1.3 aanbouw
1.4 aanduiding
een geometrisch
bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge
de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het
bebouwen van deze gronden.
1.5 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.6 aanduidingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde aanduiding.
1.7 ander-werk
een werk, geen bouwwerk zijnde, of een werkzaamheid.
1.8 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.9 bestaand
- bij bouwwerken:
een bouwwerk dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van
het plan bestaat en is gebouwd met inachtneming van het bepaalde bij of
krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of wordt gebouwd,
dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning
voor het bouwen, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van
terinzagelegging is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald;
- bij gebruik: het
gebruik dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het
plan bestaat, tenzij in de regels anders is bepaald.
1.10 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.11 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.12 bijbehorende bouwwerken
uitbreiding van
het hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel
bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd
gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.
1.13 bijgebouw
een op zichzelf
staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden
kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht
ondergeschikt is van het hoofdgebouw.
1.14 bouwen
het plaatsen, het
geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het
vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk
oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.15 bouwlaag
een doorlopend
gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke
hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip
van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.
1.16 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.17 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel.
1.18 bouwvlak
een geometrisch
bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels
bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.19 bouwwerk
elke constructie
van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij
direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of
indirect steun vindt in of op de grond.
1.20 erf
al dan niet
bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een
gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het
gebruik van dat gebouw, en, voor zover dit bestemmingsplan deze
inrichting verbiedt.
1.21 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.22 gebruiken
het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven.
1.23 hoofdgebouw
een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt.
1.24 horeca
een bedrijf waar
hoofdzakelijk overdag en/of in de avonduren dranken en/of etenswaren
voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin logies wordt
verstrekt, zoals bijvoorbeeld een café, restaurant, hotel,
pension, en naar de aard en openingstijden daarmee gelijk te stellen
bedrijven, één en ander al dan niet in combinatie met een
vermaaksfunctie met uitzondering van een erotisch getinte
vermaaksfunctie.
1.25 kelder
een (gedeelte
van) een gebouw waarvan de diepte gemeten wordt vanaf de begane
grondvloer waaronder wordt gebouwd en dat in hoofdzaak dient als
bergruimte.
1.26 maatschappelijke voorzieningen
educatieve,
sociaal-medisch, sociaal-culturele, zorg-, welzijns- en
levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van
sport en sportieve recreatie, voorzieningen ten behoeve van openbare
dienstverlening, kinderdagopvang, buitenschoolse opvang, brede school,
alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze
voorzieningen.
1.27 peil
- voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- voor een
bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de
hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing
van de bouw;
- indien in of op
het water wordt gebouwd: de hoogte van het terrein ter plaatse van het
meest nabij gelegen punt waar het water grenst aan het vaste land.
1.28 seksinrichting
een voor het
publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de
omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden
verricht of vertoningen van erotische/pornografische aard plaatsvinden,
waaronder in ieder geval worden verstaan een prostitutiebedrijf, een
erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een
sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.29 Staat van Bedrijfsactiviteiten
een als bijlage bij deze regels behorende en daarvan onderdeel uitmakende lijst van bedrijven en instellingen.
1.30 uitbouw
een gebouw dat
als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw,
welk gebouw door de vorm kan worden onderscheiden van het hoofdgebouw
en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.31 uitvoeren
het doen uitvoeren, laten uitvoeren en in uitvoering geven.
1.32 vloeroppervlak
totale oppervlakte, binnenwerks gemeten, van alle ruimten op de begane grond, de verdiepingen en de zolder.
1.33 voorgevel
de naar de weg
gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met
meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die op
het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan kennelijk
als zodanig diende te worden aangemerkt.
1.34 zijerf
gedeelte van het erf dat aan de zijkant van het gebouw is gelegen.
Artikel 2 Wijze van meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand tot de zijdelingse bouwperceelsgrens
tussen de zijdelingse grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is.
2.2 bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil
tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen
gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen,
zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen
bouwonderdelen.
2.3 dakhelling
langs het dakvlak gemeten ten opzichte van het horizontale vlak.
2.4 goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil
tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of
een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, waarbij de goothoogte
van een lessenaarsdak wordt bepaald vanaf het peil tot aan de bovenkant
van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te
stellen constructiedeel van de laagste kant van het dak of van de kap.
2.5 horizontale diepte van een gebouw
de diepte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd.
2.6 inhoud van een bouwwerk
tussen de
onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels
(en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en
dakkapellen.
2.7 oppervlakte van een bouwwerk
tussen de
buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren,
neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte
bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.8 ondergeschikte bouwonderdelen
bij toepassing
van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte
bouwonderdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen,
ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, airco-installaties,
gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten
beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwgrenzen niet meer
dan 1 m bedraagt en de overschrijding van maximale bouwhoogtes niet
meer dan 2 m bedraagt.
2.9 verticale diepte
de diepte, gemeten vanaf de onderzijde van de begane grondvloer waaronder wordt gebouwd.
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Maatschappelijk
3.1 Bestemmingsomschrijving
- maatschappelijke
voorzieningen met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen
zijnde, wegen en paden, parkeervoorzieningen, water en voorzieningen
voor de waterhuishouding, tuinen en erven;
- in ondergeschikte mate voor evenementen en manifestaties.
3.2 Bouwregels
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
- gebouwen worden gebouwd binnen het bouwvlak ;
- de goothoogte mag maximaal de ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte (m)' aangegeven goothoogte bedragen;
- indien geen
maximale bouwhoogte is opgenomen, bedraagt de
maximale bouwhoogte ten hoogste de bestaande bouwhoogte.
3.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
- gebouwen worden gebouwd binnen het bouwvlak;
- buiten het
bouwvlak is een bijgebouw ten behoeve van fietsenstalling en berging
toegestaan van maximaal 50 m² en een maximale bouwhoogte van 3
meter;
- de bouwhoogte mag maximaal de ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' aangegeven hoogte bedragen;
- de totale oppervlakte van gebouwen en overkappingen bedraagt 100% van het bouwvlak.
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
- de bouwhoogte
van erf- en terreinafscheidingen vóór het verlengde van
de voorgevel van het hoofdgebouw mag maximaal 1 m bedragen;
- de bouwhoogte
van erf- en terreinafscheidingen achter het verlengde van de voorgevel
van het hoofdgebouw mag maximaal 2 m bedragen;
- de bouwhoogte van pergola's achter het verlengde van de voorgevel van het hoofdgebouw mag maximaal 2,5 m bedragen;
- de bouwhoogte van vlaggenmasten mag maximaal 5 m bedragen;
- de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 2 m bedragen.
3.2.3 Kelders
Kelders mogen binnen het bouwvlak worden gebouwd, waarbij de verticale diepte maximaal 3 m mag bedragen.
3 Algemene regels
Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
Grond welke
eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan
waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de
beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 5 Algemene gebruiksregels
Onder verboden gebruik wordt in elk geval verstaan:
- een gebruik van
gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met
uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming
gerichte gebruik en onderhoud;
- een gebruik van
gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer
aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met
uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming
gerichte gebruik en onderhoud;
- het gebruik van gronden en wateren als permanente ligplaats voor woonboten of (woon-)schepen;
- een gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel ten behoeve van prostitutie.
Artikel 6 Algemene aanduidingsregels
6.1 Archeologisch waardevol gebied 3
- ter plaatse van
de aanduiding 'Archeologisch waardevol gebied 3' zijn de
betreffende gronden tevens bestemd voor bescherming en veiligstelling
van archeologische (verwachtings-) waarden;
- het is verboden
om of in deze gronden zonder of in afwijking van een
omgevingsvergunning aanleg werken en werkzaamheden de volgende
werkzaamheden of werken, niet zijnde bouwwerken uit te voeren:
- afgraven,
woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en
aanleggen van drainage op een grotere diepte dan 30 cm;
- heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;
- verlagen of verhogen van het waterpeil;
- aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
- aanleggen
van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee
verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
- het aanbrengen of verwijderen van diepgewortelde beplantingen.
- het verbod als bedoeld onder b is niet van toepassing, indien de werkzaamheden of werken:
- een oppervlakte beslaan van ten hoogste 10 ha;
- reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
- mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of een ontgrondingvergunning; of,
- ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd;
- als binnen
een bouwvlak reeds bebouwing aanwezig is of als uitbreiding van een
bouwvlak aan de achterzijde (vanaf de weg gezien) plaatsvindt.
- de aanvrager van
een omgevingsvergunning als bedoeld onder b die betrekking heeft op
gronden, met de betreffende aanduiding, legt een rapport over waarin de
archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal
worden verstoord, is vastgesteld;
- het bevoegd
gezag verleent de omgevingsvergunning indien naar hun oordeel uit het
rapport als bedoeld onder d genoegzaam blijkt dat:
- er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
- schade door
de werkzaamheden of werken kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan
worden beperkt door het in acht nemen van een omgevingsvergunning
verbonden regels.
- het bevoegd gezag kan de volgende regels aan de omgevingsvergunning verbinden:
- de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
- de verplichting tot het doen van opgravingen; of
- de
verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten
begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische
monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de
vergunning te stellen kwalificaties.
- indien het
bepaalde onder f sub 2 en 3 van toepassing is, wordt in de regels
geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de
uitvoering van de werkzaamheden of werken;
- burgemeester en
wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door de aanduiding geheel
of gedeeltelijk te verwijderen, indien uit een archeologisch rapport
blijkt dat in de gronden geen behoudenswaardige archeologische waarden
bevinden. Het bevoegd gezag laat zich hierbij adviseren door een
archeologische deskundige.
Artikel 7 Algemene afwijkingsregels
7.1 Afwijken
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van:
- in het plan
genoemde goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten,
percentages en afstandseisen, waarbij een overschrijding is toegestaan
tot maximaal 10% van de goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en
inhoudsmaten, percentages en afstandseisen;
- de regels en
toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, waarbij een
overschrijding is toegestaan tot maximaal 2,5 m, en deze noodzakelijk
is in verband met de uitmeting van het terrein of uit een oogpunt van
doelmatig gebruik van de gronden en/of de bebouwing;
- de regels ten
aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan
dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot
tot niet meer dan 10 m.
7.2 Voorwaarden afwijken
Een omgevingsvergunning als bedoeld in
artikel 7 lid 1 kan slechts worden verleend, mits:
- de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
- het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad.
Artikel 8 Algemene wijzigingsregels
Burgemeester en
wethouders kunnen het plan wijzigen in de vorm van het aanbrengen van
geringe veranderingen in de plaats, ligging en/of afmetingen van
bestemmingsgrenzen, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
- de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad;
- het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen mogen niet onevenredig worden geschaad.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht
9.1 Overgangsrecht bouwwerken
- Een bouwwerk dat
op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig
of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een
omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits
deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- na het
teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of
veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen
wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet
gegaan.
- Het bevoegd
gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een
omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een
bouwwerk als bedoeld onder 1 met maximaal 10%.
- Het bepaalde
onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan
op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd
zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan,
daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
9.2 Overgangsrecht gebruik
- Het gebruik van
grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding
van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- Het is verboden
het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde
onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan
strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard
en omvang wordt verkleind.
- Indien het
gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van
inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar
wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of
te laten hervatten.
- Het bepaalde
onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was
met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de
overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 10 Slotregel
Deze regels
worden aangehaald als regels van het bestemmingsplan 'Derde
partiële herziening Noordoost, Mfa Duitslandstraat'.