Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Derde partiële herziening Noordoost, Mfa Duitslandstraat
Status: voorontwerp
Plan identificatie: NL.IMRO.0353.201604MfaDlstraat-Vo01

Toelichting

1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Op de huidige locatie van de Paulusschool aan de Duitslandstraat in IJsselstein is de wens een multifunctionele accommodatie (Mfa) te realiseren. Het huidige gebouw kan de Mfa niet fysiek huisvesten volgens de eisen en nieuwbouw is om deze reden gewenst. 
 
In de Mfa zijn drie basisscholen, een buitenschoolse opvang en voor-schoolse educatie voorzien. Het gebouw gaat onderdak bieden aan de Paulusschool, de Jan van Wijngaardschool, BSO IJsselstein en Pulse (vroegschoolse eductie).
 
De nieuwe bebouwing zal binnen het huidige bouwvlak van het bestemmingsplan worden gebouwd maar wordt hoger dan nu nog is toegestaan. Omdat in het vigerend bestemmingsplan ‘Noordoost’ (vastgesteld 4 juli 2013) voornoemde ontwikkelingen niet mogelijk zijn binnen de juridisch-planologische regeling is onderhavige herziening opgesteld.
1.2 Ligging
Het plangebied ligt in de wijk Europakwartier van IJsselstein. De wijk Europakwartier maakt samen met de wijken Oranjekwartier, IJsselveld-Oost en IJsselveld-West onderdeel uit van IJsselstein-Noord.
 
Situering plangebied in IJsselstein (rode cirkel, bron: GoogleMaps)
 
Het plangebied ligt in de hoek van de Duitslandstraat en de Europalaan in IJsselstein. Op onderstaande afbeelding is de planbegrenzing aangegeven.
Planbegrenzing (rode omkadering, bron: GoogleMaps) 
1.3 Geldend bestemmingsplan
Het plangebied ligt binnen de grenzen van het bestemmingsplan 'Noordoost'. Dit plan is op 4 juli 2013 door de gemeenteraad van IJsselstein vastgesteld. Het plangebied heeft de bestemming 'Maatschappelijk' met een aanduiding bouwvlak waarbinnen bebouwing is toegestaan. Een bebouwingshoogte van maximaal 7 is meter is toegestaan. De gronden hebben verder een gebiedsaanduiding 'archeologisch waardevol gebied - 3'.
 
  
Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Noordoost' (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl) 
1.4 Opzet van de toelichting
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De toelichting is opgebouwd uit zes hoofdstukken. Hoofdstuk 2 geeft een overzicht van het ruimtelijke beleidskader van de verschillende overheden waaraan het plan moet voldoen. Hoofdstuk 3 beschrijft de bestaande en toekomstige situatie. Het volgende hoofdstuk (hoofdstuk 4) bevat de milieu- en de omgevingsaspecten van het plan. De toelichting besluit met hoofdstukken over de opbouw, verantwoording en uitleg van de planregels (hoofdstuk 5) en de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan (hoofdstuk 6).

2 Beleid
2.1 Rijksbeleid
 
2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De Structuurvisie vervangt een groot aantal verschillende beleidsnota’s op het gebied van ruimte en mobiliteit zoals de Nota Ruimte (2006), Structuurvisie Randstad 2040 en de Structuurvisie voor de snelwegomgeving (2008). Door onder andere nieuwe politieke accenten, veranderende economische omstandigheden, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen zijn de geldende beleidsnota's gedateerd.
 
De visie heeft als doel dat Nederland in 2040 concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig is. Daarbij gaat de visie uit van het ‘decentraal, tenzij...’ principe. Hiermee wordt de ruimtelijke ordening in toenemende mate neergelegd bij gemeenten en provincies. Een rijksverantwoordelijkheid kan aan de orde zijn indien:
  • een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingskracht van provincies en gemeenten overstijgt;
  • over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan;
  • een onderwerp provincie- of landsoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingsrisico kent ofwel in beheer bij het Rijk is.
Toetsing
Doordat de beoogde ontwikkeling geen rijksverantwoordelijkheid omvat zijn er geen raakvlakken met het Rijksbeleid.
2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Voortaan moeten gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigingsplannen en uitwerkingsplannen rekening houden met het Barro. Doel van het Barro is bepaalde onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte te verwezenlijken.
In het Barro wordt een aantal projecten die van Rijksbelang zijn met name genoemd en exact ingekaderd. Per project worden vervolgens regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen. Het nationale belang dat het stellen van regels voor deze onderwerpen rechtvaardigt, is vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
 
Toetsing
Het plan valt niet binnen één van de projecten aangewezen in het Barro. Daarnaast is het plan dusdanig klein van schaal dat het niet van nationaal belang is. Vanuit het Barro zijn er dan ook geen specifieke randvoorwaarden voor dit plan. 
2.2 Provinciaal beleid
 
2.2.1 Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie
Op 4 februari 2013 heeft Provinciale Staten van de provincie Utrecht de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) 2013-2028 vastgesteld. De nieuwe structuurvisie dient ter vervanging van de Structuurvisie Utrecht 2005-2015.
 
In de PRS is het ruimtelijk beleid voor de periode tot 2028 beschreven. De provincie geeft aan welke doelstellingen van provinciaal belang worden geacht, welk beleid bij deze doelstellingen hoort én hoe uitvoering wordt gegeven aan dit beleid.
De PRS richt zich op de volgende drie pijlers:
  • een duurzame leefomgeving;
  • vitale dorpen en steden;
  • landelijk gebied met kwaliteit.
In het verstedelijkingsbeleid richt de provincie zich primair op de ontwikkelingsmogelijkheden in het bestaand stedelijk gebied: op die manier blijven de steden, dorpen en kernen aantrekkelijk om te wonen, te werken en te ontmoeten en blijft het landelijk gebied gevrijwaard van onnodige ruimteclaims. Ten behoeve van de leefbaarheid en bereikbaarheid wil de provincie de verstedelijking zoveel mogelijk koppelen aan haltes en knopen van het openbaar vervoersnetwerk.
 
Toetsing
Het plangebied ligt in bestaand stedelijk gebied. Hiermee past de ontwikkeling binnen het beleid van de provincie om steden aantrekkelijker te maken.
 
2.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening
Bij de nieuwe structuurvisie hoort ook de herziende versie van de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV). De PRV is gelijktijdig met de PRS vastgesteld en bevat regels voor gemeenten. De gemeenten moeten deze regels in acht nemen bij het maken van ruimtelijke plannen. De regels zijn nodig om het provinciale ruimtelijke beleid te kunnen realiseren. De bepalingen zoals deze zijn opgenomen in de Provinciale Ruimtelijke Verordening hebben met name betrekking op ontwikkelingen in stedelijk gebied of in het landelijk gebied.
 
Toetsing
In de verordening is het plangebied aangeduid als Stedelijk gebied. Binnen deze aanduiding is de realisatie van de multifunctionele accommodatie toegestaan en passend binnen de verordening van de provincie.
2.3 Gemeentelijk beleid
 
2.3.1 Structuurvisie Kwaliteit met karakter
Op 3 juli 2003 heeft de gemeenteraad van IJsselstein de structuurvisie ‘Kwaliteit met karakter’ vastgesteld. In deze visie is beschreven hoe de gemeente IJsselstein over 10 tot 15 jaar invulling geeft aan werken, wonen, recreatie en natuur.
 
De visie is gericht op het versterken van kwaliteit en karakter door te streven naar zorgvuldig ruimtegebruik en duurzame ruimtelijke kwaliteit. Een belangrijk uitgangspunt van de visie is het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit van woon- en bedrijfsgebieden. In de structuurvisie staan de volgende doelstellingen centraal:
  • versterking van de eigen identiteit van IJsselstein binnen de stadsregio als middelgrote dynamische stad met historisch karakter aan de Hollandsche IJssel als poort naar het Groene Hart;
  • werken aan een duurzaam leefbare stad, met aandacht voor kwaliteit en een gedifferentieerd aanbod van woningen, arbeidsplaatsen en voorzieningen, met respect voor landschap en natuur en een duidelijke plaats voor water;
  • benutten van de potenties van de Hollandse IJssel voor wonen, recreatie en natuur.
Voor het bestaande stedelijke gebied is het uitgangspunt kwaliteitsverbetering, herstructurering, een zekere intensivering van het ruimtegebruik en meer differentiatie in woonmilieus. Eveneens wordt ingezet op de versterking van de stedelijke entree en de relatie tussen het stedelijk gebied en het buitengebied.
  
Toetsing
De ontwikkeling is passend in dit gemeentelijk beleid. Middels herstructurering vindt opwaardering van de planlocatie plaats welke meerdere functies gaat bedienen. Hierdoor is sprake van intensivering van het ruimtegebruik en draagt het initiatief bij aan de levendigheid van de wijk. Tegelijkertijd is onderhavige ontwikkeling in maat en schaal én op duurzame wijze passend in de omgeving. 

2.3.2 Toekomstvisie IJsselstein Dichtbij
Op 21 januari 2010 heeft de gemeenteraad van IJsselstein de Toekomstvisie ‘IJsselstein Dichtbij’ vastgesteld. De gemeente IJsselstein kenmerkt zich onder meer door drie belangrijke kwaliteiten: 
  • IJsselstein is een stad met een sterke sociale samenhang. Mensen zijn zeer betrokken bij de gemeenschap en bij elkaar. Dit geldt voor zowel inwoners als ondernemers. De samenhang komt onder meer tot uitdrukking in een actief verenigingsleven en tal van evenementen.
  • IJsselstein is een stad met een karakteristieke historische ruimtelijke kwaliteit. Belangrijke kenmerken in deze ruimtelijke kwaliteit zijn de historische binnenstad met monumenten en de Hollandse IJssel die door de stad stroomt.
  • IJsselstein heeft een unieke ligging in zowel het Groene Hart als het stedelijk gebied van Utrecht. Hierdoor combineert de stad de rust en ruimte van het groene buitengebied met de economische dynamiek van een stad.
Voor 2025 wil de gemeente deze kwaliteiten verder versterken. De gemeente wil de nabijheid van de ruimtelijke kwaliteiten in de stad meer benutten, door inhoud te geven aan de volgende ambities: 
  • versterken van de historische binnenstad; 
  • groen en water meer verweven met de stad; 
  • continue werken aan vitale woonwijken;
  • bevorderen zorgvuldig ruimtegebruik.
Toetsing
Met het realiseren van de multifunctionele accommodatie wordt het ruimtegebruik van de locatie volledig benut door het versterken van de aanwezige functies op één locatie en het gebruik van het gebouw door meerdere gebruikers. Het gebouw heeft een maatschappelijke functie die ten doel staat voor de woonwijk. De beoogde ontwikkeling voldoet hiermee aan de toekomstvisie van de gemeente.
 
3 Planbeschrijving
3.1 Huidige situatie
Wijk Europakwartier 
Het plangebied aan de Duitslandstraat bevindt zich centraal in de wijk Europakwartier in IJsselstein. De wijk Europakwartier maakt samen met de wijken Oranjekwartier, IJsselveld-Oost en IJsselveld-West onderdeel uit van IJsselstein-Noord.
 
Verschillende type woningen bevinden zich in Europakwartier. Aan de rand van de wijk staan vrijstaande woningen en twee-onder-één-kapwoningen. Tevens staan aan de rand van de buurt blokken met portiekwoningen van 4 á 5 woonlagen in een groene setting. Naast de functie wonen komen ook niet-woonfuncties voor aan de Duitslandstraat en Poortdijk, evenals aan de rand van het Europakwartier. Bedrijven en voorzieningen als een kerk, een moskee en een zwembad bevinden zich hier. Het hart van het Europakwartier wordt gevormd door woningen die worden gekenmerkt door stempels met rijwoningen en drive-in woningen, gegroepeerd rond grasveldjes met bomen. Door de ligging van de achtertuin naar de grasveldjes toe, worden noordtuinen in de wijk vermeden.
 
Ten noorden van het plangebied bevindt zich op loopafstand een supermarkt. Het centrum van IJsselstijn en winkelcentrum Clinckhoeff bevinden zich op een kilometer afstand van het plangebied. In deze winkelcentra zijn diverse winkels, horeca en dienstverlenende bedrijven gevestigd. 
 
Luchtfoto omgeving plangebied (bron: google maps)
  
Plangebied
Het plangebied betreft de huidige Paulusschool met bijbehorend schoolplein. De Paulusschool is een katholieke school met leerlingen uit alle omliggende wijken in IJsselstein. De Paulusschool zal in schooljaar 2017/2018 fuseren met de Jenaplanschool De Overkant. Het totale plangebied is circa 3.650 m² groot. In de omgeving van het plangebied zijn veel open, groene ruimtes. Ten zuidoosten van de school bevindt zich ook een parkje. Tevens staan langs de randen van het plangebied en op het schoolplein diverse bomen. Hierdoor heeft het schoolterrein, en daarmee ook het plangebied, een groene uitstraling.  
3.2 Toekomstige situatie
Op de huidige locatie van de Paulusschool aan de Duitslandstraat in IJsselstein is de wens hier een multifunctionele accommodatie (Mfa) te realiseren. Het huidige gebouw kan de Mfa niet fysiek huisvesten volgens de eisen en nieuwbouw is om deze reden gewenst. In de Mfa zijn drie basisscholen, een buitenschoolse opvang en voor-schoolse educatie voorzien. Het gebouw gaat onderdak bieden aan Paulusschool, de Jan van Wijngaardschool, BSO IJsselstein en Pulse (vroegschoolse eductie). Als samenwerkende partners kan kinderopvang, peuterspeelzaalwerk (o.a. VVE) door Pulse en primair onderwijs verzorgd door de Paulusschool (Lek en IJssel) en de Jan van de Wijngaard (Fluenta) voor alle kinderen uit de buurt onderwijs en opvang op maat worden geboden.
  
3.2.1 Programma
Ter plaatse van de huidige school wordt een nieuwe Multifunctionele accommodatie (Mfa) cq een brede school gebouwd. De situering en de vorm van het gebouw staat vast. De footprint van het gebouw valt binnen het in het bestemmingsplan vastgelegde bouwvlak. Het gebouw bestaat uit twee bouwlagen.
 
In de Mfa worden diverse functies gehuisvest. Vooralsnog gaat het om de volgende functies :
  • Basisscholen Paulusschool en Jan van den Wijngaard school (onderbouw, middenbouw, bovenbouw);
  • Peuterspeelzaal; (Stichting Pulse)
  • Buitenschoolse opvang (BSO IJsselstein)
Daarnaast is er een aantal beoogde medegebruikers. Vooralsnog gaat het om volgende functies:
  • Atelier;
  • Speelzaal.
Met de beoogde gebruikers is een inventarisatie gemaakt van de benodigde ruimte. In het Ruimtelijk functioneel programma van eisen Mfa is deze ruimteverdeling uitgewerkt door KOW (zie bijlage). Het plangebied (3654 m²) wordt op de volgende manier ingevuld:
  • Footprint gebouw 718 m²;
  • Buitenruimte 2936 m² (waaronder schoolplein, parkeren en groen).
 Aan de noordzijde (843 m²), oostzijde (571 m²) en zuidzijde (254 m²) is de buitenruimte voor de verschillende groepen van de scholen en de peuterspeelzaal gesitueerd.  Aan de kant van de Duitslandstraat worden maximaal 11 Kiss&Ride plekken gereserveerd. 
 
De verwachting is dat de Mfa door circa 300 leerlingen, 30 kinderen in de voorschoolse opvang en 30 kinderen in de buitenschoolse opvang wordt bezocht.

3.2.2 Stedenbouwkundige opzet
Met het Mfa project wordt een heldere en overzichtelijke stedenbouwkundige opzet nagestreeft, passend binnen binnen de wijk Oranjekwartier. De rustige en groene uitsraling in de directe omgeving van de Mfa zal zijn uitwerking krijgen in de opzet van het plangebied. Het Mfa gebouw kent een compacte uitvoering, is energieneutraal en staat centraal in het plangebied. Met de rustige en transparante uitstraling, maar ook middels kleurgebruik, zal verbinding gezocht worden met de naastgelegen groenstrook. De buitenruimten zijn aan de noord, oost en zuidzijde voorzien. Door het openbare karakter van het speelplein vindt ook hier aansluiting plaats met de aanliggende groenzone.
 
De Duitslandstraat blijft de hoofdverbinding voor de Mfa en is geschikt voor fietsers, voetgangers en autoverkeer. De opzet van de straat is dusdanig ingericht dat veiligheid voorop staat.  
 
Met een noordelijke ontsluiting wordt het schoolplein direct aangesloten op de bestaande vrij liggende fietsinfrastructuur naar het centrum en verschillende andere buurten in de omgeving. Hiermee wordt voor veel kinderen een conflictarme fietsroute naar school aangeboden. Met de noordelijke ontsluiting wordt tevens de loopafstand naar het zwembad verkort tot 150 meter. Daarmee kunnen ouders en personeel gebruik maken van de parkeergelegeheid op het terrein van het zwembad. De Zwiterslandstraat is dankzij de noordelijke ontsluiting een derde locatie waar ouders hun kinderen kunnen afzetten en ophalen.
 
Sfeerimpressie vogelvlucht
 
Sfeerimpressie voorgevel  
Sfeerimpressie zijgevel

3.2.3 Verkeer en parkeren
De Duitslandstraat blijft de hoofdverbinding voor de Mfa en is geschikt voor fietsers, voetgangers en autoverkeer. Ten westen van de Mfa zijn op het terrein van de naastgelegen kerk circa 13 parkeerplekken beschikbaar om te parkeren op werkdagen. Deze parkeerplaatsen worden ontsloten via de Duitslandstraat.
 
Met een noordelijke ontsluiting (loop- en fietsroute) wordt het schoolplein direct aangesloten op de bestaande vrij liggende fietsinfrastructuur naar het centrum en verschillende andere buurten in de omgeving. Met deze ontsluiting zal ook de Zwiterslandstraat interessant zijn voor ouders als aanvoerroute. Daarbij wordt met de noordelijke ontsluiting de loopafstand tot de parkeerplaatsen bij het nabijgelegen zwembad verkort tot 150 meter. Hiermee biedt deze parkeerruimte voldoende mogelijkheden tot (lang)parkeren voor personeel en eventueel ouders.
Op het schoolterrein zal een fietsenstalling geplaatst worden met ruimte voor circa 120 fietsen. Deze is zowel via de noordelijke route, de oostzijde en zuidzijde (Duitslandstraat) te bereiken. 
   
Verkeersafwikkeling noordelijke route
 
Aan de zuidzijde van het plangebied, langs de Duitslandstraat wordt een kiss & ride parkeerplek gerealiseerd voor 9 tot 11 plekken. Deze plekken zijn bedoeld voor tijdelijk parkeren voor het wegbrengen en ophalen van kinderen.
 
Verkeersafwikkeling
Ten opzichte van de bestaande situatie, zal met de komst van het Mfa sprake zijn van een toename in functies en zal het gebouw in volume toenemen. Dit zal een toename in verkeersafwikkeling met zich meebrengen van het aantal motorvoertuigen.
 
De noordelijke verbinding met de Zwiterserlandstraat zal van invloed zijn op de verkeersafwikkeling: de Zwitserlandstraat wordt voor een deel van de ouders interessant als aanvoerroute, er ontstaat een conflictvrije fietsroute voor kinderen (meer kinderen kunnen zelfstandig naar school gaan) en er kan gebruik gemaakt worden van het parkeerterrein bij het zwembad.
   
4 Milieu- en omgevingsaspecten 
4.1 Bedrijven en milieuzonering
Indien door middel van een plan nieuwe milieuhindergevoelige functies mogelijk worden gemaakt, zoals woningen en onderwijsgebouwen, moet worden aangetoond dat deze niet worden gerealiseerd binnen de hinderzone van omliggende bedrijven. Anderzijds mogen milieuhindergevoelige functies in de directe omgeving van het plangebied niet negatief worden beïnvloed door de ontwikkelingen die met een plan mogelijk worden gemaakt. Wat betreft de aanbevolen richtafstanden tussen functies met een milieuzone en gevoelige functies is de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' uit 2009 als leidraad voor milieuzonering gebruikt. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.  
 
Inrichting in de zin van de Wet milieubeheer
De Multifunctionele accommodatie (school) is een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer en moeten zich houden aan de voorschriften van het Activiteitenbesluit.
 
De maximale richtafstand, die volgt uit de VNG-brochure, voor voorliggend initiatief bedraagt 30 m voor het aspect geluid. Deze afstand kan, in verband met de ligging in een gemengd gebied, worden teruggebracht tot 10 m. Binnen deze zone van 10 m liggen geen voor milieuhinder gevoelige functies. Omdat op korte afstand van deze inrichting al woningen zijn gelegen, leidt de herontwikkeling van het schoolgebouw niet tot aantasting van de vergunde rechten van deze inrichtingen. Het thema milieuzonering leidt dan ook niet tot belemmeringen voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
 
Planspecifiek
In de directe omgeving van het plangebied bevindt zich het zwembad De Hooghe Waerd. Voor het zwembad geldt een richtafstand voor geluid van 30 meter (gemengd gebied). Het plangebied valt buiten deze richtafstand en staat hiermee op voldoende afstand tot het zwembad. Ditzelfde geldt voor de naastgelegen kerk. Hiervoor geldt een richtafstand van 10 meter. Het plangebied valt hier buiten. In het kader van deze geluidbelasting is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (zie toelichting paragraaf 4.2).
 
Voor wat betreft de milieubelastende aspecten geur en gevaar wordt opgemerkt dat gevoelige objecten op een afstand van meer dan 10 meter van het schoolcomplex liggen. In de omgeving van het schoolcomplex liggen geen bedrijven met milieuzones.
 
Gesteld kan worden dat de ontwikkeling de bedrijfsvoeringen niet zal beperken en dat de bedrijfsvoeringen niet in de weg staan van een goed woon- en leefklimaat ter hoogte van de beoogde planontwikkeling. De Wet milieubeheer en de daarop gebaseerde besluiten staan op het onderdeel bedrijvigheid niet in de weg aan het onderhavige bestemmingsplan.  
4.2 Geluid
Bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan is het conform de Wet geluidhinder (Wgh) noodzakelijk dat er aandacht wordt besteed aan de akoestische situatie. Als een geluidszone geheel of gedeeltelijk binnen het plangebied valt, moet bij de voorbereiding van een bestemmingsplan akoestisch onderzoek worden verricht naar de geluidsbelasting op nieuwe woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen die geluidszone (artikel 77 Wgh). De Wet geluidhinder richt vooral op de ruimtelijke inpassing van geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) in relatie met belangrijke geluidsbronnen zoals (rail)verkeer en gezoneerde industrieterreinen.
 
Naast de wettelijke kaders ter voorkoming van geluidshinder die in acht moeten worden genomen bij ruimtelijke planvorming moet in het kader van een "goede ruimtelijke ordening" ook gezorgd worden voor een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. 
 
4.2.1 Wegverkeerslawaai
Voor het plangebied is onderzocht (zie akoestisch onderzoek, bijlagen bij toelichting bijlage 1) welke geluidbelasting ontstaat op de nieuw te realiseren multifunctionele accommodatie (Mfa).
 
Wet Geluidhinder
De MfA ligt binnen de geluidszone van de A2, de Europalaan en de trambaan. Deze wegen kennen een geluidzone in de zin van de Wgh. De MfA ligt op korte afstand van de Duitslandstraat. De Duitslandstraat is een 30 km weg en heeft daardoor geen zone in de zin van de Wet Geluidhinder.
 
De geluidbelasting op de MfA door wegverkeer op de A2 bedraagt ten hoogste 48 dB na aftrek. De geluidbelasting op de MfA door wegverkeer op de Europalaan bedraagt eveneens ten hoogste 48 dB na aftrek. De geluidbelasting door de trambaan bedraagt ten hoogste 38 dB zonder aftrek. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt door geen van de wegen verschreden. Er wordt daarmee voldaan aan de Wet Geluidhinder.
 
Goede ruimtelijke ordening
Bij het toetsen of sprake is van een “goede ruimtelijke ordening” is ook de geluidbelasting door de Duitslandstraat meegenomen. Daarbij is aangesloten bij het toetsingskader van de Wgh. De geluidbelasting op de MfA door wegverkeer op de Duitslandstraat bedraagt ten hoogste 46 dB zonder aftrek. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt ook zonder aftrek niet overschreden. De geluidbelasting door alle wegen samen bedraagt ten hoogste 55 dB (rekenpunt 3). Er zal voor het aspect geluid sprake zijn van een goede ruimtelijke ordening indien wordt voldaan aan de geluidweringseisen uit het Bouwbesluit.

4.2.2 Industrielawaai
Voor de beoogde ontwikkeling van het MFa is tevens geluidonderzoek uitgevoerd (zie bijlagen bij toelichting bijlage 1) naar de geluidbelasting die dit veroorzaakt op de woningen in de omgeving.   
 
Stap 1
De afstand tussen de woningen en de school voldoet aan de richtafstand van 10 meter uit de brochure “Bedrijven en Milieuzonering” voor gemengde gebieden. Conform stap 1 uit het stappenplan is verdere toetsing voor het aspect geluid gezien de richtafstand niet noodzakelijk. Desondanks is in opdracht van de gemeente een akoestisch onderzoek uitgevoerd waarbij de geluidbelasting door de school op de gevels van de nieuwe woningen is bepaald en getoetst.
 
Stap 2
Volgens stap 2 van het toetsingskader voor geluid is inpassing mogelijk indien het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau niet hoger is dan 50 dB(A), dat is 50 dB(A) in de dagperiode. Deze grenswaarde wordt onder de
gebruikte uitgangspunten met 5 dB(A) overschreden. Het maximale geluidniveau van 70 dB(A) wordt onder de gebruikte uitgangspunten niet overschreden.
 
Stap 3
Volgens stap 3 van het toetsingskader voor geluid is inpassing mogelijk indien het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau niet hoger is dan 55 dB(A), dat is 55 dB(A) in de dagperiode. Deze grenswaarde wordt onder de
gebruikte uitgangspunten niet overschreden. Het maximale geluidniveau van 70 dB(A) wordt eveneens niet overschreden. Inpassing is in stap 3 mogelijk met dien verstande dat het bevoegd gezag moet motiveren waarom het deze geluidbelasting in de concrete situatie acceptabel acht.
4.3 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet. Op basis van deze wet moet de archeologische waarde van het plangebied worden vastgesteld en zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren.
 
Planspecifiek
Het plangebied kent de gebiedsaanduiding archeologisch waardevol gebied - 3. Ter plaatse van de aanduiding Archeologisch waardevol gebied 3' zijn de betreffende gronden bestemd voor bescherming en veiligstelling van archeologische (verwachtings-) waarden. Enkel bij een planomvang van meer dan 10 ha is het noodzakelijk om archeologisch onderzoek uit te voeren. In dit geval is dat niet noodzakelijk. Derhalve vormt archeologie geen belemmering op voor beoogde ontwikkeling.   
4.4 Cultuurhistorie
Vanaf 1 januari 2012 is in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgelegd bij het maken van ruimtelijke plannen, zoals een bestemmingsplan, beheersverordening of ruimtelijke onderbouwing rekening gehouden moet worden met cultuurhistorische waarden. Als gevolg hiervan is het van belang dat voorafgaand aan het maken hiervan de aanwezige cultuurhistorische waarden bekend zijn.
 
Over het algemeen wordt bij het inventariseren van cultuurhistorische waarden onderscheid gemaakt tussen waardevaste en waardevolle elementen. Waardevaste elementen hebben een beschermde status en zijn op basis van de Monumentenwet of gemeentelijke verordening aangewezen als rijks-, provinciaal of gemeentelijk monument. Waardevolle elementen zijn daarentegen niet formeel beschermd, maar kunnen een bijzondere karakteristieke of geschiedkundige waarde hebben en van belang zijn als cultuurdrager.
 
De cultuurhistorische waarde van een plangebied is zodoende niet alleen afhankelijk beschermde monumentale waarden binnen het gebied, maar kan zeker ook bepaald worden door waardevolle structuren of objecten in de directe omgeving. Bij het inventariseren dient dan ook zowel naar het plangebied als naar de omgeving daarvan gekeken te worden.
  
Planspecifiek
De gemeente IJsselstein heeft circa 34.000 inwoners en kent een lange bestaansgeschiedenis. De bloeiperiode van IJsselstein lag in de late middeleeuwen. Nadat de ommuring van de stad rond 1850 verdween, kreeg IJsselstein enige industrie, aanvankelijk gericht op houtbewerking. Tot 1920 wist de stad met haar uitbreidingen binnen de grachten te blijven. Daarna is de stad met grootscheepse bouwprojecten gegroeid tot in haar huidige omvang. Het plangebied behoort tot de na-oorlogse bebouwing.
 
Vanuit de provinciale waardenkaart is het plangebied en de nabije omgeving niet aangewezen als locatie met cultuurhistorische waarden. Er is geen sprake van natuurlandschap, militair erfgoed, historische buitenplaatsen, monumenten en/of bebouwing, infrastructuur en water in het plangebied. Hiermee doet de ontwikkeling geen afbreuk aan de cultuurhistorische waarde in IJsselstein.
4.5 Flora en fauna
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is de Flora- en Faunawet van toepassing. Hier wordt onder andere de bescherming van plant- en diersoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Indien hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd.
 
Gebiedsbescherming
De Natuurbeschermingswet richt zich op de bescherming van gebieden. In de Natuurbeschermingswet zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:
• Natura 2000-gebieden (Habitat- en Vogelrichtlijngebieden);
• Beschermde Natuurmonumenten;
• Wetlands.
 
Naast deze drie soorten gebieden is de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) in het kader van de gebiedsbescherming van belang. De EHS is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland en omvat bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'.
 
Soortenbescherming
De Flora- en faunawet regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister (artikel 75, lid 3). Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.
 
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt, een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
 
Planspecifiek 
Blom Ecologie heeft voor de beoogde ontwikkeling een quickscan flora en fauna uitgevoerd (zie bijlagen bij toelichting bijlage 2). Uit de scan wordt geconcludeerd dat:
  • In het plangebied of de directe omgeving daarvan beschermde diersoorten van de Flora-­ en faunawet voorkomen. Het plangebied heeft aannemelijk geen essentiële betekenis voor zwaarder en strikt beschermde soorten (tabel 2 & 3). Jaarrond beschermde nesten zijn niet aangetroffen.
  • De ruimtelijke ingrepen leidden mogelijk tot een tijdelijke verstoring van algemene voorkomende en licht beschermde soorten. Beschermde soorten waarvoor geen vrijstelling geldt in het kader van ruimtelijke ontwikkelingen en conform de Flora-­ en faunawet worden niet verwacht. Nader onderzoek naar het voorkomen van soorten wordt echter niet nodig geacht.
  • Mits gewerkt wordt zoals aanbevolen leiden de werkzaamheden aannemelijk niet tot overtreding van de Flora-­ en faunawet. Er behoeft geen ontheffing van de Flora- en faunawet (art. 75) aangevraagd te worden.
  • De planlocatie is geen onderdeel van een Natura 2000-­‐‑gebied, Beschermd natuurmonument, Wetland, Nationaal Park, Nationaal Landschap of Ecologische Hoofdstructuur. Gezien de aard van de werkzaamheden en de afstand tot beschermde gebieden is van externe werking geen sprake.
Op basis van de conclusies worden de volgende aanbevelingen meegegeven aan het project:
  • Tijdens ontwikkelingen moet voorzichtig worden gehandeld met alle voorkomende flora en fauna (Zorgplicht).
  • Wanneer ondanks zorgvuldig handelen, onderzoek en advies schade lijkt te ontstaan voor beschermde flora en fauna, dient direct contact opgenomen te worden met een ter zake deskundige.
  • Gedurende ontwikkelingen de aanwezige vegetatie of bodemateriaal (takken, stronken e.d.) gefaseerd verwijderen. Dit om bodembewonende dieren de kans te geven in de nabijgelegen omgeving een ander leefgebied te benutten.
  • Gedurende ontwikkelingen wordt gelegenheid gegeven aan dieren, die tijdens de werkzaamheden worden gevonden, te vluchten of zich te verplaatsen naar een schuilplaats buiten het bereik van de werkzaamheden.
  • Ten aanzien van broedvogels dienen de werkzaamheden buiten de kwetsbare periode te worden uitgevoerd c.q. opgestart. Het broedseizoen betreft indicatief de periode 15 maart t/m 15 augustus. Indien de werkzaamheden om moverende redenen in het broedseizoen plaatsvinden dient, alvorens deze uitgevoerd worden, door een ter zake deskundige te worden vastgesteld of er broedende vogels of nesten aanwezig zijn. De deskundige geeft aan welke maatregelen eventueel van toepassing zijn.
  • Werkzaamheden uitsluitend tussen zonsopkomst en zonsondergang uitvoeren of een vleermuisvriendelijke verlichtingswijze toepassen teneinde verstoring van vleermuizen in directe omgeving te voorkomen. Hieronder kan onder ander worden verstaan; beperkte hoogte van lichtmasten, verlichting naar beneden richten en convergeren, toepassing van UV-­vrije verlichting, gebruik van sterk bundellicht vermijden et cetera.
Het aspect ecologie staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
4.6 Water
 In het kader van het verkrijgen van een duurzaam watersysteem hebben Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen in 2001 de Startovereenkomst Waterbeleid 21e eeuw (WB'21) ondertekend. Onderdeel van het nieuwe waterbeleid is de “watertoets”: de check van ruimtelijke plannen aan de gevolgen voor het watersysteem. Ruimtelijke plannen dienen een waterparagraaf te bevatten. Initiatiefnemers van ruimtelijke plannen moeten in een vroegtijdig stadium van het planvormingsproces de waterbeheerder(s) betrekken. De initiatiefnemer vraagt de waterbeheerder(s) om een wateradvies in de vorm van een watertoets. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van het overleg opgenomen. Op basis van de watertoets zal de waterbeheerder Keurontheffing en, indien nodig, een Wvo-vergunning (Wet verontreiniging oppervlaktewater) verlenen.

4.6.1 Beleid Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden

Waterbeheerplan
Voor de planperiode 2010-2015 is het Waterbeheerplan (WBP) van De Stichtse Rijnlanden van toepassing. In dit plan geeft De Stichtse Rijnlanden aan wat haar ambities voor deze planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen. Het WBP legt meer dan voorheen accent op uitvoering. De vier hoofdthema's zijn:
  • veiligheid;
  • voldoende water;
  • schoon water;
  • recreatie, landschap en cultuurhistorie.
Wat betreft veiligheid is het cruciaal dat de waterkeringen voldoen aan de veiligheidseisen en dat bij dijkverbeteringenswerken wordt uitgegaan van een duurzaam en robuust ontwerp. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden. Daarbij wil De Stichtse Rijnlanden dat het watersysteem op orde en toekomstvast wordt gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering. Immers, de verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en heviger buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelrijzing.

Schoon water staat voor De Stichtse Rijnlanden gelijk aan ecologisch gezond water. Het water kan alleen zo schoon mogelijk gehouden worden als de inrichtingen, het beheer en onderhoud van watersystemen worden aangepast. Europese regelgeving (de Kaderrichtlijn Water) is hierbij kaderstellend. Het voorkómen van verontreiniging en een goede inrichting van oppervlaktewateren dragen in belangrijke mate bij aan gezond water. Met het oog op het zuiveren van afvalwater beheert De Stichtse Rijnlanden rioolgemalen, persleidingen en zuiveringsinstallaties.
Het laatste thema betreft recreatie, landschap en cultuurhistorie. Hoewel dit geen kerntaken voor het waterschap zijn, zijn de onderwerpen zeer belangrijk omdat deze in relatie staan tot het watersysteem en het waterbeheer. Een verantwoordt vaarwegbeheer, kwalitatief aanvaardbaar,veilig en hygiënisch zwemwater en gegarandeerde veiligheid bij recreatief gebruik van oppervlaktewater behoren hier toe. Door actief samen te werken met andere partijen werkt het waterschap actief aan het behoud en herstel van waardevolle cultuurhistorische elementen - die met water samenhangen. 

4.6.2 Keur
Per 21 oktober 2010 is de Keur in werking getreden, alsmede nieuwe beleidsregels. In de Keur van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2009 staan verboden en geboden die betrekking hebben op oppervlaktewaterlichamen, waterkeringen en grondwater. De verboden betreffen die handelingen en gedragingen die in principe onwenselijk zijn voor de constructie of de functie van oppervlaktewaterlichamen, waterkeringen of grondwaterlichamen. De geboden geven de verplichtingen aan om deze waterstaatswerken in stand te houden. Een gebod kan bijvoorbeeld betrekking hebben op een onderhoudsverplichting. Hiermee vermeldt de Keur expliciet welke handelingen vergunningplichtig zijn en welke aan algemene regels of aan de zorgplicht moeten voldoen. In de Uitvoeringsregels die bij de Keur horen is dit nader uitgewerkt.
 
4.6.3 Watertoets
Voor een bestemmingsplan is de watertoets wettelijk van toepassing. De watertoets is een procedure waarbij de initiatiefnemer in een vroeg stadium overleg voert met de waterbeheerder, Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, over het ruimtelijke planvoornemen. De watertoets heeft als doel 'het voorkomen van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen die in strijd zijn met duurzaam waterbeheer'.
 
Waterkering
Er bevindt zich geen waterkering in of nabij de planlocatie. Voor de beoogde ontwikkeling zal er geen verandering plaatsvinden.
 
Verhard oppervlak en watercompensatie
Met de herinrichting en -ontwikkeling van het plangebied zal de bestaande bebouwing van het huidige schoolgebouw worden gesloopt. Hiervoor in de plaats zal een nieuw multifunctioneel gebouw, met bijbehorende parkeergelegenheid en schoolplein komen. Hoewel het aandeel aan dakoppervlak verminderd, neemt de hoeveelheid aan verhard oppervlak toe in de nieuwe situatie met 240 m². 
 
Het waterschap De Stichtse Rijnlanden hanteert een algemene richtlijn: bij een toename van verhard oppervlak van minimaal 500 m² in stedelijk gebied of 1000 m² in landelijk gebied, is de algemene richtlijn dat er 15% van de toename aan verhard oppervlak gecompenseerd wordt, door het graven van extra waterberging. Plannen waarbij de toename aan verhard oppervlak onder de grenswaarden blijft, of waarbij het verhard oppervlak afneemt hebben geen compensatieplicht. Dit betekent dat watercompensatie naar aanleiding van de ontwikkeling niet aan de orde is. 
  
Conclusie
Het aspect water vormt geen belemmering voor onderhavige ontwikkeling. 
4.7 Verkeer en parkeren
De Mfa wordt ontsloten via verschillende wegen. Zowel vanaf de noordzijde (Zwitserlandstraat), oostzijde (Europalaan) als vanuit het zuidwesten (Duitslandstraat) is de school via fietsstroken, voetpaden en een onverhard pad voor langzaamverkeer te bereiken. De hoofdentree van de Mfa is in de nieuwe situatie net als de huidige Paulusschool te bereiken via de Duitslandstraat. De verkeersintensiteit op deze weg ligt niet hoog. Gemiddeld zijn er nog geen 1000 motorvoertuigenbewegingen per dag. Tijdens het spitsuur betekent dit gemiddeld minder dan 2 auto's per minuut.
 
Parkeren op eigen terrein is niet mogelijk in de huidige situatie. Daarbij ligt het bezettingspercentage van de in de directe omgeving aanwezige parkeerplaatsen relatief hoog. In de buurt rondom de school wonen relatief veel gepensioneerden, waardoor er minder ruimte is voor deelgebruik van de bestaande parkeercapaciteit door personeel van de school en ouders die de kinderen brengen of halen. Veelal wordt dan ook gebruik gemaakt van het naastgelegen parkeerterrein van de Pauluskerk.
 
Parkeerbalans
Met de komst van de Mfa zal een verdubbeling van het aantal leerlingen optreden met de bijbehorende verkeersbewegingen en parkeerbehoefte.  Via een noordelijke ontsluiting van de Mfa wordt op de parkeerbehoefte ingespeeld: de noordelijke ontsluiting zorgt ervoor dat de Zwitserlandstraat aantrekkelijk wordt voor ouders als aanvoerroute, maar zal bovenal de loopafstand tot de nabijgelegen parkeerplaats bij het zwembad verkorten tot 150 meter (ten behoeve van langparkeren voor onder andere personeel). Op het schoolterrein zelf zal ruimte zijn voor het stallen van fietsen voor leerlingen en leraren. De parkeersituatie ten aanzien van de bewoners rondom het plangebied blijft hiermee onveranderd of zal zelf verbeteren.   
Voor het merendeel zullen ouders en kinderen op de fiets of lopend naar school komen. Dit zal zelfs verder gestimuleerd worden via de noordelijke ontsluiting, waardoor de school direct aansluit op een bestaand vrij liggende fietsinfrastructuur.  Hierdoor ontstaat een conflictarme fietsroute naar school waardoor meer kinderen zelfstandig naar school kunnen gaan.
Tevens kan gebruik gemaakt worden van de circa 13 parkeerplekken behorend bij de naastgelegen. Tijdens schooluren worden deze plekken niet gebruikt door de kerk en zijn dus beschikbaar voor het parkeren ten behoeve van de school.
Voor het wegbrengen en ophalen van de kinderen wordt een kiss & ride gerealiseerd van minimaal 9 tot maximaal 11 parkeerplekken.
 
Conclusie
De ontsluiting van het terrein en de parkeergelegenheden zijn geborgen in dit bestemmingsplan.
4.8 Bodem
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
  
Planspecifiek
In februari 2016 is een verkennend bodemonderzoek verricht door Inventerra Comon Services bv (nr. 16-2025-R01AvH,  bijlagen bij toelichting bijlage 3). Voor de huidige school was op de planlocatie voorheen een sloot en boomgaard aanwezig.
 
Uit het onderzoek blijkt dat op locatie licht verhoogde gehalten met enkele bestrijdingsmiddelen en kwik in de grond is aangetoond, en licht verhoogde concentraties barium en zink in het grondwater. De aangetoonde verhoogde gehalten zijn echter zodanig licht verhoogd dat aanvullend onderzoek of nadere maatregelen niet noodzakelijk worden geacht. Vanuit milieuhygienisch oogpunt is het terrein geschikt voor de huidige en toekomstige bestemming.   
 
Als op de locatie graafwerkzaamheden gaan plaatsvinden kunnen, afhankelijk van de aangetoonde gehalten in de grond en/of de samenstelling, beperkingen worden gesteld aan het hergebruik van de vrijkomende grond. Bij toepassingsmogelijkheden elders of bij afvoer naar een erkend verwerker dient de vrijkomende grond mogelijk nog conform het Besluit Bodemkwaliteit te worden gekeurd. 
4.9 Luchtkwaliteit
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient er voor ieder bestemmingsplan onderzoek gedaan te worden naar de luchtkwaliteit in het plangebied. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door het Wet milieubeheer luchtkwaliteitseisen 2007 (ook wel Wet Luchtkwaliteit, Wlk genoemd).
 
De Wlk bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. Op grond van artikel 5.16 van de Wlk kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit, zoals de vaststelling van een bestemmingsplan, uitoefenen indien: 
  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden (lid 1 onder a);
  • de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheid per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (lid 1 onder b1);
  • bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (lid 1 onder b2);
  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht (lid 1 onder c);
  • het voorgenomen besluit is genoemd of past binnen het omschreven Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden (lid 1 onder d).
Besluit niet in betekende mate (NIBM)
In de "Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)" is aangegeven op welke manier kan worden vastgesteld of de invloed van een nieuwbouwproject op de luchtkwaliteit onder de term "niet in betekenende mate" valt. Voor plannen die uitsluitend bestaan uit woningbouw en/of kantoren geldt dat de omvang van het plan bepaald of deze valt onder de NIBM regeling. NIBM-grenswaarden geven aan in welke gevallen een nieuwe woningbouw- en/of kantoorlocatie in ieder geval NIBM is.Voor woningbouw bijvoorbeeld geldt bij één ontsluitingsweg een aantal van 1.500 nieuwe woningen netto. Bij twee ontsluitingswegen geldt een aantal van 3.000 woningen. Daarnaast hoeft niet aan de grenswaarden te worden getoetst indien een project een effect heeft van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10.
 
Planspecifiek
Het voorgenomen plan betreft de realisatie van een multifunctionele accommodatie op een plek waar nu al een school gevestigd is. Een schoolgebouw valt niet automatisch onder de regeling NIBM. Daarom is met behulp van de NIBM-tool uitgerekend of het plan de NIBM-grens van 3% al dan niet overschrijdt.
In de huidige situatie is er op de Duitslandstraat een lage verkeersintensiteit van gemiddeld nog geen 500 motorvoertuigbewegingen per dag. Met de nieuwe Mfa, neemt het aantal leerlingen op locatie toe van circa 250 naar maximaal 300 en daarbij circa 60 kinderen in de opvang  (factor 1,44). Met eenzelfde toename van de verkeersintensiteit, komt het aantal motorvoertuigbewegingen op de Duitslandstraat uit op 720. Dit is een netto toename van 220. Uitgaande van een toename van afgerond 720 motorvoertuigenbewegingen (rekening houdend met een mogelijke toename van het aantal leerlingen), betekent dat de verkeerstoename van het plan voor zowel NO2 als PM10 de NIBM-grens van 3% (1,2 μg/m3) niet overschrijdt.
Daarmee kan worden gesteld dat de toename van het aantal verkeersbewegingen beperkt is en het plan voldoet aan de NIBM-grens. Het draagt niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. Nadere toetsing van het plan aan de Wet Luchtkwaliteit is daarom niet noodzakelijk. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het voorgenomen plan. 
4.10 Externe veiligheid
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt. 
   
Planspecifiek 
Uit de risicokaart (www.risicokaart.nl) blijkt dat in de omgeving van het plangebied het zwembad De Hooghe Waerd een risicovolle inrichting is. Hoewel in deze inrichting gevaarlijke stoffen aanwezig zijn, wordt het zwembad niet beschouwd als een Bevi-inrichting, maar valt onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit. Dit vanwege de aard en hoeveelheid van de aanwezige gevaarlijke stoffen. De inrichting beschikt niet over een plaatsgebonden risicocontour en/of invloedsgebied van het groepsrisico. Hiermee legt de inrichting geen beperkingen op de omgeving.
 
In de directe omgeving van het plangebied vindt geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de weg, het water, het spoor of door buisleidingen dat van invloed is op de veiligheidssituatie in het plangebied.  Op voldoende afstand (circa 360 meter) bevindt zich ten oosten en zuiden van de locatie vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de N210 Benschop - IJsselstein (Baronieweg) en aan de noordzijde ligt op een afstand van bijna 500 meter een NEN 3650 buisleiding van de Gasunie.
 
Uitsnede risicokaart (plangebied = groene cirkel)
 
Elektromagnetische straling
Er zijn in de omgeving geen hoogspanningslijnen aanwezig waarvan de indicatieve magneetveldzones tot het plangebied reiken. Uit de gegevens op de website www.antenneregister.nl blijkt dat in de omgeving van het plangebied geen zendmasten aanwezig zijn die overschrijdingen van de geldende blootstellingslimieten voor elektrische en magnetische veldsterkten veroorzaken.
 
Op grond van het bovenstaande wordt geconcludeerd dat het aspect externe veiligheid de beoogde ontwikkeling niet in de weg staat. 

5 Toelichting op de regels
5.1 Plansystematiek en opzet regels
In dit bestemmingsplan wordt gebruikgemaakt van de landelijke richtlijn Standaard Vergelijkbare
Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Er is qua plansystematiek zoveel mogelijk vastgehouden aan de systematiek zoals dat werd gehanteerd in het vigerend bestemmingsplan 'Noordoost'.
 
De regels zijn verdeeld over 4 hoofdstukken:
 
Inleidende regels
In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2).
 
Bestemmingsregels
In dit tweede hoofdstuk zijn de regels van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en, eventueel, ook bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsregels. Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsregels met betrekking tot bouw- en/of gebruiksregels. Ten slotte zijn eventueel bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden en/of wijzigingsbevoegdheden opgenomen. Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsregels ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Alleen zo ontstaat een volledig beeld van hetgeen is geregeld.
 
Algemene regels
In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Het zijn achtereenvolgens een anti-dubbeltelregel, algemene gebruiksregels, algemene aanduidingsregels en algemene afwijkingsregels.
 
Overgangs- en slotregels
In het laatste hoofdstuk is het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.
5.2 Nadere toelichting op de regels
De regels in dit bestemmingsplan zijn opgezet aan de hand van hetgeen hiervoor is beschreven. In het plangebied komt één bestemming voor:
     
De bestemming Maatschappelijk is opgenomen voor het gehele plangebied. binnen deze bestemming zijn maatschappelijke voorzieningen toegestaan. Onder dergelijke voorziengen worden basisscholen, buitenschoolse opvang, voor-schoolse educatie en vergelijkbare functies geschaard.
 
6 Uitvoerbaarheid 
6.1 Economische uitvoerbaarheid
Op 2 oktober 2014 is door de gemeenteraad een bedrag van in totaal € 3,5 miljoen beschikbaar gesteld voor de realisatie van de multifunctionele accommodatie . Dit budget is opgebouwd uit komsten die door de bouwheer (besturen van de Paulusschool (Stichting Lek en IJssel) en de Jan van Wijngaardenschool (Stichting Fluenta) gemaakt worden en kosten die door de gemeente gemaakt worden.
 
Met deze financiële reservering is de financiële haalbaarheid van onderhavig plan verzekerd. 
6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
6.2.1 Inspraak en overleg
Het concept ontwerpbestemmingsplan is in het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1. Bro voorgelegd aan de volgende overlegpartners:
  • PM
  • PM
  • PM
De inhoud van deze reacties zullen worden verwerkt in de paragraaf, dan wel opgenomen in een commentaar die als bijlage bij het bestemmingsplan wordt gevoegd.
 
6.2.2 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan zal voor een periode van zes weken ter inzage worden gelegd. De resultaten van deze zienswijzenperiode zal in deze paragraaf worden samengevat en worden aangeven hoe hier mee om wordt gegaan in het bestemmingsplan.