit weergegeven. Een bijzonder gebied is het peilgebied achter windmolen Groot Waal. Hier zijn de omringende kades relatief laag, en men spreekt over 'uitgestelde inundatie' in dit gebied (Arcadis, Optimalisatie Onlanden, 2023). Het gebied is wel onderdeel van het waterbergingsgebied De Onlanden.

afbeelding "i_NL.IMRO.9922.TAMOnlanden-ON01_0034.png"

Figuur 7-7: Bemalen en vrij afwaterende gebieden (bron: Arcadis, 2023, Optimalisatie Onlanden)

Waterberging

De Onlanden is een grootschalig natuur- en waterbergingsgebied. In de periode 2008-2013 is het gebied opnieuw ingericht om meer ruimte te bieden voor waterberging en natuur. In januari 2012 is het gebied tijdens een periode van extreem hoogwater versneld in gebruik genomen. Het is ontworpen als een meebewegende berging. Dit betekent dat wanneer de waterstand in de boezem stijgt, de waterstand in De Onlanden stijgt. Dit betekent dat de bergingscapaciteit in de boezem wordt vergroot en wateroverlast voorkomen wordt. Dit principe blijft bestaan bij optimalisatie van De Onlanden. Het voornemen biedt dezelfde waterbergingscapaciteit als andere alternatieven die in het MER onderzocht zijn, maar leidt tot een andere indeling van peilgebieden. Doordat het gebied ten westen van de Hooiweg niet ingezet wordt voor extra waterberging is er in de rest van het gebied extra waterberging nodig. Het gaat om 3 centimeter aanvullende berging boven op het peil van +0,15 m NAP, dus tot een peil van +0,18 m NAP. Hiermee wordt kwetsbare natuur ontzien.

Overig oppervlaktewater

Als gevolg van de veranderingen in de waterpeilen als gevolg van de optimalisatie blijven na benutting van de waterberging zoals deze voorzien is in dit projectbesluit de waterstanden bovenstrooms langere tijd hoger. Dit leidt niet tot negatieve effecten op omliggende gebieden omdat gemalen aangepast kunnen worden aan deze veranderde waterstanden.

Grondwater

Effecten op het gebied van grondwater treden op daar waar sprake is van grove, zanderige gronden die door veranderingen in de grondwaterstand te nat kunnen worden. Dergelijke effecten kunnen worden weggenomen met drainagesleuven of sloten.

Waterkwaliteit

Het water dat De Onlanden instroomt, betreft beekwater en gemengd water. Met het bergen van water in De Onlanden komt het water buiten de oevers van het Peizerdiep en het Eelderdiep. De verwachte effecten van externe eutrofiëring zijn minimaal. Bij benutting van de waterberging stroomt water met een lage snelheid het plangebied in, dit voorkomt het troebel worden van het water zodat er op dit punt geen aandachtspunten bestaan. De waterkwaliteit wijzigt als gevolg van dit projectbesluit niet ten opzichte van de huidige situatie.

Waterveiligheid

Ten behoeve van de optimalisatie worden kades waar nodig zo opgehoogd dat ze het extra water in het plangebied veilig kunnen bergen. Daarmee verandert de waterveiligheid niet ten opzichte van de situatie voor het nemen van dit projectbesluit.

Tegelijkertijd is het voor de waterveiligheid nodig dat er een verbinding wordt gerealiseerd tussen de twee peilvakken Gouw en Wering. Voor het VKA is het voornemen dit uit te voeren als slenk, maar blijkt dat na verder archeologisch onderzoek absoluut niet dan blijft een verbinding noodzakelijk en wordt deze als sloot gerealiseerd. Ook zijn hiervoor duikers nodig onder andere onder de Drentse weg.

De extra waterberging in de Onlanden zorgt voor extra veiligheid in de Elektraboezem en aanliggende gebieden. Hiermee worden overstromingen elders voorkomen.

In tijden van benutting van de waterberging kan het nodig zijn om wegen af te sluiten omdat zij onder water komen te staan en niet meer veilig gebruikt kunnen worden. De verantwoordelijkheid voor het afsluiten van wegen (communicatie over de afsluiting, de afsluiting zelf, controle en handhaving) alsmede controle en eventueel herstel van wegen na een hoogwatersituatie worden door het waterschap en andere betrokken partijen uitgewerkt in een op te stellen protocol. In dit protocol wordt ook aandacht besteed aan (de verdeling van) verantwoordelijkheden bij gedeeltelijke benutting van de waterberging waarbij een deel van de infrastructuur niet meer bruikbaar is.

Toetsing wateractiviteiten

De wateractiviteiten die met dit projectbesluit toegestaan worden hebben betrekking op omgevingsvergunningen voor wateractiviteiten en beperkingengebiedactiviteiten als bedoeld in paragraaf 5.1.

Ophogen kades (paragraaf 3.3.12 van de Waterschapsverordening)

Op basis van berekeningen na uitgevoerd grondonderzoek, principeprofielen en ontwerpeisen opgenomen in het projectbesluit staat vast dat de te verhogen waterkeringen voldoen aan de eisen voor waterveiligheid. De ontwerpen voldoen aan de eisen van het waterschap zoals neergelegd in de waterschapsverordening (zie paragraaf 6.5.3 ); er is een planperiode van 25 jaar gekozen. Dat betekent dat het ontwerp van de waterkering over 25 jaar minimaal voldoet aan de in de legger waterstaatswerken opgenomen vorm, richting en afmetingen. In de beoogde situatie worden waterkeringen met overhoogte aangelegd, waarbij rekening wordt gehouden met inklinking en bodemdaling. De bestaande waterkeringen worden door de uit te voeren activiteiten niet in gevaar gebracht. De waterkeringen voldoen aan de huidige eisen van waterveiligheid en de ophogingen vinden plaats met gebiedseigen grond of aan te voeren grond. De samenstelling van de waterkeringen wijzigt daarmee nagenoeg niet en daarmee is aangetoond dat de stabiliteit van de waterkeringen niet in het geding is. De principeprofielen voor de op te hogen waterkeringen en de bekleding ervan komen nagenoeg overeen met de bestaande waterkeringen. Aangetoond is dat de kruin voldoende hoog wordt, de waterkering overhoogte krijgt, de waterkering voldoende waterdicht en waterkerend wordt en de bekleding erosiebestendig wordt. De op te hogen waterkeringen krijgen net als de bestaande waterkeringen flauwe taluds en een ruime kruinbreedte, waardoor de waterkering effectief en efficiënt te beheren en onderhouden is. In de ontwerpeisen van de waterkeringen is opgenomen dat deze berijdbaar zijn bij regulier onderhoud met standaard onderhoudsmaterieel van het waterschap, tijdens zowel normale weersituaties waarbij het waterpeil op streefpeil staat als bij een gevulde waterberging. De omvang van de beperkingengebieden wijzigt door de werkzaamheden niet, enkel daar waar de stuwen in de slenken bij de Hooiweg worden geplaatst. Het tracé langs de Hooiweg, tussen de noordelijke waterkering, via de aan te leggen stuwen in de noordelijke en zuidelijke slenk tot de zuidelijke waterkering van de Onlanden krijgt de status waterkering. Op dit deel komen de 'beperkingengebieden I, II en III van overige waterkeringen, met inbegrip van de daarin aanwezige ondersteunende kunstwerken' te liggen.

Door aanleg van de waterkeringen ontstaan meerkosten voor het waterschap voor wat betreft regulier onderhoud. Deze kosten zijn niet buitenproportioneel, omdat de optimalisatie van de Onlanden een groot maatschappelijk belang dient en volledig binnen de wettelijke taken van het waterschap past. Op het moment van schrijven het projectbesluit is de uitvoeringsperiode voor ophoging van de waterkeringen nog niet duidelijk. Mochten er werkzaamheden aan de waterkering plaatsvinden binnen de periode 1 oktober tot 1 april (storm- en hoogwaterseizoen) dient het werkterrein binnen een acceptabele termijn in passende of stormbestendige staat kan worden gebracht, waartoe de regels uit de Waterschapsverordening van toepassing zijn en toegepast worden. Op basis hiervan kan de omgevingsvergunning voor deze wateractiviteit verleend worden.

Dammen met duikers (paragraaf 3.2.6 van de Waterschapsverordening)

De aan te leggen duikers voldoen aan de gesteld eisen van het waterschap voor zover het gaat om de doorstroming. Door de toe te passen duikers ontstaat geen ongewenste opstuwing. De duikers zijn van geringe lengte en liggen op toegankelijke plaatsen. Voor elke duiker geldt dat onderbouwd is waarom deze gelegd moet worden en daarmee is aangetoond dat de duikers in watergangen noodzakelijk zijn. Het onderhoud aan de duikers kan het waterschap eenvoudig uitvoeren waardoor er geen sprake is van buitenproportionele meerkosten. Op basis hiervan kan de omgevingsvergunning voor deze wateractiviteit verleend worden.

Dempen en opbrengen van grond (paragraaf 3.2.7 van de Waterschapsverordening)

Op verschillende plaatsen, waaronder bij Langmameer en Nieuwe Weering vinden dempingen plaats in secundaire watergangen. Van dempingen van primaire watergangen is geen sprake. Door het opbrengen van grond binnen de waterberging ontstaat in beginsel onaanvaardbare verminderde waterbergingscapaciteit. Deze afname aan waterbergingscapaciteit wordt echter ruim gecompenseerd door elders slenken te graven, watergangen te herprofileren/op te schonen en te plaggen. Via de waterbalans is aangetoond dat er meer waterbergingscapaciteit wordt gerealiseerd (gemeten onder normale omstandigheden bij streefpeil). Op basis hiervan kan de omgevingsvergunning voor deze wateractiviteit verleend worden.

Graven van nieuw oppervlaktewater (paragraaf 3.2.9 van de Waterschapsverordening)

De beoordelingsregels beogen onder andere het doorstroomprofiel en het (efficiënt) beheer en onderhoud van het oppervlaktewater te waarborgen. Graven en vergroten is beoogd binnen dit project en leidt tot een toename aan waterbergingscapaciteit wat positief is voor het watersysteem en de ecologie van het water. Afhankelijk van de aan- en afvoer van het betreffende oppervlaktewater is de vormgeving van de te realiseren oppervlaktewaterlichamen en natuurvriendelijke en flauwe oevers gekozen (diepte, breedte, taludhelling). Vormgeving van primaire wateren verandert nagenoeg niet. Er is geen bezwaar tegen de wijziging van de beperkingengebieden voor dit onderdeel (beperkingengebied I van primaire oppervlaktewaterlichamen, met inbegrip van de daarin aanwezige ondersteunende (kunst)werken en beperkingengebied I van secundaire oppervlaktewaterlichamen, met inbegrip van de daarin aanwezige ondersteunende (kunst)werken). Op basis hiervan kan de omgevingsvergunning voor deze wateractiviteit verleend worden.

Aanpassen van en nieuwe stuwen (paragraaf 3.2.23 van de Waterschapsverordening)

Voor de optimalisatie van De Onlanden, het tijdelijk extra kunnen bergen van water, zijn stuwen nodig. Ook is aanpassing van een bestaande stuw noodzakelijk. Middels de stuwen kan de waterberging functioneren in de beoogde situatie. De stuwen zijn in de normale situatie vispasseerbaar, omdat de kleppen van de stuwen dan op de bodem van de stuwbak liggen. Ingeval de waterberging ingezet wordt en de stuwen opgetrokken worden, ontstaat er tijdelijk een barrière voor vissen. Doordat de barrière van korte en tijdelijke aard is, wordt de vismigratie niet onaanvaardbaar beïnvloed. De vispasseerbaarheid van de doolhofstuw verandert niet ten opzichte van de huidige situatie als gevolg van de aanpassingen. Het aanpassen van de hoogste waterstand binnen waterberging De Onlanden maakt onderdeel uit van het projectbesluit.

De nieuwe stuwen zijn in nauw overleg met onder andere een hydroloog, beheerders en medewerker onderhoud vormgegeven. De stuwen voldoen aan de doorstromingseisen en de op grond van de opgenomen ontwerpeisen kan beheer, onderhoud en bediening op een doelmatige manier uitgevoerd worden.

Door aanleg van de nieuwe stuwen ontstaan meerkosten voor het waterschap voor wat betreft regulier onderhoud. Deze kosten zijn niet buitenproportioneel, omdat de optimalisatie van de Onlanden een groot maatschappelijk belang dient en volledig binnen de wettelijke taken van het waterschap past. Op basis hiervan kan de omgevingsvergunning voor deze wateractiviteit verleend worden.

Wijzigen Waterpeil (paragraaf 3.2.24 van de Waterschapsverordening)

Het project Optimalisatie Onlanden heeft als doel om een extra waterschijf te bergen, boven het boezempeil in de Electraboezem 3e Schil. Het waterpeil binnen de Onlanden kan eens in de 25 jaar voor de duur van 10 dagen op +0.18 m NAP komen te staan. Dit waterpeil is hoger dan het in het peilbesluit De Onlanden van 23 november 2011 opgenomen waterpeilen. Via het projectbesluit wordt vergunning verleend voor het afwijken van het vastgestelde waterpeil. Het verhogen van het waterpeil is noodzakelijk om in extreme situaties een goede waterbeheersing te waarborgen en wateroverlast voor benedenstroomse gebieden te voorkomen. Door de tijdelijke en incidentele peilverhoging blijft voldaan worden aan de hydraulische normen van het waterschap. De inzet van de waterberging zal niet leiden tot buitenproportionele meerkosten en geeft invulling in de taak van het waterschap. Op basis hiervan kan de omgevingsvergunning voor deze wateractiviteit verleend worden.

Aanbrengen hydrologische verbinding Eelderdiep

In het Eelderdiep is een verbinding tussen twee peilgebieden voorzien om opstuwing van water te voorkomen. Het is wenselijk om deze verbinding vorm te geven als een slenk met laagtes om bestaande natuurwaarden (dynamisch rietmoeras) zoveel mogelijk te versterken en het gebied te vernatten. Door de verbinding vorm te geven als slenk met laagtes ontstaat meer open water en wordt de gradiënt lokaal versterkt wat tot meer biodiversiteit leidt. De slenk en laagtes worden aangelegd op 20-100 centimeter diep. Hierdoor ontstaan er min of meer geïsoleerde plassen, die in de loop der tijd dicht kunnen groeien en randlengte en open water bieden voor verschillende moerassoorten. Op basis van archeologisch onderzoek wordt bepaald of en hoe een dergelijke slenk met laagtes vorm kan worden gegeven. Archeologie is namelijk een belangrijke randvoorwaarde voor waar wel en niet ontgraven kan worden, en tot hoe diep. Archeologische waarden moeten zoveel mogelijk in-situ (in de bodem) bewaard blijven. Het ontgraven van archeologische waarden is dus niet gewenst.

In het minimale scenario wordt de hydrologische verbinding een watergang met duikers omdat dit vanuit waterhuishoudkundig oogpunt voldoende is. In het maximale scenario wordt de slenk met laagtes gerealiseerd. Deze slenk met laagtes komt alleen tot stand als dit vanuit archeologisch oogpunt haalbaar is.

Voor zowel het realiseren van de watergang als de slenk met laagtes geldt dat er sprake is van aanleg- en ontgravingsactiviteiten. In paragraaf 7.3 van deze motivering is toegelicht waarom er op grond van het gemeentelijk omgevingsplan een omgevingsvergunning voor dergelijke activiteiten verleend is. Het realiseren van de watergang of slenk wordt in de Waterschapsverordening waterschap Noorderzijlvest 2023 aangemerkt als het graven van nieuw oppervlaktewater (paragraaf 3.2.9 van de waterschapsverordening). Onder de bovenstaande 'toetsing wateractiviteiten' is gemotiveerd waarom de omgevingsvergunning voor het graven van nieuw oppervlaktewater verleend is.

Conclusie

Het voornemen dat, na besluitvorming door Gedeputeerde Staten van de provincie Drenthe, op basis van dit projectbesluit gerealiseerd kan worden verenigd doelen op het gebied van waterberging en natuur. Er is voorzien in een zo groot mogelijke waterbergingscapaciteit waarbij natuurwaarden die kunnen lijden onder uitvoeringswerkzaamheden of inundatie zoveel mogelijk ontzien worden. Bij benutting van de waterberging en het vervolgens weer ledigen van de waterberging, blijft er bovenstrooms sprake van een langere periode met hogere waterstanden. Uit het MER blijkt dat deze hogere waterstanden geen negatieve effecten op omliggende functies hebben. Grondwateroverlast is beperkt tot grove en zandige gronden. Een voorwaarde in dit projectbesluit borgt dat deze overlast, bij optreden, verholpen wordt door het aanbrengen van drainage of het graven van sloten op/nabij de betrokken percelen. Om negatieve effecten te voorkomen is het noodzakelijk dat eerst de mitigerende maatregelen uit worden gevoerd. De mitigerende maatregelen zijn nodig om negatieve effecten te voorkomen. Op het gebied van waterkwaliteit leidt dit projectbesluit niet tot veranderingen ten opzichte van de situatie voordat dit projectbesluit genomen werd. Meer waterberging vraagt om waterkerende voorzieningen die deze extra waterschijf kunnen beheersen en om die reden voorziet het voornemen in het ophogen van kades. Gelet op het voorgaande leidt het voornemen op het gebied van water tot een evenwichtige toedeling van functies aan locaties en is het voornemen niet evident onuitvoerbaar. Omgevingsvergunningen voor wateractiviteiten waar de waterschapsverordening een vergunningplicht voor instelt zijn met dit projectbesluit verleend.

7.7 Natuur en ecologie

Wettelijk kader

In de Omgevingswet en uitvoeringsregelgeving zijn regels opgenomen over de gebiedsbescherming van aangewezen Natura-2000 gebieden, regels over de soortenbescherming van te beschermen planten- en diersoorten en regels ter bescherming van houtopstanden. Het Bkl bevat bepalingen over de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland. Concreet bevat de Omgevingswet onder andere een vergunningplicht voor een flora- en fauna-activiteit en voor een Natura-2000-activiteit. Het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) en het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) werken deze vergunningplichten nader uit. Een dergelijke vergunning kan nodig zijn als activiteiten negatieve gevolgen hebben voor beschermde gebieden of soorten.

Een flora- en fauna-activiteit is een activiteit met mogelijke gevolgen voor van nature in het wild levende dieren of planten. In hoofdstuk 11 van het Bal is onder andere opgenomen wanneer sprake is van vergunningplichten rondom flora- en fauna-activiteiten en wanneer sprake is van vergunningvrije gevallen. Uit het Bal volgt dat een omgevingsvergunning voor een flora- en fauna-activiteit nodig is als verbodsbepalingen ten aanzien van beschermde soorten worden overtreden. Het Bkl bevat beoordelingsregels voor wanneer een omgevingsvergunning voor flora- en fauna-activiteiten kan worden verleend.

Afdeling 11.3 van het Bal bevat daarnaast regels over activiteiten die houtopstanden, hout en houtproductie betreffen. Van belang voor voorliggend project is dat het Bal niet gaat om wegbeplantingen en beplantingen langs waterwegen bestaande uit populieren of wilgen. In voornoemde afdeling 11.3 van het Bal is onder meer een meldplicht (artikel 11.126 Bal) en een plicht tot herbeplanting (11.129 Bal) opgenomen voor het vellen van de in het Bal gereguleerde houtopstanden.

Een Natura-2000 activiteit is in de Omgevingswet gedefinieerd als een activiteit, inhoudende het realiseren van een project als bedoeld in artikel 6, derde lid, van de habitatrichtlijn dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een Natura 2000-gebied, maar afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied.

Activiteiten mogen niet zonder meer plaatsvinden indien deze negatieve effecten hebben op beschermde natuurwaarden (soorten, gebieden en/of houtopstanden). Er is daarom inzicht gewenst in de aanwezige beschermde natuurwaarden en de mogelijke effecten die op deze beschermde natuurwaarden kunnen optreden door de ontwikkeling. Hier moet een natuurtoets inzicht in geven (ook wel quickscan flora en fauna of quickscan ecologie genoemd) en zo nodig aangevuld met een of meerdere nader onderzoek(en). Als daaruit blijkt dat negatieve effecten op beschermde soorten kunnen optreden, zijn mitigerende of compenserende maatregelen nodig. De beoogde activiteiten kunnen na mitigatie of compensatie met een aanvraag omgevingsvergunning voor een flora-en-fauna activiteit toegestaan worden.

Als nadelige gevolgen op Natura 2000-gebieden niet uit te sluiten zijn, is men verplicht om alle passende preventieve maatregelen te treffen met het oog op de instandhoudingsdoelstellingen van het gebied. Het gaat dan om maatregelen die verslechterende of significant verstorende gevolgen voorkomen. Als er ondanks de genomen maatregelen toch verslechterende of significant verstorende gevolgen zijn door de activiteit, moet die activiteit stoppen. Als stoppen niet mogelijk is, dan moet degene die de activiteit verricht passende herstelmaatregelen treffen.

Het gebieds- en soortenbeschermingsregime vloeit voor een belangrijk deel voort uit twee Europese richtlijnen, te weten de Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en de Habitatrichtlijn (92/43/EEG).

Bovengenoemde regels over flora- en fauna-activiteiten kunnen ook van toepassing zijn in gebieden die zijn aangewezen als Natuurnetwerk Nederland (NNN). Het Natuurnetwerk Nederland is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Voor het Natuurnetwerk Nederland op het land zijn provincies verantwoordelijk. De provincie Drenthe stelt regels aan activiteiten in het NNN in haar provinciale omgevingsverordening. Paragraaf 6.4.2 van deze motivering geeft een beschrijving van deze regels.

Toetsing

Gebiedsbescherming

Natura-2000 gebied

Het plangebied van voorliggend projectbesluit bestaat voor een deel uit het Natura-2000 gebied Leekstermeer. Bij de effectbeoordeling van het optimaliseren van de waterberging kan onderscheid gemaakt worden in de aanlegfase en de gebruiksfase. De effectbeoordeling is verricht in het MER, welke is opgenomen als bijlage 2 bij deze motivering. Hieronder worden beknopt de belangrijkste resultaten uit het MER beschreven.

In de aanlegfase is alleen het verhogen van de bestaande kades en de bouw van stuwen relevant. Daarbij kan onderscheid worden gemaakt in effecten op niet-broedvogelsoorten (kolgans, brandgans en smient) en effecten op broedvogelsoorten waarvoor het Natura-2000 gebied is aangewezen (porseleinhoen, kwartelkoning en rietzanger). Voor de niet-broedvogelsoorten is in het MER bepaald dat effecten op deze soorten verwaarloosbaar zijn. Voor de broedvogelsoorten waarvoor het Natura-2000 gebied is aangewezen wordt beoordeeld dat de verstoring geen gevolgen zal hebben voor de staat van instandhouding van deze soorten.

Het Natura 2000-gebied Leekstermeer bevat geen voor stikstof gevoelige habitattypen. In de omgeving van de Onlanden liggen Natura 2000-gebieden met habitats die stikstofgevoelig zijn. Het Natura 2000-gebied Drentsche Aa is van deze gebieden het meest dichtbijgelegen gebied (kortste afstand tot Drentsche Aa is ongeveer 4,5 km).

Om de effecten op stikstofgevoelige habitats te beoordelen, is een AERIUS-berekening uitgevoerd. De berekening ziet op de aanlegfase (zie verderop de effectbeschouwing van de gebruiksfase). Deze berekening laat zien dat de werkzaamheden leiden tot een eenmalige depositiebijdrage van maximaal 0,01 mol N/ha/jaar op een klein deel van het Natura 2000-gebied Drentsche Aa-gebied. De gevolgen van deze eenmalige en geringe extra depositiebijdrage zijn ecologisch beoordeeld (zie bijlage 13. Uit deze ecologische boordeling volgt dat de depositiebijdrage geen gevolgen heeft voor de instandhoudingsdoelstelling van de vier Natura 2000-gebieden.

In de gebruiksfase van de berging verandert de situatie in een deel van het Natura 2000-gebied (westelijk van de Hooiweg) niet, omdat de grens van de optimalisatie op de Hooiweg ligt. Voor het gebied ten oosten van de Hooiweg is in het MER beoordeeld dat bij de inzet van de optimalisatie een groter oppervlak inundeert, maar dat dit geen gevolgen heeft voor de staat van instandhouding van de soorten waarvoor het Natura-2000 gebied Leekstermeergebied is aangewezen. Verder zijn de extra natuurmaatregelen die worden uitgevoerd, voorzien buiten het Natura-2000 gebied en leiden deze niet tot (positieve) of negatieve effecten op het Natura-2000 gebied.

Gelet op voorgaande zijn significante gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen van Natura-2000 gebieden op voorhand met zekerheid uit te sluiten. Er is geen sprake van een Natura 2000-activiteit waarvoor een vergunning op grond van de Omgevingswet nodig is.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Beschouwing wezenlijke kenmerken en waarden NNN-gebied

Het natuurdoeltype van De Onlanden is dynamisch moeras (N05.04). Dit zijn gebieden met een hoge waterstand en een dynamisch waterpeil. Dergelijke gebieden worden periodiek door oppervlaktewater overstroomd (in dit geval door het gebruik van De Onlanden als waterberging).

Kenmerkend voor het moeras in De Onlanden is dat het verschillende ontwikkelingsstadia van een moeras omvat. Deze ontwikkelingsstadia bieden een habitat voor gevarieerde flora en fauna (broedvogels, ongewervelden en amfibieën). Deze habitatfunctie is één van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN-gebied. Een ander wezenlijk kenmerk en waarde is de openheid van het landschap.

In het kader van de optimalisatie is in de aanlegfase sprake van de bouw van nieuwe kunstwerken (stuwen) en het ophogen en aanleggen van nieuwe kades. De twee nieuw te bouwen stuwen hebben een gezamenlijk permanent ruimtebeslag van 1.500 m2. Dit leidt tijdelijk tot een beperkte aantasting van het NNN. Echter, gezien de schaal van het gebied en de grote oppervlakte dynamisch moeras in het gebied kan dit niet leiden tot een aantasting van de wezenlijke waarden en kenmerken (WWK) van het NNN. Uit het deelrapport natuur (in het kader van het MER, Koolstra Advies, 14 mei 2024) blijkt ook dat het ecosysteem van de Onlanden robuust en veerkrachtig is. Verder omvat het voornemen onder andere het treffen van enkele natuurmaatregelen, namelijk het plaggen, het dempen van bermsloten en de aanleg van vluchtheuvels. Hiermee wordt de waarde van het NNN-gebied vergroot.

Zoals reeds toegelicht het plangebied een groot gebied en zijn de ingrepen in het NNN-gebied in verhouding klein. Daardoor is aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden als gevolg van de realisatiefase uit te sluiten.

Daarentegen kan de toepassing van een Slenk ter hoogte van Eelderdiep midden en het opzetten van een extra peilverhoging ter hoogte van de Weeringsbroeken ook zorgen voor een positieve impuls aan de flora en fauna in het NNN-gebied.

In de gebruiksfase vinden geen activiteiten in het gebied plaats die anders zijn dan de activiteiten die plaatsvonden voor vaststelling van dit projectbesluit. Dat betekent dat in de gebruiksfase, het gebied zich kan herstellen van de ingrepen als gevolg van de realisatiefase en daarna functioneert zoals het voor vaststelling van het projectbesluit functioneerde. Daarmee is aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden in de gebruiksfase uit te sluiten.

Onderbouwing belang optimalisatie De Onlanden

Zoals toegelicht in paragraaf moet een aantasting van NNN-gebieden in beginsel voorkomen worden. Dat geldt ook voor De Onlanden. Evenwel leidt het voornemen tot de bovengenoemde beperkte aantasting van het NNN. In dit geval is die aantasting niet te voorkomen en kan deze op grond van de omgevingsverordening van Drenthe toegestaan worden als sprake is van een groot maatschappelijk belang, er geen reële andere mogelijkheden zijn en de negatieve effecten waar mogelijk worden beperkt en de overblijvende effecten worden gecompenseerd (artikel 3.31).

Maatschappelijk belang

Het maatschappelijk belang van het voornemen wordt gevonden in het bergen van extra water. Dit is nodig om wateroverlast in de omgeving van De Onlanden te voorkomen. Als gevolg van de verdergaande klimaatverandering neemt het risico op deze wateroverlast de komende jaren toe. Te weinig waterbergingscapaciteit kan delen van de noordelijke provincies blootstellen aan maatschappelijk onaanvaardbare overstromingsrisico's en daarmee de openbare veiligheid in het geding brengen.

Alternatieven

In het MER is een aantal alternatieven voor de optimalisatie van de waterberging in De Onlanden onderling vergeleken. Het voornemen, waar dit projectbesluit op ziet, en dat in het MER als voorkeursvariant uit de bus kwam, is voor wat betreft de natuuraspecten het beste alternatief. Voor zover binnen dit voornemen alternatieve oplossingen mogelijk zijn, is daarvoor al gekozen. Zo worden de werkzaamheden zo veel als mogelijk buiten het broedseizoen uitgevoerd en is met de locatie van de natuurontwikkelingsmaatregelen zo veel mogelijk rekening gehouden met de wezenlijke kenmerken en waarden van het gebied. De locatie van De Onlanden wordt bepaald door het aanwezige waterbergingsgebied. Dat betekent dat er geen locatiealternatief is. Er is geen optimalisatie van de waterberging denkbaar waarin er geen werkzaamheden met negatieve effecten op het NNN-gebied uitgevoerd kunnen worden. Werkzaamheden zijn en blijven nodig om de waterbergingscapaciteit te verhogen.

Beperking negatieve effecten en compensatie

In het kader van gebiedsbescherming worden voornoemde maatregelen (het uitvoeren van werkzaamheden buiten het broedseizoen en de natuurontwikkelingsmaatregelen afstemmen op wezenlijke kenmerken en waarden) genomen om de natuurwaarden te versterken. Van aanvullende mitigerende of compenserende maatregelen is geen sprake.

Houtopstanden

Indien er in het kader van de optimalisatie van de waterberging houtopstanden worden geveld, waarbij het niet gaat om wegbeplantingen en beplantingen langs waterwegen bestaande uit populieren of wilgen, dan moet dit ten minste vier weken maar niet eerder dan een jaar voor het begin ervan worden gemeld (artikel 11.126 Bal). Ook geldt een plicht tot herbeplanting (artikel 11.129 Bal). Als hier sprake van is, wordt hieraan invulling gegeven.

Soortenbescherming

Voor soortenbescherming is, aanvullend op eerder beschikbare informatie, door Koolstra advies in verschillende seizoenen een gebiedsbezoek gebracht om een indruk te krijgen van de verschillende ecosystemen en het ecologisch functioneren van het gebied. Daarnaast is nader onderzoek uitgevoerd naar het voorkomen van de waterspitsmuis op de locaties waar de stuwen worden gebouwd of aangepast en naar het voorkomen van de zeggekorfslak in Groot Waal. Het Activiteitenplan (Koolstra advies, 2024) doet hiervan verslag, en beschrijft daarnaast de mitigerende maatregelen die worden uitgevoerd. Op grond van het ecologisch onderzoek is in deze paragraaf onderbouwd waarom de vergunning voor de flora-en-fauna-activiteit verleend is. Het activiteitenplan is als bijlage 14 bij deze motivering gevoegd.

Binnen het plangebied komen diverse soorten voor. Het gaat om soorten die wettelijk beschermd zijn en/of opgenomen op de rode lijst. Deze soorten zijn onder te verdelen in vogels, amfibieën en reptielen, insecten en overige ongewervelden, vissen en vaatplanten. Paragraaf 4.4 van het Activiteitenplan, welke is toegevoegd als bijlage bij dit projectbesluit en deze motivering gaat hier dieper op in.

Er treden effecten op beschermde soorten en rodelijstsoorten op. Daarbij kan onderscheid worden gemaakt in effecten tijdens de aanleg en effecten door inundatie (bij inzet van de gestuurde waterberging). Hoofdstuk 6 van het activiteitenplan geeft een beschrijving van de effecten.

Effecten op beschermde soorten en rodelijstsoorten treden met name op in de aanlegfase als gevolg van het verhogen van de kades, de bouw en het aanpassen van de stuwen en de uitvoering van de natuurmaatregelen. Effecten treden op als gevolg van verstoring en doden en verwonden van dieren beschadigen van vegetaties. Omdat de werkzaamheden lokaal en kleinschalig zijn, zijn de effecten ook beperkt. Gezien de beperkte oppervlakte die met de werkzaamheden wordt geraakt is zeker dat geen aantasting van essentieel leefgebied op zal treden. De locaties van de werkzaamheden vormen ook geen leefgebied dat voor dier- of plantensoorten een bijzondere en/of essentiële functie vervult (tevens geborgd als voorwaarde in dit project). Overtredingen van verbodsbepalingen ten aanzien van beschermde soorten kunnen echter niet geheel worden uitgesloten.

Tijdens de uitvoering van de werkzaamheden wordt een aantal mitigerende maatregelen genomen, zoals beschreven in het projectbesluit onder de maateregelen en voorschriften met betrekking tot flora en fauna. Deze hebben zowel betrekking op de periode waarin de werkzaamheden worden uitgevoerd, als de wijze waarop werkzaamheden worden uitgevoerd.

De uitvoering van de werkzaamheden leidt – ondanks mitigerende maatregelen – tot overtreding van de verbodsbepalingen ten aanzien van een aantal beschermde soorten. Er is zodoende sprake van een flora- en fauna-activiteit zoals beschreven in paragraaf 5.1 . Deze zijn vanwege de beperkte aard van de werkzaamheden en de mitigerende maatregelen beperkt van aard. Het betreft de volgende overtredingen:

  • 1. wezel: doden, overtreding Bal, artikel 11.54, eerste lid, onder a;
  • 2. waterspitsmuis: doden, overtreding Bal, artikel 11.54, eerste lid, onder a;
  • 3. heikikker: verstoren en doden, overtreding Bal, artikel 11.46, lid 1, onder a (doden) en b (verstoren);
  • 4. grote modderkruiper: doden, overtreding Bal, artikel 11.54, eerste lid, onder a.

Op grond van bovengenoemde artikelen uit hoofdstuk 11 van het Bal is een omgevingsvergunning voor een flora- en fauna-activiteit nodig. Een vergunning voor een flora- en fauna activiteit kan alleen worden verleend als voldaan wordt aan de voorwaarden zoals (in dit geval) gesteld in artikel 8.74k en 8.74l van het Besluit kwaliteit leefomgeving. Samengevat zijn de voorwaarden dat er (1) geen andere bevredigende oplossing mag zijn, (2) dat een bij wet bepaald belang wordt gediend en (3) dat gevolgen voor de staat van instandhouding uitgesloten zijn. Hieronder wordt per voorwaarde hierop ingegaan.

Alternatieve oplossing

In het MER is een aantal alternatieven voor de optimalisatie van de waterberging in De Onlanden onderling vergeleken. Het voornemen, waar dit projectbesluit op ziet, en dat in het MER als voorkeursvariant uit de bus kwam, is voor wat betreft de natuuraspecten het beste alternatief. Voor zover binnen dit voornemen alternatieve oplossingen mogelijk zijn, is daarvoor al gekozen. Zo worden de werkzaamheden zo veel als mogelijk buiten het broedseizoen uitgevoerd en is met de locatie van de natuurontwikkelingsmaatregelen zo veel mogelijk rekening gehouden met de in het gebied aanwezige soorten. Omdat de optimalisatie van de waterberging is gebonden aan het gebied waar de huidige waterberging al aanwezig is, is er evenmin een locatiealternatief. Er is geen optimalisatie van de waterberging denkbaar waarin er geen werkzaamheden met negatieve effecten op beschermde soorten uitgevoerd worden.

Belang

Het project dient meerdere belangen. In de eerste plaats gelden voor de uitvoering van de optimalisatie de belangen “volksgezondheid en openbare veiligheid” en “voorkomen van belangrijke schade aan gewassen, vee, bossen, visserij of wateren” (Bkl 8.74k, eerste lid, onder b en Bkl 8.74l, eerste lid, onder b). Het primaire doel voor de te treffen maatregelen in de Onlanden is namelijk de bijdrage aan de regionale waterveiligheidsopgave. Tijdens extreme hoogwatergebeurtenissen, met en geschatte herhalingstijd van eens in de honderd jaar (T=100), moeten de maatregelen voldoende bij kunnen dragen aan de noodzakelijke waterstandsdaling op het boezemwatersysteem. Deze waterstandsdaling bedraagt 15 cm ter hoogte van het Westerkwartier. In het zuidelijk Westerkwartier betreft het Maatgevend Hoogwater (MHW) -0,35 m NAP. De relevante veiligheidsnormen zijn in 2005 door de provincie Groningen vastgesteld, met daaraan gekoppeld 2025 als zichtjaar om alle maatregelen uit de Maatregelenstudie Droge Voeten 2050 gerealiseerd te hebben. Op basis van deze uitgangspunten is bestuurlijk afgesproken en met oog op de hoogwaterveiligheid noodzakelijk dat de extra waterberging in de Onlanden in 2025 in gebruik moet worden genomen als onderdeel van het totale Droge-Voetenmaatregelenpakket.

Voor de uitvoering van de natuurmaatregelen geldt het belang “bescherming flora en fauna' (Bkl 8.74k, eerste lid, onder b en Bkl 8.74l, eerste lid, onder b). De maatregelen dragen namelijk bij aan de instandhouding en de ontwikkeling van de populaties van dier- en plantensoorten in het gebied en aan het behalen van de doelstellingen voor het Natuurnetwerk Nederland.

Gunstige staat van instandhouding

De overtreding waarvoor de vergunning wordt aangevraagd, namelijk het ondanks het zorgvuldig nemen van mitigerende maatregelen toch onbedoeld doden van individuen van de wezel, waterspitsmuis, heikikker en grote modderkruiper, zal slechts incidenteel voorkomen. Het (beperkt) verstoren van de heikikker is noodzakelijk om het doden van deze soort zo veel mogelijk te beperken. De werkzaamheden vinden in een klein deel van het leefgebied van deze soorten plaats. Daardoor wordt slechts een klein deel van de populatie geraakt. Aangezien de soorten waarvoor de vergunning wordt aangevraagd een ruime verspreiding hebben in het plangebied kan deze beperkte aantasting geen afbreuk doen aan het streven de populaties van de betrokken soort in hun natuurlijke verspreidingsgebied in een gunstige staat van instandhouding te laten voortbestaan. De verspreiding van de soorten waarvoor de vergunning wordt aangevraagd is te vinden in de afbeeldingen van bijlage 4 bij het Activiteitenplan. Daarin is voor de soorten wezel, waterspitsmuis en heikikker te zien dat de soort ruim verspreid in het plangebied voorkomt. Voor de grote modderkruiper zijn nauwelijks inventarisatiegegevens beschikbaar. De watergangen waarvan de uiteinden worden gedempt vormen voor de soort – in vergelijking met veel andere watergangen in het plangebied – een marginaal geschikt habitat. Het dempen van de uiteinden van deze sloten kan daarom geen gevolgen hebben voor de staat van instandhouding.

Op grond van bovenstaande wordt geconcludeerd dat voldaan wordt aan de voorwaarden voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor een flora- en fauna-activiteit en dat deze kan worden verleend.

Conclusie

Op het gebieden van soorten en gebiedsbescherming heeft het voornemen effecten. In de gebruiksfase is geen sprake van negatieve effecten op beschermde soorten en gebieden. Dat betekent dat er in de gebruiksfase sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Het voornemen is niet evident onuitvoerbaar.

In de realisatiefase is er zowel op het gebied van gebiedsbescherming als op het gebied van soortenbescherming sprake van effecten die niet weggenomen kunnen worden. In die gevallen geldt dat de ingrepen noodzakelijk zijn als gevolg van het maatschappelijk belang in de vorm van het bieden van voldoende waterbergingscapaciteit. Er zijn ook geen alternatieven met minder negatieve effecten voorhanden. Het werken conform werkprotocol noodzaak is om negatieve effecten te voorkomen. In het regelingdeel van dit projectbesluit zijn in paragraaf 5.1 en paragraaf 6.8.1 voorwaarden en voorschriften opgenomen die zorgen dat eventuele negatieve effecten tijdens de uitvoering van het voornemen weggenomen of zoveel mogelijk beperkt worden. Zo moet er voor uitvoering van de werkzaamheden een veldscan worden uitgevoerd en wordt er gewerkt volgens een ecologisch werkprotocol.

Op grond van uitzonderingen in de omgevingsverordening en het Besluit kwaliteit leefomgeving kunnen deze negatieve effecten toe worden gestaan (zie bovenstaande toelichtingen). Daarmee is er ook in de realisatiefase sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties omdat het natuurbelang zo goed mogelijk ingepast wordt in andere maatschappelijke belangen.

7.8 Bodemkwaliteit

Wettelijk kader

Het bodembeleid gaat over het voorkomen en wegnemen van bodemverontreiniging. Waar het bodembeleid eerder sterk gericht was op het saneren van bodemverontreiniging legt de Omgevingswet meer nadruk op het voorkomen van verontreinigingen en het beheren van bestaande verontreinigingen.

Bij wijzigingen van activiteiten geldt dat de bodem geschikt moet zijn voor het beoogde gebruik. Dit kan betekenen dat een onderzoek moet worden verricht naar de bodem- en grondwaterkwaliteit.

Daarnaast zijn er specifieke regels over bodem opgenomen in het Aanvullingsbesluit Bodem en de activiteiten zijn opgenomen in het Besluit activiteiten leefomgeving:

  • Regels over nazorg van de bodem na saneren op grond van het Besluit activiteiten leefomgeving, het omgevingsplan, een omgevingsvergunning of een maatwerkvoorschrift (artikel IIIa, paragraaf 2.3.6a.2).
  • Regels over graven in de bodem (paragraaf 3.2.21 en 3.2.22Bal).
  • Regels over het opslaan van grond of baggerspecie, en het toepassen van grond of baggerspecie (respectievelijk paragrafen 3.2.24, 3.2.25 en 3.2.26 Bal).
  • Regels over activiteiten op een locatie met historische bodemverontreiniging zonder onaanvaardbaar risico (paragraaf 2.3.6a.4).

Veiligheidsrisico's ten aanzien van ontplofbare oorlogsresten

Er heeft een bureaustudie OOO (ontplofbare oorlogsresten) plaatsgevonden. Hieruit is gebleken dat alle (graaf)werkzaamheden in de bodem plaatsvinden in onverdacht gebied.

Toetsing

Bij het optimaliseren van de waterberging verandert de functie van het plangebied niet. Het plangebied is en blijft in gebruik als waterberging. Een bodemonderzoek om te bezien of de bodem geschikt is voor de beoogde functie is dus niet nodig. Wel is in het kader van het MER nagegaan of binnen het plangebied sprake is van grote bodemverontreinigingen. Dat is niet het geval. Verder is bij de uit te voeren ingrepen overwegend sprake van een gesloten grondbalans.

Bij met name het plaggen moet veel grond worden ontgraven. Ondanks dat voor de ontgronding in De Onlanden een vrijstelling geldt (zie paragraaf 6.3.4 ) wordt toch getoetst aan de eisen die artikel 8.76 Bkl stelt. Een ontgrondingsactiviteit wordt getoetst aan artikel 1.3 van de Omgevingswet. Op grond van artikel 8.76 'beoordelingsregels ontgrondingsactiviteit' van het Besluit kwaliteit leefomgeving dient daarbij onder andere te worden gekeken naar de gevolgen voor de watersystemen, waarbij aan het volgende dient te worden voldaan:

  • 1. De ontgronding veilig en stabiel is tijdens de uitvoeren én na afloop
  • 2. Het gebied na afloop van het ontgronden goed is ingericht en beheerd wordt
  • 3. De inrichting van de locatie aansluit bij de functie die daarvoor geldt.

Dit projectbesluit geldt als omgevingsvergunning voor onder andere de ontgrondingsactiviteit en maakt zodoende ontgrondingsactiviteiten direct mogelijk. Op grond van artikel 8.5 van de omgevingsverordening van de provincie Drenthe is het mogelijk voor het waterschap om advies uit te brengen over het verlenen of wijzigen van deze vergunningen.

Wanneer de omgevingsvergunning voor een ontgrondingsactiviteit verleend wordt, is opgenomen in artikel 8.76 Bkl. Een eerste voorwaarde is dat de ontgrondingsactiviteit verenigbaar is met de doelen van de Omgevingswet. In dit hoofdstuk 7 wordt gemotiveerd hoe de balans tussen het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving in het geval van de optimalisatie gevonden is. Daarbij hoort ook dat de ontgronding verenigbaar is met de doelen van die wet. Over die verenigbaarheid wordt opgemerkt dat het optimaliseren van de waterberging ervoor zorgt dat omwonenden in tijden van extreme weersomstandigheden droge voeten blijven houden. Daarmee draagt het project bij aan een veilige fysieke leefomgeving. Verder wordt bij de optimalisatie rekening gehouden met bestaande natuurwaarden (zie paragraaf 7.7 van deze motivering) en zijn de effecten van de ontgronding voor watersystemen in beeld gebracht (zie paragraaf 7.6 van deze motivering). Over de effecten op het watersysteem wordt opgemerkt dat de ontgronding nodig is om de waterbergingscapaciteit van en natuurfunctie van De Onlanden te vergroten. De locaties waar ontgrond wordt, zijn zo gekozen dat negatieve effecten op het watersysteem achterwege blijven. Verder sluit de inrichting van de locatie aan bij de waterbergende functie die in het omgevingsplan is toegedeeld. Daar waar die locatie/aanduiding ontbreekt, maakt het projectbesluit het gebruik van gronden aldaar als waterbergingsgebied mogelijk. Een onderbouwing hiervan is te vinden in paragraaf 6.7 van deze motivering. Zodoende wordt ook voldaan aan de beoordelingsregel in het tweede lid, onder c. In relatie tot de toetsing aan de aspecten zoals benoemd in het Besluit kwaliteit leefomgeving dient ook te worden gekeken naar veiligheid en stabiliteit van de omgeving na ontgrondingen, de inrichting van het te ontgronden gebied en het doel/de functie van het gebied (artikel 8.76, lid 2 Bkl). De ontgrondingenactiviteit is gerelateerd aan wateraspecten en waterveiligheid, zoals getoetst in paragraaf 7.6 . Uit die paragraaf blijkt dat de ontgronding geen negatieve gevolgen heeft voor de veiligheid en stabiliteit van waterkeringen. Daarbij wordt opgemerkt dat de meeste ontgrondingen niet in de buurt van waterkeringen uitgevoerd worden waardoor er sowieso geen negatieve stabiliteitseffecten te verwachten zijn. Na optimalisatie blijft De Onlanden fungeren als waterbergings- en natuurgebied. De functie van het gebied wordt niet gewijzigd. De inrichting van het gebied wordt op onderdelen gewijzigd om natuurwaarden verder te versterken, zie paragraaf 7.6 . Het beheer van het gebied blijft gericht op het in stand houden van de waterbergings- en natuurfunctie. Het beheer van het gebied wijzigt niet wezenlijk door de optimalisatie. Beheer van het gebied is verzekerd door de uitvoering van beheertaken door het Waterschap Noorderzijlvest en terreinbeherende organisaties. Al met al leidt de ontgronding in de permanente situatie (gebruiksfase) dus niet tot een wezenlijk ander gebied dan wat reeds acceptabel gevonden is en vast is gelegd in bijvoorbeeld de omgevingsplannen van de gemeenten Noordenveld en Tynaarlo. Gelet op het voorgaande, wordt de omgevingsvergunning voor de activiteit verleend.

In het kader van de optimalisatie wordt er gegraven in de bodem, wordt er grond of baggerspecie opgeslagen en grond of baggerspecie toegepast. Voor deze milieubelastende activiteiten bevat het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) regels die van belang zijn bij de uitvoering ervan. Voor graven in de bodem geldt een informatieplicht of meldplicht (paragraaf 3.2.21 of 3.2.22 Bal, welke verwijzen naar respectievelijk paragraaf 4.119 of 4.120 Bal). Voor het opslaan van grond geldt een meldplicht of vergunningplicht (paragraaf 3.2.24 Bal). Voor het toepassen van grond of baggerspecie geldt een meldplicht én informatieplicht voorafgaand aan het begin van de activiteit en een informatieplicht tijdens en na afloop van de activiteit. Voor het eventuele toepassen van bouwstoffen geldt een informatieplicht. Voor alle hiervoor genoemde milieubelastende activiteiten bevat het Bal diverse regels die samenhangen met de informatie- en meldplichten. De aannemer die de ingrepen van de optimalisatie gaat uitvoeren, zal het bevoegd gezag op grond van de informatie- en meldplicht voorafgaand aan de uitvoering van de werkzaamheden tijdig op de hoogte stellen en dan de nodige gegevens en bescheiden indienen.

Conclusie

Aangezien er geen sprake is van functiewijziging van het gebied, er geen sprake is van grote bodemverontreinigingen en de ontgrondingsactiviteit uitgevoerd kan worden omdat deze past in het beoordelingskader van artikel 8.76 Bkl, is er sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Geconcludeerd wordt dat ten aanzien van het aspect bodem de uitvoering van het project niet evident onuitvoerbaar is.

7.9 Overige aspecten

7.9.1 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader

De hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen staan beschreven in de instructieregels opgenomen in het Bkl. Ter bescherming van de gezondheid zijn voor het aspect luchtkwaliteit instructieregels opgenomen in paragraaf 5.1.4.1 Bkl. Volgens deze regels gelden zogeheten omgevingswaarden voor onder andere de in de buitenlucht voorkomende stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10).

Een activiteit is toelaatbaar als aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • 1. Er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • 2. Het project leidt per saldo niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • 3. Het project draagt niet in betekende mate bij aan de luchtverontreiniging.

Mede door het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) is in de afgelopen jaren in Nederland de luchtkwaliteit aanzienlijk verbeterd. Vanwege deze verbetering is het NSL na de inwerkingtreding van de Omgevingswet komen te vervallen.

De beoordeling van de luchtkwaliteit vindt niet overal plaats. Voor een activiteit die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdraagt aan de luchtverontreiniging, is geen toetsing aan de rijksomgevingswaarden voor stikstofdioxide en fijnstof nodig. Uit de artikelen 5.53 en 5.54 Bkl volgt dat een project 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtkwaliteit als de toename van de concentratie NO2 en PM10 niet hoger is dan 1,2 ug/m3. Dat is 3% van de omgevingswaarde voor de jaargemiddelde concentraties. Er zijn twee mogelijkheden om aannemelijk te maken dat een project binnen de NIBM-grens blijft:

  • 1. Motiveren dat het project binnen de getalsmatige grenzen van een aangewezen categorie blijft. Onder deze 'standaardgevallen NIBM' vallen kantoren, woonwijken en het telen van gewassen. Dit moet wel onder een bepaalde omvang blijven conform artikel 5.54 Bkl. Valt een project binnen de genoemde categorie, maar niet binnen de gestelde grenzen? Het is dan mogelijk om alsnog via detailberekeningen aannemelijk te maken dat de 3%-grens niet wordt overschreden.
  • 2. Op een andere manier aannemelijk maken dat een project de 3%-grens niet overschrijdt. Soms kan een kwalitatieve berekening met behulp van de NIBM-tool voldoende zijn. Het kan ook zijn dat detailberekeningen als aanvulling op de NIBM-tool nodig zijn.

Aandachtsgebieden

Aandachtsgebieden zijn locaties met hogere concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10). De aandachtsgebieden staan in artikel 5.51, lid 2 Bkl. Gemeenten die onder agglomeraties vallen staan in artikel 2.38 Omgevingsregeling. In enkele situaties moet de luchtkwaliteit altijd worden beoordeeld:

  • bij een omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit;
  • bij de aanleg van een tunnel langer dan 100 meter of als een tunnel gewijzigd wordt en daarbij minimaal 100 meter toeneemt;
  • bij de aanleg van een autoweg of autosnelweg.

Toetsing

Het plangebied ligt niet in een aandachtsgebied voor luchtkwaliteit zoals bedoeld in het Bkl. Dat houdt in dat het voornemen niet leidt tot het verhogen van de concentraties NO2 en PM10 in reeds sterke belaste gebieden. Daarnaast leidt het voornemen niet tot de aanleg/wijziging van wegen, spoorwegen of vaarwegen of tot activiteiten die een structurele toename van de verkeersintensiteit op die infrastructuur veroorzaken. Daarnaast maakt dit projectbesluit maar één activiteit mogelijk waar het Besluit activiteiten leefomgeving regels over luchtverontreiniging over stelt: de opslag van stuifgevoelige goederen in de vorm van grond. Deze luchtverontreiniging wordt voorkomen door opslag, overslag en transport van dergelijke goederen conform de regels van het Besluit activiteiten leefomgeving uit te voeren.

Conclusie

Het voorgaande maakt duidelijk dat er op het gebied van luchtkwaliteit sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Tevens leidt het aspect luchtkwaliteit niet tot een evident onuitvoerbaar voornemen.

7.9.2 Geluid

Wettelijk kader

Geluid door (spoor)wegen en industrieterreinen is genormeerd in het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl). Ook zijn in het Bkl regels over het geluid van activiteiten buiten industrieterreinen en regels voor windturbines, windparken, buitenschietbanen en militaire springterreinen op een industrieterrein opgenomen. Het besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) bevat regels over de geluidwering van gebouwen en over het geluid van bouwactiviteiten.

Dit projectbesluit voorziet niet in de bouw van geluidgevoelige gebouwen. Wel voorziet het projectbesluit in bouw- en sloopactiviteiten die geluid kunnen veroorzaken. Artikel 7.17 van het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) stelt regels aan de geluidbelasting van dergelijke activiteiten en de duur van deze geluidbelasting. Dit artikel introduceert normen voor de geluidbelasting met daaraan gekoppeld een maximale blootstellingsduur. Hoe hoger de geluidbelasting, hoe lager de blootstellingsduur. Een geluidbelasting van 80 dB(A) als gevolg van werkzaamheden mag zich bijvoorbeeld niet voordoen. Een geluidbelasting van 60 dB(A) of minder als gevolg van werkzaamheden mag zich onbeperkt voordoen. Voor tussenliggende geluidnormen gelden de geluidnormen uit de navolgende tabel.

Tabel 7-6 Toetsingskader artikel 7.17 Besluit bouwwerken leefomgeving

Dagwaarde   =60 dB(A)   >60 dB(A)   >65 dB(A)   >70 dB(A)   >75 dB(A)   >80 dB(A)  
Maximale blootstellingsduur op de gevel van een woonfunctie, bijeenkomstfunctie voor kinderopvang, gezondheidszorgfunctie of onderwijsfunctie, of op de grens van een geluidgevoelig terrein   Onbeperkt   50 dagen   30 dagen   15 dagen   5 dagen   0 dagen  

De provincie kan in haar omgevingsverordening stiltegebieden, en de omgeving daarvan, beschermen tegen te veel geluidbelasting. In aanvulling daarop kan de provincie geluidbelasting reguleren als er sprake is van provinciale belangen en dit nodig is voor een doelmatige en doeltreffende uitoefening van taken en bevoegdheden.

Toetsing

Geluid tijdens uitvoering

De werkzaamheden die tijdens de realisatie van het voornemen nodig zijn vinden hoofdzakelijk plaats op locaties die meer dan 200 meter van de geluidgevoelige gebouwen als bedoeld in artikel 7.17 Bbl verwijderd zijn. Dat betekent dat geluidhinder als gevolg van deze werkzaamheden niet te verwachten is. De afstand tussen de locatie waarop geluid gemaakt wordt en de geluidgevoelige gebouwen is dermate groot dat de maximale geluidwaarden en blootstellingsduur uit artikel 7.17 van het Bbl niet overschreden worden. In een aantal gevallen liggen geluidgevoelige gebouwen op een kleinere afstand dan 200 meter van de locaties van de werkzaamheden, maar in die gevallen is de afstand alsnog meer dan 50 meter. Gelet op deze afstanden is geluidhinder als gevolg van de werkzaamheden niet te verwachten. Artikel 7.17 van het Bbl blijft onverkort van toepassing op de uitvoering van werkzaamheden in De Onlanden en dat betekent dat de normen uit dat artikel niet overschreden mogen worden.

In de situatie na uitvoering van de werkzaamheden is er sprake van een geoptimaliseerd waterbergingsgebied en in die situatie is de geluidbelasting niet anders dan bij het gebruik van De Onlanden als waterbergingsgebied voordat dit projectbesluit vastgesteld werd.

Stiltegebied

Voor het stiltegebied dat in paragraaf 6.4.1 van deze motivering beschreven is, geldt dat het rijden met motorvoertuigen buiten wegen of terreinen die voor bestemmingsverkeer opengesteld zijn (benodigd voor de uitvoering van werkzaamheden) om een omgevingsvergunning kan vragen. Indien nodig zal deze vergunning op termijn voor een dergelijke activiteit aangevraagd worden. Een dergelijke omgevingsvergunning kan verleend worden (artikel 3.1, sub b POV) omdat hij alleen vereist is voor de tijdelijke inzet van materieel die voornamelijk in de dagperiode plaatsvindt. Daar komt bij dat het stiltegebied dermate groot is dat de werkzaamheden niet leiden tot de aantasting van de rust in het gehele stiltegebied.

Als voorwaarde wordt voor de uitvoering van dit projectbesluit gesteld dat bij de daadwerkelijke uitvoering, dus het uitvoeren van de ingrepen, sowieso rekening gehouden wordt met de aanwezige stilte. Dat betekent dat werkzaamheden zo uitgevoerd moeten worden dat zij (waar mogelijk) passen in de regels die de omgevingsverordening aan activiteiten in stiltegebieden stelt.

Uitvoering van werkzaamheden in het stiltegebied is noodzakelijk vanwege het maatschappelijk belang van het voorzien in voldoende waterberging. Na uitvoering van de werkzaamheden vinden er geen werkzaamheden in het stiltegebied meer plaats die de rust kunnen verstoren en heeft De Onlanden het rustige karakter weer terug. Werkzaamheden worden altijd zo uitgevoerd dat het effect op het stiltegebied zo klein mogelijk is.

Conclusie

Gelet op het voorgaande is er sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties en een voornemen dat niet evident onuitvoerbaar is.

7.10 Behouden van de staat en werking van infrastructuur of voorzieninen voor nadelige gevolgen van activiteiten

7.10.1 Verkeer, bereikbaarheid

Wettelijk kader

Bij het aspect verkeer en parkeren worden veelal de effecten van een ontwikkeling op het wegennet en op parkeren getoetst. Voor het eerste wordt allereerst de verkeersaantrekkende werking van een ontwikkeling bepaald. Bij het maken van een inschatting van de verkeersaantrekkende werking en parkeerbehoefte van een ontwikkeling kan gebruik worden gemaakt van de kencijfers uit de publicatie 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' van het CROW. Voor parkeren wordt veelal getoetst aan het geldende gemeentelijke parkeerbeleid. Het aspect parkeren speelt geen rol omdat parkeerplaatsen ten behoeve van bezoekers behouden blijven en dit projectbesluit verder geen publieksaantrekkende voorzieningen mogelijk maakt.

Bij sommige ontwikkelingen, zoals de optimalisatie van de Onlanden, speelt de bereikbaarheid en begaanbaarheid van wegen een rol. Onder wegen worden in dit geval ook wegen/paden ten behoeve van fietsroutes door het gebied verstaan. De wegbeheerder heeft de taken om op grond van de Wegenverkeerswet 1994 zorg te dragen voor de verkeersveiligheid en op basis van de Wegenwet om toe te zien dat een openbare weg in goede staat verkeert. Bij het nemen van verkeersbesluiten wordt rekening gehouden met de bereikbaarheid van voorzieningen in De Onlanden en het zo toegankelijk mogelijk houden van het gebied.

Toetsing

Aanlegfase

In de aanlegfase is het aannemelijk dat er bouwverkeer van wegen gebruik moet maken. Om de verkeersafhandeling en de verkeersveiligheid te waarborgen zal er eventueel een verkeersbesluit genomen moeten worden om wegen af te sluiten. De eventueel benodigde verkeersbesluiten worden buiten dit projectbesluit geregeld omdat nog niet precies bekend is wanneer de besluiten nodig zijn (hangt af van het moment dat werkzaamheden uitgevoerd kunnen worden, wat gelet op de grootte van het gebied per locatie kan verschillen) en op welke wegen zij betrekking hebben (hangt af van de gewenste routes voor aan- en afvoer van materiaal en materieel).

Gebruiksfase

De inzet van de extra waterberging heeft effect op de infrastructuur en routes (auto, fiets en wandelen), wegen kunnen namelijk onder water komen te staan. Routes worden niet definitief gewijzigd, maar kunnen wel tijdelijk moeten veranderen. Naar de effecten is onderzoek gedaan in het kader van het MER. Uit het MER en het onderliggend onderzoek blijkt dat de effecten op de begaanbaarheid van wegen zowel in plaats als tijd marginaal te noemen zijn, en wordt het effect op de bereikbaarheid van bestemmingen als verwaarloosbaar ingeschat. Het aspect is voor het voornemen daarom als neutraal beoordeeld.

Uit het oogpunt van het borgen van de veiligheid en het behoud van wegen zullen de wegen wel worden afgesloten, bij de inzet van de extra waterberging. Oost-west en noord-zuid routes door De Onlanden zijn minder bruikbaar, waardoor gebruik gemaakt moet worden van de wegen om het plangebied heen. Via die routes blijven bestemmingen buiten De Onlanden goed bereikbaar. Binnen De Onlanden zullen locaties minder goed bereikbaar zijn tijdens inundatie. Fietsverbindingen, zoals de Drentsedijk, zijn tijdelijk (enkele dagen) minder bruikbaar door afsluiting. De maximale bergingscapaciteit wordt circa twee tot vier dagen gebruikt per keer dat de gestuurde berging wordt ingezet. De aanvullende knelpunten zijn daarmee ook tijdelijk van aard.

De verantwoordelijkheid voor het afsluiten van wegen (communicatie over de afsluiting, de afsluiting zelf, controle en handhaving) alsmede controle en eventueel herstel van wegen na een hoogwatersituatie worden door het waterschap en andere betrokken partijen uitgewerkt in een op te stellen protocol. In dit protocol wordt ook aandacht besteed aan (de verdeling van) verantwoordelijkheden bij gedeeltelijke benutting van de waterberging waarbij een deel van de infrastructuur niet meer bruikbaar is. De afsluiting wordt niet geregeld via dit projectbesluit omdat de momenten van inzet van de waterberging niet bekend zijn, maar is onderdeel van het inzetprotocol van het waterschap en de communicatie daarbij. Het inzetprotocol maakt integraal onderdeel uit van het calamiteitenplan bij Waterschap Noorderzijlvest.

Conclusie

Gelet op het voorgaande is er sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties en een voornemen dat niet evident onuitvoerbaar is.

7.10.2 Kabels en leidingen

Bij kabels en leidingen moet worden getoetst of er in of rondom het plangebied van een ontwikkeling planologisch relevante kabels en leidingen aanwezig zijn. De hiernavolgende leidingen zijn planologisch relevant:

  • a. hoogspanningsverbindingen van 50 kV en hoger (artikel 22a Elektriciteitswet 1998);
  • b. buisleidingen voor transport van aardgas met een uitwendige diameter van meer dan 50 mm en een druk van meer dan 16 bar (art. 5.18 Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) en art. 5.135 Bkl, art. 3.101 Bal);
  • c. buisleidingen voor transport van aardolieproducten met een uitwendige diameter van meer dan 70 mm en een druk van meer dan 16 bar (art. 3.101 Bal);
  • d. buisleidingen als bedoeld in art. 3.135 Bkl;
  • e. buisleidingen voor transport van andere stoffen dan aardgas of andere gevaarlijke stoffen, die risico's met zich meebrengen voor mens en/of leefomgeving wanneer deze leidingen beschadigd raken (art. 3.101 Bal).

Wanneer een leiding moet worden verplaatst, begint het proces met het indienen van een verzoek tot aanpassing bij de netbeheerder. De netbeheerder stelt vervolgens een verleggingsplan op, maar dit kan enige tijd duren, afhankelijk van het type leiding. In ieder geval is daarvoor een KLIC-melding noodzakelijk. Als onderdeel van de voorbereiding van het projectbesluit, indien het verleggen van kabels en leidingen noodzakelijk is, moet overleg plaatsvinden met de eigenaren van de betrokken kabels en leidingen. Het communicatietraject kan dan op meerdere manieren worden beschreven.

Waterschap Noorderzijlvest heeft een uitvoeringsprotocol kabels en leidingen opgesteld (maart 2024). Hierin zijn afspraken opgenomen over de manier waarop partijen in het verleggingsproces met elkaar om willen gaan. Concreet wordt in het uitvoeringsprotocol onder andere het proces vastgelegd hoe te werk wordt gegaan in het geval dat er (mogelijk) sprake is van het verleggen van kabels en leidingen. Als sprake is van verlegging wordt een projectovereenkomst opgesteld, waarin afspraken staan over het definitief ontwerp van de verlegging, planning, begroting en schadevergoeding. Wanneer het waterschap en de netbeheerder het uitvoeringsprotocol ondertekenen, zijn zij gehouden aan het nakomen van de afspraken uit het uitvoeringsprotocol.

Voor de gasleidingen in De Onlanden geldt dat de voorschriften bij dit projectbesluit borgen dat berekeningen van de bovenbelasting uitgevoerd worden en Gasunie deze berekeningen kan beoordelen om de effecten ervan op de leidingen te bepalen. Tevens borgen de voorschriften dat er indien nodig een lichter ophoogmateriaal of overkluizing toegepast moeten worden als er zonder dergelijke maatregelen ontoelaatbare spanningen in de leiding ontstaan. De voorschriften bepalen ook dat de assets van Gasunie in De Onlanden bereikbaar moeten blijven bij de maximale waterstand in het gebied.

De voorschriften uit het regelingdeel zijn aan Gasunie voorgelegd en Gasunie is met de voorschriften en voorgestelde wijzigingen akkoord gegaan.

Voor de hoogspanningsverbinding in De Onlanden geldt dat afstemming met TenneT plaats heeft gevonden over de wijze waarop het projectbesluit met die verbinding omgaat en de voorschriften die in het regelingdeel gesteld zijn om het functioneren van de verbinding te borgen.

Toetsing

In het plangebied zijn hoogspannings- en gasleidingen aanwezig. Deze leidingen zijn planologisch relevant omdat het hoogspanningsverbindingen met een voltage van meer dan 50 kV zijn of omdat het de buisleidingen voor aardgastransport als bedoeld in het Bkl zijn. De functionaliteit van deze leidingen blijft gewaarborgd. Beide type leidingen worden op hun bestaande locatie gehandhaafd. Van verplaatsing is daarom geen sprake.

De toegang tot de leidingen blijft behouden door wegen die toegang geven tot de locatie van de leidingen op te hogen. In aanvulling op het voorgaande geldt dat voor de gasleidingen indien nodig maatregelen worden getroffen om de extra druk op deze leidingen als gevolg van kadeophogingen te beperken.

De omgevingsvergunningen die nodig zijn voor activiteiten met effecten op hoogspanningsverbindingen en gasleidingen zijn steeds omgevingsvergunningen voor een omgevingsplanactiviteit voor het verrichten van werken en werkzaamheden als bedoeld onder a in paragraaf 5.1.

Hoogspanningsverbinding

Voor de hoogspanningsverbinding geldt dat deze door het deel van De Onlanden loopt dat op het grondgebied van de gemeente Noordenveld ligt. Deze hoogspanningsverbinding wordt beschermd door artikel 35 van het bestemmingsplan 'Buitengebied Noordenveld – veegplan' (thans onderdeel van het tijdelijk deel van het omgevingsplan van de gemeente Noordenveld. Op grond van artikel 35.2.1, sub a van dat bestemmingsplan mogen er geen gebouwen worden gebouwd in de belemmeringenstrook (25 meter aan weerszijden van het hart van de verbinding, tevens de grens van de dubbelbestemming 'Leiding – Hoogspanningsverbinding') geen gebouwen worden gebouwd. Het bouwen van bouwwerken is alleen toegestaan ten behoeve van de leiding (artikel 35.2.2) of wanneer er sprake is van vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken (artikel 35.2.1, sub b). Dit projectbesluit voorziet niet in de bouw van nieuwe gebouwen of bouwwerken binnen de belemmeringenstrook. Daarmee werpen artikelen 35.2.1 en 35.2.2 geen belemmeringen voor het voornemen op.

Het voornemen voorziet wel in werkzaamheden die in de belemmeringenstrook uitgevoerd worden omdat er ophogingen van dijken/kades die in de belemmeringenstrook liggen voorzien zijn. Het ophogen van gronden die in de belemmeringenstrook liggen vereist een omgevingsvergunning op grond van artikel 35.4.1, lid 3 van het bestemmingsplan 'Buitengebied Noordenveld – veegplan'. Een dergelijke vergunning kan op grond van artikel 35.4.3 van dat bestemmingsplan verleend worden als het leidingbelang er niet door geschaad worden. Voor te beslissen op de aanvraag van een omgevingsvergunning wordt schriftelijk advies ingewonnen bij de leidingbeheerder over de vraag of de activiteit het leidingbelang onevenredig schaadt en over de vraag welke voorwaarden aan de activiteit gesteld worden om eventuele schade te voorkomen (artikel 35.4.4). In dit geval is de vergunning verleend omdat werkzaamheden op afstand van hoogspanningsmasten uitgevoerd worden zodat geen schade aan die masten op kan treden. Tevens is de vergunning verleend omdat de werkzaamheden leiden tot beperkte ophogingen van het maaiveld (de maximale ophoging bedraagt 50 centimeter ten opzichte van de bovenzijde van een bestaande dijk of kade) zodat de hoogspanningskabels nog steeds onbereikbaar blijven voor mensen en dieren. Daardoor kunnen kabels ook niet in contact met de grond komen. De afstand tussen de kabels en de bovenkant van de opgehoogde dijk/kade is nog steeds dermate groot dat machines er veilig onder kunnen werken en het draai- en reikbereik van die machines niet beperkt wordt. Daarnaast worden de toegangswegen waar nodig opgehoogd om de bereikbaarheid van de hoogspanningsmasten te garanderen bij inzet van de waterberging.

Gasleiding - Noordenveld

In het buitengebied van de gemeente Noordenveld loopt door het waterbergingsgebied ook een gasleiding. Op gronden met de dubbelbestemming 'Leiding – Gas' zoals opgenomen in artikel 33 van het bestemmingsplan 'Buitengebied Noordenveld – veegplan (thans onderdeel van het tijdelijk deel van het omgevingsplan van de gemeente Noordenveld) geldt dat geen nieuwe gebouwen toegelaten zijn (artikel 33.2, sub a) en alleen bouwwerken toegelaten zijn ten behoeve van het leidingbelang (artikel 33.2, sub b). Als uitzondering op het voorgaande bepaalt artikel 33.2, sub c dat bouwen wel mag als er sprake is van vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken waarbij de diepte gelegen onder peil niet uitgebreid wordt. Met dit projectbesluit wordt niet voorzien in de bouw van gebouwen of bouwwerken ter plaatse van de dubbelbestemming 'Leiding – Gas'. Daarmee werpen voornoemde regels geen strijdigheid met de voorgenomen ontwikkeling op.

In delen van de dubbelbestemming 'Leiding – Gas' worden bestaande dijken/kades opgehoogd. Een dergelijke ophoging vereist op grond van artikel 33.4.1, lid 4 van voornoemd bestemmingsplan een omgevingsvergunning. Deze omgevingsvergunning kan worden verleend als de ophoging het leidingbelang niet schaadt (artikel 33.4.3) en nadat de leidingbeheerder advies heeft gegeven over de gevolgen van de activiteiten voor het leidingbelang en de wijze waarop schade (al dan niet na het stellen van voorschriften) voorkomen wordt (artikel 33.4.4). In dit geval is de omgevingsvergunning verleend omdat de ophoging beperkt is. Daarmee is de toename van het gewicht dat op de leiding drukt beperkt en wordt een te hoge bovendruk op de leiding voorkomen. Waar nodig wordt in het werk voorzien in overkluizingen van de leiding en/of het toepassen van lichter ophoogmaterial waarmee de bovendruk op de leiding verder beperkt wordt indien dit aan de orde is. Daarnaast worden de toegangswegen waar nodig opgehoogd om de bereikbaarheid van de gasleidingen en afsluiters te garanderen bij inzet van de waterberging. Het leidingbelang wordt derhalve niet geschaad.

Gasleiding – Tynaarlo

In het deel van De Onlanden dat onderdeel is van de gemeente Tynaarlo liggen ook gasleidingen. Deze gasleidingen worden beschermd door de dubbelbestemming 'Leiding – Gas' uit het bestemmingsplan 'Buitengebied Tynaarlo' (thans onderdeel van het tijdelijk deel van het omgevingsplan van de gemeente Tynaarlo). De dubbelbestemming 'Leiding – Gas' is als artikel 29 opgenomen in voornoemd bestemmingsplan. Artikel 29.2, sub a bepaalt dat er op gronden met deze dubbelbestemming alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een maximale hoogte van 3 meter gebouwd mogen worden. Andere bouwwerken zijn alleen toegestaan als er sprake is van vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, de diepte gelegen op of onder peil niet wordt uitgebreid en er gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering (artikel 29.2, sub b). In de gemeente Tynaarlo zijn geen bouwwerken ter plaatse van de dubbelbestemming 'Leiding – Gas' voorzien. Dat betekent dat de deze bouwregels geen belemmeringen opwerpen voor het voornemen.

In de gemeente Tynaarlo vindt wel ophoging van dijken/kades ter plaatse van de dubbelbestemming 'Leiding – Gas' plaats. Wederom worden de kades opgehoogd. Een dergelijk ophoging is strijdig met artikel 29.5, sub a, onder 4 van voornoemd bestemmingsplan. Een omgevingsvergunning voor een dergelijke activiteit kan worden verleend als de activiteit niet strijdig is met de veiligheid van de leiding en de bijbehorende belemmeringenstrook (artikel 29.5, sub c). In dit geval is de omgevingsvergunning verleend omdat de ophoging beperkt is. Daarmee is de toename van het gewicht dat op de leiding drukt beperkt en wordt een te hoge bovendruk op de leiding voorkomen. Waar nodig wordt in het werk voorzien in overkluizingen van de leiding en/of het toepassen van lichter ophoogmaterial waarmee de bovendruk op de leiding verder beperkt wordt indien dit aan de orde is. Daarnaast worden de toegangswegen waar nodig opgehoogd om de bereikbaarheid van de gasleidingen en afsluiters te garanderen bij inzet van de waterberging. Het leidingbelang wordt derhalve niet geschaad.

Conclusie

Met bovenstaande twee type maatregelen (ophogen wegen en waar nodig het verlichten van de bovendruk op gasleidingen) is er sprake van een voornemen dat leidt tot een evenwichtige toedeling van functies aan locaties en dat niet evident onuitvoerbaar is.

Verlegging van niet-planologische relevante kabels en leidingen vindt plaats op basis van het verleggingsprotocol van Waterschap Noorderzijlvest.

7.11 Overige zaken

7.11.1 Duurzaamheid

Wettelijk kader

De Omgevingswet en het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) stellen geen specifieke eisen aan duurzaamheid die in acht genomen moeten worden. Als er sprake is van eisen aan duurzaamheid of klimaatadaptatie vloeien die meestal voort uit gemeentelijk beleid. Wel stelt artikel 1.3 van de Omgevingswet dat de doelen van de wet gesteld zijn met het oog op duurzame ontwikkeling. Deze bepaling kan duurzaamheid een prominente positie in de planvorming geven.

Echter, het klimaat verandert: het wordt warmer er natter. Ook zijn er vaker lange periodes van droogte en neemt de kans op overstromingen toe. Inspelen op de gevolgen van klimaatverandering wordt klimaatadaptatie genoemd. Klimaatadaptatie is een opgave voor én door iedereen. De gevolgen van klimaatverandering zijn de 4 thema's: hitte, droogte, wateroverlast en overstromingen/waterveiligheid. Rijk, gemeenten, waterschappen, provincies en veiligheidsregio's zijn met dit onderwerp bezig met als doel in 2050 klaar te zijn voor extremere weersomstandigheden en de stijgende zeespiegel.

Klimaatverandering heeft grote impact op de bebouwde omgeving. Om schade en overlast door weersextremen te beperken, moet de manier waarop steden en gebieden worden gebouwd en ingericht worden aangepast.

Nationale klimaatadaptatiestrategie (NAS)

De nationale klimaatadaptatiestrategie is de overkoepelende Nederlandse strategie op het gebied van klimaatadaptatie. Deze strategie uit 2016 beschrijft de belangrijkste klimaatrisico's voor Nederland en zet de koers uit om deze risico's aan te pakken. Het programmateam NAS heeft deze koers vertaald naar plannen en acties in het uitvoeringsprogramma 2018 - 2019. Dit programma richt zich op sectoren, ketens, thema's en klimaatrisico's die niet in het Deltaprogramma en het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie voorkomen en vult een aantal thema's hieruit aan. Met het rapport 'Nationaal perspectief klimaatadaptatie' uit 2020 blikt het team terug op wat er tot dan toe bereikt is en biedt het perspectief voor de toekomst.

Toetsing

De optimalisatie van De Onlanden wordt uitgevoerd op een manier die in lijn is met landelijke, provinciale en gemeentelijke richtlijnen en regels op het gebied van duurzaamheid. Dat betekent dat gemeentelijk duurzaamheidsbeleid nageleefd wordt. Als dat beleid, al dan niet in aanvulling op landelijke of provinciale beleidsdocumenten of regels, bijvoorbeeld stelt dat vanuit duurzaamheidsoogpunt een bepaald materiaal (niet) toegepast moet worden, wordt deze eis nageleefd. Waar nodig zal het Waterschap Noorderzijlvest bij de uitvoering van de optimalisatie (door middel van contractuele afspraken) de partijen die de werkzaamheden uitvoeren duurzaamheidseisen opleggen.

Conclusie

In de planvormingsfase gelden er geen relevante duurzaamheidseisen voor de voorgenomen optimalisatie van De Onlanden. Op basis van het voorgaande wordt geborgd dat bij de uitvoering van het project duurzaamheidsmaatregelen uitgevoerd worden als dat nodig is. Daarmee is op het gebied van duurzaamheid sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

7.11.2 Bouwwerken

De welstandsaspecten van de bouwwerken in het buitengebied van de gemeente Noordenveld die door dit projectbesluit toegestaan worden zijn beschouwd in paragraaf 7.3.2 van deze motivering. De bouwactiviteiten die door dit projectbesluit toegestaan zijn omgevingsplanactiviteiten als bedoeld in paragraaf 5.1 onder b. In de gemeente Tynaarlo worden geen bouwwerken gebouwd zodat alleen getoetst hoeft te worden aan de regels over bouwwerken van de gemeente Noordenveld.

De regels over bouwwerken worden gegeven door het bestemmingsplan 'Buitengebied Noordenveld – veegplan' (thans onderdeel van het tijdelijk deel van het omgevingsplan van de gemeente Noordenveld. Op gronden waar dit bestemmingsplan van toepassing is worden twee stuwen gebouwd (aan de Matsloot, nabij de Hooiweg) en wordt één stuw (de doolhofstuw, nabij de Roderwolderdijk) aangepast.

Stuwen Matsloot

Op grond van het bestemmingsplan 'Buitengebied Nooordenveld – veegplan' gelden de regels uit de bestemming 'Natuur' en de onderstaande dubbelbestemmingen:

  • 1. 'Waarde – Archeologie 2'.
  • 2. 'Waarde – Natuur 3'.
  • 3. 'Waterstaat – Waterbergingsgebied'.

De stuwen aan de Matsloot worden klepstuwen met een totale breedte (haaks op de watergang gemeten) van 7 meter. De totale lengte van de stuw inclusief damwanden bedraagt 23,16 meter. De hoogte van de stuw bedraagt maximaal 20 cm, gerekend vanaf het aansluitend afgewerkte maaiveld van de Hooiweg. Het ontwerp van de stuwen is in hoofdstuk 4 van het regelingsdeel (het project in maatregelen) nader toegelicht. De stuwen worden verder voorzien van terreininrichting en afgesloten door een waterschapshek aan weerszijden van de stuw.

De stuw bestaat niet uit voor menselijke toegankelijke, overdekte ruimtes. Op grond van artikel 1.56 van voornoemd bestemmingsplan kan de stuw niet als gebouw aangemerkt worden. De stuw moet derhalve gezien worden als een bouwwerk zoals bedoeld in artikel 1.40 van het bestemmingsplan 'Buitengebied Noordenveld – veegplan'. Voor bouwwerken gelden in de bovengenoemde bestemming en dubbelbestemmingen de regels uit onderstaande tabel.

(Dubbel)bestemming   Artikel   Duiding  
'Natuur'   18.2.2, sub b   Maximale hoogte: 2 meter.
Hekwerken alleen toegelaten voor zover vergunningsvrij op grond van het voormalige Besluit omgevingsrecht.  
'Waarde – Archeologie 2'   38.2   Bouwen alleen toegestaan nadat archeologisch onderzoek overgelegd is en op grond daarvan een omgevingsvergunning verleend is.
De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als schade aan archeologische waarden door bouwactiviteiten voorkomen wordt of zoveel mogelijk beperkt wordt door het in acht nemen van voorschriften in de omgevingsvergunning.  
'Waarde – Natuur 3'   44.2   Uitsluitend bouwwerken zoals genoemd in dubbelbestemming 'Waterstaat – Waterberging' zijn toegelaten.  
'Waterstaat – Waterberging'   46.1


46.2.2  
Toegelaten zijn kades, gemalen, inlaten en overige kunstwerken ten behoeve van het inlaten, bergen en afvoeren van boezemwater.

Maximale bouwhoogte: 5 meter.  

Uit de voorgaande tabel blijkt dat de regels over bouwwerken in dit geval alleen eisen stellen aan de bouwhoogten van bouwwerken. Daarbij is relevant dat in de dubbelbestemming 'Waterstaat – Waterberging' (artikel 46.1) een voorrangsbepaling opgenomen is die stelt dat in het geval van strijdigheid tussen de dubbelbestemming 'Waterstaat – Waterberging' en andere (dubbel)bestemmingen de regels van de dubbelbestemming 'Waterstaat – Waterberging' voorgaan op de regels van andere bestemmingen. Dat betekent in dit geval dat een maximale bouwhoogte van 5 meter toegestaan is. De maximale hoogte van de stuw is in dit geval maximaal 20 centimeter boven maaiveld (peil als bedoeld in artikel 1.106 van het bestemmingsplan) zodat voldaan wordt aan de bepalingen over de bouwhoogte uit de dubbelbestemming 'Waterstaat – Waterberging' (en de bestemming 'Natuur'). Voor de dubbelbestemming 'Waarde – Natuur 3' geldt dat de stuw een kunstwerk is dat gebruikt wordt ten behoeve van het inlaten, bergen en afvoeren van boezemwater als bedoeld in de dubbelbestemming 'Waterstaat – Waterberging' en daarmee tevens is toegelaten door de dubbelbestemming 'Waarde – Natuur 3'. De regels van de dubbelbestemming 'Waarde – Natuur 3' werpen daarmee geen belemmering voor deze bouwactiviteit op. Voor de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 2' geldt dat op onderzoek naar archeologische waarde bepaalde hoe de stuwen aangelegd kunnen worden. Een omgevingsvergunning is in dit geval verleend op basis van onderzoek. Waar uit onderzoek blijft dat de ondergrond archeologische waarden bevat op locaties waar bodemingrepen noodzakelijk zijn worden bodemingrepen onder archeologische begeleiding en op basis van een archeologisch werkprotocol uitgevoerd. Eventuele vondsten worden ex situ veiliggesteld in het provinciaal depot en daar gedocumenteerd. Daarmee is er geen sprake van schade aan archeologische waarden. Daarmee is geborgd dat de bouw van de stuwen past in de regels van de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 2'.

Op grond van het Besluit omgevingsrecht zoals dat voor inwerkingtreding van de Omgevingswet gold mochten vergunningsvrije hekwerken die in het open veld staan (dus niet op een erf of terrein waarop een gebouw staat waar het hekwerk een functionele relatie mee heeft) niet hoger zijn dan 1 meter, gerekend vanaf het aansluitend afgewerkte terrein (Besluit omgevingsrecht, bijlage II, hoofdstuk II, artikel 2, lid 12 juncto bijlage II, hoofdstuk 1, artikel 1, lid 2). In dit geval wordt geen hekwerk geplaatst dat hoger is dan 1 meter. Mocht een hoger hekwerk onverhoopt toch nodig zijn, dan kan het op basis van de bovengenoemde voorrangsbepaling toegestaan worden tot een hoogte van 5 meter.

Bovenstaande uiteenzetting toont aan dat de twee stuwen aan de Matsloot met hun bijbehorende hekwerken voldoen aan de regels die het bestemmingsplan 'Buitengebied Noordenveld – veegplan' stelt. Op grond daarvan is de omgevingsvergunning voor de bouwactiviteit ten behoeve van de realisatie van deze twee stuwen verleend.

Doolhofstuw

Op grond van het bestemmingsplan 'Buitengebied Noordenveld – veegplan' gelden de regels uit de bestemming 'Natuur' en 'Agrarisch met waarden'. Tevens gelden de onderstaande dubbelbestemmingen:

  • 1. 'Waarde – Archeologie 2'.
  • 2. 'Waarde – Beekdal'.
  • 3. 'Waterstaat – Waterbergingsgebied'.

De doolhofstuw is een bestaande klepstuw met een totale breedte (haaks op de watergang gemeten) van 9 meter. De totale lengte van de stuw (inclusief damwanden) bedraagt 20 meter. De totale hoogte van de stuw bedraagt 2 meter, conform artikel 1.106 van het bestemmingsplan gerekend vanaf het aansluitend afgewerkte maaiveld. Met dit projectbesluit worden de damwanden 10 centimeter hoger dan voor vaststelling van het projectbesluit het geval was. De klep wordt eveneens verhoogd om hogere waterstanden te kunnen keren. Door verhoging van de damwand wordt het bordes van de stuw ook 10 centimeter verhoogd. Verder blijven de locatie en constructie van de stuw ongewijzigd. Door het projectbesluit neemt de maximale hoogte van de stuw niet toe omdat de damwanden, de klep en het bordes onder het hoogste punt van de stuw (de bovenkant van de aandrijving van de klep) liggen. De maximale maatvoering van de stuw blijft daarmee ongewijzigd. De terreininrichting rondom de stuw blijft ook ongewijzigd.

De doolhofstuw bevat eveneens geen overdekte ruimtes die voor mensen toegankelijk zijn. Op grond van artikel 1.56 van het bestemmingsplan 'Buitengebied Noordenveld – veegplan' kan ook deze stuw niet als gebouw aangemerkt worden. De stuw moet derhalve gezien worden als een bouwwerk zoals bedoeld in artikel 1.40 van het bestemmingsplan 'Buitengebied Noordenveld – veegplan'. Voor bouwwerken gelden in de bovengenoemde bestemming en dubbelbestemmingen de regels uit de navolgende tabel.

De bestaande hekwerken aan beide zijden van de doolhofstuw worden niet vervangen en bestaan uit open omheiningen. Deze hekwerken staan op gronden met de bestemming 'Agrarisch met waarden' en mogen op grond van artikel 6.2.2, sub e maximaal 1,5 meter hoog worden, gerekend vanaf het maaiveld (artikelen 1.106 en 2.4 van het bestemmingsplan). Aan die regels wordt voldaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.9922.TAMOnlanden-ON01_0035.png"

(Dubbel)bestemming   Artikel   Duiding  
'Agrarisch met waarden'   6.2.2, sub e   Maximale bouwhoogte: 3 meter.

Erfafscheidingen: open omheiningen met een maximale bouwhoogte van 1,5 meter.  
'Natuur'   18.2.2, sub b   Maximale hoogte: 2 meter.
Hekwerken alleen toegelaten voor zover vergunningsvrij op grond van het voormalige Besluit omgevingsrecht.  
'Waarde – Archeologie 2'   38.2   Bouwen alleen toegestaan nadat archeologisch onderzoek overgelegd is en op grond daarvan een omgevingsvergunning verleend is.
De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als schade aan archeologische waarden door bouwactiviteiten voorkomen wordt of zoveel mogelijk beperkt wordt door het in acht nemen van voorschriften in de omgevingsvergunning.  
'Waarde – Beekdal'   39.2   Geen nieuwe bouwwerken toegelaten.

Vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken toegelaten als de oppervlakte, voor zover gelegen onder peil niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.  
'Waterstaat – Waterberging'   46.1


46.2.2  
Toegelaten zijn kades, gemalen, inlaten en overige kunstwerken ten behoeve van het inlaten, bergen en afvoeren van boezemwater.

Maximale bouwhoogte: 5 meter.  

Uit de voorgaande tabel blijkt dat de regels over bouwwerken in dit geval alleen eisen stellen aan de bouwhoogten van bouwwerken. Daarbij is relevant dat in de dubbelbestemming 'Waterstaat – Waterberging' (artikel 46.1) een voorrangsbepaling opgenomen is die stelt dat in het geval van strijdigheid tussen de dubbelbestemming 'Waterstaat – Waterberging' en andere (dubbel)bestemmingen de regels van de dubbelbestemming 'Waterstaat – Waterberging' voorgaan op de regels van andere bestemmingen. Dat betekent in dit geval dat een maximale bouwhoogte van 5 meter toegestaan is. Omdat de stuw niet hoger wordt dan voor vaststelling van het projectbesluit het geval is, wordt aan de bepalingen over de maximale bouwhoogte voldaan. De doolhofstuw is een bestaande stuw waarvan damwanden, de stuwklep en het bordes van de stuw opgehoogd worden. Dat betekent dat er sprake is van een verandering van een bestaand bouwwerk. Deze verandering vindt alleen in het verticale vlak plaats zodat de oppervlakte van het bouwwerk onder peil niet vergroot wordt en de bestaande fundering gebruikt wordt. Daarmee wordt voldaan aan de regels van de dubbelbestemming 'Waarde – Beekdal'. Voor de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 2' geldt dat de verhoging van de damwanden, stuwklep en bordes van de stuw niet om ingrepen onder maaiveld vraagt en daarmee schade aan archeologische waarden voorkomen wordt. De bouwactiviteit heeft derhalve geen gevolgen voor archeologische waarden. Een omgevingsvergunning op grond van de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 2' is voor de ingrepen aan de doolhofstuw dan ook niet nodig.

Uit de voorgaande alinea's volgt dat de verandering van de doolhofstuw voldoet aan de regels die het bestemmingsplan 'Buitengebied Noordenveld – veegplan' stelt aan de bouwactiviteiten ten behoeve van de verhoging van onderdelen van de stuw en de damwanden. Op grond daarvan is de omgevingsvergunning voor de bouwactiviteit verleend.

Hoofdstuk 8 Flexibiliteit in het besluit

8.1 Maatvoering

Het projectbesluit legt een ontwerp voor de optimalisatie van De Onlanden vast. Het projectbesluit bevat functionele eisen voor de optimalisatie van De Onlanden en legt het maximale ruimtebeslag van bouwwerken en andere ingrepen aan het waterbergingsgebied die voor deze optimalisatie nodig zijn vast. Waar het projectbesluit geldt als toestemming voor de uitvoering van bepaalde werken is het detailniveau dat nodig is voor het geven van die toestemmingen als basis gehanteerd. Dat betekent dat activiteiten waarvoor omgevingsvergunningen geïntegreerd zijn in het projectbesluit uitgewerkt zijn tot het detailniveau dat vereist is voor een vergunningaanvraag. De maatvoering van bouwwerken en terreiningrepen is zo nauwkeurig mogelijk opgenomen in dit projectbesluit.

De maatvoeringen van het ontwerp moeten nageleefd worden. De maatvoering van het ontwerp is daarmee bepalend voor de uitvoering van de werkzaamheden. Het kan echter nodig zijn om tijdens de uitvoering van de werkzaamheden beperkt af te wijken van de maatvoering van het ontwerp, bijvoorbeeld omdat de werkelijke toestand van het terrein om een kleine wijziging van een bouwwerk vraagt. Uitvoering van de werkzaamheden vraagt noodzakelijkerwijs om de inzet van machines voor grond-, weg- en waterbouw. Inzet van dergelijke machines leidt door hun omvang en zekere grofmazigheid mogelijk ook tot beperkte afwijkingen van vastgestelde maatvoering. Ook die afwijkingen kunnen met de flexibiliteitsbepalingen in dit projectbesluit toegestaan worden. Ondanks de vastgestelde maatvoering vraagt de technische uitvoering om meerdere redenen dus om onvermijdelijke kleine afwijkingen.

Waar er sprake is van het vastleggen van het ontwerp worden door het projectbesluit geringe afwijkingen van de voorgeschreven maatvoeringen toegestaan. De maximale afwijkingen in het horizontale en verticale vlak zijn gegeven in dit projectbesluit en per maatregel die om flexibiliteit vraagt bepaald. Afwijkingen kunnen alleen toegestaan worden nadat daar een omgevingsvergunning voor verkregen is. Degene die de flexibiliteitsbepalingen wil benutten (degene die de werkzaamheden uitvoert of uit laat voeren) zal moeten aantonen dat voldaan wordt aan de vergunningvoorschriften.

Deze flexibiliteitsmogelijkheid geldt niet voor de uitvoeringsbesluiten die in dit projectbesluit geïntegreerd zijn. Dergelijke besluiten moeten worden uitgewerkt tot het niveau van de van toepassing zijnde indieningsvereisten en die bieden geen ruimte om een dergelijke flexibiliteit toe te staan.

8.2 Uitwerkingsbesluit Peilverhoging

Dit projectbesluit bevat een uit te werken deel dat betrekking heeft op een peilverhoging ter plaatse van gronden met archeologische waarden. Dit uitwerkingsbesluit houdt in dat deze peilverhoging verder geconcretiseerd moet worden, binnen de randvoorwaarden die het projectbesluit hieraan stelt, voordat de peilverhoging plaats mag vinden. Het uitwerkingsbesluit wordt derhalve ingezet omdat voor vaststelling van het projectbesluit nog niet geheel bekend is hoe de precieze balans tussen peilverhoging en bescherming van archeologische waarden plaats moet vinden.

Op het moment van het opstellen van dit ontwerpprojectbesluit zijn de ondergrenzen die aan een dergelijke peilverhoging gesteld worden bekend. Deze ondergrenzen zijn een peilverhoging van -0,70 m NAP naar -0,50 m NAP en het niet mogen schaden van archeologische waarden. Of en hoe een peilverhoging die voldoet aan deze ondergrenzen gerealiseerd kan worden is nog niet bekend. Om die reden moet het projectbesluit binnen randvoorwaarden waarmee het behalen van deze ondergrenzen geborgd wordt verder uitgewerkt worden voordat de peilverhoging plaats kan vinden. Deze uitwerking is onderdeel van dit projectbesluit en de procedure waarin dit besluit tot stand komt. Tegen de uitwerking van het projectbesluit kunnen, zodra er een ontwerp van het uitwerkingsbesluit gepubliceerd is, door iedereen zienswijzen ingediend worden. Na vaststelling van het uitwerkingsbesluit kan er beroep tegen het uitwerkingsbesluit ingesteld worden.

Pas als aan de randvoorwaarden voor de uitwerking voldaan wordt, kunnen Gedeputeerde Staten van de provincie Drenthe een besluit nemen waarmee de peilverhoging toegestaan wordt, dit is het zogenoemde uitwerkingsbesluit. De randvoorwaarden bepalen dat archeologische waarden niet aangetast mogen worden door de peilverhoging. Daarmee worden de waarden beschermd. Peilverhoging mag alleen maar plaatsvinden nadat hierover advies van de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed ingewonnen is. De rijksdienst kan in dat advies aangeven hoe de peilverhoging zich verhoudt tot de bescherming van het archeologisch rijksmonument. Het bevoegd gezag kan dit betrekken bij diens belangenafweging. Tot slot moet aangetoond zijn dat de peilverhoging leidt tot een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Pas als aan al deze randvoorwaarden voldaan is, kan het uitwerkingsbesluit dat de peilverhoging toestaat genomen worden.

Bij de totstandkoming van dit projectbesluit is onderzocht of de peilverhoging plaats kan vinden. Werken met een uitwerkingsbesluit maakt het mogelijk om nader onderzoek naar de verenigbaarheid van de bescherming van archeologische waarden en peilverhoging uit te voeren en tegelijkertijd de vervolgstap in de projectprocedure (terinzagelegging van een ontwerpprojectbesluit) te nemen. De randvoorwaarden borgen dat nader onderzoek naar archeologie plaatsvindt en de betrokken specialisten en bevoegde gezagen op de manier die gebruikelijk is bij het uitvoeren van dergelijk onderzoek betrokken worden.

Hoofdstuk 9 Uitvoerbaarheid projectbesluit

In dit hoofdstuk wordt de uitvoering van het project beschreven. De volgende onderwerpen worden achtereenvolgens behandeld: technische uitvoering, inpassing in de omgeving, de (voorgenomen) planning en de voorwaarden uit toestemmingen, ontheffingen en vergunningen.

9.1 De technische uitvoering

De technische uitvoering heeft betrekking op de realisatie van het project. Concreet gaat het dan om het uitvoeren van de werkzaamheden zodat het voorlopig ontwerp gerealiseerd wordt. De realisatiewerkzaamheden worden grofweg uitgevoerd circa 2025-2027. Uitvoering van de werkzaamheden geschiedt door/in opdracht van Waterschap Noorderzijlvest. Als het waterschap opdracht tot uitvoering van de werkzaamheden geeft zullen de werkzaamheden uitgevoerd worden door een aannemer die door het waterschap gecontracteerd wordt. Uitvoering van de werkzaamheden geschiedt conform het regelingdeel van het projectbesluit.

9.2 De inpassing in de omgeving

Omdat optimalisatie van De Onlanden grotendeels binnen de begrenzing van het bestaande waterbergingsgebied plaatsvindt is er geen sprake van de inpassing van een nieuw object in de omgeving. Dat betekent dat de inpassing van de waterberging beperkt kan zijn. Veranderingen in hoogten als gevolg van kadeverhogingen en het creëren van vluchtheuvels zijn beperkt in omvang en worden zo uitgevoerd dat zij zo goed mogelijk in het landschap passen. Daarnaast behoudt De Onlanden zijn karakter als een gebied waar natuur en waterberging samenvloeien. De inundatiefrequentie wijzigt door de optimalisatie van het gebied niet noemenswaardig. Samengevat is er daarmee sprake van het behoud van het bestaande karakter van het gebied en wordt de bestaande verschijningsvorm van het gebied niet vergaand gewijzigd. Er hoeft daarom niet voorzien te worden in een specifieke landschappelijke inpassing van De Onlanden.

De inpassing van De Onlanden in de omgeving was verder onderdeel van het participatieproces dat hoofdstuk 11 beschrijft. In dat proces hebben burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen mee kunnen denken over de inpassing van De Onlanden in de omgeving. Waar mogelijk zijn suggesties voor die inpassing in acht genomen bij de keuze voor het voorkeursalternatief en de verdere uitwerking daarvan.

9.3 de (voorgenomen) planning

De terinzagelegging van het ontwerp van dit projectbesluit is voorzien in het derde kwartaal van 2024. Vaststelling van het projectbesluit is voorzien in het eerste kwartaal van 2025. De uitvoering van de daadwerkelijke optimalisatie van De Onlanden vindt plaats na vaststelling van het projectbesluit en na het eventueel doorlopen van gerechtelijke procedures over het vastgestelde projectbesluit. Dit betekent dat de daadwerkelijke optimalisatie van De Onlanden in circa 2026-2027 voorzien is.

9.4 Financieel-economische uitvoerbaarheid

In dit geval is er geen sprake van een projectbesluit dat activiteiten als bedoeld in artikel 13.11 van de Omgevingswet mogelijk maakt. Daarmee is het niet nodig om in het projectbesluit exploitatieregels op te nemen of exploitatieregels uit omgevingsplannen te wijzigen.

9.5 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Hoofdstuk 11 beschrijft hoe de burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en overheden betrokken zijn en worden in de procedure die moet leiden tot de vaststelling van dit projectbesluit en licht daarmee één onderdeel van de maatschappelijke uitvoerbaarheid toe.

Een ander onderdeel van de maatschappelijke uitvoerbaarheid is de naleving van de inhoud van dit projectbesluit. De regels over het gebruik van De Onlanden uit de omgevingsplannen van Noordenveld en Tynaarlo worden door dit projectbesluit niet gewijzigd. Deze regels behouden daarmee hun werking en de gemeenten Noordenveld en Tynaarlo blijven verantwoordelijk voor toezicht op de naleving van deze regels en de handhaving daarvan. De wijze van toezicht houden en handhaven hoeft door dit projectbesluit niet te wijzigen. Daarmee veranderen de regels over het gebruik van De Onlanden en het zorgen dat dit gebruik op de juiste manier plaatsvindt niet.

In dit projectbesluit wordt echter een aantal omgevingsvergunningen geïntegreerd om de optimalisatie van De Onlanden zo snel mogelijk plaats te kunnen laten vinden.

Gedeputeerde Staten van de provincie Drenthe is het bevoegd gezag voor dit projectbesluit en dat betekent dat dit bestuursorgaan ook bevoegd gezag wordt voor de handhaving van het projectbesluit en de bovengenoemde omgevingsvergunningen. Dit leidt tot een verschuiving van de handhavingsbevoegdheid van de betrokken gemeenten naar de provincie Drenthe. Omdat het voor de gemeenten gemakkelijker te achterhalen is hoe activiteiten in De Onlanden uitgevoerd worden en omdat veel derde partijen de gemeente eerder als handhavende organisatie zullen herkennen dan de provincie kan deze bevoegdheidsverschuiving ongewenst zijn. Om de handhavingsbevoegdheid aan de gemeenten over te dragen wordt een mandaatbesluit genomen. Met een mandaatbesluit bepaalt Gedeputeerde Staten op grond van de Algemene wet bestuursrecht (artikelen 10.1 tot en met 10.12) dat een ander bestuursorgaan (bijvoorbeeld het bevoegd gezag dat oorspronkelijk de handhavingstaak uit moest voeren) gemachtigd wordt om de handhavingstaken uit te voeren. Met mandatering wordt bewerkstelligd dat er ondanks een formele verschuiving in bevoegdheden feitelijk niets wijzigt in de uitvoering van bevoegdheden. Daarmee hoeft bijvoorbeeld de bemensing en uitvoering van toezicht en handhaving niet te veranderen.

Door met dit projectbesluit alleen af te wijken van omgevingsplanregels die strijdig zijn met het voornemen tot optimalisatie van De Onlanden en de mandatering zijn de maatschappelijke gevolgen in termen van wijzigingen in regels en naleving daarvan door dit projectbesluit beperkt.

9.6 Beheer en onderhoud

Door de optimalisatie van De Onlanden worden twee nieuwe stuwen in het waterbergingsgebied gerealiseerd. Die twee stuwen worden door het Waterschap Noorderzijlvest beheerd en onderhouden. De inspanningen en kosten die dit beheer en onderhoud vraagt komen voor rekening van het waterschap.

De optimalisatie van De Onlanden leidt verder niet tot gevolgen voor het beheer en onderhoud. Het waterbergingsgebied wordt nabij Eelde marginaal groter (zie paragraaf 2.4 ) en moet door kadeverhogingen en maaiveldverlaging vooral in het verticale vlak meer ruimte beiden aan waterberging. Dat betekent dat het beheer van De Onlanden uitgevoerd kan blijven worden op de manier waarop dit beheer voor de optimalisatie plaatsvond. In sommige gevallen verandert de maatvoering van te beheren objecten, maar verder wijzigt de wijze van beheer van De Onlanden niet. Dat betekent dat er op het gebied van beheer aangesloten kan worden bij het bestaande beheerplan voor De Onlanden.

Op het moment dat dit projectbesluit is uitgevoerd, zal het waterschap Noorderzijlvest de gerealiseerde werken inmeten en optekenen op revisietekeningen. Vervolgens worden de maten of de functionele eisen in de normatieve legger vastgelegd. Ook kan het projectbesluit leiden tot een wijziging in de onderhoudsplichten en/of onderhoudsplichtigen voor het waterstaatswerk. Dit wordt aangepast in de onderhoudslegger op grond van de Waterschapswet.

Het beheer en het onderhoud wordt uitgevoerd conform de beheer- en onderhoudsrichtlijnen van Waterschap Noorderzijlvest. Het beheer- en onderhoudsdocument en wie welk beheer en onderhoud voor zijn rekening neemt wordt nog nader uitgewerkt in overleg met andere overheden en de terreinbeherende organisaties. Omdat het beheer plaats kan blijven vinden op de manier waarop het voorafgaand aan De Optimalisatie plaatsvond is het niet nodig om aanvullende financiële middelen voor het beheer vrij te maken.

Samengevat komt het beheer en onderhoud voor de uit te voeren permanente maatregelen er uit te zien zoals getoond in tabel 9-1.

Tabel 9-1: Beheer en onderhoud

Object   Beheer en onderhoud   Constructief Onderhoud  
Stuwen hooiweg   Waterschap Noorderzijlvest   Waterschap Noorderzijlvest  
Doolhofstuw   Waterschap Noorderzijlvest   Waterschap Noorderzijlvest  
Ophogen kades   Desbetreffende terreinbeheerder of het Waterschap Noorderzijlvest, ongewijzigd t.o.v. huidige situatie   Waterschap Noorderzijlvest  
Hydrologische verbinding Eelderdiep: duiker onder Drentse dijk   Waterschap Noorderzijlvest   Gemeente Noordenveld  
Hydrologische verbinding Eelderdiep: slenk/watergangen Eelderdiep midden   Natuurmonumenten   Natuurmonumenten  
Vluchtheuvels   Natuurmonumenten   Natuurmonumenten  
Aangepaste/nieuwe watergangen Langmameer en Nieuwe Weering   Natuurmonumenten   Natuurmonumenten  
Verondiepte watergangen   Naastliggende eigenaar   Naastliggende eigenaar  
Aangepaste gemalen   Waterschap Noorderzijlvest   Waterschap Noorderzijlvest  

Bereikbaarheid: infrastructuur en wegen

Het reguliere beheer van de wegen wordt uitgevoerd door de gemeente van wie de weg is. Beheer en onderhoud blijft ongewijzigd ten opzichte van de huidige situatie.

Hoofdstuk 10 Procedure

10.1 Voortraject

De drie noordelijke provincies en de drie noordelijke waterschappen hebben via het project 'Droge Voeten 2050' onderzocht welke maatregelen nodig zijn om wateroverlast tot 2050 te kunnen voorkomen. Het project 'Optimalisatie waterberging De Onlanden' is als maatregel hier een onderdeel van.

Dinsdag 8 maart 2022 hebben Gedeputeerde Staten van de provincie Drenthe het besluit genomen om de procedure te starten om extra waterberging in De Onlanden mogelijk te maken (optimalisatie van De Onlanden). In de 'Toelichting Projectbesluit en milieueffectrapportage' (hierna: Toelichting P&M, weblink) staan allerlei zaken rondom deze procedure beschreven, zoals de voorgeschiedenis, doelstellingen en werkwijze.

Met de kennisgeving door middel van de Toelichting P&M is de verkenningsfase van de projectbesluitprocedure begonnen. Onderdeel van deze fase was een participatieproces. Belanghebbenden zijn uitgenodigd om mee te denken over mogelijke oplossingen/oplossingsrichtingen voor extra waterberging in De Onlanden, over aandachtspunten en over mogelijke (koppel)kansen.

Nota Kansrijke Oplossingsrichtingen, MER en verder

De mogelijke oplossingsrichtingen zijn opgenomen en verkend in de 'Nota Kansrijke Oplossingsrichtingen' (hierna: NKO). Het doel van de NKO was het beschrijven van de resultaten van de participatie en de verkenningsfase van de projectprocedure (de procedure waarin het projectbesluit tot stand komt) van het voornemen tot optimalisatie van De Onlanden. In deze notitie zijn alle, gedurende de participatie ingebrachte oplossingen en oplossingsrichtingen, beoordeeld op de mate waarin zij kansrijk zijn. De notitie beschrijft het participatietraject, de aangedragen oplossingsrichtingen, maatregelen en koppelkansen, beoordeling van oplossingsrichtingen op kansrijkheid en de overgebleven kansrijke oplossingsrichtingen.

Gedeputeerde Staten van de provincie Drenthe hebben als bevoegd gezag 3 kansrijke oplossingsrichtingen vastgesteld. En de betrokken participanten zijn op de hoogte gebracht van deze beslissing. Deze 3 oplossingsrichtingen zijn vervolgens in een milieueffectrapportage (het MER) verder uitgewerkt (tot alternatieven) en onderzocht op gevolgen voor het milieu in het MER deel A. Mede op basis van het MER is een voorkeursalternatief gekozen dat in dit projectbesluit verder is uitgewerkt en in deel B van het MER is beoordeeld.

Op basis van de NKO is bovendien besloten om een botsproef uit te voeren. Dit omdat gedurende het planvormingsproces voor de extra waterberging in De Onlanden op verscheidene vlakken nieuwe inzichten ontstaan. Deze kunnen in theorie leiden tot andere keuzes dan reeds zijn gemaakt. Naast het MER wordt daarom een botsproef uitgevoerd om de meest actuele kennis te betrekken bij de besluitvorming over de extra waterberging. Dit met als doel om te beschouwen of de eerdere besluitvorming omtrent De Onlanden geen conflicten oplevert met nieuw opgedane inzichten. De Botsproef is reeds uitgevoerd.

Conclusie botsproef

Na de beschouwing van de ruimtelijke en gebiedsoverstijgende programma's is er geen ontwikkeling die 'botst' met de scope en randvoorwaarden van het voornemen 'Optimalisatie De Onlanden'. Veel van de recentelijke ontwikkelingen in het landelijk gebied zijn gericht op het samenbrengen en integreren van belangen op het gebied van natuur, water en economische activiteiten. De verschillende programma's dragen op hun manier een steentje bij aan de verduurzaming van het watersysteem, de kwaliteit van de natuur en de biodiversiteit – in tijde van droogte, dagelijkse omstandigheden en bij extreme weerssituaties. Het besluitvormingsproces van De Droge Voeten 2050 is actueel en sluit nog steeds goed aan bij de behoefte voor een duurzaam watersysteem. Wel zijn er aandachtspunten en aanbevelingen geformuleerd die bij de planuitwerking aandacht verdienen en bijdragen aan de biodiversiteit, zoals het mitigeren van effecten op beschermde soorten (o.a. bevers, libellen, vogels, flora, amfibieën), bescherming van de vismigratieroute en natuur inclusieve operationeel beheer- en onderhoud. Ook is het aan te raden bij de planuitwerking van de kades de nieuwe toetsingsronde direct mee te nemen en om te kijken of beverwerende maatregelen rondom de kades nodig zijn, alsmede rekening te houden met bodemdaling als gevolg van de gaswinning. Dit ook in het kader van werk met werk maken. Tevens is er de aanbeveling gedaan om voor het bergend volume van de ongestuurde berging (geen direct raakvlak met het planvoornemen) met de terreinbeherende organisaties in overleg te gaan over het tegengaan van het dichtgroeien van het gebied. Ten slotte werd aanbevolen om het planvoornemen t.z.t. naast de nieuwe klimaatscenario's te leggen. Deze toetsing is inmiddels uitgevoerd, hieruit blijkt niet dat het planvoornemen aangepast moet worden.

10.2 Terinzagelegging ontwerpprojectbesluit

Het ontwerp van dit projectbesluit wordt op grond van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht voor een periode van zes weken ter inzage gelegd. Op grond van artikel 16.23, lid 1 van de Omgevingswet kan gedurende deze periode eenieder een zienswijze tegen het ontwerpprojectbesluit en onderliggende stukken indienen. Het regelingdeel van het ontwerpprojectbesluit en bijbehorende stukken zijn digitaal te bekijken via de applicatie regels op de kaart die te vinden is op omgevingswet.overheid.nl/regels-op-de-kaart. De overige stukken worden gepubliceerd via het Provinciale Blad van de provincie Drenthe en de website officielebekendmakingen.nl. Van de start van de terinzageleggingstermijn wordt kennis gegeven door het plaatsen van een publicatie in het Provinciale Blad van de provincie Drenthe.

De periode dat het ontwerpbesluit ter inzage ligt is ook de periode waarop het bevoegd gezag de wettelijk adviseurs (zoals de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Noordenveld en Tynaarlo, op grond van artikel 4.20 van het Omgevingsbesluit) in de gelegenheid stelt om advies uit te brengen. Deze wettelijk adviseurs krijgen voor de terinzagelegging van het ontwerpprojectbesluit een brief van het bevoegd gezag waarin het adviesverzoek aangekondigd wordt. Met die brief worden de adviseurs gevraagd om tijdens de periode van terinzagelegging van het ontwerpprojectbesluit een schriftelijk advies aan het bevoegd gezag te sturen. Het bevoegd gezag betrekt uitgebrachte adviezen in de vervolgprocedure. Vervolgproces na terinzagelegging

Paragraaf ingevuld wordt nadat de zienswijzen en het advies van o.a. gemeenten, leidingbeheerders, etc. zijn verwerkt.

Na afloop van de terinzagelegging worden de ingediende zienswijzen samengevat en beantwoord. Daarbij wordt beoordeeld of (delen van) de zienwijzen aanleiding geven tot aanpassing van (delen van) het projectbesluit. Waar nodig wordt het projectbesluit of een gedeelte daarvan aangepast naar aanleiding van de zienswijzen. Daarnaast kunnen (delen van) het projectbesluit uit eigen beweging 'ambtshalve' aangepast worden.

In het vast te stellen projectbesluit wordt verslag gedaan van de inhoud van de ingediende zienswijzen. In het vast te stellen projectbesluit wordt tevens verslag gedaan van de wijzigingen in het besluit als gevolg van de zienswijzen en ambtshalve wijzigingen.

Aanpassingen naar aanleiding van reacties op terinzagelegging

[p.m.]

Adviezen gemeenten

De adviezen vanuit de gemeenten worden/zijn opgenomen in hoofdstuk .

10.3 Vaststelling projectbesluit

Het projectbesluit met eventuele ambtshalve wijzigingen en wijzigingen naar aanleiding van de zienswijzen zal ter vaststelling aangeboden worden aan Gedeputeerde Staten van de provincie Drenthe. Na vaststelling van het projectbesluit vindt opnieuw een terinzagelegging plaats. Die periode duurt zes weken. Van de start van de terinzagelegging wordt kennis gegeven in het Provinciale Blad van de provincie Drenthe.

Het besluit tot vaststelling van het projectbesluit wordt gepubliceerd in het Provinciale Blad. Het vastgestelde projectbesluit (regelingdeel) wordt gepubliceerd op de applicatie regels op de kaart. De overige stukken worden ook gepubliceerd via het Provinciale Blad en de website officielebekendmakingen.nl.

10.4 Rechtsbescherming en beroepsmogelijkheid

Na vaststelling van het projectbesluit kunnen belanghebbenden tijdens de in 10.3 genoemde periode van zes weken beroep tegen het besluit tot vaststelling van het projectbesluit instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Tijdens die periode kan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State ook gevraagd worden een voorlopige voorziening te treffen. Daarna zal een uitspraak op het beroep of verzoek om voorlopige voorziening volgen.

Voor besluiten ter uitvoering van het projectbesluit waarbij sprake is van coördinatie staat, net als voor het projectbesluit zelf, beroep in eerste en enige aanleg open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (artikel 3.29, lid 2, sub a van de Algemene wet bestuursrecht). Bij een dergelijk besluit kan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State ook verzocht worden een voorlopige voorziening te treffen.

Bij het indienen van beroep tegen het projectbesluit of een besluit tot uitvoering van het projectbesluit moet er rekening gehouden worden met het feit dat in het beroep geen gronden aangevoerd kunnen worden na afloop van de termijn voor het instellen van het beroep. Bij beroep tegen een besluit tot uitvoering van het projectbesluit kunnen geen gronden aangevoerd worden die betrekking hebben op het projectbesluit waarop dat uitvoeringsbesluit berust. De grondslagen voor deze bepalingen worden gevonden in artikel 16.86 van de Omgevingswet.

10.5 Inwerktreding

Het projectbesluit treedt in beginsel vier weken na de dag van bekendmaking in werking.

10.6 Vervolg op procedure projectbesluit

Het projectbesluit zal fungeren als een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit (BOPA). De gemeenten Noordenveld en Tynaarlo hebben vervolgens tot 1 januari 2032 de tijd om de omgevingsvergunning te verwerken in het omgevingsplan. Zonder omzetting van de inhoud van dit projectbesluit in de omgevingsplannen van Noordenveld en Tynaarlo is de inhoud van het projectbesluit niet direct kenbaar voor een derde tenzij deze het projectbesluit zelf raadpleegt. De inhoud van het projectbesluit is zonder omzetting in het omgevingsplan geen onderdeel van een vergunningcheck. Dat doet echter niets af aan de rechtsgeldigheid van dit projectbesluit.

Hoofdstuk 11 Participatie en belangenafweging

11.1 Proces en doel participatie en communicatie

Hoewel de projectprocedure begon voordat de Omgevingswet in werking trad waardoor de kennisgevingen van de start van de procedure en het participatieproces voor 1 januari 2024 gedaan zijn alsmede de verkenning van de opgave voor 1 januari 2024 plaatsvond, wordt dit projectbesluit onder vigeur van de Omgevingswet genomen. Dat betekent dat dit projectbesluit geen gebruik maakt van het overgangsrecht voor vergevorderde projecten uit artikel 4.64 en artikel 4.107 van de Invoeringswet Omgevingswet. Dit projectbesluit voldoet volledig aan de eisen die de Omgevingswet en uitvoeringsregelgeving stellen.

Belangengroepen en participatievormen

Om het participatieproces goed in te richten is het van belang om de belanghebbenden rond het project in beeld te hebben. Daarvoor is vooraf een inventarisatie gemaakt van belangengroepen. Belangengroepen zijn op verschillende momenten betrokken bij het proces.

De mate waarin verschillende belangengroepen tijdens het proces zijn betrokken verschilde per belangengroep. In tabel 11.1 zijn de verschillende participatievormen per belangengroep uiteengezet.

Tabel 11-1: Participatievormen per belangengroep

Belangengroepen   Participatievorm(en)  
Bestuursorganen   Provincie Drenthe, waterschap Noorderzijlvest, gemeente Noordenveld en gemeente Tynaarlo.   (Mee)Beslissen / coproduceren  
Beherende en uitvoerende instanties   Staatsbosbeheer, Natuurmonumenten en Het Drentse Landschap.   Adviseren / raadplegen /
informeren  
Nutsbedrijven   Gasunie en TenneT.   Adviseren / raadplegen / informeren  
Uitvoerende instanties   Prolander   Coproduceren / adviseren  
Belangenorganisaties   LTO-Noord, Stichting de Onlanden, Stichting Groot Waal, IVN (Peize, Roden/Norg, Eelde-Paterswolde, Groningen-Haren), Natuur en Milieufederatie Drenthe, Stichting Het Groninger Landschap, Wetlandwacht, Dorpsbelangen (Peize, Roderwolde), Bewonersvereniging Ter Borch, Stichting natuurbehoud eco-zone Eelderwolde, cultuurhistorische vereniging Peize Staatsbosbeheer, Natuurmonumenten, Het Drentse Landschap, Waterbedrijf Groningen   Adviseren / raadplegen /
informeren  
Bewoners   Bewoners, grondeigenaren, agrariërs, pachters, bedrijven   Adviseren / raadplegen /
informeren  
Gebruikers (recreanten)   Fietsers, wandelaars, vogelaars, kanoërs, mountainbikers, wielrenners   Raadplegen / informeren  
Pers     Informeren  

Om de verwachtingen bij participatie helder te maken is de zogenaamde participatieladder met participatievormen ingezet. Per belangengroep is de toegepaste vorm van participatie gedurende de procedure beschreven en op welk moment in de procedure de participatievorm aan de orde was. Dit is verder terug te lezen in de toelichting projectbesluit en milieueffectrapportage (Toelichting P&M).

In het hiernavolgende zijn de verschillende participatievormen kort toegelicht:

  • Informeren: Hierbij is sprake van eenzijdige communicatie van de projectorganisatie richting belangengroepen en betrokkenen, denk daarbij aan nieuwsberichten en het delen van informatie tijdens informatiebijeenkomsten.
  • Raadplegen: Hier worden belangengroepen door de projectorganisatie als gesprekspartners beschouwd. Te denken valt daarbij aan gesprekken die gevoerd worden tijdens informatiebijeenkomsten en keukentafelgesprekken. Bij raadpleging is de projectorganisatie niet verplicht iets te doen met de uitkomsten van deze gesprekken.
  • Adviseren: Hierbij kunnen belangengroepen zelf ook problemen of oplossingen aandragen. Dit kan bijvoorbeeld via de verschillende communicatiemomenten, zoals de informatiebijeenkomsten en keukentafelgesprekken. De projectorganisatie neemt het advies waar mogelijk over en moet goed motiveren als hiervan wordt afgeweken.
  • Coproduceren: In deze participatievorm benoemen projectorganisatie en belangengroepen samen een probleem, waarna ze gezamenlijk oplossingen zoeken. Te denken valt hierbij aan schets- en werksessies waarbij (deel)plannen in gezamenlijkheid worden uitgewerkt. De overeengekomen oplossing is voor de projectorganisatie bindend in de uiteindelijke besluitvorming.
  • (Mee)beslissen: In deze participatievorm laat de projectorganisatie de ontwikkeling van en de besluitvorming over aan een belangengroep. Deze rol is in dit project alleen toebedeeld aan de betrokken overheidsinstanties.

Participatieproces

De projectprocedure omvatte grofweg 3 hoofdstappen waarin communicatie en participatie aan de orde was. Te weten bij de kennisgeving, de verkenning en bij het besluit het de milieueffectrapportage.

Kennisgeving voornemen, participatie en milieueffectrapportage

Bij aanvang van het traject van het projectbesluit heeft de provincie Drenthe een zogenaamde kennisgeving gepubliceerd. De kennisgeving bestond uit het document 'Toelichting projectbesluit en milieueffectrapportage' (hierna: Toelichting P&M). De kennisgeving van het voornemen fungeerde tevens als de kennisgeving van de start van het participatieproces.

De 'Toelichting P&M is tussen 11 maart en 5 mei 2022 ter inzage gelegd. Met de publicatie heeft de Gedeputeerde Staten kennis gegeven van het volgende:

  • 1. het voornemen om een verkenning als bedoeld in artikel 5.48 van de Omgevingswet uit te voeren naar een optimalisatie van de waterberging in De Onlanden;
  • 2. de wijze waarop burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen hierbij worden betrokken (participatie);
  • 3. een projectbesluit vast te stellen zonder voorafgaande voorkeursbeslissing als bedoeld in artikel 5.49 van de Omgevingswet;
  • 4. De uitgebreide mer-procedure hierbij te doorlopen, waarbij advies wordt gevraagd bij de Commissie voor de milieueffectrapportage (Commissie mer); en
  • 5. de terinzagelegging van de Notitie Reikwijdte en Detailniveau (NRD) en de wijze waarop hier reacties op kunnen worden ingediend.

De bekendmaking heeft plaatsgevonden via publicatie in (lokale) kranten en op de websites van de betrokken overheden en heeft voor een periode van 8 weken ter inzage gelegen bij de betrokken overheden.

Tijdens de periode van de terinzagelegging zijn drie fysieke bijeenkomsten en één digitale bijeenkomst georganiseerd met belanghebbenden en belangstellenden. Het doel van deze bijeenkomsten was om belangstellenden te informeren over het project, de procedure, mee te denken over mogelijke oplossingen, aandachtspunten en mogelijke kansen (plannen die meerwaarde hebben voor het gebied en goed aansluiten bij de plannen voor de extra waterberging in de Onlanden). Tevens is deelnemers gevraagd om ontwikkelingen in de omgeving van het voornemen te benoemen. Daarnaast is een werksessie georganiseerd om informatie uit te wisselen over de procedure en scope van planvorming voor de optimalisatie van De Onlanden. Tevens zijn ideeën over alternatieve oplossingsrichtingen besproken. Bij deze werksessie waren aanwezig: de Stichting Natuurbelang de Onlanden, IVN Roden, Natuur en Milieufederatie Drenthe en de Vogelbescherming.

Eenieder heeft hierop zijn of haar zienswijze kunnen geven. Ook is de Toelichting aan de Commissie voor de milieueffectrapportage (Commissie mer) voorgelegd voor een advies over reikwijdte en detailniveau en is de toelichting toegezonden aan relevante bestuurlijke organen en is hen verzocht om, waar nodig, te adviseren over de aanpak van het projectbesluit en milieueffectrapport.

De Commissie voor de milieueffectrapportage heeft advies gegeven over de inhoud (reikwijdte en detailniveau) van het MER. In paragraaf 2.2.1 van de Nota kansrijke oplossingen (NKO) wordt hier verder op ingegaan. De NKO gaat ook dieper in op de aangedragen oplossingsrichtingen en de wijze waarop bouwstenen die door participanten aangereikt zijn verwerkt zijn in het voornemen dat wordt vastgelegd door dit projectbesluit.

Bij de terinzagelegging zijn 31 zienswijzen binnengekomen. Van de 31 binnengekomen zienswijzen, is er één ingetrokken. De reacties waren van zowel collectieven, als van organisaties en individuen en/of huishoudens. Van de 31 zienswijzen waren 31 zienswijzen ontvankelijk.

Vervolgens is in de zomer van 2022 een werkatelier georganiseerd met terreinbeheerders en belangenorganisaties. Het doel van dit werkatelier was om een oplossingsrichting uit te werken met een zo groot mogelijke bijdrage voor de natuur. Hiervoor zijn organisaties met gebiedskennis uitgenodigd, die tevens als gebiedspartner of als inspreker betrokken zijn. Aanwezig waren, naast het projectteam van De Onlanden: terreinbeherende organisaties: Staatsbosbeheer en Het Drentse Landschap, en belangenorganisaties: IVN-afdelingen Roden, Norg en Peize, Natuur- en milieufederatie Drenthe, Stichting Natuurbelang de Onlanden.

In de nota van antwoord (NvA) zijn de binnen gekomen reacties uit de zienswijzen uitgewerkt met bij iedere zienswijze een beantwoording van de initiatiefnemer (Waterschap Noorderzijlvest) en bevoegd gezag (Gedeputeerde Staten van de provincie Drenthe). De reacties zijn geclassificeerd op oplossingsrichtingen, koppelkansen, maatregelen of aandachtspunten. In de reacties waren acht oplossingsrichtingen aangedragen, alsmede verzoeken tot het rekening houden met diverse aandachtspunten bij de beoordeling, uitwerking en effectenbeoordeling van het project/de procedure. En zijn er andere doelstellingen of initiatieven die meegenomen konden worden in de verwerking die positief bijdragen aan waarden in het plangebied in de omgeving. Er zijn 13 koppelkansen benoemd, waarvan er 1 is meegenomen. Van de overige koppelkansen heeft er een aantal een vervolg gekregen buiten het projectbesluit. Voor een gedetailleerdere onderbouwing wordt verwezen naar de NvA.

De beantwoording van de binnengekomen zienswijzen op de Toelichting P&M en twee reacties uit de voorlichtingsbijeenkomsten (19 maart 2019) zijn opgenomen in een Nota van Antwoord (NvA), die door Gedeputeerde Staten is vastgesteld (29 november 2022). Een overzicht van de ingebrachte suggesties en oplossingsrichtingen is opgenomen in paragraaf 2.2.2 van de 'Nota Kansrijke Oplossingsrichtingen, 17 oktober 2022'.

De wijze waarop burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen betrokken zijn in de verkenningsfase is uitgebreid beschreven in de toelichting P&M. De resultaten van de verkenningsprocedure in de vorm van de inbreng van voornoemde partijen is samengevat in de NvA. Het belangrijkste resultaat van de verkenningsfase is het aandragen van de zogenoemde Hooiwegvariant door verschillende belangenorganisaties om de optimalisatie van De Onlanden zo vorm te geven dat er zo min mogelijk effecten op natuurwaarden zijn. Deze variant is na onderzoek in het MER bestuurlijk bekrachtigd en wordt in dit projectbesluit vastgelegd. De Hooiwegvariant is dan ook de belangrijkste oplossing die door derden aangedragen is. Andere oplossingen zijn toegelicht in de NvA. Burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen hebben tijdens de verkenningsfase het bevoegd gezag niet verzocht tot het inwinnen van onafhankelijk advies over de door hen voorgedragen mogelijke oplossingen.

Verkenningsfase en NKO

Met de Toelichting P&M werd de verkenningsfase van de projectprocedure gestart. Onderdeel van deze fase was een participatieproces dat 8 weken duurde. Tijdens deze periode zijn 3 fysieke bijeenkomsten en één digitale bijeenkomst georganiseerd en kon eenieder tijdens de fysieke bijeenkomsten mogelijke oplossingen/oplossingsrichtingen voor extra waterberging in De Onlanden, aandachtspunten en mogelijke (koppel)kansen voor het project aanreiken. Daarbij zijn wel uitgangspunten en randvoorwaarden voor het aandragen van oplossingsrichtingen meegegeven.

Na de kennisgeving en participatie zijn de aangedragen oplossingsrichtingen, waar nodig, uitgewerkt en geconcretiseerd ten behoeve van de toetsing en vergelijking van deze oplossingsrichtingen. De uitgewerkte oplossingsrichtingen zijn ter controle voorgelegd aan de participanten die deze oplossingsrichtingen hadden aangedragen. Dit om zeker te zijn dat de uitgewerkte oplossingsrichtingen nog aansloten op de ideeën en wensen van de participanten. De uitgewerkte oplossingsrichtingen zijn op basis van een beoordelingskader op kansrijkheid beoordeeld. De uitkomsten van dit traject zijn beschreven in de 'Nota Kansrijke Oplossingsrichtingen' (hierna: NKO). Het bevoegd gezag heeft vervolgens besloten welke 3 kansrijke oplossingsrichtingen redelijkerwijs in het MER en projectbesluit beschouwd en onderzocht moesten worden, door middel van het vaststellen van de NKO. De betrokken participanten zijn vervolgens op de hoogte gebracht van deze beslissing.

MER deel A

De 3 oplossingsrichtingen zijn vervolgens in een milieueffectrapportage (het MER) verder uitgewerkt (tot alternatieven) en onderzocht op gevolgen voor het milieu in het MER deel A. Mede op basis van het MER deel A is een voorkeursalternatief (VKA) gekozen dat in dit projectbesluit verder is uitgewerkt (ook wel 'het voornemen') en in deel B van het MER is beoordeeld. Met betrekking tot het VKA zijn nog enkele informatieavonden georganiseerd.

Besluit en MER deel B

Gedeputeerde Staten van de provincie Drenthe hebben, als bevoegd gezag, de drie kansrijke oplossingsrichtingen vastgesteld. Deze drie oplossingsrichtingen zijn vervolgens in het MER dat bij dit projectbesluit gevoegd is verder uitgewerkt (tot alternatieven) en onderzocht op gevolgen voor het milieu in het MER. Op 7 november 2023 hebben de Gedeputeerden Staten van Drenthe de Hooiwegvariant als voorkeursalternatief (VKA) vastgesteld voor de invulling van de waterbergingsopgave in De Onlanden. Het voorkeursalternatief is niet één-op-één in het projectbesluit opgenomen. In het VKA is het verleggen van de peilscheiding en daarmee opzet van het waterpeil ter plaatse van de Weeringsbroeken opgenomen. Deze maatregel vraagt nog om nader onderzoek en wordt daarom nog niet uitgevoerd. Het voornemen dat in het projectbesluit is opgenomen is dit Voorkeursalternatief minus peilverhoging (VKA-). In hoofdstuk 7 zijn de milieueffecten van het VKA- zoals deze zijn onderzocht in het MER samengevat. Tevens zijn in hoofdstuk 7 de overige effecten van het VKA- op de fysieke leefomgeving onderzocht.

11.2 Ingediende zienswijzen op ontwerpprojectbesluit en MER

Samenvatting zienswijzen en het advies van o.a. gemeenten, leidingbeheerders, etc. zijn verwerkt.

De ingediende zienswijzen op het Ontwerp Projectbesluit en deze zienswijzen zien als sluitstuk van het participatieproces. Indien handiger kan worden doorverwezen naar de Nota van Antwoord/Reactienota. Dan mogelijk alleen wijzigingen/aanvullingen in deze paragraaf noemen.''

Hoofdstuk 12 Regelingen voor nadeelcompensatie

Context

Dit projectbesluit fungeert als omgevingsvergunning, om af te wijken van de omgevingsplannen van de gemeenten Noordenveld en Tynaarlo en diverse andere activiteiten uit te voeren, om de waterberging in De Onlanden te kunnen optimaliseren. Daarmee staat het projectbesluit toe dat de geoptimaliseerde waterging gerealiseerd wordt, gebruikt kan worden en kan worden gehouden. Op grond van artikel 15.3, lid 1 Omgevingswet geldt het projectbesluit als exclusieve schadeoorzaak voor de activiteiten die als gevolg van dit projectbesluit uitgeoefend kunnen worden. Voor besluiten van andere bestuursorganen die naast het projectbesluit nodig zijn geldt dat het bestuursorgaan dat het projectbesluit heeft genomen ook moet beslissen over de verzoeken om nadeelcompensatie als gevolg van die besluiten. Dat betekent dat Gedeputeerde Staten van de provincie Drenthe in hoofdzaak moet beslissen over verzoeken om nadeelcompensatie. [Gedeputeerde Staten hebben privaatrechtelijk met Waterschap Noorderzijlvest afgesproken dat het waterschap de door de provincie uitgekeerde nadeelcompensatie vergoedt].

De uitvoering van dit projectbesluit kan leiden tot financieel nadeel doordat gebruiksmogelijkheden van gronden wijzigen of door uitvoering van werkzaamheden. Dit financieel nadeel bestaat op grond van artikel 15.2 van de Omgevingswet uit twee elementen:

  • 1. Inkomensschade: dit is schade die kan ontstaan als een afwijking van regels invloed heeft op de inkomsten van een persoon of bedrijf.
  • 2. Waardedaling van onroerend goed: dit is schade die kan ontstaan wanneer een afwijking van de regels invloed heeft op de waarde van onroerend goed.

Tijdens het planproces is met alle belanghebbenden waar redelijkerwijs een financieel nadeel wordt verwacht door de werkzaamheden overlegd over schadevergoedingen. Hier is overeenstemming bereikt of wordt dit verwacht. Echter kan niet elk financieel nadeel volledig worden uitgesloten. Het projectbesluit is zo opgesteld dat het ontstaan van financieel nadeel zoveel mogelijk voorkomen wordt. Evenwel kunnen risico's op het ontstaan van dit nadeel niet volledig weggenomen worden. Als een belanghebbende, ten gevolge van de werkzaamheden zoals benoemd in dit projectbesluit, toch schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en ten aanzien waarvan de vergoeding niet of niet voldoende anderszins is verzekerd, kan op grond van de nadeelcompensatieregeling waterschap Noorderzijlvest 2019 en Beleidsregels schadevergoeding waterbergingsgebieden waterschap Noorderzijlvest 2012 (en/of opvolgende/vervangende stukken) een verzoek om schadevergoeding worden ingediend.

Verzoeken om tegemoetkoming in de verschillende vormen van financieel nadeel die als gevolg van dit projectbesluit kunnen ontstaan worden als volgt ingediend:

Tabel 12-1: Typen schade

Type schade   Verzoek indienen bij  
Schade die ontstaat door het onder water zetten van gronden die aangewezen zijn als waterberging en waar op grond van artikel 10.3, lid 4 van de Omgevingswet een gedoogplicht voor dit gebruik geldt.   Dagelijks bestuur van Waterschap Noorderzijlvest.  
Nadeelcompensatie als gevolg van waardedaling onroerend goed.   Gedeputeerde Staten van de provincie Drenthe.  
Schade op percelen buiten het waterbergingsgebied (bijvoorbeeld door veranderingen in de grondwaterstand) waarvoor de bovengenoemde gedoogplicht niet geldt en die niet rechtstreeks voortvloeit uit de gedoogplicht uit artikel 10.3, lid 4 Omgevingswet.   Dagelijks bestuur van Waterschap Noorderzijlvest.  

De onderstaande paragrafen hebben uitsluitend betrekking op schade die het gevolg is van rechtmatige benutting van de mogelijkheden die het projectbesluit biedt. De Omgevingswet en Algemene wet bestuursrecht bevatten geen regeling voor het vergoeden van schade die ontstaan is door onrechtmatig handelen van de overheid. Dergelijke schade kan mogelijk wel op grond van het burgerlijk recht verhaald worden.

12.1 Nadeelcompensatie bij schade door gebruik waterberging

Gebruik van de waterberging kan leiden tot twee soorten schade:

  • 1. Schade die ontstaat door het onder water zetten van gronden die aangewezen zijn als waterberging en waar op grond van artikel 10.3, lid 4 van de Omgevingswet een gedoogplicht voor dit gebruik geldt.
  • 2. Schade op percelen buiten het waterbergingsgebied (bijvoorbeeld door veranderingen in de grondwaterstand) waarvoor de bovengenoemde gedoogplicht niet geldt.

Schade als bedoeld onder 1 wordt vergoed door Waterschap Noorderzijlvest op grond van de Beleidsregel schadevergoeding waterbergingsgebieden Waterschap Noorderzijlvest 2012. Daarbij moet tevens voldaan worden aan de vereisten die gesteld zijn in de Nadeelcompensatieverordening waterschap Noorderzijlvest 2019. Een verzoek tot het indienen van een tegemoetkoming in de geleden schade kan worden ingediend bij het Dagelijks Bestuur van Waterschap Noorderzijlvest. Het Dagelijks Bestuur neemt naar aanleiding van het verzoek een besluit over het verzoek.

Schade als bedoeld onder 2 die niet rechtstreeks voortvloeit uit de gedoogplicht uit artikel 10.3, lid 4 Omgevingswet is schade die zich manifesteert als een rechtstreeks gevolg van het projectbesluit. Het vergoeden van dergelijke schade is een bevoegdheid van de provincie Drenthe. Een verzoek om tegemoetkoming in dergelijke schade kan ingediend worden bij Gedeputeerde Staten van de provincie Drenthe. Gedeputeerde Staten nemen vervolgens een beslissing over het verzoek.

Als schade als bedoeld onder 2 wel rechtstreeks voortvloeit uit de gedoogplicht is het Dagelijks Bestuur van Waterschap Noorderzijlvest op grond van artikelen 10.3, lid 3 Omgevingswet en 15.14 Omgevingswet bevoegd om te beslissen over verzoeken tot tegemoetkoming in de geleden schade. In dat geval kan de werkwijze zoals beschreven bij de vergoeding van schade als bedoeld onder 1 gevolgd worden.

12.2 Nadeelcompensatie bij waardedaling van onroerend goed

Waardedaling van onroerend goed is een ander element van nadeelcompensatie. Een verzoek om tegemoetkoming in de geleden schade kan ingediend worden bij Gedeputeerde Staten van de provincie Drenthe. Gedeputeerde Staten nemen vervolgens een beslissing over het verzoek.

Bij nadeelcompensatie als gevolg van een waardedaling van onroerend goed wordt de hoogte van de nadeelcompensatie bepaald op basis van een vergelijking van de feitelijke situatie voor en na het bieden van mogelijkheden tot uitoefening van de activiteit die de schade veroorzaakt. De eerste 4% van de waardedaling geldt als normaal maatschappelijk risico en wordt daarom niet vergoed. Op grond van artikel 15.1, lid 1 van de Omgevingswet in samenhang gelezen met artikel 4:126 van de Algemene wet bestuursrecht komt alleen schade die redelijkerwijs toe te rekenen is aan de schadeoorzaak voor vergoeding in aanmerking. Daarbij kan het ook gaan om schade als gevolg van de feitelijke uitvoering van werkzaamheden.

12.3 Schade bij uitvoering werkzaamheden

Schade die ontstaat bij de uitvoering van werkzaamheden en die aan te merken is als het gevolg van het onrechtmatig handelen wordt via het burgerlijk recht afgehandeld.

Meer informatie over het afhandelen van dergelijke schade door Waterschap Noorderzijlvest is te vinden op de website Schadeclaim indienen | Waterschap Noorderzijlvest. Via die website kan ook een formulier ingevuld worden waarmee een schadeclaim ingediend kan worden.

Hoofdstuk 13 Begrippen en afkortingen

Afkortingen 

mer

Procedure waarbinnen een Milieueffectrapportage wordt opgesteld.

MER

Milieueffectrapportage (Deel A en deel B), rapportage waarin de milieueffecten van een ruimtelijk plan worden beschreven en beoordeeld.

MHW

Maatgevende hoogwaterstand.

Nederlands Normalisatie Instituut (NEN)

NEN is een zelfstandige, onafhankelijke stichting die voor verschillende maatschappelijke thema's aan de hand van een normalisatieproces op basis van consensus tussen belanghebbenden op nationaal en internationaal niveau afspraken (normen/'best practices') vastlegt in documenten en in richtlijnen.

NKO

Nota Kansrijke Oplossingsrichtingen, 17 oktober 2022'.

Normaal Amsterdams Peil (NAP)

het Nederlands standaard vergelijkingsvlak voor de hoogteligging.

NRD

In een Notitie Reijkwijdte en Detailniveau staat beschreven op welk detailniveau onderzoek wordt/is verricht in de milieueffectrapportage (MER).

Begrippen

adequate techniek

toereikende techniek, telkens gedefinieerd in de toelichting

afgraven

verwijderen van bodemlagen van een stuk grond

afrastering

kunstmatig opdelingobjecten ten behoeve van scheiding van vastgoedobjecten of virtuele gebieden

afstroming

het transport van water uit een bepaald (stroom-)gebied

afvoercapaciteit

de hoogste afvoer die onder bepaalde omstandigheden een waterloop of kunstwerk kan passeren

afvoeren

afvoer van gezuiverd afvalwater naar oppervlaktewater OF: het door middel van een werk of langs natuurlijke weg brengen of laten stromen van water uit een oppervlaktewater naar een ander oppervlaktewater

bagger

bezonken sediment boven gewenste bodemhoogte

baggeren

het gehele proces van ontgraven, transport en storten van materiaal onder water met als doel het verdiepen of winnen van mineralen

baggerspecie

door uitgraven of baggeren verkregen grond

bediening

werksoort waarbij het gaat om de verkeersbeheersing in de verkeerbeheersingcentrales, de bediening en controle van tunnels en bruggen in rijkswegen en de bediening van objecten (bruggen, stuwen, stormvloedkeringen en sluizen)

begroeiing

het plantenkleed van een locatie (concreet)

beheer en onderhoud

werksoort waarbij het functioneren van het watersysteem, zuiveringtechnische werken en overige werken in kwalitatieve en kwantitatieve zin in stand wordt gehouden

beheer- en onderhoudsplan

plan met maatregelen voor herstel, inrichting en onderhoud van een object

beheergebied

gebied waarvoor geldt dat één organisatie dit beheert

beheerplan

een strategisch plan voor een watersysteem waarop de wijze waarop beheerd wordt inzichtelijk gemaakt wordt, zowel voor de eigen organisatie als voor derden

beheerplan

een door het bevoegd gezag vastgesteld plan op basis van de voormalige Wet natuurbescherming waarin onder meer is vastgelegd wat er wordt gedaan om de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied te realiseren.

bekleding waterkering

de bovenlaag eventueel in combinatie met een filter en de onderlaag van de waterkering ter hoogte van en onder het maatgevende hoogwaterpeil

bemalen

het verwijderen van overtollig water door middel van een gemaal

bemonsteren

het verkrijgen van een representatief monster ten behoeve van het analyseren van het afvalwater of slib

bemonsteringsvoorziening

een monsterafnamevoorziening of monsternemingstoestel om hetzij met tussenpozen, hetzij continu een monster te verkrijgen met het doel een aantal duidelijk omschreven eigenschappen van het afvalwater of slib te kunnen onderzoeken

bentoniet

kleimineraal met hoog zwel- en absorptievermogen en een zeer lage doorlatendheid

beplanting

gewassen, beplanting en struiken OF: natuurlijke vastgoedobjecten in lijnvormig en/of puntvormig voorkomen

bereikbaarheid

bereikbaarheid is één van de vier thema's binnen Wegbeheer. De mate waarin een bepaald gebied bereikbaar is vanuit andere gebieden. De voornaamste kenmerken hebben betrekking op de verplaatsingen (relaties) tussen de gebieden, de snelheid en betrouwbaarheid van die relaties en de toegankelijkheid. De kwaliteit van de bereikbaarheid wordt bepaald met het criterium trajectsnelheid

bergingscapaciteit

de hoeveelheid oppervlaktewater die maximaal in de boezem of in de polder kan worden geborgen tussen het peil en de maximaal toelaatbare waterstand

berm

horizontale of licht hellende strook grond langs een weg, spoorweg, sloot of dijk

beschoeiing

een oeververdedigingswerk in de vorm van materiaal dat is aangebracht op de grens van water en land, of langs de waterkant, om de oever tegen afkalving te beschermen, of om te voorkomen dat door afkalving van de oever de doorstroming, de waterbeheersing of het vaarwegverkeer belemmerd wordt

besluit

een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling

bestemming

bestemming van gronden zoals opgenomen in een bestemmingsplan. Onder grond valt ook (oppervlakte-)water

bestemmingsplan/omgevingsplan

gemeentelijk plan voor de ruimtelijke ordening, waarin de bestemming, ofwel de toegestane wijze van gebruik (en inrichting), van land (en water) wettelijk bindend zijn of kunnen worden vastgelegd

bezwijken

doorbraak van dijk of duin (einde waterkerende functie)

binnenteen en buitenteen

de overgang (snijlijn) van de taludhelling van een waterkering (dijklichaam) naar het maaiveld aan de binnendijkse- (binnenteen) en aan de buitendijkse (buitenteen) kant van de waterkering

bodembreedte

aanwijzing voor de (streef)breedte op bodemniveau

bodemdaling

daling van het grondoppervlak door oxidatie van veen, zetting of geologische processen

bodemonderzoek

onderzoek en studie van de bodem die in het veld (ter plekke) worden uitgevoerd

boezem

het stelsel van met elkaar in open verbinding staande waterlopen en meren waarop het water van lager gelegen polders wordt uitgeslagen dat dient voor eventueel tijdelijke berging en lozing op het buitenwater

boezemwater

(water in) een stelsel van gemeen liggende, met elkaar in openverbinding staande waterlopen en meren waarop het water van lager gelegen polders wordt uitgeslagen en dienend voor eventueel tijdelijke berging en lozing op het buitenwater

bouwput- of sleufbemaling

het onttrekken van grondwater met als doel het kunnen uitvoeren van werkzaamheden in de bodem

brandblusvoorziening

voorziening die permanent in de fysieke leefomgeving aanwezig is voor noodsituaties en is aangelegd in combinatie met een put waaruit grondwater wordt onttrokken. Als een brandblusvoorziening ook voor andere doeleinden wordt gebruikt, wordt de voorziening niet als een brandblusvoorziening aangemerkt

bronbemaling

het uit de bodem of bouwputten onttrekken van grondwater door middel van een pomp

bronnering

het wegpompen van grondwater om een stuk grond droger te maken

brug

een civielkundige constructie, zijnde een vaste of beweegbare verbinding van de ene kant van het water naar de andere kant van het water, aangelegd boven obstakels of tussen twee punten op een hoogte boven de grond, die doorgang verschaft voor voetgangers, dieren, voertuigen en diensten

calamiteit

omstandigheden waaronder de goede staat van één of meer waterstaatswerken onmiddellijk en ernstig in het ongerede is of dreigt te komen

dagelijks bestuur

bestuursorgaan waarvan de leden worden gekozen uit het algemeen bestuur (het hoogste, democratisch gekozen bestuursorgaan van het waterschap) en dat onder voorzitterschap staat van de dijkgraaf

dam

een wal in een watergang die het water tegenhoudt OF: in en dwars over een water opgeworpen aarden wal die dient om het water te keren, te leiden of te verdelen (in tegenstelling tot dijk: die langs het water ligt)

dam met duiker

dam in een primair, secundair of tertiair oppervlaktewaterlichaam met een buis of koker, waar water doorheen kan stromen

damwand

een oeververdedigingswerk bestaande uit verticale constructiedelen die in een opeenvolgende rij in de grond worden gedreven, meestal om weerstand te bieden tegen zijkrachten

debiet

het volume van een vloeistof of een gas dat per tijdseenheid door een doorsnede stroomt

doorstroomprofiel

de onder de waterspiegel gelegen dwarsdoorsnede van een watergang

drainage

afvoer van water over en door de grond om de grondwaterstand kunstmatig te beïnvloeden

drinkwater

water bestemd of mede bestemd om te drinken, te koken of voedsel te bereiden dan wel voor andere huishoudelijke doeleinden, met uitzondering van warm tapwater, dat door middel van leidingen ter beschikking wordt gesteld aan consumenten of andere afnemers

drooglegging

het hoogteverschil tussen de waterspiegel in een waterloop en het aangrenzende grondoppervlak

duiker

een kokervormige constructie met als doel de wederzijdse verbinding tussen oppervlaktewater te waarborgen, waarbij in principe de bodem van de waterloop, in tegenstelling tot die van de brug, wordt onderbroken

dwarsprofiel

bodemprofiel in een dwarsdoorsnede van een kust, rivier of dijk

ecologische toestand

de gewenste ecologische toestand van een water wordt bepaald door het watertype en de gewenste levensgemeenschap van planten en dieren die daarbij hoort, en de factoren die hiervoor bepalend zijn, zoals de inrichting, de wijze van onderhoud, het doorzicht en zuurstofgehalte en de gewenste concentraties van bepaalde stoffen die van nature in het water aanwezig zijn, zoals (onder meer) zuurstof, stikstof- en fosfaatverbindingen, chloride, bicarbonaat en sulfaat

ecologische waterkwaliteit

kwaliteit van het water die voldoet aan de eisen van de plaatselijke flora en fauna

erosie

het proces waarbij grond, gesteente en dergelijke verplaatst worden door c.q. wegspoelen onder invloed van wind, stromend water of bewegende ijsmassa's

faalmechanisme

de opeenvolging van gebeurtenissen die leidt tot falen

fauna

de dierenwereld van een regio

fauna-uitstapplaats

een voorziening langs een steile oever van een waterweg, waar (te water geraakte) dieren aan land kunnen komen

flora

de plantenwereld van een regio

fluctuatie

het stijgen en dalen van de grondwaterstand. Soms wordt deze term in kwantitatieve zin gebruikt als het verschil tussen GLG en GHG

gemaal

een gemaal dient in principe om water van een laag peil naar een hoog peil te brengen, waarvan de noodzaak kan liggen in wateroverschot aan de lage kant (afvoer) of in waterbehoefte in het gebied aan de hoge kant (aanvoer)

geohydrologisch

op basis van de wetenschap die het grondwater onderzoekt

gesloten verharding

de oppervlakte van de gesloten verharding van het afvoerend oppervlak dat op de vrijvervalleiding loost

geul

smal en meestal diep water, smal kanaal

gording

een balk of ligger, aangebracht in de lengterichting van een oeververdedigingswerk met als doel de stabiliteit van het oeververdedigingswerk te verhogen

grondsoort

aanduiding die betrekking heeft op in de bodem aanwezig materiaal, waarvan de naam afhankelijk is van de onderlinge verhouding tussen de verschillende korrelfracties en eventueel aanwezige bijmengsels als kalk en humus

grondverzet

het verplaatsen van grond OF: het geheel van ontgraven, transport, inrijden/spuiten, spreiden en onder profiel brengen van grond

grondwatersanering

het verwijderen van verontreinigende componenten uit een grondwaterlichaam door middel van onttrekking (en zuivering) van verontreinigd grondwater

grondwaterstand

de hoogte van een punt waar het grondwater een drukhoogte gelijk nul heeft (de absolute waterdruk is dan gelijk aan de druk van de atmosfeer) ten opzichte van een referentieniveau

infiltratie

het intreden van water aan het grondoppervlak OF: de voeding door middel van infiltratiebassins of andere kunstmatige middelen OF: de voeding vanuit het oppervlaktewater, opgewekt door onttrekking in de omgeving OF: de aanvulling van water onder het grondoppervlak door middel van een slotenstelsel of buizenstelsel

inkassing

houdt in dat grond trapsgewijs wordt ontgraven met treden waarvan zowel de hoogte als diepte doorgaans tussen de 0,3 en 0,5 meter ligt. Op deze manier wordt bij het terugplaatsen van grond een robuuste aansluiting van geroerde en ongeroerde grond gerealiseerd

inspectieput

constructie toegang gevend tot het ondergrondse leidingenstelsel

insteek

snijlijn van het talud van een oppervlaktewaterlichaam met het maaiveld

inundatie

het laten overstromen OF: het via een waterkering binnendringen van water in een dijkring in een zodanige hoeveelheid dat het gebied de functie(s) waarvoor het is ingericht niet meer kan vervullen OF: het onder water zetten van lage gronden, (als middel tot verdediging)

kabel

zwaar driestrengtouw

kleef (negatieve)

omlaaggerichte wrijvingskracht op een paal door zetting van omringende grond, waardoor het nuttig draagvermogen van een paal wordt verkleind

klei

natuurlijk door of in water afgezet materiaal dat is ontstaan door verwering van gesteenten, behorende tot de fijnste groep afzettingsgesteenten

kleimineraal

door verwering en ontleding van gesteenten en de mineralen waaruit deze bestaan, vallen vooral door de invloed van water, deze uiteen in elementaire zouten, hydroxiden en kiezelzuur

korrelfracties

verzameling korrels die de grootste van twee nader aangeduide zeven (nominale fractiegrenzen) passeert en blijft liggen op de kleinste. De ondergrens kan daarbij ook nul zijn

krimp

daling van het grondoppervlak veroorzaakt door uitdroging van de grond OF: de relatieve vermindering van het volume van de grond, veroorzaakt door uitdroging eventueel met scheurvorming, uitgedrukt in het huidige volume grond ten opzichte van het oorspronkelijke volume grond

kruin

strook tussen buitenkruinlijn en binnenkruinlijn OF: het hoogst gelegen deel van een waterkering

kruinhoogte

hoogte van de waterkering OF: de momentane hoogte van het waterkerende element in een kunstwerk waar het water overheen stroomt bij een hogere waterstand

kunstwerk

civieltechnisch werk voor de infrastructuur van wegen, water, spoorbanen, waterkeringen en/of leidingen niet bedoeld voor permanent menselijk verblijf

kwel

in het algemeen: het diffuus uittreden van grondwater. In het bijzonder: het uittreden van grondwater onder invloed van grotere stijghoogten elders in het hydrologische systeem OF: water dat door een drukverschil vanuit de bodem omhoog komt

landelijk gebied

alle gebieden die gelegen zijn buiten stedelijke en glastuinbouwgebieden

landhoofd

overgang van een grondlichaam naar een brug OF: steunpunt van een brug in oever of talud

leggerprofiel

door de waterbeheerder vastgestelde dwarsdoorsnede waarop de minimale vereiste afmeting van een waterkering is aangegeven

leiding

buis of kabel bestemd voor voortgeleiding van energie, materie of data

lozingsvoorziening

een constructie om water in een oppervlaktewaterlichaam te laten stromen

maaiveld

hoogteligging van het grondoppervlak in een gebied, met uitzondering van taluds en bermen of andere (kunstmatige) verhogingen dan wel verlagingen

mantelbuis

beschermingsbuis

melder

(niet) natuurlijke rechtspersoon of instantie die een mededeling doet omtrent een gebeurtenis

mitigerende maatregel

maatregel die negatieve effecten vermindert of wegneemt

monitoringsplan

een plan waarin beschreven is hoe bijvoorbeeld de geohydrologische effecten gemonitord worden

natte profiel

onder de waterspiegel gelegen oppervlakte van de dwarsdoorsnede van een oppervlaktewaterlichaam

Natura 2000

een gebied behorende tot het Natura 2000-netwerk; in Nederland een gebied beschermd volgens de Omgevingswet, tevens aangewezen en/of aangemeld als Vogel- en/of Habitatrichtlijngebied.

natuurvriendelijke oever

oever die ten behoeve van de ecologisch toestand en (natte) natuurwaarden is ingericht met een ondiepe 'natte' zone die oever- en watervegetatie de kans bieden zich te ontwikkelen

neerslag

water in vaste of vloeibare vorm dat uit de atmosfeer op het aardoppervlak valt

object

door de mens geproduceerd of gerealiseerd voorwerp, constructie, bouwwerk

oever

het gebied op de grens van water en land waar het dynamisch samenspel van land en water plaatsvindt

oeverbescherming

materiaal dat aangebracht is op de grens van water en land, ofwel langs de waterkant, om ofwel de oever tegen afkalving te beschermen, dan wel te voorkomen dat door afkalving van de oever de doorstroming, de waterbeheersing of het vaarwegverkeer belemmerd wordt

oeververdedigingswerk

civiel technische kunstwerken zoals (paalschot)beschoeiingen, damwanden en kade- en keermuren met een grondkerende en/of waterkerende functie, die bedoeld zijn om afkalving en afschuiving van talud en oever te voorkomen

onderbemaling

het plaatselijk lager houden van het waterpeil, dan het waterpeil dat het waterschap voor het betreffende peilgebied heeft vastgesteld of hanteert

ondergrond

de laag bestaande uit moedermateriaal die direct onder het gedeelte ligt wat bodem heet

onderhoudsdam

dam met of zonder duiker die gelegen is haaks op een primair oppervlaktewaterlichaam en die door het waterschap gebruikt wordt voor het beheer en onderhoud van het primaire oppervlaktewaterlichaam

onderloopsheid

vorm van hydraulische grondbreuk waarbij een cohesieve afdekkende laag wordt opgelicht ten gevolge van wateroverspanning in de onderliggende watervoerende laag

ontgronden

afgraven

onttrekken

het door middel van een onttrekkingsvoorziening kunstmatig halen van water uit een oppervlaktewaterlichaam of van grondwater uit een grondwaterlichaam

onttrekkingspunt

locatie waar water gewonnen wordt uit het oppervlaktewater of grondwater

ontwatering

de afvoer van water uit percelen over en door de grond en eventueel door drainbuizen en greppels naar een stelsel van grotere waterlopen

ontwerpdruk

de druk die maximaal in de leiding zal optreden

opbarsten

bezwijken van de grond, door het ontbreken van verticaal evenwicht in de grond, onder invloed van wateroverdrukken

oppervlakte

afmetingen van een tweedimensionaal gebied

organisme

levend biologisch wezen

osmose

het passeren van watermoleculen door een semi-permeabel membraan die twee waterige oplossingen met verschillende concentratie scheidt

overkluizing

civielkundige constructie waarmee een weg, plein of waterloop (waterweg) wordt overwelfd

overstort (riooloverstort)

een inzamelknooppunt, uitgevoerd als voorziening met drempel, van waaruit onder bepaalde omstandigheden afvalwater uit het rioleringsnetwerk wordt geloosd naar een ander rioleringsnetwerk of op het oppervlaktewater

overstroming

onder water raken van ofwel de begrenzingen van een stroom of een ander oppervlaktewaterlichaam, ofwel van gebieden die normaal niet onder water staan

peilbeheer

vaststellen en handhaven van waterstanden in rivieren, beken en sloten

peilbesluit

bestuurlijk besluit met betrekking tot de te handhaven waterhoogte in waterlopen

peilschaal

gegradueerde schaal die gebruikt wordt voor het aangeven van de waterstand in een waterlichaam

peilscheiding

het scheiden van gebieden waarin andere waterstanden in rivieren, beken en sloten worden gehanteerd.

perceel

een stuk grond bedoeld om op te wonen of voor het uitoefenen van een (landbouw)bedrijf of een combinatie daarvan

pijler

een kolom of steunpilaar met een dragende functie in een bouwwerk of een onderdeel van een brug dat voor ondersteuning van de brug zorgt

polder

een gebied, dat door een waterkering beschermd is tegen water van buiten en waarbinnen het peil beheerst kan worden

pomp

werktuig dat door middel van een verschil in druk vloeistoffen of gassen verplaatst

populatie

verzameling van individuen van dezelfde soort, die in een bepaalde omschreven ruimte woont

proefbemaling

het onttrekken van grondwater met als doel het onderzoeken van de hoeveelheid grondwater dat tijdens toekomstige werkzaamheden moet worden onttrokken. Een proefbemaling is veelal kortdurend

profiel

doorsnede van een object in lengterichting, in dwarsrichting of langs een verticaal, waarbij kenmerken van het object langs de doorsnede worden vastgelegd

rechtspersoon

groep van personen of een organisatievorm die volgens de wet bevoegd is om zelf rechtshandelingen te verrichten, zoals bijvoorbeeld het sluiten van een contract

recreatie

recreatieve activiteiten zoals wandelen, fietsen, varen en schaatsen, al dan niet in de vorm van een evenement

recreatievaart

waterrecreatie of watersport met gebruikmaking van een pleziervaartuig

sanering

het verwijderen van de vervuilingsbron om ecologische redenen en/of volksgezondheid

stedelijk gebied

dicht bebouwd gebied; het kan gaan om woongebieden en bedrijventerreinen of een mengvorm daarvan

steiger

een constructie boven het water, meestal langs een oever, die dient voor het afmeren van schepen of woonschepen

stremming

doorstroming van het vaarwegverkeer plaatselijk geblokkeerd als gevolg van een incident

stroomsnelheid

de gemiddelde stroomsnelheid van het water, zijnde het quotiënt van de cumulatieve aanvoerhoeveelheid en de natte oppervlakte

struik

een houtige plant, die zich onmiddellijk boven of al in de grond vertakt

stuw

vaste of beweegbare constructie die dient om het peil bovenstrooms van de constructie te verhogen c.q. te regelen

stuwpand

een stuk kanaal of rivier tussen minimaal één stuw en een volgend kunstwerk

talud

onder helling gelegen vlak

uitspoeling

uitholling door spoeling ontstaan OF: transport van materiaal vanuit tussenlaag of ondergrond door de toplaag naar buiten OF: het weglopen via het grondwater in het oppervlaktewater van bepaalde stoffen, zoals fosfaat en stikstof

uitweg

een aansluiting van een perceel op de openbare weg. Ook wel in-, op-, af-, toe- of uitrit genoemd

vegetatie

het plantenkleed van een bepaalde locatie

verhard oppervlak

daken, bestrating, kassen etc., waarvan het regenwater wordt afgevoerd naar de riolering en/of het oppervlaktewater

versnelde afvoer

in de afvoer hydraulica, de stroming waarvan de snelheid toeneemt in de stroomrichting

vis

aangewezen vissen + delen + kuit en broed, aangewezen schaal-, schelp- en weekdieren + delen + broed en zaad, zeesterren, zee- of koraalmos

vismigratie

het stroomopwaarts trekken van vissen om zich voort te planten

voertuig

een vervoermiddel dat zich over het land verplaatst

water

de meest algemene, over de gehele aarde verbreide vloeistof die, als zij zuiver is, geen kleur, reuk of smaak heeft en waarvan de moleculen uit twee atomen waterstof en één atoom zuurstof bestaan (H2O)

waterbeheer

het geheel van onderzoekingen, plannen, technische werken en bestuurlijke maatregelen, dat dient om te komen tot een zo doelmatig mogelijk integraal beheer van het aanwezige grond- en oppervlaktewater

waterbeheerder

de instantie die verantwoordelijk is voor de zorg om (een deel van) een watersysteem

waterberging

als functie van wateren: het tijdelijk of langdurig bergen van (regen)wateroverschotten uit de omgeving

waterdiepte

verticale afstand tussen waterspiegel en waterbodem

wateren

zie oppervlaktewater

watergang (waterloop)

een langgerekte verlaging in het terrein van natuurlijke of kunstmatige oorsprong met permanent of periodiek stromend water

waterhuishouding

de wijze waarop water in een bepaald gebied wordt opgenomen, zich verplaatst, en gebruikt, verbruikt en afgevoerd (enz.) wordt

waterkwaliteit

de kwaliteit van water in sloten en rivieren wordt bepaald door de stoffen die in het water zitten

wateroverlast

verzamelterm voor schade, ongemak en ontreddering door hoge waterstanden ten gevolge van overvloedige neerslag en/of onvoldoende ontwatering

waterspiegel

het grensvlak tussen oppervlaktewater en lucht

zetting

bodemdaling als gevolg van inklinking, krimp en door het aanbrengen van een bovenbelasting