Plan: | De Hemmen III |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1900.2018oostBPHemmen3-vast |
De gemeente Súdwest-Fryslân is voornemens het bedrijvenpark De Hemmen III te realiseren langs de N7 ten westen van het huidige bedrijvenpark. De Hemmen III is een voortzetting van De Hemmen I en II en de beoogde uitbreiding komt voort uit de toenemende belangstelling vanuit de markt en afspraken die met provincie Fryslân en regiogemeente De Fryske Marren zijn gemaakt. In totaal is er ruimte voor 25 hectare aan netto uitgeefbaar bedrijventerrein.
Voor de ontwikkeling is een startnotitie opgesteld, op basis waarvan de gemeenteraad is gevraagd om deze kaders te laten vaststellen voor het plangebied van De Hemmen III. Op 14 november 2017 is de startnotitie door de gemeenteraad vastgesteld.
Dit bestemmingsplan is opgesteld om een juridisch-planologisch kader te bieden waarbinnen de uitbreiding van De Hemmen III mogelijk is, overeenkomstig de kaders uit de startnotitie. Tegelijkertijd met dit bestemmingsplan wordt ook een beeldkwaliteitplan opgesteld. Dit beeldkwaliteitplan is opgenomen als bijlage bij dit bestemmingsplan.
Het bestemmingsplan heeft betrekking op het gebied dat globaal gelegen is aan de westkant van Sneek. Het plangebied wordt aan de noord- en oostzijde begrensd door de snelweg N7. Aan de zuid- en westzijde grenst het gebied aan agrarisch gebied, waarbij de zuidelijke punt aansluit op de Alde Himdyk en de westzijde grenst aan het voormalige agrarische perceel Carpe-Diem. De aansluiting met de N7 maakt deel uit van het plangebied. De situering en begrenzing van het plangebied is hierna in figuur 1.1 weergegeven.
Figuur 1.1 Ligging plangebied
Het plangebied is momenteel geregeld in de volgende bestemmingsplannen en inpassingsplannen:
Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een toelichting gegeven van de huidige en voorgenomen situatie in het plangebied. In hoofdstuk 3 wordt het voornemen getoetst aan het relevante beleid op rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau. Vervolgens wordt in hoofdstuk 4 het plan getoetst aan de relevante milieu- en omgevingsaspecten. Hoofdstuk 5 beschrijft de juridische aspecten van het bestemmingsplan en in hoofdstuk 6 wordt tot slot een weergave gegeven van de uitvoerbaarheid.
Op de volgende luchtfoto is de huidige situatie van het plangebied weergegeven.
Figuur 2.1 Luchtfoto plangebied
Het overgrote deel van het plangebied is voor agrarische doeleinden in gebruik met een bijbehorend verkavelings- en slotenpatroon. In het midden van het plangebied loopt, min of meer parallel aan de N7, een opvaart. Direct ten westen van In het plangebied bevindt zich de voormalige boerderij Carpe-Diem die niet meer voor agrarische doeleinden in gebruik is. In het plangebied bevindt zich (niet zichtbaar op de luchtfoto) ook een hoofdwatertransportleiding. Voor Carpe-Diem wordt in het bestemmingsplan voor het buitengebied een nieuwe regeling opgenomen.
De omgeving om het plangebied wordt aan de west-, de noordwest en de zuidzijde gevormd door agrarische gronden waar zich enkele agrarische bedrijven in bevinden. De zuidelijkste punt en het noordwestelijke deel van het plangebied sluiten aan op de bestaande wegen de Alde Himdyk en de Folsgearsterleane. Op ongeveer 500 meter van het plangebied bevindt zich het dorp Folsgare. Een deel van het dorp is helemaal links op de luchtfoto zichtbaar. Ten oosten van het plangebied, aan de overzijde van de N7, zijn de eerdere fasen van De Hemmen aanwezig. Dit is een bedrijventerrein waar naast reguliere bedrijvigheid ook perifere detailhandel aanwezig is en op enkele plekken ook wordt gewoond. De N7 is een belangrijk stroomweg in Fryslân met een afslag naar de eerdere fasen van De Hemmen (de State-As). Voor De Hemmen I en II is een geluidzone voor industrielawaai van toepassing die deels zijn beloop vindt in dit plangebied. Tenslotte bevinden zich in het plangebied enkele archeologisch waardevolle terreinen.
De voorgenomen situatie bestaat uit de realisatie van maximaal 25 hectare netto uitgeefbaar bedrijventerrein die landschappelijk wordt ingepast. 12,5 hectare wordt direct (bij recht) mogelijk gemaakt, de andere 12,5 hectare is met een wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan geregeld waarbij de agrarische bestemming (deels) omgezet kan worden naar bedrijventerrein.
Figuur 2.2 Indeling plangebied
Ook een nieuwe aansluiting van het plangebied op de N7 maakt deel uit van de plannen. De indeling van het plangebied is hierna beschreven en vanuit de juridische regeling in hoofdstuk 5 nader toegelicht. De inrichtingstekening is ook in bijlage 1 opgenomen.
Fase 1 bedrijventerrein
De eerste fase van het bedrijventerrein bestaat uit 12,5 hectare netto bedrijventerrein, waarvan 6,3 hectare ten zuiden van de centrale ontsluitingsweg en 6,2 hectare ten noorden van de centrale ontsluitingsweg wordt aangelegd. De invulling van het plangebied gaat uit van de volgende basisprincipes:
Zelfstandige kantoren en (bedrijfs)woningen zijn niet mogelijk. Qua detailhandel is alleen ondergeschikte detailhandel mogelijk. Op dit deel van het bedrijventerrein bestaat ook de mogelijkheid om de secundaire wegen, groen en water te realiseren. Dit is afhankelijk van de concrete invulling van het gebied. In de eerste fase wordt aan de (noord)westzijde van het plangebied ook de landschappelijke inpassing gerealiseerd, die mede van belang is voor een goede overgang van en naar het dorp Folsgare. Paragraaf 2.4 gaat hier nader op in.
Fase 2 bedrijventerrein
Het bedrijventerrein is in een tweede fase uit te breiden in westelijke en zuidelijke richting met nog eens 12,5 hectare. Hiervoor dient eerst een wijzigingsplan te worden opgesteld, waarbij de wijzigingscriteria in de wijzigingsbevoegdheid de leidraad vormen. Een belangrijke criterium daarbij is een goede inpasbaarheid, onder andere richting het dorp Folsgare. Voor de basisprincipes wordt van dezelfde uitgegaan als hiervoor bij fase 1 zijn beschreven met dien verstande dat richting het dorp Folsgare de afwijkingsmogelijkheid om onder voorwaarden naar 15 meter bouwhoogte te kunnen bouwen niet geldt. 10 meter bouwhoogte is hier dus het maximum.
Openbare ruimte
De invulling van de openbare ruimte in het plangebied wordt gevormd door de infrastructuur, het groen en het water. De infrastructuur gaat uit van een hoofdaansluiting met de N7, waarbij aan weerszijden van de op- en afritten nieuwe rotondes worden gerealiseerd. Dit is in het volgende figuur weergegeven.
Figuur 2.3 Ontwerp aansluiting N7 met State-As
De aanpassing van de aansluiting met de N7 komt niet alleen de ontsluitingsstructuur van en naar De Hemmen III en de eerdere fasen van De Hemmen ten goede, maar zorgt ook voor een betere doorstroming naar elders in Sneek.
De primaire ontsluitingsstructuur wordt verder gevormd door de wegen die fase 1 omringen en fase 2 bereiken. In fase 2 bestaat de mogelijkheid de primaire ontsluitingsstructuur verder uit te breiden. Op de gronden van fase 1 en fase 2 bestaat ook de mogelijkheid om afhankelijk van de verkaveling een secundaire ontsluitingsstructuur aan te leggen waarmee de bedrijfskavels bereikt kunnen worden. In het ontwerp is calamiteitenroute meegenomen in zuidelijke richting. Deze sluit aan bij de bestaande weg de Alde Himdyk die in het omliggende bestemmingsplan is geregeld. Verder behoort de realisatie van fiets- en/of wandelpaden in het plangebied tot de planologische mogelijkheden. De realisatie van een fietsverbinding van en naar Folsgare maakt deel uit van de plannen. De verkeersafwikkeling is in paragraaf 2.3 nader beschreven.
De aankleding van het plangebied zelf en de inpassing van het plangebied in de omgeving wordt voor een belangrijk deel gevormd door de groen- en de waterstructuur. Aan de westzijde van het plangebied worden grote groen- en waterpartijen aangelegd, die van belang zijn voor de inpassing en aankleding van het plangebied en de waterhuishouding. Tussen fase 1 en fase 2 is ook een watergang en een groenstructuur beoogd, waarmee de bestaande opvaart blijft behouden en een kenmerkend element vormt tussen beide fasen. Ook bij de entree en aan de randen van het plangebied bij de N7 is een water- en groenstructuur beoogd. Paragraaf 2.5 gaat nader in op de beoogde beeldkwaliteit en de landschappelijke inpassing.
Bij het opstellen van een bestemmingsplan waarin een nieuwe ontwikkeling wordt mogelijk gemaakt, moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening aandacht worden besteed aan de verkeersafwikkeling en de parkeerbehoefte.
Verkeersafwikkeling
De beoogde wegenstructuur en de hoofdontsluiting zijn in paragraaf 2.2 beschreven. Op basis van de aantal hectares bedrijventerrein die ontwikkeld kan worden, bedraagt de totale verkeersgeneratie van het bedrijventerrein (fase 1 + fase 2) 850 motorvoertuigen/etmaal aan zwaar (vracht)verkeer en 4.350 motorvoertuigen/etmaal licht (personenauto)verkeer. Uit verkeerskundig onderzoek is gebleken dat dit
qua verkeersafwikkeling geen belemmeringen oplevert.
Parkeren
Voor het parkeren wordt uitgegaan dat dit op de bedrijfspercelen zelf plaatsvindt en dat hier voldoende ruimte voor wordt gereserveerd. In de juridische regeling van het bestemmingsplan is hiervoor een regeling opgenomen die dit waarborgt (zie hiervoor artikel 15 van de regels). De gemeente
Súdwest-Fryslân heeft op 12 november 2018 de Parkeernormennota Súdwest-Fryslân 2018 vastgesteld , waarin de inhoud van het begrip 'voldoende parkeergelegenheid' wordt uitgewerkt.
De Hemmen III wordt ontwikkelt als een bedrijventerrein waar duurzaamheid hoog in het vaandel staat. Dit blijkt ook uit het beeldkwaliteitplan dat voor De Hemmen III is opgesteld (zie hiervoor paragraaf 2.5 en bijlage 2). In dit beeldkwaliteitplan is beschreven hoe het bedrijventerrein zichtbaar duurzaam ontwikkeld wordt. De gemeente wil daarnaast ook een transitie naar een circulaire economie bevorderen. Dit is een economie waarin producten en grondstoffen zo goed mogelijk en vaker worden gebruikt. Reststoffen worden volledig hergebruikt zodat de waarde van grondstofstromen wordt gemaximaliseerd en energie uit hernieuwbare bronnen wordt gebruikt. De gemeente stelt als kader om richting te geven aan circulaire economie een brede uitvoeringsaanpak circulaire economie op. Hierin geeft de gemeente een nadere richting aan de gemeentelijke inspanningen voor een meer circulaire economie. De bedrijventerreinen in de gemeente zijn namelijk als ruimtelijke hotspots voor bedrijven en innovatie cruciaal in een succesvolle transitie richting een circulaire economie. Bedrijven produceren, consumeren en/of transporteren namelijk veel reststromen en grondstoffen. De gemeente wil met De Hemmen III (maar ook voor andere bedrijventerreinen) als het gaat om circulariteit een stip op de horizon zetten. Het doel hierbij is om de reststromen op het bedrijventerrein uiterlijk 2040 tot nul te reduceren. De gemeente wil met de te vestigen bedrijven in gesprek komen om deze doelstelling te bereiken.
Meer specifiek kan De Hemmen III een schakel worden in het circulaire bedrijvenlandschap van Sneek, te samen met de bedrijventerreinen De Hemmen I en II en Houkesloot. Voor een zo hoog mogelijke mate van circulariteit is massa nodig voor synergie van bedrijven met voldoende georganiseerde ondernemers en het kunnen sluiten van kringlopen. Dat geldt ook voor de mate van organisatie. Voor de transitie is de gemeente ook afhankelijk van verschillende manieren van bereikbaarheid (weg, water, spoor) en de mogelijkheden qua milieucategorieën. De Hemmen III biedt als nieuw terrein veel kansen maar is ook relatief beperkt van omvang, niet multimodaal ontsloten en zware milieu categorieën zijn door nabijheid van Folsgare niet in het bestemmingsplan voorzien. Om deze redenen ziet de gemeente meerwaarde in het gecombineerd oppakken van De Hemmen III als onderdeel van een totaal circulair bedrijvenlandschap Sneek waar ook de voorgenoemde bedrijventerreinen toe behoren. De gemeente wil hiervoor een actieplan "Circulair bedrijvenlandschap Sneek" ontwikkelen samen met ketenpartners. Bij de acquisitie en de uitgifte van kavels worden met (toekomstige) ondernemers afspraken gemaakt over de circulariteitsdoelstellingen.
De Hemmen III wordt ook ontwikkeld als bedrijventerrein met een zo duurzaam mogelijke energievoorziening met de ambitie om energiepositief te zijn. Een belangrijke focus ligt hierbij op groene, duurzame energie die zoveel mogelijk lokaal wordt geproduceerd. Dit betekent dat bedrijven zo veel als mogelijk niet-fossiele energie gebruiken die ook zoveel als mogelijk op of in de directe nabijheid van het terrein wordt geproduceerd. Voor energiebesparing bestaan een aantal opties:
Voor een lokale, duurzame en centrale energievoorziening voor de bedrijven op De Hemmen III bestaan meerdere opties zoals een centrale energievoorziening die minimaal volledig kan voorzien in de energiebehoefte van De Hemmen III. In het plangebied bestaan mogelijkheden voor dergelijke voorzieningen.
Een mogelijke interessante optie qua duurzame energie is om afzonderlijke bedrijven gebruik te laten maken van warmtepompen of geothermie. Dat kan een centrale oplossing of een decentrale oplossing zijn. Indien hiervoor wordt gekozen, dan behoort dit binnen het plangebied ook tot de mogelijkheden.
De gemeente ziet ook een belangrijke kans in zonne-energie op bedrijfs-/perceelsniveau door middel van zonnepanelen als integraal onderdeel van de duurzame energieoplossing voor De Hemmen III. Op het bedrijventerrein bestaan mogelijkheden voor de aanleg van zonnepanelen.
Bij de aanleg van de infrastructuur en de gebouwen op het bedrijventerrein kan tenslotte ook veel winst worden geboekt voor energiebesparing. De gemeente streeft er naar om bij de fysieke inrichting zoveel mogelijk duurzaam en circulair te werken. Dat betekent zoal dat er aan het einde van de levensduur geen afval, maar nieuwe grondstoffen ontstaat. Dit kan bijvoorbeeld door modulaire panden te bouwen die bestaan uit milieuvriendelijke en herbruikbare materialen. Ook qua mobiliteit, infrastructuur en groen zijn er veel mogelijkheden qua verduurzaming met breed scala aan mogelijkheden zoals:
Met deze mogelijkheden is onder andere rekening gehouden in het beeldkwaliteitplan en de juridische regeling van het bestemmingsplan. De gemeente wil zoveel mogelijk van deze principes kunnen toepassen in de acquisitie, de uitvoering van de werken en de uitgifte aan bedrijven.
Bij de totstandkoming van dit bestemmingsplan is al veel aandacht besteed aan de aspecten duurzaamheid en circulariteit. In lijn van de doelstellingen in het klimaatakkoord gaat de gemeente voor verduurzaming (zoals duurzaam bouwen, duurzame energie) en de transitie naar circulair (produceren afvalstromen en dergelijke). Het bedrijfsleven speelt hierin een zeer belangrijke rol en op bedrijventerrein De Hemmen III wordt alle ruimte geboden om op een duurzamere en meer circulaire manier te ondernemen. De gemeente wil actief met het bedrijfsleven toewerken naar de doelstellingen.
Dit bestemmingsplan geeft hieraan invulling op een aantal manieren:
Andere instrumenten
Een bestemmingsplan schrijft voor wat mag maar niet wat moet. Voor actieve stimulering van een duurzaam profiel is een bestemmingsplan daarom niet het meest geschikte instrument.
Aan deze meer actieve stimulering kan scherper vorm worden gegeven in acquisitie voor De Hemmen III: gericht op circulaire koplopers. Dit zal ook naar voren komen in de promotie en profilering van het terrein en vereist een brede aanpak met stakeholders om te komen tot een duurzamer er circulair bedrijvenlandschap. Daar liggen veel kansen voor verbinding tussen bedrijven en terreinen.
Een belangrijk instrument is het uitgiftebeleid. Via de uitgifte van de grond kan actief worden ingezet op een duurzamer en circulair profiel. In de basis kan worden gestimuleerd door zaken op nemen over bijvoorbeeld duurzaam bouwen, zonnepanelen en dergelijke. Ook kan worden gedacht aan het onderschrijven van een lange termijn stip op de horizon waar alle stakeholders gezamenlijk naar toe willen werken. Hiervoor wordt een concreet voorstel uitgewerkt.
Als het gaat om het bedrijfsmatig profiel wordt een afwegingsmatrix opgesteld. Uitgaand van voldoende belangstelling en goede acquisitie kan dan aan de hand van criteria worden bepaald welke bedrijven als eerste in aanmerking komen voor vestiging. Het gaat dan om duurzaamheid en circulair maar kan ook betrekking hebben op werkgelegenheid of exclusiviteit. Uiteraard moet dit inhoudelijk maar ook juridisch wel heel goed in elkaar steken. Hiervoor worden nu voorstellen gemaakt die later in 2021 aan college en raad worden voorgelegd.
Tegelijkertijd met dit bestemmingsplan is ook een beeldkwaliteitplan opgesteld, zie hiervoor bijlage 2. Dit is mede tot stand gekomen op basis van het advies 'Landschapspark Folsgare, versterking van het landschap tussen dorp en stad' van Atelier Fryslân. In dit advies wordt ingezet op de ontwikkeling van een robuust landschappelijk raamwerk als basis voor toekomstige ontwikkelingen. Het robuuste raamwerk is gebaseerd en geïnspireerd op het historische landschapspatroon en vormgegeven als landschapspark. Het parkgebied is optimaal toegankelijk gemaakt voor fietsers, voetgangers en bootjes; Folsgare komt aan de Geeuw te liggen. Binnen het landschappelijke raamwerk kunnen nieuwe gebruiksfuncties een plek vinden. Het dorp Folsgare en de stad Sneek kunnen daardoor elk een eigen gezicht krijgen aan het parkgebied.
Het bestemmingsplan en het beeldkwaliteitplan moeten worden gezien als een samenhangend geheel. In het bestemmingsplan zijn het grondgebruik en de bebouwingsmogelijkheden binnen het plangebied geregeld. De in het beeldkwaliteitplan vastgestelde richtlijnen vormen zowel het kader voor de ontwikkeling van het gebied, als het kader voor de welstandsbeoordeling van de bouwplannen. Het beeldkwaliteitplan wordt gelijktijdig met het bestemmingsplan in procedure gebracht en als onderdeel van het bestemmingsplan door de gemeenteraad vastgesteld. Het op deze wijze vastgestelde beleid is vervolgens onderdeel van de Welstandsnota.
De landschappelijke inpassing is aan de hand van een voorwaardelijke verplichting in de regels juridisch geborgd. Paragraaf 5.2.2 gaat hier nader op in.
Dit hoofdstuk beschrijft het van belang zijnde rijks-, provinciale, regionale en gemeentelijke beleid. Daarbij worden, waar nodig, uitgangspunten voor dit bestemmingsplan geformuleerd.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. De SVIR geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau tot 2040 en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
In de SVIR is gekozen voor een meer selectieve inzet van het rijksbeleid dan voorheen. Voor de periode tot 2028 zijn de ambities van het Rijk in drie rijksdoelen uitgewerkt:
Met bovengenoemde rijksdoelen zijn 14 nationale belangen aan de orde die in het SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid.
Geen van de in het SVIR opgenomen nationale belangen is relevant voor de ontwikkeling van het bedrijventerrein De Hemmen III.
De SVIR is via regels verankerd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, 7 december 2011), ook bekend onder de naam 'AMvB Ruimte'. In het Barro zijn de 14 nationale belangen uit de SVIR voorzien van juridische kaders, waarmee de doorwerking van de nationale belangen op ruimtelijk gebied is geborgd. Voor dit plangebied geeft het Barro geen direct bindende regels.
In de SVIR is de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. Deze Ladder is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten, waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal wordt benut. De Ladder is per 1 oktober 2012 verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In het Bro (artikel 3.1.6) is opgenomen dat een ruimtelijk plan waarmee een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt, moet voorzien in duurzame verstedelijking. Het artikel is op 12 mei 2017 gewijzigd, deze wijziging is op 1 juli 2017 in werking getreden.
De Laddertoets houdt (per 1 juli 2017) in dat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling bevat. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, moet er tevens gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Het begrip 'stedelijke ontwikkeling' wordt in het Bro als volgt gedefinieerd:
'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'
In dit ruimtelijk plan is sprake van een stedelijke ontwikkeling, omdat er een nieuw bedrijventerrein wordt aangelegd, ter uitbreiding van het bestaande bedrijventerrein De Hemmen.
Op grond van artikel 3.1.6 lid 3 Bro kan de beschrijving van de behoefte en de motivering van de locatiekeuze ten aanzien van ontwikkelingen die zijn opgenomen in een wijzigingsbevoegdheid of uitwerkingsplicht worden uitgesteld tot het opstellen van het desbetreffende wijzigings- of uitwerkingsplan. Voor onderhavig plan geldt dat er 12,5 hectare netto uitgeefbaar bedrijventerrein in de toekomst kan worden ontwikkeld doordat daarvoor een wijzigingsbevoegdheid is opgenomen. De beschrijving van de behoefte en de motivering van de locatie ten aanzien van dat toekomstige deel van het bedrijventerrein dient meegenomen te worden in het te zijner tijd op te stellen wijzigingsplan. Dit is een logische keuze, omdat op het moment van vaststellen van dit bestemmingsplan nog niet duidelijk is of en wanneer er behoefte is aan het geheel of gedeeltelijk ontwikkelen van dat deel van het bedrijventerrein.
Voor de ontwikkeling van de 12,5 hectare netto uitgeefbaar bedrijventerrein die rechtstreeks mogelijk wordt gemaakt met dit bestemmingsplan, wordt de Ladder voor duurzame verstedelijking hieronder stapsgewijs doorlopen.
1. Omschrijving van de behoefte aan deze ontwikkeling
Het te ontwikkelen bedrijventerrein biedt ruimte aan bedrijven die een kavel van minimaal 1 hectare nodig hebben. Er is sprake van concrete gegadigden voor het bedrijventerrein, bedrijven met een grootschalige ruimtevraag. Met de ontwikkeling van 12,5 hectare netto uitgeefbaar bedrijventerrein, De Hemmen III, wordt het aandeel functioneel terrein in de regio richting het gewenste niveau gebracht. Binnen de regio Zuidwest Fryslân zijn hierover afspraken gemaakt (zie paragraaf 3.3), waar provincie Fryslân mee in heeft gestemd. Dit bestemmingsplan is in overeenstemming met de prognose van de ruimtevraag in relatie tot de regionale afspraken. Ook hebben zich veel bedrijven bij de gemeente gemeld die zich graag in het plangebied willen vestigen. Zowel vanuit de inschattingen als vanuit de markt is er behoefte aan deze ontwikkeling. De vraag vanuit de markt is ook groter dan 12,5 hectare netto uitgeefbaar bedrijventerrein. Mede om deze reden is er ook een wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan opgenomen om het hoeveelheid netto uitgeefbaar bedrijventerrein te verhogen naar 25 hectare.
2.Is de locatie gelegen binnen bestaand stedelijk gebied?
De beoogde locatie voor het bedrijventerrein is gelegen buiten het bestaand stedelijk gebied, namelijk aan de 'buitenzijde' van de N7. Hier wordt nader op ingegaan in paragraaf 3.2.2.
3. Motivatie waarom niet binnen bestaand stedelijk gebied in deze behoefte kan worden voorzien.
Het bedrijventerrein De Hemmen III is specifiek bedoeld voor bedrijven met een ruimtebehoefte van 1 hectare of meer. Binnen het bestaand stedelijk gebied is geen ruimte voor het vestigen van bedrijven met een ruimtevraag van dat formaat. De aanleg van het bedrijventerrein is opgesplitst in twee fasen, zodat er niet méér gronden worden ontwikkeld dan waar daadwerkelijk vraag naar is. De beoogde locatie is goed ontsloten via de N7 en ligt op ruime afstand van woningen of andere gevoelige functies. In het plan wordt voorzien in een goede landschappelijke inpassing.
Conclusie Ladder duurzame verstedelijking
Uit het voorgaande blijkt dat voldaan wordt aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.
Het Streekplan Fryslân 2007 is op 13 december 2006 door Provinciale Staten vastgesteld. In het Streekplan wordt het provinciaal omgevingsbeleid verwoord. Bij de ruimtelijke inpassing van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moet aandacht worden besteed aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit. Dit kan door efficiënt ruimtegebruik, bijvoorbeeld door de mogelijkheden van herstructurering te onderzoeken. Ook zijn een goede beeldkwaliteit en een zorgvuldige landschappelijke inpassing van groot belang. De provincie kiest voor een concentratie van wonen, werken en voorzieningen in stedelijke bundelingsgebieden. De regio Sneek en omgeving is aangemerkt als bundelingsgebied (figuur 3.1).
Figuur 3.1 Bundelingsgebied Sneek (Streekplan kaart 24)
Onderhavig plan betreft de uitbreiding van het bedrijventerrein De Hemmen. Deze uitbreiding is reeds indicatief weergegeven in het streekplan als 'nieuw plan' (zie figuur 3.1). In het bestemmingsplan is een goede landschappelijke inpassing als voorwaarde gesteld voor de ontwikkeling van de gronden tot bedrijventerrein. Het plan biedt veel ruimte voor groen en door de gefaseerde aanpak (nu 12,5 hectare aan netto uitgeefbaar bedrijventerrein rechtstreeks, in de toekomst nogmaals 12,5 hectare aan netto uitgeefbaar bedrijventerrein via een wijzigingsbevoegdheid) wordt gegarandeerd dat de gronden niet braak komen te liggen; eerst agrarische grond, later bedrijventerrein. Bij de eerste fase van het bedrijventerrein is sprake van de aanleg en behoud van een goede landschappelijke inpassing. Het plan voldoet daarmee aan het Streekplan.
De Verordening Romte Fryslân 2014 (vastgesteld op 25 juni 2014 en gewijzigd vastgesteld op 21 februari 2018) stelt regels aan ruimtelijke plannen en projecten. Middels deze verordening stelt Provincie Fryslân concrete regels die ervoor moeten zorgen dat de provinciale ruimtelijke belangen (onder meer uit het streekplan) doorwerken in de gemeentelijke ruimtelijke plannen.
Bundeling
In de verordening worden regels gegeven gericht op het bundelen van stedelijke functies in stedelijk gebied. Is dit niet mogelijk, dan kan aansluitend op bestaand stedelijk gebied een uitbreidingslocatie worden toegestaan. In de verordening is onder andere de begrenzing van het bestaand bebouwd gebied aangegeven, zie figuur 3.2. De rode arcering geeft het bestaand bebouwd gebied weer. Het plangebied ligt ten westen van de N7 en valt dus buiten het bestaand bebouwd gebied, maar sluit hier wel bij aan.
Figuur 3.2 Begrenzing bestaand bebouwd gebied (PVR2014)
Een uitbreidingslocatie op deze locatie is dus in overeenstemming met het artikel. Wel moet dan rekening worden gehouden met de verordening, dat ingaat op het aspect 'ruimtelijke kwaliteit'.
Ruimtelijke kwaliteit
Wat betreft de ruimtelijke kwaliteit is bepaald dat een ruimtelijk plan voor een uitbreidingslocatie of voor het landelijk gebied een ruimtelijke kwaliteitsparagraaf omvat, waarin voor zover noodzakelijk, wordt aangegeven op welke wijze:
Op de genoemde aspecten is in hoofdstuk 2 en in bijlage 2 ingegaan.
Programmering bedrijventerreinen
Op grond van de verordening kan een ruimtelijk plan een nieuw bedrijventerrein of uitbreiding van een bestaand bedrijventerrein mogelijk maken, indien dit wat betreft oppervlakte en invulling van bedrijfstypen in overeenstemming is met een bedrijventerreinenplan, dat de schriftelijke instemming van Gedeputeerde Staten heeft. In paragraaf 3.3 is aangegeven dat hieraan wordt voldaan.
Werkfuncties per type kern
In de verordening is Sneek aangeduid als een 'stedelijk centrum'. Voor een stedelijk centrum gelden geen beperkingen wat betreft de categorie bedrijven en de kavelomvang. De mogelijkheden in het plangebied zijn hiermee in overeenstemming.
Archeologie
In de plantoelichting van een ruimtelijk plan wordt aangegeven op welke wijze het plan rekening houdt met de wijze van onderzoek naar en bescherming van archeologische waarden en verwachtingswaarden zoals aangegeven op de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra ('Famke'). Paragraaf 4.7 gaat hier nader op in.
Weidevogelkansgebieden
Het plangebied ligt circa 1 kilometer van een weidevogelkansgebied, zoals aangegeven op de kaart Weidevogelgebieden. In de verordening is voor een bedrijventerrein een verstoringszone van 300 meter opgenomen. Het plangebied ligt hier ruim buiten.
Conclusie
Hiermee wordt voldaan aan de regels uit de Verordening Romte Fryslân.
In het Streekplan worden de kernkwaliteiten van het cultuurhistorisch erfgoed en het landschap beschreven. Onder kernkwaliteiten wordt verstaan: 'die ruimtelijke eigenschappen die zo typisch zijn voor het Friese landschap, dat zij tezamen de ruimtelijke identiteit van Fryslân vormen'. Het Streekplan bevat een beschrijving van welke kernkwaliteiten er zijn en kondigt een nadere uitwerking en waardering aan van deze kernkwaliteiten. De thematische structuurvisie Grutsk op 'e Romte, zoals vastgesteld op 26 maart 2014, vormt deze uitwerking en geeft de provinciale belangen en ontwikkelingsrichting ten aanzien van de kernkwaliteiten.
Volgens de kaart bij de structuurvisie ligt het plangebied in het kleigebied Westergo. Voor het gebied is een aantal kernkwaliteiten c.q. provinciale belangen bepaald. Het stelsel van kwelderwallen met daarop terpen en terpdorpen en daartussen de kweldervlaktes is de belangrijkste kwaliteit. De invloed van de oude en nieuwe dynamiek van de zee is goed zichtbaar in de aanwezigheid van terpen, kwelder- oever- en omslagwallen, ligging van de dorpen, de waterlopen en de verkavelingsrichting.
Bij indeling en toekomstige inrichting van het plangebied worden deze kernkwaliteiten gerespecteerd, zoals in hoofdstuk 2 en in bijlage 2 is omschreven en gevisualiseerd. Hiermee voldoet het bestemmingsplan aan de beleiduitgangspunten van Grutsk op 'e Romte.
De Verordening Romte gaat uit van de aanwezigheid van (regionale) bedrijventerreinenplannen. Dit bedrijventerreinenplan geeft invulling aan de eis dat een ruimtelijk plan een nieuw bedrijventerrein of uitbreiding van een bestaand bedrijventerrein kan bevatten, indien dit qua oppervlakte en invulling van bedrijfstypen in overeenstemming is met een bedrijventerreinenplan dat de schriftelijke instemming van Gedeputeerde Staten heeft.
Voor de regio Zuidwest Fryslân geldt dat de toenmalige vier gemeenten in 2011 afspraken hebben gemaakt tussen over bedrijventerreinen voor de periode 2010 t/m 2020, opgenomen in het 'Bedrijventerreinenplan regio Zuidwest Fryslân'. Dat bedrijventerreinenplan is goedgekeurd door Gedeputeerde Staten. In dat plan was voor De Hemmen III een ruimtereservering opgenomen van 40 hectare.
Eind 2017 zijn nieuwe afspraken gemaakt voor de periode 2017-2025/2030 in het document 'Regionale afspraak bedrijventerreinen Zuidwest Fryslân'. Vanwege de gemeentelijke herindeling is deze afspraak gemaakt tussen de twee gemeenten De Fryske Marren en Súdwest-Fryslân. In het nieuwe plan is de voorraad teruggebracht van 40 hectare netto uitgeefbaar bedrijventerrein (waarvan 16 hectare harde en 24 hectare zachte plancapaciteit) naar 25 hectare netto uitgeefbaar bedrijventerrein (waarvan 12,5 hectare harde en 12,5 hectare zachte plancapaciteit).
In de raming van de behoefte en bij de planning van nieuwe bedrijventerreinen is in het bedrijventerreinenplan rekening gehouden met revitalisering, invulling van nog beschikbare ruimte op bestaande terreinen en met zorgvuldig ruimtegebruik. Hiermee is invulling gegeven aan toepassing van de SER-ladder op regionaal niveau: de mogelijkheden om ruimtewinst te boeken op alle bestaande terreinen in de regio zijn verdisconteerd in het totale regionale programma. Daarmee is voor elk plan voor een nieuw bedrijventerrein, of uitbreiding van bestaand terrein, voldaan aan de bepaling uit de Verordening Romte met betrekking tot zorgvuldig ruimtegebruik.
De uitbreiding van bedrijventerrein De Hemmen bij Sneek is opgenomen in het bedrijventerreinenplan. Uitgangspunt is het ontwikkelen van 12,5 hectare netto uitgeefbaar bedrijventerrein als eerste fase, met de mogelijkheid deze in de toekomst uit te breiden met nog eens 12,5 hectare netto uitgeefbaar bedrijventerrein als tweede fase. In de eerste fase wordt ruimte geboden aan de minimale te verwachten basisbehoefte van de komende jaren. De tweede fase is een voorlopige reservering, ofwel een 'zacht' aanbod dat adaptief wordt gepland.
Dit bestemmingsplan is in overeenstemming met de regionale afspraken ten aanzien van de ontwikkeling van bedrijventerreinen. Dit is recentelijk ook in een brief van provincie Fryslân bevestigd.
In de 'Agenda duurzame Ontwikkeling 2018-2022' is aangegeven dat de gemeente toewerkt naar een energie- en klimaatneutrale samenleving met een circulaire economie. Deze opgave is voor een deel bepaald in allerlei bestaande afspraken en keuzes die mondiaal, Europees, landelijk of provinciaal zijn gemaakt zoals het Klimaatakkoord Parijs. Veel van die afspraken moeten op lokaal en gemeentelijke niveau gestalte krijgen. De gemeente heeft een belangrijke taak om ontwikkelingen aan te jagen. De Agenda Duurzame Ontwikkeling maakt een vertaalslag van de gemaakte afspraken naar praktische ambities en een goede programmaorganisatie en geeft een richting aan de keuzes die de worden gemaakt.
De agenda richt zich op vijf specifieke onderdelen: Anders Wonen, Anders van A naar B, Anders Produceren, Anders Energie opwekken en Zelf Anders. Ten aanzien van de onderdeel 'Anders Produceren' is de agenda van de gemeente als volgt:
Bij de ontwikkeling van het bedrijventerrein De Hemmen III wordt de Agenda Duurzame Ontwikkeling in acht genomen. In bijlage 2 en in paragraaf 2.4 is aangegeven hoe hiermee wordt omgegaan. In de verdere uitwerking van het bedrijventerrein wordt hier vorm aan gegeven.
Met het vaststellen van de 'Erfgoedvisie Silhouet' (juni 2012) heeft de gemeente haar visie en missie op behoud en ontwikkeling van het erfgoed vastgesteld. De gemeente stelt zich hierbij ten doel om het culturele erfgoed op een evenwichtige, en duurzame manier in stand te houden en draagvlak hiervoor te ontwikkelen. Op basis van deze visie is de 'Erfgoednota gemeente SWF 2013-2016: De basis op orde' opgesteld (januari 2013). Een belangrijk speerpunt van de nota is dat de basis op orde wordt gebracht. Dit betekent dat de gemeentelijke organisatie haar kerntaken op het gebied van erfgoed zorgvuldig gaat uitvoeren. Het is namelijk een wettelijke taak voor gemeenten om te komen tot een zorgvuldige planbehandeling en besluitvorming wat betreft cultuurhistorie.
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is vastgelegd dat gemeenten vanaf 1 januari 2012 in hun ruimtelijke plannen rekening moeten houden met aanwezige cultuurhistorische waarden. Dit was al verplicht voor archeologie. Met de Erfgoednota is het gemeentelijk erfgoedbeleid hierop aangepast. Zo gaat de gemeente bij de bescherming van archeologische (verwachtings)waarden in ruimtelijke plannen nu formeel uit van de gemeentelijke FAMKE (Friese Archeologische Monumentenkaart Extra), een uitsnede van de provinciale FAMKE.
Voor de bekende en de te verwachten cultuurhistorische waarden gaat de gemeente uit van de provinciale cultuurhistorische kaart (CHK). De kaart is daarmee onderlegger voor het in de erfgoednota geformuleerde beleid. Echter, niet alle waarden aangegeven op deze kaart kunnen bij voorbaat behouden blijven, hier is door de gemeente een afweging in gemaakt. In de erfgoednota is verder uiteengezet hoe in het kader van ruimtelijke plannen omgegaan dient te worden met het erfgoed. Het onderdeel archeologie en cultuurhistorie is nader getoetst in paragraaf 4.7.
De gemeente Súdwest-Fryslân vindt het belangrijk dat inwoners in een verkeersveilige en prettige woonomgeving wonen en dat iedereen zich veilig en vlot kan verplaatsen. In het op 16 mei 2013 door de gemeenteraad vastgestelde “Gemeentelijk Verkeer- en Vervoerplan” (GVVP) staat hoe de gemeente dit wil bereiken. Het GVVP beschrijft de gemeentelijke visie op het gebied van verkeer en vervoer met als belangrijkste uitgangspunt om de verkeersveiligheid in de gemeente te waarborgen en te verbeteren. Daarnaast wordt een goede bereikbaarheid en het vergroten van de leefbaarheid als doelen gesteld. Om de visie vorm te geven is een groot aantal maatregelen opgesteld. De maatregelen zijn divers; infrastructurele aanpassingen, nader onderzoek naar specifieke onderwerpen, veiliger maken van fietsroutes, verbetering van schoolomgevingen, maar ook verkeerseducatieprojecten op scholen en voorlichtingscampagnes.
Voor onderhavig plan geldt dat er een nieuw bedrijventerrein wordt ontwikkeld. Er wordt zowel vanuit De Hemmen III als vanuit de eerdere fasen voorzien in een aantakking op de N7 zoals in hoofdstuk 2 is beschreven. In het plan is de aanleg van wegen mogelijk in zowel de bestemming 'Verkeer' (hoofdontsluiting) als de bestemming 'Bedrijventerrein'. Daarmee wordt ruimte geboden aan de benodigde verkeersoplossingen om te voorzien in een goede bereikbaarheid en verkeersveiligheid.
Op 22 maart 2012 heeft de gemeenteraad van Súdwest-Fryslân de Ontwikkelvisie 2011 - 2021 vastgesteld. In de visie staan de ambities van de gemeente op het gebied van sociale, ruimtelijke en economische ontwikkelingen. De visie vormt een belangrijke basis voor nieuw beleid en plannen. In de ontwikkelvisie wordt uitgegaan van zes pijlers. Voor dit project is de pijler 'Economische verscheidenheid' van belang.
In het kader van deze pijler geeft de gemeente aan dat grootschalige bedrijfslocaties thuishoren in de stedelijke kernen Sneek en Bolsward, als onderdeel van het stedelijk netwerk langs de A7. Als voorbeeld daarvan wordt de ontwikkeling van 'De Hemmen III' specifiek genoemd in de Ontwikkelvisie (paragraaf 3.3.1). De ontwikkeling is in overeenstemming met de Ontwikkelvisie.
In de gemeentelijke visie ruimtelijke kwaliteit 'Mei soarch foar ús lânskip' ligt het accent sterk op het behouden en versterken van de landschappelijke kwaliteiten in het landelijke gebied. In deze visie wordt aandacht besteedt aan de toevoeging van nieuwe bedrijventerreinen. In algemene zin wordt gesteld dat de stedenbouwkundige kwaliteit en de landschappelijke inpassing veel aandacht verdienen.
Zoals in paragraaf 2.5 is aangegeven, wordt voor dit bestemmingsplan een beeldkwaliteitsplan opgesteld en wordt voorzien in een goede landschappelijke inpassing. Hiermee wordt de ruimtelijke kwaliteit gewaarborgd en wordt voldaan aan de visie ruimtelijke kwaliteit.
Vanwege een groeiende behoefte aan nieuwe locaties voor de ontwikkeling van bedrijven en het verleggen van de A7 ten westen van Sneek is in 2003 de 'Ontwikkelingvisie De Hemmen Sneek - Wymbritseradiel' vastgesteld. De ontwikkelingsvisie is gebaseerd op vier pijlers, te weten landschappelijke inpassing, een goede aansluiting op de stad, het creëren van een eigen identiteit zowel intern als extern en intensief ruimtegebruik. Naast deze vier pijlers zijn er diverse ruimtelijke uitgangspunten in genoemd die de relatie tussen De Hemmen en de stad Sneek, De Hemmen en de A7 en de relatie tussen het Friese landschap van de gemeente bepalen. Deze uitgangspunten zijn mede de aanleiding geweest van de totstandkoming van De Hemmen III.
Bij de uitbreiding van een bedrijventerrein dient rekening te worden gehouden met verplichtingen op grond van het Besluit milieueffectrapportage.
Mer-(beoordelings)plicht
Een bestemmingsplan dat mogelijkheden biedt voor de uitbreiding van een bedrijventerrein is mer-beoordelingsplichtig in gevallen waarin het gaat om een oppervlakte van 75 hectare of meer (categorie D11.3). De beoogde uitbreiding van het bedrijventerrein De Hemmen III is aanzienlijk kleiner. Bij een uitbreiding onder de drempelwaarde dient in een zogenaamde vormvrije mer-beoordeling te worden nagegaan of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Als dergelijke gevolgen niet kunnen worden uitgesloten is een (project)mer-procedure noodzakelijk.
Planmer-plicht
Een planmer-plicht is voor een bestemmingsplan aan de orde als het plan:
Gezien de afstand tot omliggende Natura 2000-gebieden kunnen voor de meeste criteria significante negatieve effecten op voorhand worden uitgesloten. Uitzondering vormen de mogelijke gevolgen door een toename van stikstofdepositie. Uit de Aerius-berekening (zie hiervoor paragraaf 4.6 en bijlage 10) blijkt dat geen sprake is van een relevante toename van stikstofdepositie binnen Natura 2000. Een passende beoordeling is om deze reden niet noodzakelijk.
Op grond van onderdeel C en D uit de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage is voor bepaalde bedrijfsactiviteiten sprake van een mer-(beoordelings)plicht (in het kader van de omgevingsvergunning). Het gaat daarbij over het algemeen om relatief zware bedrijven uit categorie 4 en 5. Het bestemmingsplan maakt bedrijfsactiviteiten uit ten hoogste categorie 3.2 mogelijk (en via binnenplanse afwijking onder voorwaarden categorie 4.1). Grote lawaaiwakers en risicovolle inrichtingen worden uitgesloten. Gezien de milieuzonering en de aard en omvang van de beoogde bedrijfsactiviteiten is het niet aannemelijk dat zich binnen het plangebied mer-(beoordelings)plichtige bedrijfsactiviteiten zullen vestigen. Een planmer-plicht is om deze reden niet aan de orde.
Conclusie
Uit de resultaten van de mer-beoordeling (zie bijlage 3) blijkt dat gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten geen belangrijke negatieve milieugevolgen zullen optreden. Er is dan ook geen aanleiding voor het doorlopen van een mer-procedure in het kader van het bestemmingsplan voor De Hemmen III. Dit is op 9 februari 2021 besloten door het college van burgemeester en wethouders.
Toetsingskader
In de Wet geluidhinder (Wgh) is bepaald dat elke (spoor)weg in principe een zone heeft waar aandacht aan geluidhinder moet worden besteed. De Wgh maakt onderscheid tussen geluidsgevoelige gebouwen/functies en niet-geluidsgevoelige gebouwen. (Bedrijfs)woningen zijn geluidsgevoelige gebouwen. Als geluidsgevoelige gebouwen binnen een zone behorend bij een zoneplichtige (spoor)weg worden geprojecteerd bij een bestemmingsplanprocedure, moet met een akoestisch onderzoek worden aangetoond dat voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB (voor wegen) of 55 dB (voor spoorwegen). Wegen waar deze zone in principe niet geldt, zijn:
Onderzoek en conclusie
Het bestemmingsplan biedt geen mogelijkheden voor de realisatie van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen. Voor de ontsluiting van het bedrijventerrein worden nieuwe wegen aangelegd en vinden er ter hoogte van de aansluitingen op de N7 aanpassingen plaats aan de bestaande infrastructuur. Binnen de daarmee samenhangende geluidzones zijn geen geluidgevoelige bestemmingen aanwezig. Akoestisch onderzoek is om deze reden niet noodzakelijk. Het aspect wegverkeerslawaai vormt geen belemmering.
Toetsingskader
Een geluidzone wordt vastgesteld rond industrieterreinen waar inrichtingen zijn gevestigd die 'in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken' zoals bedoeld in de Wet geluidhinder (Wgh). Dergelijke bedrijven worden in de volksmond ook wel 'grote lawaaimakers' genoemd. Op grond van de wet behoort tot de geluidzone het gebied tussen het industrieterrein zelf en de buitengrens van de zone. Het industrieterrein zelf maakt dus geen deel uit van de zone. Buiten een geluidzone mag de geluidsbelasting als gevolg van het betreffende industrieterrein niet meer dan 50 dB(A) bedragen. Voor het gezoneerde industrieterrein zelf en daarop aanwezige of geprojecteerde woningen gelden geen geluidnormen.
Onderzoek en conclusie
Ter plaatse van het beoogde bedrijventerrein zijn grote lawaaimakers uitgesloten. Dit is in de regels van onderhavig bestemmingsplan opgenomen. Er is voor het bedrijventerrein De Hemmen III dan ook geen sprake van een wettelijke geluidszone.
Voor het bestaande bedrijventerrein De Hemmen is wel een geluidzone vastgesteld. Voor zover deze zone over het plangebied voor het bedrijventerrein De Hemmen III ligt, is deze opgenomen op de verbeelding. Aangezien het bestemmingsplan geen ruimte biedt voor nieuwe geluidgevoelige bestemmingen, is akoestisch onderzoek niet noodzakelijk. Wel is voor de geluidzone een regeling opgenomen in het bestemmingsplan, omdat dit wettelijk verplicht is vanuit de Wgh. Paragraaf 5.2.9 gaat hier nader op in.
Het aspect industrielawaai vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Toetsingskader
Milieuzonering zorgt ervoor dat milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen op een verantwoorde afstand van elkaar worden gesitueerd. Op deze wijze wordt gevaar en hinder voor de milieugevoelige functies voorkomen danwel zoveel mogelijk beperkt en omgekeerd wordt voldoende zekerheid aan milieubelastende activiteiten geboden dat deze activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden uitgeoefend kunnen worden.
Bij dit bestemmingsplan hoort een Staat van Bedrijfsactiviteiten (bijlage 1) die is toegespitst op de beoogde milieuzonering. De Staat van Bedrijfsactiviteiten is gebaseerd op de categorale indeling van bedrijfstypen uit de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG). Bij deze indeling is de Standaard Bedrijfsindeling (SBI) van het Centraal Bureau voor de Statistiek gevolgd. Elk bedrijfstype heeft een eigen code.
Naast een omschrijving van de bedrijfstypen is per type aangegeven welke richtafstanden gelden voor de aspecten geur, stof, geluid en gevaar. Dit is een indicatie van de minimale afstand die in beginsel, vanuit een bedrijf tot een rustige woonwijk, aangehouden moet worden. De grootste afstand is bepalend voor de indeling van een bedrijfstype in een milieucategorie.
Onderzoek
Ter plaatse van het beoogde bedrijventerrein worden bij recht bedrijfsactiviteiten toegestaan tot en met milieucategorie 3.2. Hiervoor geldt een richtafstand van 100 meter ten opzichte van woningen (of andere gevoelige functies) in een rustig buitengebied/rustige woonwijk.
Binnen de richtafstand van 100 meter vanaf de bedrijfspercelen zijn geen milieugevoelige functies aanwezig. De locatie Carpe-Diem ligt ook buiten deze afstand. Het bestemmingsplan biedt geen mogelijkheden voor de realisatie van bedrijfswoningen. Bij de afwijkingsmogelijkheden (zoals naar milieucategorie 4.1) en de wijzigingsbevoegdheden geldt de voorwaarde dat de gebruiksmogelijkheden van de omringende gronden niet onevenredig mag worden beperkt. Bij het deel waar een wijzigingsbevoegdheid voor geldt, dient daarnaast voorzien te worden in een gepaste milieuzonering.
Conclusie
Met de opgenomen milieuzonering en de daaraan gekoppelde voorwaarden wordt gezorgd voor een goede afstemming tussen milieugevoelige en (potentieel) milieuhinderlijke functies.
Toetsingskader
Het uitgangspunt is dat de kwaliteit van de bodem in het plangebied zodanig moet zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor wonen of een andere functie voor het verblijf van mensen.
Op 13 december 2012 heeft de gemeenteraad van Súdwest-Fryslân de Nota bodembeheer en de bodemkwaliteitskaart Zuidwest Fryslân vastgesteld. De bodemkwaliteitskaart is een kaart waarop de kwaliteit van de bodem is aangegeven per deelgebied. De Nota bodembeheer beschrijft het beleid voor hergebruik of toepassen van grond als bodem. Het Besluit Bodemkwaliteit is hierin leidend.
Onderzoek
In het plangebied is in 2018 een verkennend (water)bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd (bijlage 4). Daaruit blijkt dat in de bodem licht tot matig verhoogde waarden zijn aangetroffen. Deze waarden zijn dermate gering of van natuurlijke oorsprong dat een aanvullend onderzoek niet noodzakelijk wordt geacht. De aanwezige sloten worden gedempt met gebiedseigen grond en derhalve niet verdacht. Ter plaatse van de aanwezige dammen zijn licht tot matig verhoogde gehalten aangetroffen. Hogere waarden worden niet verwacht waardoor nader onderzoek niet noodzakelijk is. Ten aanzien van asbest zijn geen gehalten boven de detectielimiet aangetoond.
Conclusie
Uit het verkennend (water)bodem- en asbestonderzoek blijkt dat de bodem geschikt is voor de vestiging van bedrijven.
Toetsingskader
Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De wet is bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken door te hoge niveaus van luchtverontreiniging. De wet heeft ook tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling, ondanks overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit. De Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.1 weergegeven.
Tabel 4.1. Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
Stof | Toetsing van | Grenswaarde |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³ | |
fijn stof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg/m³ |
De Wet milieubeheer voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de Wet milieubeheer geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen als:
Onderzoek
Volgens de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland voor 2020, 2025 en 2030 geldt in Sneek een gemiddelde PM10-concentratie van minder dan 18 µg/m3 in zowel 2015 als 2025. De gemiddelde NO2-concentratie bedraagt tussen de 10-15 µg/m3 in 2020 en minder dan 10 µg/m3 in 2025 en 2030. De waarden liggen ver onder de grenswaarden. In de huidige situatie is dus sprake van een goede luchtkwaliteit.
Zoals beschreven in paragraaf 2.3 bedraagt de totale verkeersgeneratie van het bedrijventerrein (voor fase 1 en fase 2 gezamenlijk) 850 mvt/etmaal zwaar verkeer en 4.350 mvt/etmaal licht verkeer. Uit de NIBM-tool blijkt dat de maximale bijdrage NO2 8,21 µg/m³ bedraagt en de maximale bijdrage voor PM10 1,41 µg/m³ (figuur 4.1). Hierdoor draagt de beoogde ontwikkeling mogelijk in betekenende mate bij aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen (figuur 4.1).
Figuur 4.1 Uitsnede NIBM-tool
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de realisatie van het bedrijventerrein.
Toetsingskader
Bij elk ruimtelijk plan moet er rekening worden gehouden met beschermingswaardige natuurwaarden. Hiertoe is er regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming en soortenbescherming opgenomen in de Wet natuurbescherming.
Gebiedsbescherming
De gebiedsbescherming is vastgelegd in hoofdstuk 2 van de Wet natuurbescherming. De wet bundelt de gebiedsbescherming van nationaal begrensde natuurgebieden met de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. Er zijn een tweetal type natuurgebieden die door de Wet natuurbescherming worden beschermd. Dit zijn de Wetlands en de Natura 2000-gebieden. Verder vormt de Wet natuurbescherming de basis voor het nationale Natuurbeleidsplan waarin het Natuurnetwerk Nederland in is verwerkt. Het Natuurnetwerk Nederland is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland. Voorheen stond het Natuurnetwerk Nederland bekend als de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het Natuurnetwerk Nederland is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en is uitgewerkt in het Streekplan Fryslân 2007.
Soortenbescherming
De bescherming van soorten is geregeld in hoofdstuk 3 van de Wet natuurbescherming. De wet is gericht op de bescherming, instandhouding en het behoud van plant- en diersoorten in het wild en hun directe leefomgeving. Het uitgangspunt is dat schadelijke activiteiten in beginsel niet zijn toegestaan, tenzij er een uitzondering voor is gemaakt. Dat is het zogenaamde “Nee, tenzij-principe” en is in de wet opgenomen als een algemeen verbod op schadelijke effecten voor plant- en diersoorten, de zorgplicht. De zorgplicht geldt voor iedere beschermde soort die is opgenomen in de Vogel- en Habitatrichtlijn of opgenomen in de lijst van Nationale Soorten (onderdeel A en B, bijlage Wet natuurbescherming). Om een ontheffing te krijgen van de zorgplicht, moet er worden aangetoond dat er geen afbreuk wordt gedaan aan de goede staat van instandhouding van de soort. De voorwaarden voor het verkrijgen van een ontheffing zijn daarnaast afhankelijk van het beschermingsregime van de soort.
In de Wet natuurbescherming is er een driedeling gemaakt in het beschermingsregime voor soorten. Het gaat om de volgende beschermingsregimes:
De soorten genoemd onder punt 3 vallen onder een lager beschermingsregime dan een soorten genoemd onder punt 1 en 2. In principe geldt voor alle beschermde soorten een ontheffingsplicht, ook voor de algemenere Andere Soorten. De Wet natuurbescherming biedt provincies de mogelijkheid om een vrijstellingsbesluit op te stellen. In dit besluit staat onder andere voor welke soorten een vrijstelling geldt van de verbodsbepalingen in artikel 3.10 van de Wet natuurbescherming.
Voor vogels geldt een aanvullend beschermingsregime, waarbij er extra regels kunnen worden gesteld voor bijvoorbeeld jaarrond beschermde nesten. Naar verwachting blijft de bescherming van vogelsoorten met jaarrond beschermde nesten gelijk onder de Wet natuurbescherming. Voor het verstoren van vogelsoorten met jaarrond beschermde nesten geldt dat er meestal geen ontheffing wordt verleend.
Bij de verdere uitwerking van het project zullen de werkzaamheden in het broedseizoen uitgevoerd worden onder ecologische begeleiding.
Onderzoek
Van 2004 tot 2011 zijn binnen het plangebied verschillende ecologische onderzoeken uitgevoerd door Altenburg & Wymenga en Tauw . Deze onderzoeken zijn inmiddels verouderd en daarom geactualiseerd door Eco Reest en Sweco (zie bijlage 6 en bijlage 10). In deze onderzoeken is zowel gebiedsbescherming als soortenbescherming onderzocht. De resultaten zijn in deze paragraaf kort samengevat en indien nodig aangevuld.
Gebiedsbescherming
Het plangebied is gelegen ten noordwesten van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied, de Witte en Zwarte Brekken (zie figuur 4.2). De kortste afstand tussen het plangebied en dit Natura 2000-gebied bedraagt circa 2,95 kilometer.
Figuur 4.2 De kortste afstand tussen het plangebied (rode stip) en het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied de Witte en Zwarte Brekken (bron: Rijksoverheid).
Omdat op voorhand niet kan worden uitgesloten dat er sprake is van extra stikstofemissie op nabijgelegen Natura 2000-gebieden is een AERIUS calculatie uitgevoerd voor zowel de aanleg- als de gebruiksfase (bijlage 10) en is een aanvullend onderzoek uitgevoerd naar de stikstofdepositie in de gebruiksfase (bijlage 11). Uit het onderzoek blijkt dat alleen bij vestiging van maximaal 21,5 hectare van bedrijven uit milieucategorie 3 (of lager), er geen negatieve effecten ontstaan op de omliggende stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden. De overige 3,5 hectare dienen stikstof-emmissieloos geraliseerd te worden. De regeling van het bestemmingsplan is hierop afgestemd.
Ten aanzien van de waterhuishouding worden in het plangebied een aantal waterwegen gedempt en/of vergraven. Daarnaast wordt binnen het plangebied de vereiste waterberging gerealiseerd. Op basis van het ecologisch onderzoek wordt geen ontheffingsplichtige invloed verwacht , omdat verwacht wordt dat het verlies aan afwatering door de sloten opgevangen wordt door de nieuw te graven grotere waterwegen.
Het onderzoeksterrein valt buiten het Natura 2000-gebied maar kan wel deel uitmaken van de functionele leefomgeving van soorten die binnen het Natura 2000-gebied leven. Gelet op de aard van de werkzaamheden, in combinatie met het creëren van een gebied met potentie ten gunste van de soorten, wordt geen significant negatieve aantasting van de functionele leefomgeving verwacht van soorten die afhankelijk zijn van het Natura 2000-gebied.
Op de kaart in figuur 4.3 is te zien dat in de directe omgeving van het plangebied sprake is van een gebied dat onderdeel is van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Het dichtstbijzijnde beschermde gebied betreft een N05.01 moerasgebied. Dit is aangemerkt als Natuur buiten EHS.
Figuur 4.3 Het aan het onderzoeksgebied grenzende NNN gebied (rood omlijnd). (bron: provincie Fryslân)
Het gebied grenst aan het plangebied. Het betreft de zuidelijke oever van de Oude Rijn, ten zuiden van het onderzoeksterrein. Tussen de onderzoekslocatie en het dichtstbijzijnde NNN gebied ligt alleen de Oude Rijn. Er worden geen immanente negatieve gevolgen voor dit NNN gebied verwacht door de voorgenomen werkzaamheden. Daarnaast is het voornemen om in het zuiden van het plangebied waterberging te creëren. Deze waterberging zal direct grenzen aan het N05.01 NNN beheergebied. Door de aard van een waterberging (drassig land), sluit de situatie van de nieuwe bestemming beter aan bij het NNN beheergebied, dan het huidige en intensieve agrarische gebruik van het gebied. Over de waterberging heeft overleg plaatsgevonden met Wetterskip Fryslân zoals in paragraaf 4.8 is aangegeven.
Soortenbescherming
Ten aanzien van soortenbescherming kan niet worden uitgesloten dat de ontheffingsplichtige grote modderkruiper, groene glazenmaker en otter zich in het plangebied begeven. Daarom is nader onderzoek uitgevoerd (zie bijlage 7, 8 en 9) naar de modderkruiper, de otter en de groene glazenmaker. Uit het onderzoek naar de grote modderkruiper komt naar voren dat deze soort niet aanwezig is in het plangebied. Bij de voorgenomen werkzaamheden worden geen grote modderkruipers verstoord of gedood. Een ontheffing van de Wet natuurbescherming ten aanzien van grote modderkruipers is daarom niet nodig. Ook worden geen verblijfplaatsen van otters aangetast. Daarnaast is er geen sprake van het aantasten van essentieel foerageergebied. Daarom is ook voor de otter geen ontheffing van de Wet natuurbescherming noodzakelijk. Dit geldt ook voor de groene glazenmaker die in het plangebied niet aanwezig is.
Opgemerkt wordt dat de locatie in het broedseizoen geschikt is als broedlocatie voor diverse (niet jaarrond beschermde) vogelsoorten. Indien er geen werkzaamheden plaatsvinden binnen het broedseizoen (globaal 1 maart t/m 1 september) wordt er geen overtreding van de Wet natuurbescherming verwacht wat betreft nestlocaties voor vogels. Indien de werkzaamheden buiten het broedseizoen worden opgestart en er continue wordt doorgewerkt, kan de uitvoering van de werkzaamheden doorlopen tot in het broedseizoen. Indien binnen het broedseizoen gestart wordt met de ontwikkelingen, moet voorafgaand hieraan de locatie worden vrijgegeven door een ervaren ecoloog. Indien bij de controle nesten van vogels, of in aanbouw zijnde nesten worden aangetroffen moeten de werkzaamheden worden uitgesteld tot het nest niet meer in gebruik is.
Tot slot geldt de zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat nadelige gevolgen voor flora en fauna zoveel mogelijk moeten worden voorkomen. Deze zorg geldt voor alle individuen van in Nederland voorkomende soorten planten en dieren, ongeacht of deze soort beschermd is en ongeacht of ontheffing of vrijstelling is verleend.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling leidt op basis van de uitgevoerde onderzoeken niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden of beschermde soorten. Het aspect ecologie vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het plan. In het broedseizoen zullen de werkzaamheden uitgevoerd worden onder ecologische begeleiding.
Toetsingskader
Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
De kern van de wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven. Hierbij geldt het verstoorder betaald principe. Als behoud in situ niet mogelijk is, dan moet gekeken worden of behoud ex situ mogelijk is. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld.
Conform de gemeentelijke erfgoedvisie en –nota wordt uitgegaan van de Cultuur Historisch kaart van de provincie Fryslân (CHK), waar ook de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) deel van uit maakt. Op deze kaarten is informatie opgenomen over archeologische en cultuurhistorische waarden. Daarnaast is gebruik gemaakt van de thematische structuurvisie 'Grutsk op 'e Romte' waarin de kernkwaliteiten van het cultuurhistorisch erfgoed en het landschap in Friesland beschreven staan.”
Onderzoek
Archeologie
Er hebben op basis van de FAMKE inmiddels diverse onderzoeken plaats gevonden in het plangebied. Deze onderzoeken zijn opgenomen in bijlage 12. In figuur 4.5 is een overzicht van vindplaatsen weergegeven zoals aangetroffen bij het archeologisch booronderzoek van de Grontmij (Osinga 2009 en Boon et al., 2011).
Figuur 4.5 Archeologisch vindplaatsen
Ter hoogte van de afrit zijn geen vindplaatsen aangetroffen (Bakker, 2003). Vindplaatsen 1.3, 1.4, 1.6, 1.7 en 2.7 liggen in het plangebied. De vindplaatsen 1.3, 1.4, 1,6 zijn in 2017 gewaardeerd (Hullegie 2017). Hieruit bleek dat alleen vindplaats 1.6 behoudenswaardig is. Deze is grotendeels opgegraven in 2018 (Hullegie en Gerrets 2018), met uitzondering van dat deel wat in de bufferzone van de waterleiding ligt , die er dwars doorheen loopt. De overige vindplaatsen 1.7 (mogelijke sporen van een molen) en 2.7 (vlaknederzetting of terpzool) zijn verder nog niet nader onderzocht. Vooralsnog zijn hier geen bodemingrepen gepland en is er in dit stadium nog geen verder (waarderend) onderzoek uitgevoerd. Gebied 2.7 (bij Carpe Diem) is voorzien van een beschermende regeling in de vorm van een dubbelbestemming. Dit betekent dat er archeologisch onderzoek moet plaatsvinden bij eventuele bodemroering in de toekomst. Alhoewel dit uitgangspunt voor de gebieden 1.7 en een deel van 1.6 ook geldt, zijn deze gebieden niet voorzien van een archeologische dubbelbestemming. De gemeente ziet er echter op toe dat ook in deze gebieden archeologisch onderzoek wordt uitgevoerd indien dat nodig is. Het bestemmingsplangebied bevat aan de zuidzijde een kleine uitloper, die nog niet archeologisch is onderzocht. Dit deel van het plangebied heeft de bestemming 'Groen' en zal niet verder worden verstoord. Volgens de FAMKE gaat bij ingrepen vanaf 500 m2 mogelijk archeologisch onderzoek spelen. Bij eventuele werkzaamheden geldt dient hier rekening mee gehouden te worden. Een structurele waterpeilverhoging (al dan niet met een ophogingslaag) is geen bezwaar voor de conservering van de archeologische vindplaatsen. Een eventuele waterpeil verlaging of een sterk fluctuerende grondwaterspiegel daarentegen kunnen wel een ernstig bezwaar zijn. Dit kan namelijk van invloed zijn op de conservering van de vindplaatsen (uitdroging). Sterke fluctuaties in grondwaterspiegel en/of peilverlaging zijn niet wenselijk vanwege het negatieve effect op de conservering van de vindplaatsen en dienen daarom te worden voorkomen.
Cultuurhistorie
Het landschap kent gave historische structuren die nog goed herkenbaar zijn. De verkaveling is grillig en onregelmatig. De erven op terpen liggen als groene eilanden in dit open, maar kleinschalig landschap. Op deze terpen is de oude erfbeplanting nog aanwezig.
Kenmerkend voor het gebied zijn de waterlopen. De waterlopen vormen de ruimtelijke structuren in het open landschap door hun verhoogde ligging en rietoevers. De oude dijken langs de randen van het gebied zijn beeldbepalend zoals de Hemdijk. De openheid en de lange zichtlijnen vormen de belangrijke kwaliteiten voor het gebied.
Bij de begrenzing van het plangebied is rekening gehouden met de boerderijstructuur, zoals die in het landschap waarneembaar is. Bewust wordt er voor gekozen om niet alleen de structuur op te nemen, maar ook om de individuele boerderijplaatsen te beschermen. Voor de voormalige boerderij van Abma en Strûpenkeal is dat betrekkelijk eenvoudig omdat de oude boerderijen al zijn geamoveerd.
In het midden van het plangebied loopt, min of meer parallel aan de rijksweg, een opvaart. In de plannen is deze opgenomen en er is besloten deze niet te dempen. Wel zal een aantal verkavelingssloten worden gedempt. In het zuidelijke plandeel is dat vanuit de cultuurhistorie geen probleem. De waardevolle verkavelingssloten in de noordelijke plandeel zijn dermate ‘grillig dat deze bij handhaving tot moeilijk uitgeefbaar bedrijfsterrein zouden leiden. Onderzocht wordt of het mogelijk is om enkele verkavelingssloten te laten ‘voortbestaan’, hetzij als water hetzij als ontsluitingsweg. De landschappelijk inpassing en de beoogde beeldkwaliteit is nader gemotiveerd in bijlage 2,
Conclusie
De aanwezige archeologische waarden worden deels beschermd door middel van een dubbelbestemming. Ten aanzien van cultuurhistorie wordt zoveel mogelijk rekening gehouden met de aanwezige boerderijstructuur. Bij Carpe-Diem zal dit ook plaatsvinden in het nieuwe bestemmingsplan voor het buitengebied.
Van groot belang voor de ruimtelijke ordeningspraktijk is de wettelijk verplichte 'watertoets'. De watertoets kan worden gezien als een procesinstrument dat moet waarborgen dat gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen voor de waterhuishouding meer expliciet worden afgewogen. Belangrijk onderdeel van de watertoets is het vroegtijdig afstemmen van ontwikkelingen met de betrokken waterbeheerder.
Over de waterhuishoudkundige aspecten in het plangebied zijn afspraken gemaakt met Wetterskip Fryslân. Deze zijn in bijlage 13 opgenomen.
In de huidige situatie omvat het plangebied agrarische gronden met diverse watergangen (schouwwateren, overige wateren en hoofdwateren). Ten gevolge van de realisatie van het bedrijventerrein zal verharding toenemen. Tevens zullen bestaande watergangen worden gedempt. Langs de hoofdontsluitingsstructuur en aan de noord- en westzijde van het plangebied wordt ter compensatie nieuw oppervlaktewater gerealiseerd, die tevens van belang is voor de inpassing van het plangebied in de omgeving en de beeldkwaliteit van het plangebied zelf. Het water is deels met een dienovereenkomstige bestemming vastgelegd in het plangebied, maar is ook mogelijk in de andere opgenomen bestemmingen. Over de watercompensatie zijn afspraken gemaakt met Wetterskip Fryslân.
In het zuidelijk deel van het plangebied is een regionale waterkering gelegen met bijbehorende beschermingszone (figuur 4.6). Binnen deze zones gelden beperkingen voor bouwen en aanleggen om te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast. Bij ingrepen binnen de beschermingszone van deze waterkering is een vergunning op basis van de Keur noodzakelijk. De regionale waterkering is in het bestemmingsplan planologisch mogelijk gemaakt door waterhuishoudkundige voorzieningen te regelen in de bestemmingen. Omdat de regionale waterkering aan de hand van de Keur is geregeld, behoeft deze geen specifieke regeling in het bestemmingsplan.
Figuur 4.6 Ligging regionale waterkering.
Conclusie
De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse. Hierover heeft overleg plaatsgevonden met Wetterskip Fryslân. De watertoets is hiermee afgerond. Het peilbesluit wordt nog aangevraagd. De in te stellen peilen zijn al in samenspraak met het Wetterskip vastgesteld.
Toetsingskader
Externe veiligheid gaat om het beperken van de kans op en het effect van een ernstig ongeval voor de omgeving door:
Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het beperken van de risico's voor de burger door bovengenoemde activiteiten. Hiertoe zijn risico's gekwantificeerd, namelijk door middel van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Plaatsgebonden risico (PR)
Het PR is de berekende kans per jaar, dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft.
Groepsrisico (GR)
Dit is de kans dat een groep mensen overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting.
Het externe veiligheidsbeleid is verankerd in diverse wet- en regelgeving. De volgende besluiten zijn relevant:
1. Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Met het Bevi zijn risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
2. Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb)
Op basis van het Bevb dienen plannen, vergelijkbaar met het Bevi, te worden getoetst aan de grens- en richtwaarde voor het PR en de oriëntatiewaarde voor het GR.
3. Basisnet
Het basisnet is een landelijk aangewezen netwerk voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Binnen bepaalde grenzen wordt dit vervoer over de weg, binnenwater en spoor gegarandeerd. Het basisnet heeft betrekking op de Rijksinfrastructuur: hoofdwegen (snelwegen), hoofdwaterwegen (binnenwateren) en hoofdspoorwegen (enkele uitzonderingen daargelaten). Het basisnet is vastgelegd in onder andere de Wet vervoer gevaarlijke stoffen.
4. Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt)
Voor ruimtelijke ordening in relatie tot de transportroutes is het Bevt opgesteld. Hierin zijn de regels voor de ruimtelijke ordening rondom het basisnet wettelijk vastgelegd.
5. Activiteitenbesluit milieubeheer (Activiteitenbesluit)
Het Activiteitenbesluit en de daarbij behorende regeling is de opvolger van een groot aantal AMvB's. In het Activiteitenbesluit staan algemene regels voor verschillende milieuaspecten, zoals veiligheidsafstanden waaraan voldaan moet worden.
Verantwoordingsplicht
In het Bevi, Bevb en het Bevt is onder andere een verantwoordingsplicht GR opgenomen. Deze verantwoording houdt in dat in bepaalde gevallen planologische keuzes moeten worden onderbouwd en verantwoord door het bevoegd gezag.
Onderzoek
Ten behoeve van dit bestemmingsplan heeft de (FUMO) de risicobronnen in de omgeving onderzocht (bijlage 5). De bevindingen worden in deze paragraaf samengevat.
Inrichtingen
Volgens de professionele risicokaart zijn in de omgeving van het plangebied geen relevante inrichtingen aanwezig waarvan de risicocontouren of de invloedsgebieden over het plangebied zijn gelegen. Tevens is in de regels van dit bestemmingsplan opgenomen dat in het plangebied geen risicovolle inrichtingen zijn toegestaan.
Buisleidingen
Volgens de professionele risicokaart zijn in en nabij het plangebied geen relevante buisleidingen aanwezig. Wel loopt door het plangebied een waterleiding (zie paragraaf 4.10).
Transport
Het plangebied grenst direct aan de Rijksweg A7. Over deze weg worden gevaarlijke stoffen getransporteerd. Deze weg maakt onderdeel uit van het Basisnet. In het Bevt staat dat wanneer een bestemmingsplan binnen een afstand van 200 meter van een transportroute is gelegen, het GR dient te worden verantwoord. Aangezien het plangebied direct grenst aan de weg, is deze relevant in verband met transport van gevaarlijke stoffen. Conform het Bevt en de Rbn gelden voor Basisnet-routes voor het PR een Basisnetafstand. De Basisnetafstand staat gelijk aan de PR 1×10-6/jaar contour en geeft beperkingen voor de ontwikkeling van objecten binnen deze contour. Voor de A7 ter hoogte van Sneek is de basisnetafstand in bijlage 1 van de Rbn vastgelegd op 0 meter. Het PR vormt dan ook geen knelpunt voor het bestemmingsplan.
Ten aanzien van het groepsrisico is door middel van een kwantitatieve risicoanalyse (QRA) de hoogte van het groepsrisico bepaald. De uitgangspunten van deze QRA staan in de het onderzoek van FUMO beschreven. Uit de berekening blijkt dat het groepsrisico van de A7 ter hoogte van het plangebied in de
toekomstige situatie de oriëntatiewaarde niet overschrijdt. Het groepsrisico blijft lager dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Wel neemt het groepsrisico met meer dan 10% toe waardoor op grond van artikel 8 van het Bevt het groepsrisico uitgebreid moet worden verantwoord.
Verantwoording groepsrisico
Brandweer Fryslân heeft op 31 januari 2018 advies uitgebracht over de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.
Personendichtheid bestemmingsplan 'Bedrijventerrein De Hemmen III'.
In de huidige situatie bevinden zich in het gebied ten oosten van de N7 de bestemming 'bedrijfsdoeleinden' en ten westen de bestemming 'agrarische doeleinden'. De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de wijziging van de groenbestemming naar bedrijventerrein.
Ligging GR ten opzichte van oriëntatiewaarde
In de huidige situatie ligt het groepsrisico ruimschoots onder de oriëntatiewaarde. Het groepsrisico neemt ten gevolge van de voorgenomen ontwikkelingen met meer dan 10% toe.
Mogelijkheden ter beperking van het groepsrisico en mogelijkheden tot ruimtelijke ontwikkelingen met een lager groepsrisico
Ruimtelijke maatregelen ter verlaging van het GR beperken zich tot het verlagen van de
aanwezigheid van personen in de omgeving van de risicobronnen. Dit kan door bijvoorbeeld:
Functies met minder hoge personendichtheden zijn in het plangebied niet mogelijk. Voor de bestemming bedrijven is in de berekening van het groepsrisico uitgegaan van een personendichtheid van 80 personen per hectare (conservatief) overeenkomend met arbeidsintensieve industrie. Welke bedrijven zich uiteindelijk hier gaan vestigen is nog niet bekend. Het is mogelijk dat de personendichtheid uiteindelijk lager uit komt te vallen. Ten aanzien van de ligging van het plangebied is dit een keuze die niet alleen op grond van het aspect externe veiligheid is gedaan.
Gelet op bovenstaand zijn verdere maatregelen ter beperking van het GR niet aan de orde.
Bestrijdbaarheid
Onder bestrijdbaarheid van een (dreigende) calamiteit vallen alle maatregelen die invloed hebben op de bestrijdbaarheid van een calamiteit ten gevolge van een risicovolle activiteit. Primaire bluswatervoorzieningen in de vorm van brandkranen zijn op dit moment nog niet aanwezig. Bij de verdere inrichting van het gebied dient nader overleg te worden gevoerd met de brandweer. Buiten het plangebied is op meerdere locaties open water aanwezig als secundaire bluswatervoorziening.
Bereikbaarheid
Het bedrijventerrein heeft één ontsluitingsweg die direct aansluit op de N7. Aan de zuidzijde van het plangebied is een speciale calamiteitenroute voorzien. De hulpdiensten moeten in staat worden gesteld om eventuele obstakels in deze routes snel te kunnen verwijderen.
Opkomsttijd
De opkomsttijd voor bedrijventerreinen van 10 minuten wordt niet gehaald. Binnen de nieuw te bouwen industriefuncties worden adequate rook - en branddetectiesystemen aangebracht. Dit bevordert een snelle ontvluchting.
Zelfredzaamheid
De zelfredzaamheid geeft aan in welke mate de aanwezigen in het plangebied in staat zijn om te vluchten. Het maatgevende scenario voor de N7 is een BLEVE waarbij de tankwagen met LPG in brand raakt en het gas explodeert. Het plangebied voorziet in de bestemming bedrijven. De hier aanwezige personen zijn goed zelfredzaam om van de bron af te kunnen vluchten.
Conclusie
Het plangebied is gelegen nabij de A7. Deze weg heeft geen PR10-6 contour. Uit de QRA blijkt dat de beoogde ontwikkeling niet leidt tot een overschrijding van de oriëntatiewaarde.
Ondanks maatregelen ter verhoging van de veiligheid kunnen risico’s nooit voor 100% worden weggenomen. Ook na het nemen van veiligheidsverhogende maatregelen zal een restrisico blijven bestaan. Het bevoegd gezag dient, met behulp van onderhavig externe veiligheid advies en het advies van Brandweer Fryslân, zich uit te spreken over de aanvaardbaarheid van het restrisico. Voor de acceptatie van het restrisico dient ook het belang van de ontwikkeling meegewogen te worden.
Geadviseerd wordt:
De locaties en aanleg van de bluswatervoorzieningen en de calamiteitenroute met de brandweer af te stemmen zodra de inrichting van het plangebied nader is uitgewerkt. Bij de vaststelling van het bestemmingsplan dient het groepsrisico verantwoord geacht te worden.
Toetsingskader
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.
Onderzoek en conclusie
In figuur 4.7 is de situering van de hoofdtransportleiding voor water van Vitens aangegeven. In het algemeen geldt dat naast een dergelijke leiding een bebouwingsvrije zone van 4.00 meter moet worden aangehouden. In verband met de diepe ligging van de leiding en de noodzaak voor werkruimte zullen hieromtrent nadere afspraken met Vitens moeten worden gemaakt. In het bestemmingsplan is hiervoor een beschermende regeling opgenomen, die in paragraaf 5.2.7 is beschreven.
Figuur 4.7 Hoofdtransportleiding voor water van Vitens
Onlangs is een tracé voor een hoogspanningsverbinding gerealiseerd parallel aan de N7. Dit is in de inpassingsplannen geregeld die in paragraaf 1.3 zijn genoemd. Overeenkomstig deze regeling is ook in dit bestemmingsplan een beschermde regeling opgenomen. Zie hiervoor paragraaf 5.2.6.
Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn momenteel verder geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig.
Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen conform de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, digitaal en analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden.
Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.
Op 1 januari 2022 treedt de Omgevingswet in werking. Met de Omgevingswet wil de overheid de regels voor ruimtelijke ontwikkeling vereenvoudigen en samenvoegen. Met de Omgevingswet worden een aantal bestaande wetten samengevoegd en vervangen, zoals de Wet ruimtelijke ordening. Een van de veranderingen die de wet met zich meebrengt, is dat alle bestemmingsplannen (zo ook dit bestemmingsplan) in de gemeente worden vervangen door één omgevingsplan. Alle geldende bestemmingsplannen maken na de inwerkingtreding van de Omgevingswet automatisch deel uit van dit omgevingsplan. Het omgevingsplan omvat ook regels die nu nog in verschillende andere besluiten en regelingen zijn geregeld buiten de bestemmingsplannen om.
Een van de veranderingen die de Omgevingswet met zich meebrengt, is het vervallen van wijzigingsbevoegdheden die in de bestemmingsplannen zijn opgenomen. Daarvoor in de plaats komt een regeling waarmee een omgevingsvergunning kan worden verleend als de activiteit in overeenstemming is met regels voor de toepassing van een wijzigingsbevoegdheid. De wijzigingsbevoegdheden, zoals die in dit bestemmingsplan is opgenomen voor fase 2 van De Hemmen III, geven de beleidsintentie van de ontwikkeling goed weer.
De bestemming 'Agrarisch' is van toepassing aan de noord-, west- en de zuidzijde van het plangebied. Het huidige agrarische gebruik kan hier worden gecontinueerd. (Een deel van) De gronden kunnen onder voorwaarden worden gewijzigd naar de bestemming 'Bedrijventerrein', 'Groen', 'Verkeer', en/of 'Water', zodat nog eens 12,5 hectare aan netto uitgeefbaar bedrijventerrein als tweede fase gerealiseerd kan worden. Tot die tijd kan het huidige agrarische gebruik worden gecontinueerd. Ook zijn calamiteitenroute van en naar het bedrijventerrein in de bestemming mogelijk.
De 12,5 hectare netto uitgeefbaar bedrijventerrein die bij recht als eerste fase is geregeld, is door middel van de bestemming 'Bedrijventerrein'. Binnen de bestemming is de bedrijfsfunctie de hoofdfunctie. Daarnaast biedt deze bestemming ook de mogelijkheid voor de aanleg van wegen, groenstroken, parkeervoorzieningen en/of sloten. De hoofdontsluitingsweg is geregeld in de bestemming 'Verkeer'.
Hier zijn bedrijven tot en met milieucategorie 3.2 bij recht toegestaan die zijn opgenomen in de bedrijvenlijst in Bijlage 1. Geluidzoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen en vuurwerkbedrijven zijn niet toegestaan in verband met de extra hinder die zij met zich meebrengen. Ook zijn (bedrijfs)woningen, horeca, en zelfstandige kantoren en detailhandel (behalve ondergeschikte detailhandel) niet toegestaan. Wel zijn bedrijven uit een hogere categorie of bedrijven die niet op de bedrijvenlijst voorkomen met een afwijkingsmogelijkheid onder voorwaarden toegestaan in het plangebied.
Op de bedrijfspercelen geldt een bebouwingspercentage van 70% en een aan te houden afstand tot de perceelsgrens en tot aan de weg dan/wel groenbestemming van ten minste 5 meter en bij de N7 7,5 meter. Dit waarborgt een goede inpassing naar het openbaar gebied en hiermee wordt voorkomen dat het gehele plangebied vol wordt gebouwd en er geen ruimte meer is voor parkeren. Tevens wordt hiermee deels voorkomen dat branden kunnen overslaan. De bouwhoogte van de gebouwen mag maximaal 10 meter bij recht bedragen en onder voorwaarden is dit met een afwijkingsmogelijkheid te verhogen is naar 15 meter. Dit zorgt voor een goede landschappelijke inpassing onder andere naar Folsgare zodat er een zachte overgang ontstaat vanuit het landelijke gebied richting Sneek. Voor de te vestigen bedrijven geldt dat de oppervlakte van een bouwperceel ten minste 10.000 m² moet bedragen.
In de bestemming 'Agrarisch' is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de andere 12,5 hectare aan netto uitgeefbaar bedrijventerrein onder voorwaarden mogelijk te maken. Hiervoor gelden na het vaststellen van een wijzigingsplan grotendeels dezelfde regels als in de bestemming 'Bedrijventerrein' Voor de bouwhoogte aan de westzijde van het plangebied (de zijde gericht naar Folsgare) geldt een maximale bouwhoogte 10 meter en is de afwijkingsmogelijkheid om naar 15 meter bouwhoogte te gaan niet mogelijk. Ook geldt aan de richting van Folsgare een lager bebouwingspercentage van 50%. Om deze wijze ontstaat er een goede landschappelijke afronding richting Folsgare. Ten aanzien van de stikstofdepositie is een regeling opgenomen dat 3,5 hectare stikstof-emissieloos moet worden ontwikkeld dan wel dat er voor het bedrijventerrein De Hemmen III als totaal geen sprake is van een significant effect op een Natura 2000-gebied door stikstofdepositie.
De bestemming biedt ook mogelijkheden voor de duurzaamheidsdoelstellingen zoals beschreven in paragraaf 2.4. Zo behoort het tot de mogelijkheden om een centrale energievoorziening op het bedrijventerrein te realiseren evenals de realisatie van zonnepanelen bij bedrijven (dit zijn bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde die vallen onder de regeling van artikel 4.2.2).
Aan de randen van het plangebied is de bestemming 'Groen' van toepassing, met grote concentraties aan de noordwestzijde. Deze gronden zijn bedoeld om de landschappelijke inpassing van en naar Folsgare en het tussenliggende landschap te realiseren. Ook is in deze bestemming een fietsverbinding mogelijk van en naar Folsgare en calamiteitenroutes van en naar het bedrijventerrein. De aanleg van (auto)wegen is hierin niet mogelijk. Binnen de groenbestemming is ook water toegestaan, waarmee ook buiten de bestemming 'Water' kan worden voorzien in de benodigde watercompensatie vanwege de toename van verharding.
De hoofdinfrastructuur in het plangebied is geregeld in de bestemming 'Verkeer'. Dit betreft alleen de hoofdontsluiting van het gebied alsmede de nieuwe ontsluiting met de State-As en de N7. De overige wegen, straten (de secundaire infrastructuur) zijn ook mogelijk gemaakt binnen de bestemming 'Bedrijventerrein'. Afhankelijk van de uiteindelijke ontwikkeling van het bedrijventerrein kan de wegenstructuur worden gecompleteerd binnen deze bestemming.
De opvaart en een waterpartij bij de entree naar De Hemmen III zijn geregeld in de bestemming 'Water'. Hiermee blijft de opvaart behouden en wordt deels voorzien in de watercompensatie in het plangebied. De realisatie van water is ook mogelijk in de andere bestemmingen, waaronder de bestemmingen 'Groen' en 'Bedrijventerrein'. In de bestemming is (permanente) aanleggelegenheid voor (recreatie-)vaartuigen en/of woonschepen uitgesloten.
In het plangebied is een zone gereserveerd voor de aanleg en instandhouding van een 110 KV kabelverbinding vanaf het hoogspanningsstation Oudehaske, langs de N7 naar het hoogspanningsstation Marnezijl te Bolsward. Tevens is een zone gereserveerd voor de (toekomstige) netuitbreiding inclusief voorzieningen ten behoeve van de aanleg en exploitatie van Windpark Fryslân. Beide verbindingen zijn ondergebracht in de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanning'. De hoogspanningsverbindingen, inclusief beschermingszone, moeten worden vrijgehouden van bebouwing zodat onderhoud en beheer niet worden belemmerd. Ook zijn bepaalde werken en werkzaamheden omgevingsvergunningsplichtig (zie hiervoor artikel 8.4 van de regels). De regels van de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanning' zijn overgenomen uit de ter plaatse geldende rijksinpassingsplannen 'Netversterking Marnezijl - Oudehaske' en 'Windpark Fryslân'.
In het plangebied bevindt zich een hoofdwaterleiding, zoals aangegeven in paragraaf 4.10. Hiervoor geldt dat deze en een strook van 4 meter aan weerszijden van de leiding beschermd moeten worden, zodat onderhoud en beheer aan de leiding of verbinding niet worden belemmerd. Om deze reden is een beschermende regeling getroffen in de vorm van de dubbelbestemming 'Leiding - Water' die waarborgt dat in die zone niet, of onder voorwaarden, gebouwd kan worden. Ook zijn bepaalde werken en werkzaamheden omgevingsvergunningsplichtig (zie hiervoor artikel 9.3 van de regels).
In het plangebied is (zoals beschreven in paragraaf 4.7) het gebied bij Carpe-Diem aangemerkt als een archeologisch waardevol gebied, waar het streven is gericht op het behoud van de aanwezige waarden. Om die reden is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' aan de gronden toegekend, waarmee wordt voorkomen dat er grondbewerkingen plaatsvinden zonder dat daar archeologisch onderzoek aan vooraf is gegaan. In de bestemming is aangegeven onder welke condities archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd en wat er met eventueel aanwezige archeologische resten moet gebeuren.
De Hemmen I en II hebben een geluidzone in het kader van de Wet geluidhinder. Deze geluidzone ligt over een deel van het plangebied, ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie'. Het is wettelijk verplicht om deze geluidzone in het bestemmingsplan te regelen. Binnen de geluidszone wordt gestreefd naar het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting. Geluidsgevoelige bebouwing mag hier alleen worden opgericht als is aangetoond dat de geluidsbelasting niet hoger is dan de voorkeursgrenswaarden of een verkregen hogere waarde.
De bestemmingsplanprocedure geeft inzicht in het draagvlak en daarmee de maatschappelijke uitvoerbaarheid van een plan. Voorafgaand aan deze procedure is een ieder op verschillende manieren over het voornemen geïnformeerd, onder andere met het dagelijks bestuur van Dorpsbelangen Folsgare. Het bestemmingsplan doorloopt de volgende procedurestappen:
Inspraak en overleg
Omdat de gemeente de belanghebbenden wil betrekken bij de planvorming, is op basis van de Inspraakverordening inspraak verleend op het bestemmingsplan. Het voorontwerpbestemmingsplan heeft van 19 november 2018 tot en met 2 januari 2019 ter inzage gelegen. Tevens is het bestemmingsplan in het kader van het vooroverleg toegezonden aan de verschillende overlegpartners. Een samenvatting van de inspraak- en overlegreacties met de gemeentelijke beantwoording daarop is opgenomen in bijlage 14. Hierin is aangegeven op wat voor punten het voorontwerpbestemmingsplan is aangepast.
Zienswijzen
Vervolgens is het ontwerpbestemmingsplan zes weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode kon eenieder zienswijzen tegen het bestemmingsplan kenbaar maken. De zienswijzen zijn door de gemeente beantwoord en al dan niet gegrond verklaard. Dit is in bijlage 15 aangegeven. De indieners van de zienswijzen worden hiervan op de hoogte gesteld.
Vaststelling
Mede op basis van de zienswijzen is het bestemmingsplan op 7 juli 2021 gewijzigd vastgesteld. In bijlage 15 zijn tevens de raadsstukken voor de vaststelling opgenomen. Uiteindelijk is tegen het bestemmingsplan beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).
Financiële haalbaarheid
De gronden binnen het plangebied zijn op dit moment nog eigendom van de gemeente. De gemeente maakt de gebieden bouwrijp. De kosten worden gedekt uit de opbrengsten van gronduitgifte. De ruimtelijke uitgangspunten sluiten aan op de financiële uitgangspunten. De kosten worden geraamd op € 8,2 miljoen. Dit bedrag is voor de ontwikkeling gereserveerd. Gezien de onderzoeken uit het verleden en de huidige vraag naar bedrijventerrein mag er verwacht worden dat er voldoende vraag is naar bedrijfsgrond. Op basis hiervan kan gesteld worden dat het plan financieel haalbaar is.
Grondexploitatie
Doel van de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen grondexploitatieregeling is het bieden van ruimere mogelijkheden voor het kostenverhaal en het creëren van meer sturingsmogelijkheden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden, woningbouwcategorieën en fasering. Bij de privaatrechtelijke weg worden dergelijke afspraken in een (anterieure) overeenkomst vastgelegd.
Omdat de gronden in eigendom zijn van de gemeente, is het niet nodig om een exploitatieplan vast te stellen.