2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012
is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De
Structuurvisie vervangt een groot aantal verschillende
beleidsnota’s op het gebied van ruimte en mobiliteit zoals de
Nota Ruimte (2006), Structuurvisie Randstad 2040 en de Structuurvisie
voor de snelwegomgeving (2008). Door onder andere nieuwe politieke
accenten, veranderende economische omstandigheden, klimaatverandering
en toenemende regionale verschillen zijn de geldende beleidsnota's
gedateerd.
De visie heeft
als doel dat Nederland in 2040 concurrerend, bereikbaar, leefbaar en
veilig is. Daarbij gaat de visie uit van het ‘decentraal,
tenzij...’ principe. Hiermee wordt de ruimtelijke ordening in
toenemende mate neergelegd bij gemeenten en provincies. Een
rijksverantwoordelijkheid kan aan de orde zijn indien:
- een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingskracht van provincies en gemeenten overstijgt;
- over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan;
- een onderwerp provincie- of landsoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingsrisico kent ofwel in beheer bij het Rijk is.
Toetsing
Doordat de beoogde ontwikkeling geen rijksverantwoordelijkheid omvat zijn er geen raakvlakken met het Rijksbeleid.
2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Op 30 december
2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in
werking getreden. Voortaan moeten gemeenten bij het vaststellen van
bestemmingsplannen, wijzigingsplannen en uitwerkingsplannen rekening
houden met het Barro. Doel van het Barro is bepaalde onderwerpen uit de
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte te verwezenlijken.
In het Barro
wordt een aantal projecten die van Rijksbelang zijn met name genoemd en
exact ingekaderd. Per project worden vervolgens regels gegeven, waaraan
bestemmingsplannen zullen moeten voldoen. Het nationale belang dat het
stellen van regels voor deze onderwerpen rechtvaardigt, is vastgelegd
in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
Toetsing
Het plan valt
niet binnen één van de projecten aangewezen in het Barro.
Daarnaast is het plan dusdanig klein van schaal dat het niet van
nationaal belang is. Vanuit het Barro zijn er dan ook geen specifieke
randvoorwaarden voor dit plan.
2.2.1 Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie
Op 4 februari
2013 heeft Provinciale Staten van de provincie Utrecht de Provinciale
Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) 2013-2028 vastgesteld. De nieuwe
structuurvisie dient ter vervanging van de Structuurvisie Utrecht
2005-2015.
In de PRS is het
ruimtelijk beleid voor de periode tot 2028 beschreven. De provincie
geeft aan welke doelstellingen van provinciaal belang worden geacht,
welk beleid bij deze doelstellingen hoort én hoe uitvoering
wordt gegeven aan dit beleid.
De PRS richt zich op de volgende drie pijlers:
- een duurzame leefomgeving;
- vitale dorpen en steden;
- landelijk gebied met kwaliteit.
In het
verstedelijkingsbeleid richt de provincie zich primair op de
ontwikkelingsmogelijkheden in het bestaand stedelijk gebied: op die
manier blijven de steden, dorpen en kernen aantrekkelijk om te wonen,
te werken en te ontmoeten en blijft het landelijk gebied gevrijwaard
van onnodige ruimteclaims. Ten behoeve van de leefbaarheid en
bereikbaarheid wil de provincie de verstedelijking zoveel mogelijk
koppelen aan haltes en knopen van het openbaar vervoersnetwerk.
Toetsing
Het plangebied
ligt in bestaand stedelijk gebied. Hiermee past de ontwikkeling binnen
het beleid van de provincie om steden aantrekkelijker te maken.
2.3.1 Structuurvisie Kwaliteit met karakter
Op 3 juli 2003
heeft de gemeenteraad van IJsselstein de structuurvisie
‘Kwaliteit met karakter’ vastgesteld. In deze visie is
beschreven hoe de gemeente IJsselstein over 10 tot 15 jaar invulling
geeft aan werken, wonen, recreatie en natuur.
De visie is
gericht op het versterken van kwaliteit en karakter door te streven
naar zorgvuldig ruimtegebruik en duurzame ruimtelijke kwaliteit. Een
belangrijk uitgangspunt van de visie is het verbeteren van de
ruimtelijke kwaliteit van woon- en bedrijfsgebieden. In de
structuurvisie staan de volgende doelstellingen centraal:
- versterking van
de eigen identiteit van IJsselstein binnen de stadsregio als
middelgrote dynamische stad met historisch karakter aan de Hollandsche
IJssel als poort naar het Groene Hart;
- werken aan een
duurzaam leefbare stad, met aandacht voor kwaliteit en een
gedifferentieerd aanbod van woningen, arbeidsplaatsen en voorzieningen,
met respect voor landschap en natuur en een duidelijke plaats voor
water;
- benutten van de potenties van de Hollandse IJssel voor wonen, recreatie en natuur.
Voor het
bestaande stedelijke gebied is het uitgangspunt kwaliteitsverbetering,
herstructurering, een zekere intensivering van het ruimtegebruik en
meer differentiatie in woonmilieus. Eveneens wordt ingezet op de
versterking van de stedelijke entree en de relatie tussen het stedelijk
gebied en het buitengebied.
Toetsing
De ontwikkeling
is passend in dit gemeentelijk beleid. Middels
herstructurering vindt opwaardering van de planlocatie plaats
welke meerdere functies gaat bedienen. Hierdoor is sprake van
intensivering van het ruimtegebruik en draagt het initiatief bij aan de
levendigheid van de wijk. Tegelijkertijd is onderhavige ontwikkeling in
maat en schaal én op duurzame wijze passend in de omgeving.
3 Planbeschrijving
3.1 Huidige situatie
Wijk Europakwartier
Het
plangebied aan de Duitslandstraat bevindt zich centraal in de wijk
Europakwartier in IJsselstein. De wijk Europakwartier maakt samen met
de wijken Oranjekwartier, IJsselveld-Oost en IJsselveld-West onderdeel
uit van IJsselstein-Noord.
Verschillende
type woningen bevinden zich in Europakwartier. Aan de rand van de
wijk staan vrijstaande woningen en
twee-onder-één-kapwoningen. Tevens staan aan de rand van
de buurt blokken met portiekwoningen van 4 á 5 woonlagen in een
groene setting. Naast de functie wonen komen ook niet-woonfuncties voor
aan de Duitslandstraat en Poortdijk, evenals aan de rand van het
Europakwartier. Bedrijven en voorzieningen als een kerk, een moskee en
een zwembad bevinden zich hier. Het hart van het Europakwartier wordt
gevormd door woningen die worden gekenmerkt door stempels met
rijwoningen en drive-in woningen, gegroepeerd rond grasveldjes met
bomen. Door de ligging van de achtertuin naar de grasveldjes toe,
worden noordtuinen in de wijk vermeden.
Ten noorden
van het plangebied bevindt zich op loopafstand een supermarkt. Het
centrum van IJsselstijn en winkelcentrum Clinckhoeff bevinden zich
op een kilometer afstand van het plangebied. In deze winkelcentra zijn
diverse winkels, horeca en dienstverlenende bedrijven gevestigd.
Luchtfoto omgeving plangebied (bron: google maps)
Plangebied
Het
plangebied betreft de huidige Paulusschool met bijbehorend schoolplein.
De Paulusschool is een katholieke school met leerlingen uit alle
omliggende wijken in IJsselstein. De Paulusschool zal in
schooljaar 2017/2018 fuseren met de Jenaplanschool De
Overkant. Het totale plangebied is circa 3.650
m² groot. In de omgeving van het plangebied zijn veel
open, groene ruimtes. Ten zuidoosten van de school bevindt zich ook een
parkje. Tevens staan langs de randen van het plangebied en op het
schoolplein diverse bomen. Hierdoor heeft het schoolterrein, en daarmee
ook het plangebied, een groene uitstraling.
3.2 Toekomstige situatie
Op
de huidige locatie van de Paulusschool aan de Duitslandstraat in
IJsselstein is de wens hier een multifunctionele accommodatie
(Mfa) te realiseren. Het huidige gebouw kan de Mfa niet fysiek
huisvesten volgens de eisen en nieuwbouw is om deze reden
gewenst. In de Mfa zijn drie basisscholen, een buitenschoolse
opvang en voor-schoolse educatie voorzien. Het gebouw gaat onderdak
bieden aan Paulusschool, de Jan van Wijngaardschool, BSO IJsselstein en
Pulse (vroegschoolse eductie). Als samenwerkende partners kan
kinderopvang, peuterspeelzaalwerk (o.a. VVE) door Pulse en primair
onderwijs verzorgd door de Paulusschool (Lek en IJssel) en de Jan van
de Wijngaard (Fluenta) voor alle kinderen uit de buurt onderwijs en
opvang op maat worden geboden.
3.2.1 Programma
Ter plaatse van
de huidige school wordt een nieuwe Multifunctionele accommodatie
(Mfa) cq een brede school gebouwd. De situering en de vorm van het
gebouw staat vast. De footprint van het gebouw valt binnen het in het
bestemmingsplan vastgelegde bouwvlak. Het gebouw bestaat uit twee
bouwlagen.
In de Mfa worden diverse functies gehuisvest. Vooralsnog gaat het om de volgende functies :
- Basisscholen Paulusschool en Jan van den Wijngaard school (onderbouw, middenbouw, bovenbouw);
- Peuterspeelzaal; (Stichting Pulse)
- Buitenschoolse opvang (BSO IJsselstein)
Daarnaast is er een aantal beoogde medegebruikers. Vooralsnog gaat het om volgende functies:
Met de beoogde
gebruikers is een inventarisatie gemaakt van de benodigde ruimte. In
het Ruimtelijk functioneel programma van eisen Mfa is deze
ruimteverdeling uitgewerkt door KOW (zie bijlage). Het plangebied (3654
m²) wordt op de volgende manier ingevuld:
- Footprint gebouw 718 m²;
- Buitenruimte 2936 m² (waaronder schoolplein, parkeren en groen).
Aan de
noordzijde (843 m²), oostzijde (571 m²) en zuidzijde (254
m²) is de buitenruimte voor de verschillende groepen van de
scholen en de peuterspeelzaal gesitueerd. Aan de kant van de
Duitslandstraat worden maximaal 11 Kiss&Ride plekken
gereserveerd.
De verwachting is
dat de Mfa door circa 300 leerlingen, 30 kinderen in de
voorschoolse opvang en 30 kinderen in de buitenschoolse opvang wordt
bezocht.
3.2.2 Stedenbouwkundige opzet
Met
het Mfa project wordt een heldere en overzichtelijke stedenbouwkundige
opzet nagestreeft, passend binnen binnen de
wijk Oranjekwartier. De rustige en groene uitsraling in de directe
omgeving van de Mfa zal zijn uitwerking krijgen in de opzet van het
plangebied. Het Mfa gebouw kent een compacte uitvoering, is
energieneutraal en staat centraal in het plangebied. Met de
rustige en transparante uitstraling, maar ook middels
kleurgebruik, zal verbinding gezocht worden met de naastgelegen
groenstrook. De buitenruimten zijn aan de noord, oost en zuidzijde
voorzien. Door het openbare karakter van het speelplein vindt ook hier
aansluiting plaats met de aanliggende groenzone.
De
Duitslandstraat blijft de hoofdverbinding voor de Mfa en is geschikt
voor fietsers, voetgangers en autoverkeer. De opzet van de straat is
dusdanig ingericht dat veiligheid voorop staat.
Met een noordelijke
ontsluiting wordt het schoolplein direct aangesloten op de bestaande
vrij liggende fietsinfrastructuur naar het centrum en verschillende
andere buurten in de omgeving. Hiermee wordt voor veel kinderen een
conflictarme fietsroute naar school aangeboden. Met de
noordelijke ontsluiting wordt tevens de loopafstand naar het
zwembad verkort tot 150 meter. Daarmee kunnen ouders en
personeel gebruik maken van de parkeergelegeheid op het terrein
van het zwembad. De Zwiterslandstraat is dankzij de noordelijke
ontsluiting een derde locatie waar ouders hun kinderen kunnen afzetten
en ophalen.
Sfeerimpressie vogelvlucht
Sfeerimpressie voorgevel
Sfeerimpressie zijgevel
3.2.3 Verkeer en parkeren
De
Duitslandstraat blijft de hoofdverbinding voor de Mfa en is geschikt
voor fietsers, voetgangers en autoverkeer. Ten westen van de Mfa
zijn op het terrein van de naastgelegen kerk circa 13
parkeerplekken beschikbaar om te parkeren op werkdagen. Deze
parkeerplaatsen worden ontsloten via de Duitslandstraat.
Met een noordelijke
ontsluiting (loop- en fietsroute) wordt het schoolplein direct
aangesloten op de bestaande vrij liggende fietsinfrastructuur naar het
centrum en verschillende andere buurten in de omgeving. Met deze
ontsluiting zal ook de Zwiterslandstraat interessant zijn voor ouders
als aanvoerroute. Daarbij wordt met de noordelijke ontsluiting de
loopafstand tot de parkeerplaatsen bij het nabijgelegen zwembad verkort
tot 150 meter. Hiermee biedt deze parkeerruimte voldoende mogelijkheden
tot (lang)parkeren voor personeel en eventueel ouders.
Op
het schoolterrein zal een fietsenstalling geplaatst worden met
ruimte voor circa 120 fietsen. Deze is zowel via de
noordelijke route, de oostzijde en zuidzijde (Duitslandstraat) te
bereiken.
Verkeersafwikkeling noordelijke route
Aan de zuidzijde
van het plangebied, langs de Duitslandstraat wordt een kiss & ride
parkeerplek gerealiseerd voor 9 tot 11 plekken. Deze plekken zijn
bedoeld voor tijdelijk parkeren voor het wegbrengen en ophalen van
kinderen.
Verkeersafwikkeling
Ten opzichte van
de bestaande situatie, zal met de komst van het Mfa sprake zijn van een
toename in functies en zal het gebouw in volume toenemen. Dit zal een
toename in verkeersafwikkeling met zich meebrengen van het
aantal motorvoertuigen.
De noordelijke
verbinding met de Zwiterserlandstraat zal van invloed zijn op
de verkeersafwikkeling: de Zwitserlandstraat wordt voor een deel
van de ouders interessant als aanvoerroute, er ontstaat een
conflictvrije fietsroute voor kinderen (meer kinderen kunnen
zelfstandig naar school gaan) en er kan gebruik gemaakt worden van het
parkeerterrein bij het zwembad.
4 Milieu- en omgevingsaspecten
4.1 Bedrijven en milieuzonering
Indien
door middel van een plan nieuwe milieuhindergevoelige functies mogelijk
worden gemaakt, zoals woningen en onderwijsgebouwen, moet worden
aangetoond dat deze niet worden gerealiseerd binnen de hinderzone van
omliggende bedrijven. Anderzijds mogen milieuhindergevoelige functies
in de directe omgeving van het plangebied niet negatief worden
beïnvloed door de ontwikkelingen die met een plan mogelijk worden
gemaakt. Wat betreft de aanbevolen richtafstanden tussen functies met
een milieuzone en gevoelige functies is de VNG-publicatie 'Bedrijven en
milieuzonering' uit 2009 als leidraad voor milieuzonering
gebruikt. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een
nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
Inrichting in de zin van de Wet milieubeheer
De
Multifunctionele accommodatie (school) is een inrichting in de zin
van de Wet milieubeheer en moeten zich houden aan de voorschriften van
het Activiteitenbesluit.
De maximale
richtafstand, die volgt uit de VNG-brochure, voor voorliggend
initiatief bedraagt 30 m voor het aspect geluid. Deze afstand kan, in
verband met de ligging in een gemengd gebied, worden teruggebracht tot
10 m. Binnen deze zone van 10 m liggen geen voor milieuhinder gevoelige
functies. Omdat op korte afstand van deze inrichting al woningen
zijn gelegen, leidt de herontwikkeling van het schoolgebouw niet tot
aantasting van de vergunde rechten van deze inrichtingen. Het thema
milieuzonering leidt dan ook niet tot belemmeringen voor de
vaststelling van dit bestemmingsplan.
Planspecifiek
In de directe
omgeving van het plangebied bevindt zich het zwembad De Hooghe
Waerd. Voor het zwembad geldt een richtafstand voor geluid
van 30 meter (gemengd gebied). Het plangebied valt buiten deze
richtafstand en staat hiermee op voldoende afstand tot het
zwembad. Ditzelfde geldt voor de naastgelegen kerk. Hiervoor geldt
een richtafstand van 10 meter. Het plangebied valt hier
buiten. In het kader van deze geluidbelasting is een akoestisch
onderzoek uitgevoerd (zie
toelichting paragraaf 4.2).
Voor wat betreft
de milieubelastende aspecten geur en gevaar wordt opgemerkt dat
gevoelige objecten op een afstand van meer dan 10 meter van het
schoolcomplex liggen. In de omgeving van het schoolcomplex liggen geen
bedrijven met milieuzones.
Gesteld kan
worden dat de ontwikkeling de bedrijfsvoeringen niet zal beperken en
dat de bedrijfsvoeringen niet in de weg staan van een goed woon- en
leefklimaat ter hoogte van de beoogde planontwikkeling. De Wet
milieubeheer en de daarop gebaseerde besluiten staan op het onderdeel
bedrijvigheid niet in de weg aan het onderhavige bestemmingsplan.
4.2 Geluid
Bij vaststelling
of herziening van een bestemmingsplan is het conform de Wet
geluidhinder (Wgh) noodzakelijk dat er aandacht wordt besteed aan de
akoestische situatie. Als een geluidszone geheel of gedeeltelijk binnen
het plangebied valt, moet bij de voorbereiding van een bestemmingsplan
akoestisch onderzoek worden verricht naar de geluidsbelasting op nieuwe
woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen die geluidszone
(artikel 77 Wgh). De Wet geluidhinder richt vooral op de ruimtelijke
inpassing van geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) in relatie
met belangrijke geluidsbronnen zoals (rail)verkeer en gezoneerde
industrieterreinen.
Naast de
wettelijke kaders ter voorkoming van geluidshinder die in acht moeten
worden genomen bij ruimtelijke planvorming moet in het kader van een
"goede ruimtelijke ordening" ook gezorgd worden voor een aanvaardbaar
woon- en leefklimaat.
4.2.1 Wegverkeerslawaai
Voor het plangebied is onderzocht (zie akoestisch onderzoek,
bijlagen bij toelichting bijlage 1) welke geluidbelasting ontstaat op de nieuw te realiseren multifunctionele accommodatie (Mfa).
Wet Geluidhinder
De MfA ligt
binnen de geluidszone van de A2, de Europalaan en de trambaan. Deze
wegen kennen een geluidzone in de zin van de Wgh. De MfA ligt op korte
afstand van de Duitslandstraat. De Duitslandstraat is een 30 km weg en
heeft daardoor geen zone in de zin van de Wet Geluidhinder.
De
geluidbelasting op de MfA door wegverkeer op de A2 bedraagt ten hoogste
48 dB na aftrek. De geluidbelasting op de MfA door wegverkeer op de
Europalaan bedraagt eveneens ten hoogste 48 dB na aftrek. De
geluidbelasting door de trambaan bedraagt ten hoogste 38 dB zonder
aftrek. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt door geen van de wegen
verschreden. Er wordt daarmee voldaan aan de Wet Geluidhinder.
Goede ruimtelijke ordening
Bij het toetsen
of sprake is van een “goede ruimtelijke ordening” is ook de
geluidbelasting door de Duitslandstraat meegenomen. Daarbij is
aangesloten bij het toetsingskader van de Wgh. De geluidbelasting op de
MfA door wegverkeer op de Duitslandstraat bedraagt ten hoogste 46 dB
zonder aftrek. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt ook zonder
aftrek niet overschreden. De geluidbelasting door alle wegen samen
bedraagt ten hoogste 55 dB (rekenpunt 3). Er zal voor het aspect geluid
sprake zijn van een goede ruimtelijke ordening indien wordt voldaan aan
de geluidweringseisen uit het Bouwbesluit.
4.2.2 Industrielawaai
Voor de beoogde ontwikkeling van het MFa is tevens geluidonderzoek uitgevoerd (zie
bijlagen bij toelichting bijlage 1) naar de geluidbelasting die dit veroorzaakt op de woningen in de omgeving.
Stap 1
De afstand tussen
de woningen en de school voldoet aan de richtafstand van 10 meter uit
de brochure “Bedrijven en Milieuzonering” voor gemengde
gebieden. Conform stap 1 uit het stappenplan is verdere toetsing voor
het aspect geluid gezien de richtafstand niet noodzakelijk. Desondanks
is in opdracht van de gemeente een akoestisch onderzoek uitgevoerd
waarbij de geluidbelasting door de school op de gevels van de nieuwe
woningen is bepaald en getoetst.
Stap 2
Volgens stap 2
van het toetsingskader voor geluid is inpassing mogelijk indien het
langtijdgemiddelde beoordelingsniveau niet hoger is dan 50 dB(A), dat
is 50 dB(A) in de dagperiode. Deze grenswaarde wordt onder de
gebruikte
uitgangspunten met 5 dB(A) overschreden. Het maximale geluidniveau van
70 dB(A) wordt onder de gebruikte uitgangspunten niet overschreden.
Stap 3
Volgens stap 3
van het toetsingskader voor geluid is inpassing mogelijk indien het
langtijdgemiddelde beoordelingsniveau niet hoger is dan 55 dB(A), dat
is 55 dB(A) in de dagperiode. Deze grenswaarde wordt onder de
gebruikte
uitgangspunten niet overschreden. Het maximale geluidniveau van 70
dB(A) wordt eveneens niet overschreden. Inpassing is in stap 3 mogelijk
met dien verstande dat het bevoegd gezag moet motiveren waarom het deze
geluidbelasting in de concrete situatie acceptabel acht.
4.3 Archeologie
In 1992 is in
Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het
archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van
Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed
onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken.
Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de
Monumentenwet. Op basis van deze wet moet de archeologische waarde van
het plangebied worden vastgesteld en zijn mogelijke (toevals)vondsten
bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er
geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle
zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren.
Planspecifiek
Het
plangebied kent de gebiedsaanduiding archeologisch waardevol gebied -
3. Ter plaatse van de aanduiding Archeologisch waardevol gebied 3' zijn
de betreffende gronden bestemd voor bescherming en veiligstelling
van archeologische (verwachtings-) waarden. Enkel bij een planomvang
van meer dan 10 ha is het noodzakelijk om archeologisch onderzoek uit
te voeren. In dit geval is dat niet noodzakelijk. Derhalve vormt
archeologie geen belemmering op voor beoogde
ontwikkeling.
4.4 Cultuurhistorie
Vanaf 1 januari
2012 is in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgelegd bij het
maken van ruimtelijke plannen, zoals een bestemmingsplan,
beheersverordening of ruimtelijke onderbouwing rekening gehouden moet
worden met cultuurhistorische waarden. Als gevolg hiervan is het van
belang dat voorafgaand aan het maken hiervan de aanwezige
cultuurhistorische waarden bekend zijn.
Over het algemeen
wordt bij het inventariseren van cultuurhistorische waarden onderscheid
gemaakt tussen waardevaste en waardevolle elementen. Waardevaste
elementen hebben een beschermde status en zijn op basis van de
Monumentenwet of gemeentelijke verordening aangewezen als rijks-,
provinciaal of gemeentelijk monument. Waardevolle elementen zijn
daarentegen niet formeel beschermd, maar kunnen een bijzondere
karakteristieke of geschiedkundige waarde hebben en van belang zijn als
cultuurdrager.
De
cultuurhistorische waarde van een plangebied is zodoende niet alleen
afhankelijk beschermde monumentale waarden binnen het gebied, maar kan
zeker ook bepaald worden door waardevolle structuren of objecten in de
directe omgeving. Bij het inventariseren dient dan ook zowel naar het
plangebied als naar de omgeving daarvan gekeken te worden.
Planspecifiek
De gemeente
IJsselstein heeft circa 34.000 inwoners en kent een lange
bestaansgeschiedenis. De bloeiperiode van IJsselstein lag in de late
middeleeuwen. Nadat de ommuring van de stad rond 1850 verdween, kreeg
IJsselstein enige industrie, aanvankelijk gericht op houtbewerking. Tot
1920 wist de stad met haar uitbreidingen binnen de grachten te
blijven. Daarna is de stad met grootscheepse bouwprojecten
gegroeid tot in haar huidige omvang. Het plangebied behoort tot de
na-oorlogse bebouwing.
Vanuit de
provinciale waardenkaart is het plangebied en de nabije
omgeving niet aangewezen als locatie met cultuurhistorische
waarden. Er is geen sprake van natuurlandschap, militair erfgoed,
historische buitenplaatsen, monumenten en/of bebouwing,
infrastructuur en water in het plangebied. Hiermee doet de
ontwikkeling geen afbreuk aan de cultuurhistorische waarde in
IJsselstein.
4.5 Flora en fauna
Bij ruimtelijke
ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter
plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en
soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van
een gebied. Wat betreft soortenbescherming is de Flora- en Faunawet van
toepassing. Hier wordt onder andere de bescherming van plant- en
diersoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden
getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige
natuurwaarden. Indien hiervan sprake is, moet ontheffing of
vrijstelling worden aangevraagd.
Gebiedsbescherming
De
Natuurbeschermingswet richt zich op de bescherming van gebieden. In de
Natuurbeschermingswet zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:
• Natura 2000-gebieden (Habitat- en Vogelrichtlijngebieden);
• Beschermde Natuurmonumenten;
• Wetlands.
Naast deze drie
soorten gebieden is de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) in het kader
van de gebiedsbescherming van belang. De EHS is een samenhangend
netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland en omvat bestaande
natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones.
De EHS draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het
Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden,
versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en
een duurzame samenleving'.
Soortenbescherming
De Flora- en
faunawet regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse
planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op
het in stand houden van populaties van soorten die bescherming
behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten
aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Naast een aantal in de
wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden
om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet
een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister (artikel 75, lid
3). Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve
gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er
compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.
Daarnaast geldt
voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende
beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden
bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien
deze zorgplicht nagekomen wordt, een bepaald beoogd project uitvoerbaar
is.
Planspecifiek
- In het
plangebied of de directe omgeving daarvan beschermde diersoorten
van de Flora- en faunawet voorkomen. Het plangebied heeft
aannemelijk geen essentiële betekenis voor zwaarder en strikt
beschermde soorten (tabel 2 & 3). Jaarrond beschermde nesten zijn
niet aangetroffen.
- De ruimtelijke
ingrepen leidden mogelijk tot een tijdelijke verstoring van algemene
voorkomende en licht beschermde soorten. Beschermde soorten waarvoor
geen vrijstelling geldt in het kader van ruimtelijke ontwikkelingen en
conform de Flora- en faunawet worden niet verwacht. Nader
onderzoek naar het voorkomen van soorten wordt echter niet nodig
geacht.
- Mits gewerkt
wordt zoals aanbevolen leiden de werkzaamheden aannemelijk niet tot
overtreding van de Flora- en faunawet. Er behoeft geen ontheffing
van de Flora- en faunawet (art. 75) aangevraagd te worden.
- De planlocatie
is geen onderdeel van een Natura 2000-‐‑gebied, Beschermd
natuurmonument, Wetland, Nationaal Park, Nationaal Landschap of
Ecologische Hoofdstructuur. Gezien de aard van de werkzaamheden en de
afstand tot beschermde gebieden is van externe werking geen sprake.
Op basis van de conclusies worden de volgende aanbevelingen meegegeven aan het project:
- Tijdens ontwikkelingen moet voorzichtig worden gehandeld met alle voorkomende flora en fauna (Zorgplicht).
- Wanneer ondanks
zorgvuldig handelen, onderzoek en advies schade lijkt te ontstaan voor
beschermde flora en fauna, dient direct contact opgenomen te worden met
een ter zake deskundige.
- Gedurende
ontwikkelingen de aanwezige vegetatie of bodemateriaal (takken,
stronken e.d.) gefaseerd verwijderen. Dit om bodembewonende dieren de
kans te geven in de nabijgelegen omgeving een ander leefgebied te
benutten.
- Gedurende
ontwikkelingen wordt gelegenheid gegeven aan dieren, die tijdens de
werkzaamheden worden gevonden, te vluchten of zich te verplaatsen naar
een schuilplaats buiten het bereik van de werkzaamheden.
- Ten aanzien van
broedvogels dienen de werkzaamheden buiten de kwetsbare periode te
worden uitgevoerd c.q. opgestart. Het broedseizoen betreft indicatief
de periode 15 maart t/m 15 augustus. Indien de werkzaamheden om
moverende redenen in het broedseizoen plaatsvinden dient, alvorens deze
uitgevoerd worden, door een ter zake deskundige te worden vastgesteld
of er broedende vogels of nesten aanwezig zijn. De deskundige geeft aan
welke maatregelen eventueel van toepassing zijn.
- Werkzaamheden
uitsluitend tussen zonsopkomst en zonsondergang uitvoeren of een
vleermuisvriendelijke verlichtingswijze toepassen teneinde verstoring
van vleermuizen in directe omgeving te voorkomen. Hieronder kan onder
ander worden verstaan; beperkte hoogte van lichtmasten, verlichting
naar beneden richten en convergeren, toepassing van UV-vrije
verlichting, gebruik van sterk bundellicht vermijden et cetera.
Het aspect ecologie staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
4.6 Water
In het
kader van het verkrijgen van een duurzaam watersysteem hebben Rijk,
provincies, gemeenten en waterschappen in 2001 de Startovereenkomst
Waterbeleid 21e eeuw (WB'21) ondertekend. Onderdeel van het nieuwe
waterbeleid is de “watertoets”: de check van ruimtelijke
plannen aan de gevolgen voor het watersysteem. Ruimtelijke plannen
dienen een waterparagraaf te bevatten. Initiatiefnemers van ruimtelijke
plannen moeten in een vroegtijdig stadium van het planvormingsproces de
waterbeheerder(s) betrekken. De initiatiefnemer vraagt de
waterbeheerder(s) om een wateradvies in de vorm van een watertoets. In
de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van het overleg
opgenomen. Op basis van de watertoets zal de waterbeheerder
Keurontheffing en, indien nodig, een Wvo-vergunning (Wet
verontreiniging oppervlaktewater) verlenen.
4.6.1 Beleid Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden
Waterbeheerplan
Voor de
planperiode 2010-2015 is het Waterbeheerplan (WBP) van De Stichtse
Rijnlanden van toepassing. In dit plan geeft De Stichtse Rijnlanden aan
wat haar ambities voor deze planperiode zijn en welke maatregelen in
het watersysteem worden getroffen. Het WBP legt meer dan voorheen
accent op uitvoering. De vier hoofdthema's zijn:
- veiligheid;
- voldoende water;
- schoon water;
- recreatie, landschap en cultuurhistorie.
Wat betreft
veiligheid is het cruciaal dat de waterkeringen voldoen aan de
veiligheidseisen en dat bij dijkverbeteringenswerken wordt uitgegaan
van een duurzaam en robuust ontwerp. Wat betreft voldoende water
gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te
beheren en goed te onderhouden. Daarbij wil De Stichtse
Rijnlanden dat het watersysteem op orde en toekomstvast wordt
gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering. Immers, de
verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en
heviger buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelrijzing.
Schoon water staat voor De Stichtse Rijnlanden gelijk aan ecologisch
gezond water. Het water kan alleen zo schoon mogelijk gehouden worden
als de inrichtingen, het beheer en onderhoud van watersystemen worden
aangepast. Europese regelgeving (de Kaderrichtlijn Water) is hierbij
kaderstellend. Het voorkómen van verontreiniging en een goede
inrichting van oppervlaktewateren dragen in belangrijke mate bij aan
gezond water. Met het oog op het zuiveren van afvalwater beheert De
Stichtse Rijnlanden rioolgemalen, persleidingen en
zuiveringsinstallaties.
Het laatste thema
betreft recreatie, landschap en cultuurhistorie. Hoewel dit geen
kerntaken voor het waterschap zijn, zijn de onderwerpen zeer belangrijk
omdat deze in relatie staan tot het watersysteem en het waterbeheer.
Een verantwoordt vaarwegbeheer, kwalitatief aanvaardbaar,veilig en
hygiënisch zwemwater en gegarandeerde veiligheid bij recreatief
gebruik van oppervlaktewater behoren hier toe. Door actief samen te
werken met andere partijen werkt het waterschap actief aan
het behoud en herstel van waardevolle cultuurhistorische elementen -
die met water samenhangen.
4.6.2 Keur
Per 21
oktober 2010 is de Keur in werking getreden, alsmede nieuwe
beleidsregels. In de Keur van het Hoogheemraadschap De Stichtse
Rijnlanden 2009 staan verboden en geboden die betrekking hebben op
oppervlaktewaterlichamen, waterkeringen en grondwater. De verboden
betreffen die handelingen en gedragingen die in principe onwenselijk
zijn voor de constructie of de functie van oppervlaktewaterlichamen,
waterkeringen of grondwaterlichamen. De geboden geven de verplichtingen
aan om deze waterstaatswerken in stand te houden. Een gebod kan
bijvoorbeeld betrekking hebben op een onderhoudsverplichting. Hiermee
vermeldt de Keur expliciet welke handelingen vergunningplichtig
zijn en welke aan algemene regels of aan de zorgplicht moeten
voldoen. In de Uitvoeringsregels die bij de Keur horen is dit
nader uitgewerkt.
4.6.3 Watertoets
Voor een
bestemmingsplan is de watertoets wettelijk van toepassing. De
watertoets is een procedure waarbij de initiatiefnemer in een vroeg
stadium overleg voert met de waterbeheerder, Hoogheemraadschap De
Stichtse Rijnlanden, over het ruimtelijke planvoornemen. De
watertoets heeft als doel 'het voorkomen van nieuwe ruimtelijke
ontwikkelingen die in strijd zijn met duurzaam waterbeheer'.
Waterkering
Er bevindt zich
geen waterkering in of nabij de planlocatie. Voor de beoogde
ontwikkeling zal er geen verandering plaatsvinden.
Verhard oppervlak en watercompensatie
Met
de herinrichting en -ontwikkeling van het plangebied zal de bestaande
bebouwing van het huidige schoolgebouw worden gesloopt. Hiervoor
in de plaats zal een nieuw multifunctioneel gebouw, met bijbehorende
parkeergelegenheid en schoolplein komen. Hoewel het aandeel aan
dakoppervlak verminderd, neemt de hoeveelheid aan verhard oppervlak toe
in de nieuwe situatie met 240 m².
Het
waterschap De Stichtse Rijnlanden hanteert een algemene richtlijn:
bij een toename van verhard oppervlak van minimaal 500 m² in
stedelijk gebied of 1000 m² in landelijk gebied, is de algemene
richtlijn dat er 15% van de toename aan verhard oppervlak gecompenseerd
wordt, door het graven van extra waterberging. Plannen waarbij de
toename aan verhard oppervlak onder de grenswaarden blijft, of waarbij
het verhard oppervlak afneemt hebben geen compensatieplicht. Dit
betekent dat watercompensatie naar aanleiding van de ontwikkeling niet
aan de orde is.
Conclusie
Het aspect water vormt geen belemmering voor onderhavige ontwikkeling.
4.7 Verkeer en parkeren
De Mfa wordt
ontsloten via verschillende wegen. Zowel vanaf de noordzijde
(Zwitserlandstraat), oostzijde (Europalaan) als vanuit het
zuidwesten (Duitslandstraat) is de school
via fietsstroken, voetpaden en een onverhard
pad voor langzaamverkeer te bereiken. De hoofdentree van de Mfa is
in de nieuwe situatie net als de huidige Paulusschool te bereiken via
de Duitslandstraat. De verkeersintensiteit op deze weg ligt niet
hoog. Gemiddeld zijn er nog geen 1000 motorvoertuigenbewegingen per
dag. Tijdens het spitsuur betekent dit gemiddeld minder dan 2
auto's per minuut.
Parkeren
op eigen terrein is niet mogelijk in de huidige situatie. Daarbij ligt
het bezettingspercentage van de in de directe omgeving aanwezige
parkeerplaatsen relatief hoog. In de buurt rondom de school wonen
relatief veel gepensioneerden, waardoor er minder ruimte is voor
deelgebruik van de bestaande parkeercapaciteit door personeel van de
school en ouders die de kinderen brengen of halen. Veelal wordt dan ook
gebruik gemaakt van het naastgelegen parkeerterrein van de Pauluskerk.
Parkeerbalans
Met
de komst van de Mfa zal een verdubbeling van het aantal leerlingen
optreden met de bijbehorende verkeersbewegingen en
parkeerbehoefte. Via een noordelijke ontsluiting van de Mfa wordt
op de parkeerbehoefte ingespeeld: de noordelijke ontsluiting zorgt
ervoor dat de Zwitserlandstraat aantrekkelijk wordt voor ouders als
aanvoerroute, maar zal bovenal de loopafstand tot de nabijgelegen
parkeerplaats bij het zwembad verkorten tot 150 meter (ten behoeve van
langparkeren voor onder andere personeel). Op het schoolterrein zelf
zal ruimte zijn voor het stallen van fietsen voor leerlingen en
leraren. De parkeersituatie ten aanzien van de bewoners rondom het
plangebied blijft hiermee onveranderd of zal zelf
verbeteren.
Voor
het merendeel zullen ouders en kinderen op de fiets of lopend naar
school komen. Dit zal zelfs verder gestimuleerd worden via de
noordelijke ontsluiting, waardoor de school direct aansluit op een
bestaand vrij liggende fietsinfrastructuur. Hierdoor
ontstaat een conflictarme fietsroute naar school waardoor meer kinderen
zelfstandig naar school kunnen gaan.
Tevens
kan gebruik gemaakt worden van de circa 13 parkeerplekken behorend bij
de naastgelegen. Tijdens schooluren worden deze plekken niet gebruikt
door de kerk en zijn dus beschikbaar voor het parkeren ten behoeve van
de school.
Voor
het wegbrengen en ophalen van de kinderen wordt een kiss & ride
gerealiseerd van minimaal 9 tot maximaal 11 parkeerplekken.
Conclusie
De ontsluiting van het terrein en de parkeergelegenheden zijn geborgen in dit bestemmingsplan.
4.8 Bodem
In het kader van
een goede ruimtelijke ordening dient aangetoond te worden dat de
kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in
overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet
Bodembescherming. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem
waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is
gemaakt voor het beoogde doel.
Planspecifiek
In februari 2016 is een verkennend bodemonderzoek verricht door Inventerra Comon Services bv (nr. 16-2025-R01AvH,
bijlagen bij toelichting bijlage 3). Voor de huidige school was op de planlocatie voorheen een sloot en boomgaard aanwezig.
Uit het
onderzoek blijkt dat op locatie licht verhoogde gehalten met enkele
bestrijdingsmiddelen en kwik in de grond is aangetoond, en licht
verhoogde concentraties barium en zink in het grondwater. De
aangetoonde verhoogde gehalten zijn echter zodanig licht verhoogd
dat aanvullend onderzoek of nadere maatregelen niet noodzakelijk
worden geacht. Vanuit milieuhygienisch oogpunt is het terrein geschikt
voor de huidige en toekomstige bestemming.
Als op de locatie
graafwerkzaamheden gaan plaatsvinden kunnen, afhankelijk van de
aangetoonde gehalten in de grond en/of de samenstelling, beperkingen
worden gesteld aan het hergebruik van de vrijkomende grond. Bij
toepassingsmogelijkheden elders of bij afvoer naar een erkend verwerker
dient de vrijkomende grond mogelijk nog conform het Besluit
Bodemkwaliteit te worden gekeurd.
4.9 Luchtkwaliteit
In het kader van
een goede ruimtelijke ordening dient er voor ieder bestemmingsplan
onderzoek gedaan te worden naar de luchtkwaliteit in het plangebied.
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door het Wet
milieubeheer luchtkwaliteitseisen 2007 (ook wel Wet Luchtkwaliteit, Wlk
genoemd).
De Wlk bevat
grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden,
fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de
ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen met name de grenswaarden voor
stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde)
van belang. Op grond van artikel 5.16 van de Wlk kunnen
bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de
luchtkwaliteit, zoals de vaststelling van een bestemmingsplan,
uitoefenen indien:
- de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden (lid 1 onder a);
- de concentratie
in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de
uitoefening van die bevoegdheid per saldo verbetert of ten minste
gelijk blijft (lid 1 onder b1);
- bij een beperkte
toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de
uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of
een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo
verbetert (lid 1 onder b2);
- de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht (lid 1 onder c);
- het voorgenomen
besluit is genoemd of past binnen het omschreven Nationaal
Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een vergelijkbaar
programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden (lid 1
onder d).
Besluit niet in betekende mate (NIBM)
In de "Regeling
niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)" is
aangegeven op welke manier kan worden vastgesteld of de invloed van een
nieuwbouwproject op de luchtkwaliteit onder de term "niet in
betekenende mate" valt. Voor plannen die uitsluitend bestaan uit
woningbouw en/of kantoren geldt dat de omvang van het plan bepaald of
deze valt onder de NIBM regeling. NIBM-grenswaarden geven aan in welke
gevallen een nieuwe woningbouw- en/of kantoorlocatie in ieder geval
NIBM is.Voor woningbouw bijvoorbeeld geldt bij één
ontsluitingsweg een aantal van 1.500 nieuwe woningen netto. Bij twee
ontsluitingswegen geldt een aantal van 3.000 woningen. Daarnaast hoeft
niet aan de grenswaarden te worden getoetst indien een project een
effect heeft van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10.
Planspecifiek
Het
voorgenomen plan betreft de realisatie van een multifunctionele
accommodatie op een plek waar nu al een school gevestigd is. Een
schoolgebouw valt niet automatisch onder de regeling NIBM.
Daarom is met behulp van de NIBM-tool uitgerekend of het plan de
NIBM-grens van 3% al dan niet overschrijdt.
In
de huidige situatie is er op de Duitslandstraat een lage
verkeersintensiteit van gemiddeld nog geen 500 motorvoertuigbewegingen
per dag. Met de nieuwe Mfa, neemt het aantal leerlingen op locatie toe
van circa 250 naar maximaal 300 en daarbij circa 60 kinderen in de
opvang (factor 1,44). Met eenzelfde toename van de
verkeersintensiteit, komt het aantal motorvoertuigbewegingen op de
Duitslandstraat uit op 720. Dit is een netto toename van
220. Uitgaande van een toename van afgerond 720
motorvoertuigenbewegingen (rekening houdend met een mogelijke toename
van het aantal leerlingen), betekent dat de verkeerstoename van
het plan voor zowel NO2 als PM10 de NIBM-grens van 3% (1,2 μg/m3) niet overschrijdt.
Daarmee
kan worden gesteld dat de toename van het aantal verkeersbewegingen
beperkt is en het plan voldoet aan de NIBM-grens. Het draagt niet in
betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. Nadere toetsing van
het plan aan de Wet Luchtkwaliteit is daarom niet noodzakelijk. Het
aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van
het voorgenomen plan.
4.10 Externe veiligheid
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
- bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
- vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.
Voor zowel
bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten
van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico
(GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt
getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil
zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een
bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met
risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR
drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde
omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke
stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een
oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een
verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de
oriëntatiewaarde overschrijdt.
Planspecifiek
Uit
de risicokaart (www.risicokaart.nl) blijkt dat in de omgeving van
het plangebied het zwembad De Hooghe Waerd een risicovolle inrichting
is. Hoewel in deze inrichting gevaarlijke stoffen aanwezig zijn, wordt
het zwembad niet beschouwd als een Bevi-inrichting, maar valt onder de
werkingssfeer van het Activiteitenbesluit. Dit vanwege de aard en
hoeveelheid van de aanwezige gevaarlijke stoffen. De inrichting
beschikt niet over een plaatsgebonden risicocontour en/of
invloedsgebied van het groepsrisico. Hiermee legt de inrichting geen
beperkingen op de omgeving.
In de
directe omgeving van het plangebied vindt geen vervoer van gevaarlijke
stoffen plaats over de weg, het water, het spoor of door buisleidingen
dat van invloed is op de veiligheidssituatie in het plangebied.
Op voldoende afstand (circa 360 meter) bevindt zich ten oosten en
zuiden van de locatie vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de
N210 Benschop - IJsselstein (Baronieweg) en aan de noordzijde ligt op
een afstand van bijna 500 meter een NEN 3650 buisleiding van de
Gasunie.
Uitsnede risicokaart (plangebied = groene cirkel)
Elektromagnetische straling
Er
zijn in de omgeving geen hoogspanningslijnen aanwezig waarvan de
indicatieve magneetveldzones tot het plangebied reiken. Uit de gegevens
op de website www.antenneregister.nl blijkt dat in de omgeving van het
plangebied geen zendmasten aanwezig zijn die overschrijdingen van de
geldende blootstellingslimieten voor elektrische en magnetische
veldsterkten veroorzaken.
Op grond van het
bovenstaande wordt geconcludeerd dat het aspect externe
veiligheid de beoogde ontwikkeling niet in de weg staat.
5 Toelichting op de regels
5.1 Plansystematiek en opzet regels
In dit bestemmingsplan wordt gebruikgemaakt van de landelijke richtlijn Standaard Vergelijkbare
Bestemmingsplannen
2012 (SVBP2012). Er is qua plansystematiek zoveel mogelijk vastgehouden
aan de systematiek zoals dat werd gehanteerd in het vigerend
bestemmingsplan 'Noordoost'.
De regels zijn verdeeld over 4 hoofdstukken:
Inleidende regels
In dit hoofdstuk
worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel
1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te
waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het
toepassen van de regels (artikel 2).
Bestemmingsregels
In dit tweede
hoofdstuk zijn de regels van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in
alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik
geregeld en zijn bouwregels en, eventueel, ook bepalingen met
betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en
werkzaamheden opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn worden die ook
in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde,
achter de bestemmingsregels. Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst
wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de
bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen.
Aansluitend volgen afwijkingsregels met betrekking tot bouw- en/of
gebruiksregels. Ten slotte zijn eventueel bepalingen met betrekking tot
het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
en/of wijzigingsbevoegdheden opgenomen. Belangrijk om te vermelden is
dat naast de bestemmingsregels ook in andere artikelen relevante
informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden.
Alleen zo ontstaat een volledig beeld van hetgeen is geregeld.
Algemene regels
In dit hoofdstuk
zijn regels opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het
hele plan. Het zijn achtereenvolgens een anti-dubbeltelregel, algemene
gebruiksregels, algemene aanduidingsregels en algemene afwijkingsregels.
Overgangs- en slotregels
In het laatste
hoofdstuk is het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Hoewel het
hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer
bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.
5.2 Nadere toelichting op de regels
De regels in dit
bestemmingsplan zijn opgezet aan de hand van hetgeen hiervoor is
beschreven. In het plangebied komt één bestemming
voor:
De bestemming
Maatschappelijk is
opgenomen voor het gehele plangebied. binnen deze bestemming zijn
maatschappelijke voorzieningen toegestaan. Onder dergelijke voorziengen
worden basisscholen, buitenschoolse opvang, voor-schoolse educatie en
vergelijkbare functies geschaard.
6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische uitvoerbaarheid
Op 2 oktober 2014
is door de gemeenteraad een bedrag van in totaal € 3,5 miljoen
beschikbaar gesteld voor de realisatie van de multifunctionele
accommodatie . Dit budget is opgebouwd uit komsten die door de bouwheer
(besturen van de Paulusschool (Stichting Lek en IJssel) en de Jan van
Wijngaardenschool (Stichting Fluenta) gemaakt worden en kosten die door
de gemeente gemaakt worden.
Met deze financiële reservering is de financiële haalbaarheid van onderhavig plan verzekerd.
6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
6.2.1 Inspraak en overleg
Het concept
ontwerpbestemmingsplan is in het kader van het vooroverleg ex artikel
3.1.1. Bro voorgelegd aan de volgende overlegpartners:
De inhoud van
deze reacties zullen worden verwerkt in de paragraaf, dan wel opgenomen
in een commentaar die als bijlage bij het bestemmingsplan wordt gevoegd.
6.2.2 Zienswijzen
Het
ontwerpbestemmingsplan zal voor een periode van zes weken ter inzage
worden gelegd. De resultaten van deze zienswijzenperiode zal in deze
paragraaf worden samengevat en worden aangeven hoe hier mee om wordt
gegaan in het bestemmingsplan.