Plan: | Koudum - De Wetterbies |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1900.2020zuidBPwtbries-vast |
In Koudum is vraag naar nieuwe woningbouwlocaties. Bij de gemeente is daarom het plan ingediend om nieuwe woningen mogelijk te maken op een open plek aan de entree van de nieuwbouwwijk Morraplan. Dit gebied was bedoeld als locatie voor een jachthaven. Omdat er meer vraag is naar woningen dan naar ligplaatsen wordt voorgesteld om drie kavels voor vrijstaande woningen met een levensloopbestendig karakter te realiseren.
De ontwikkelingen zijn niet mogelijk op basis van het geldende bestemmingsplan Koudum. De gemeente heeft laten weten in principe medewerking te willen verlenen aan de ontwikkelingen. Om de ontwikkeling juridisch-planologisch te kunnen regelen, is het opstellen van een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk. Dit plan voorziet daarin.
Het plangebied omvat een grasveld aan de Wetterbies tussen het water van de wijk Morraplan uit de jaren '90 en de ijsbaan van het dorp. De locatie bevindt zich op de hoek van de straten Spoarleane en Wetterbies en vormt daarmee de entree van de wijk. De locatie was oorspronkelijk bestemd als jachthaven voor de wijk. Figuur 1.1 toont de globale ligging van de locatie ten opzichte van het dorp.
Figuur 1.1 Globale ligging van het plangebied aan de Wetterbies
Het plangebied is op dit moment geregeld in het bestemmingsplan Koudum, dat op 12 november 2018 is vastgesteld door de gemeenteraad van Súdwest-Fryslân. In dit plan wordt toegelicht hoe deze bestemmingswijziging mogelijk kan worden gemaakt met instandhouding van een goede ruimtelijke ordening. Het plangebied is bestemd als Recreatie - Jachthaven+. Verder geldt de Dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2. Dit is terug te zien in figuur 1.2.
Figuur 1.2 Planologische regeling
Voor de huidige bestemming geldt een aantal regels, op basis waarvan woningbouw niet is toegestaan. De locatie aan de Wetterbies is bestemd als Recreatie - Jachthaven. Dit houdt in dat de gronden zijn bestemd voor terreinen en water voor aanleggelegenheid. Hierop zijn ook gebouwen voor onderhoud, beheer en sanitaire voorzieningen toegestaan.
Waarde - Archeologie 2
Daarnaast is de locatie voorzien van de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2. Gronden met deze dubbelbestemming zijn bestemd voor het behoud van archeologische waarden. Dit houdt in dat een omgevingsvergunning nodig is als dieper dan 40 centimeter en groter dan aangegeven in de advieszone van de gemeentelijke FAMKE wordt gebouwd.
Na dit hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plan gegeven. Daarbij wordt ingegaan op de gewenste ontwikkeling en op de ruimtelijke en functionele inpassing daarvan in de bestaande structuur. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het relevante beleidskader, waarna in Hoofdstuk 4 een toetsing aan de milieuaspecten volgt. Wanneer deze van toepassing zijn, worden daarbij de uitgangspunten voor het bestemmingsplan genoemd. In Hoofdstuk 5 volgt een toelichting op de werking van het bestemmingsplan en de daarin opgenomen juridische regeling. Het laatste hoofdstuk gaat in op de Uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan, waarbij aandacht wordt besteed aan de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid.
Deze paragraaf geeft inzicht in de context van het plangebied. Deze is gelegen aan de Wetterbies, gesitueerd aan de entree van de wijk Morraplan, zoals te zien in figuur 2.1. Het gebied ligt aan het water en was oorspronkelijk aangewezen voor het ontwikkelen van een jachthaven voor de wijk.
Figuur 2.1 Luchtfoto locatie De Wetterbies
Voordat het Morraplan werd aangelegd in de jaren '90 (figuur 2.2) was het gebied in gebruik als weiland. Figuur 2.2 toont de huidige situatie van het plangebied, gezien vanaf de Wetterbies.
Figuur 2.2 Aanleg Morraplan met aanduiding plangebied
Figuur 2.3 Zicht vanaf de weg op De Wetterbies
De situatie van de locatie aan de Wetterbies is in de afgelopen tien jaar vrijwel onveranderd gebleven. Bij de aanleg van de waterrijke wijk in de jaren '90 was het plan om hier aanlegplaatsen voor schepen te realiseren. Dit is nooit uitgevoerd, waardoor het gebied als grasveld aan de entree van de wijk ligt. De ontwikkeling van vrijstaande woningen past in het karakter van de rest van de wijk.
Voor het plangebied aan de Wetterbies is een indicatieve ontwerptekening opgenomen in figuur 2.4. Daarnaast is een plattegrond weergegeven in figuur 2.5. Voor de bouwvlakken op deze kavels gelden een aantal uitgangspunten en bouwregels. Deze worden zoveel mogelijk afgestemd op de andere percelen in de wijk. Zo wordt aan de straatkant een strook als tuin bestemd en krijgt een strook de waterkant de bouwaanduiding bijgebouwen uitgesloten. Voor beide stroken geldt dat hier niet gebouwd mag worden. Verder wordt de functieaanduiding 'recreatiewoning' toegepast.
Binnen de bouwvlakken zijn de woningen vrij te ontwerpen. Wel is de bedoeling dat er per kavel één vrijstaande woning worden gerealiseerd die moet voldoen aan de uitgangspunten van het ter plaatse geldende welstandsgebied 'Recente woonbuurten'.
Tevens is een maximum bouwhoogte van 9 meter vastgesteld en een maximum goothoogte van 4 meter. Daarnaast vormt de eerste kavel de entree van de wijk en het dorp. Daarom is hier een tweezijdige oriëntatie gewenst, zowel op de Wetterbies als De Spoarleane zoals te zien in figuur 2.4. De tekening geeft een indicatie van de toekomstige woningen.
Figuur 2.4 Indicatief schetsontwerp voor drie vrijstaande woningen aan de Wetterbies
Figuur 2.5 Situatie aan de Wetterbies met drie percelen
Verkeersafwikkeling
De locatie aan de Wetterbies is ontsloten via de Spoarleane. Deze weg vormt de westelijke ontsluiting voor Koudum in de richting van Molkwerum. De Spoarleane sluit direct aan op het station Koudum-Molkwerum, dat op circa 2 kilometer afstand ligt. De Spoarleane heeft voldoende capaciteit voor de verkeersafwikkeling van drie extra woningen, waardoor geen onveilige verkeerssituatie of verkeersoverlast ontstaat.
Parkeren
Op basis van het parkeerbeleid van de gemeente of de kencijfers van CROW kan berekend worden hoeveel parkeerplaatsen er benodigd zijn. Vervolgens moet aangetoond worden dat er voldoende parkeergelegenheid aanwezig is of gerealiseerd kan worden. Tot voor kort waren de parkeernormen geregeld in de bouwverordening. Met de inwerkingtreding van de Reparatiewet BZK 2014 (op 29 november 2014) is de Woningwet gewijzigd. De wijziging heeft betrekking heeft op de intrekking van de grondslag voor de stedenbouwkundige voorschriften in een bouwverordening. De stedenbouwkundige voorschriften, zoals het parkeren, moeten nu in het bestemmingsplan zelf geregeld worden.
Toetsing
In 2018 heeft de gemeente Súdwest-Fryslân een Parkeernormennota opgesteld waarin de inhoud van het begrip 'voldoende parkeergelegenheid' is uitgewerkt. Hierin wordt onderscheid gemaakt tussen twee soorten woningen. Voor het plan aan de Wetterbies wordt uitgegaan van drie woningen in de categorie woning (koop/huur duur/midden) van meer dan €150.000,- of een woonoppervlak groter dan 100m2 bvo. Hierbij geldt een parkeernorm van twee parkeerplaatsen op eigen terrein per woning. Dit komt in totaal neer op zes parkeerplaatsen op eigen terrein. Hiermee dienen de kopers zelf rekening te houden in het ontwerp van hun huis en de inrichting van het perceel.
Conclusie
De ontsluiting van het plangebied is goed. De nieuwe ontwikkeling zal niet leiden tot problemen in de verkeersafwikkeling en parkeren. Het aspect verkeer staat het plan dan ook niet in de weg.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. Het Rijk laat de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies en kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk voor de resultaten. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Duurzame verstedelijking
In het Bro (artikel 3.1.6) is geregeld dat een toelichting bij een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet voorzien in duurzame verstedelijking. De regeling houdt in dat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling bevat. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, moet er tevens gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Dit bestemmingsplan biedt mogelijkheden voor het realiseren van drie woningen. Vanaf twaalf woningen is er sprake van een stedelijke ontwikkeling. Op basis van het aantal woningen dat gerealiseerd wordt, is dit plan dus niet ladderplichtig. Desondanks is het belangrijk dat sprake is van duurzame verstedelijking. Daarom is het Woononderzoek 2018 geraadpleegd.
Woononderzoek 2018
Uit dit onderzoek blijkt een behoefte aan starters- en seniorenwoningen. In het verlengde hiervan wordt gewezen op het belang van doorstroming. In de huidige situatie is weinig doorstroming op de woningmarkt. Doordat de ouderen geen betaalbare opties hebben, verhuizen ze niet. Hierdoor komen er geen geschikte woningen voor gezinnen vrij, waardoor de starters de woningmarkt niet op te komen. De ontwikkeling aan de Wetterbies voorziet in drie vrijstaande woningen met een levensloopbestendig karakter in een gemiddeld betaalbare klasse. De doorstroming van gezinnen die toe zijn aan een volgende stap, kan weer zorgen voor het vrijkomen van woningen voor starters. Bovendien was het toestaan van woningbouw op deze locatie bij de aanleg van het Morraplan al gewenst. Echter werd dit gehinderd door een bedrijf, namelijk een stierenfokkerij. Dit bedrijf zorgde voor teveel stank- en geluidsoverlast om een goed leefklimaat te kunnen garanderen. Vervolgens is de locatie bestemd als jachthaven. Inmiddels is er geen sprake meer van hinder door de stierenfokkerij en is er meer behoefte aan woningen dan aan een jachthaven. Daarnaast ontstaat met de ontwikkeling van drie vrijstaande woningen op deze locatie een mooie entree van het dorp.
Uit het Woononderzoek 2018 blijkt dat er voldoende behoefte is aan nieuwe woningen voor starters en senioren. Met het oog op doorstroming is ook het mogelijk maken van drie vrijstaande woningen met een levensloopbestendig karakter in een gemiddeld betaalbare klasse een gewenste ontwikkeling. Er is sprake van duurzame verstedelijking.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt niet alleen regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, maar stelt ook regels die in bestemmingsplannen moeten worden opgenomen. Er worden geen rijksbelangen geraakt.
Streekplan Fryslân 2007
Het Streekplan Fryslân 2007 is op 13 december 2006 door Provinciale Staten vastgesteld. In het Streekplan wordt het provinciaal omgevingsbeleid verwoord.
Bij herstructurering wordt ingezet op een efficiënt gebruik van het bestaand bebouwd gebied. Voor het plangebied is sprake van bouw binnen het bestaand bebouwd gebied. Hiermee wordt voldaan aan de invulling en benutting van de stedelijke structuur.
Verordening Romte Fryslân 2014
Op 18 juni 2014 is de Verordening Romte Fryslân 2014 vastgesteld. In de verordening zijn regels opgenomen die ervoor moeten zorgen dat de provinciale ruimtelijke belangen doorwerken in de gemeentelijke ruimtelijke plannen.
Bundeling
In artikel 1 van de verordening worden regels gegeven gericht op het bundelen van stedelijke functies in stedelijk gebied. Is dit niet mogelijk is, kan aansluitend op bestaand stedelijk gebied een uitbreidingslocatie worden toegestaan. Het plangebied ligt volgens de begrenzing van bestaand bebouwd gebied binnen het 'bestaand stedelijk gebied'. Hier kunnen bouwmogelijkheden voor het bedrijf worden geboden. Een fragment van de betreffende kaart is weergegeven in figuur 3.1.
Figuur 3.1 Fragment kaart begrenzing bestaand bebouwd gebied.
Woonplan
Een ruimtelijk plan kan mogelijkheden voor woningbouw bevatten indien de aantallen en de kwaliteit van de woningbouw in overeenstemming zijn met een woonplan, dat de schriftelijke instemming van Gedeputeerde Staten heeft.
Toetsing
Het woningbouwprogramma van de gemeente Súdwest-Fryslân is een dynamisch document. Er worden plannen aan toegevoegd en er worden plannen van verwijderd. Het woningbouwprogramma wordt daarom periodiek opnieuw vastgesteld. De opgenomen plancapaciteit past hierbij binnen de provinciale huishoudensprognose en kan hierbij, binnen een afgesproken bandbreedte en onder afgesproken voorwaarden, de prognose overschrijden. Nog in 2020 wil het college van B&W een nieuw woningbouwprogramma vaststellen. Hieruit blijkt dat de plancapaciteit gemeentebreed circa 300 woningen onder de planningsruimte ligt. Reeds geformuleerde planningsmethodiek met bijbehorende uitgangspunten, gerelateerd aan de nieuwste provinciale huishoudensprognose, is hierbij in acht genomen.
De gemeente Súdwest-Fryslân gaat er vanuit dat de woonregio Zuidwest-Friesland en de provincie op korte termijn de reeds overeengekomen planningsmethodiek en uitgangspunten bestuurlijk vastleggen in woningbouwafspraken 2020-2030. Het concept woningbouwprogramma voldoet reeds aan de met de provincie overeengekomen uitgangspunten. Er is voldoende ruimte om het plan hieraan toe te voegen. Uitwisseling en fasering van projecten is niet nodig.
Conclusie
Er wordt voldaan aan de regels uit de Verordening Romte Fryslân 2014.
Woonvisie Súdwest-Fryslân
De gemeente stelt in de woonvisie als ambitie om voor een woningvoorraad te zorgen die aansluit op de woningbehoefte. Daarnaast wil de gemeente met haar woonbeleid bijdragen aan het verduurzamen van de bestaande en nieuwe woningvoorraad. De gemeente Súdwest Fryslân doet dan ook mee aan de Friese Energiestrategie. Deze heeft als doel dat erin 2050 een energie neutrale bebouwde omgeving is.
Wat betreft de particuliere woningvoorraad zet de gemeente niet alleen in op voldoende woningen, maar ook op de specifieke behoeften, mogelijkheden en fase in de persoonlijke wooncarrière. De gemeente ziet zichzelf als 'woonregisseur' van de lokale woningmarkt.
Welstandsnota gemeente Súdwest-Fryslân
De locatie aan de Wetterbies behoort tot het welstandsgebied 'recente woonbuurten'. De nieuwe woningen maken deel uit van een omgeving met voornamelijk individuele woningen. Hiervoor gelden specifieke criteria die van toepassing zijn op de nog te ontwerpen woningen. Aangezien dit plan alleen de mogelijkheid tot het realiseren van woningen verschaft en hier later pas invulling aan gegeven wordt, kunnen de criteria hier nog niet worden getoetst. Wel dienen de toekomstige woningen te voldoen aan de welstandscriteria.
Tussen bedrijfsactiviteiten en hindergevoelige functies (waaronder wonen) is een goede afstemming nodig. Het doel daarbij is het voorkomen van onacceptabele hinder ter plaatse van woningen, maar ook om te zorgen dat bedrijven niet worden beperkt in de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden. Bij de afstemming wordt gebruik gemaakt van de richtafstanden uit de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering'. Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder redelijkerwijs is uitgesloten. Deze afstand wordt gemeten tussen de bestemmingen van bedrijven en de gevels van geluidsgevoelige objecten. Bedrijfsactiviteiten zijn daarvoor ingedeeld in een aantal milieucategorieën.
Toetsing
De locatie aan de Wetterbies ligt aan de rand van het bebouwd stedelijk gebied van Koudum. Het gebied maakt deel uit van een wijk uit de jaren '90 en grenst enerzijds aan woningen aan de zuidoostzijde en anderzijds aan agrarische gronden in het noordwesten.
50 meter ten noorden van de locatie ligt een agrarisch perceel dat bestemd is als paardenhouderij. Voor bedrijven in deze categorie geldt een richtafstand van 50 meter. Er wordt voldaan aan de geadviseerde afstand. Op basis van de verordening op de Wet Geurhinder en Veehouderij gemeente Súdwest-Fryslân is voor dit bedrijf een afstand van 50 meter tussen geuremissiepunten en woningen in de bebouwde kom ook voldoende.
25 meter ten westen van het plangebied bevindt zich een agrarisch perceel met de functieaanduiding 'ijsbaan'. Dit is een incidenteel gebruikte en recreatieve functie, die geen onaanvaardbare hinder voor woningen veroorzaakt.
Conclusie
Uit het onderzoek volgt dat het plangebied geschikt is voor hindergevoelige functies, zoals woningen. De ontwikkelingen leiden tot een verantwoorde milieusituatie.
Het aspect 'geluid' gaat over geluidhinder op geluidsgevoelige objecten als gevolg van verkeer en industrie. De Wet geluidhinder (Wgh) is hiervoor het toetsingskader. Rondom wegen met een maximumsnelheid van meer dan 30 km/uur, spoorwegen en aangewezen bedrijven(terreinen) zijn geluidszones van toepassing. Als er geluidsgevoelige objecten, zoals woningen, binnen deze zones worden toegevoegd, dan moet geluidsbelasting op de gevels hiervan worden bepaald en getoetst aan de voorkeursgrenswaarde (48 dB). Als hieraan niet kan worden voldaan, kan een hogere waarde van in stedelijk gebied maximaal 63 dB worden vastgesteld.
Toetsing
Alleen het aspect 'wegverkeerslawaai' is aan de orde voor de locatie aan de Wetterbies, vanwege de nabijheid tot de overgang van de 60 km/u zone van de Spoarleane. Uit het akoestisch onderzoek voor de locatie aan de Wetterbies blijkt dat het aspect wegverkeerslawaai geen belemmering vormt voor de gewenste ontwikkeling. De rapportage van het onderzoek is opgenomen in Bijlage 1.
Toetsingskader
Van groot belang in de ruimtelijke ordeningspraktijk is de vroegtijdige afstemming met het betreffende waterschap. Het plangebied ligt in het beheersgebied van Wetterskip Fryslân. Doorgaans wordt hiervoor de wettelijk verplichte 'watertoets' doorlopen. Hierin wordt beoordeeld wat de effecten van het bestemmingsplan op de waterhuishouding zijn en of er waterschapsbelangen spelen. In de Leidraad Watertoets van het Wetterskip staan de uitgangspunten waarmee bij het ontwikkelen van ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden. De beschrijving van de wateraspecten sluit zoveel mogelijk aan bij de indeling van het Waterbeheerplan en de Leidraad Watertoets in de thema's Veilig, Voldoende en Schoon. Bij een kruimelgevalprocedure behoeft de watertoets echter niet doorlopen te worden.
Toetsing
Het plan is via de digitale watertoets (dossiercode: 20191202-2-21947) kenbaar gemaakt aan Wetterskip Fryslân. Hieruit is naar voren gekomen dat de normale procedure gevolgd moet worden, omdat het plan in 'reserveringszone van regionale en lokale keringen' ligt. Wetterskip Fryslân stelt daarom een wateradvies op voor het plan.
Het plan heeft een beperkte invloed op de wateraspecten die van belang kunnen zijn bij ruimtelijke plannen. Dit betekent dat de beperkte invloed van het plan kan worden opgevangen met standaard maatregelen die vermeld staan in de leidraad watertoets. Het resultaat van de watertoets voor de Wetterbies is opgenomen in Bijlage 2.
Veilig
Meerlaagse veiligheid en klimaatadaptatie: Voor het aspect 'veilig' gaat het over overstromingsrisico's. Het plangebied grenst niet aan een regionale waterkering. Wel ligt het plangebied vrij voor de boezem. Voor aanvullende informatie over de overstromingsrisico's voor het plangebied is de risicokaart geraadpleegd.
Het plangebied ligt vrij voor de boezem. Het maatgevend boezempeil ter plaatse van het plangebied is bepaald op -0,14 m NAP. Dit is het waterpeil dat eens in de 100 jaar voor kan komen op de Friese boezem. Doordat het plangebied aan de rand van het dorp ligt, naast de dekzandrug, in het lager gelegen klei op laagveen gebied, is hier een grotere kans op overstromingen. Hier moet bij de bouw van de woningen rekening mee worden gehouden.
Wetterskip Fryslân adviseert om het vloerpeil van de nieuwe bebouwing dusdanig hoog aan te leggen dat de gevolgen van een overstroming worden verkleind en grote schade bij wateroverlast zo veel mogelijk wordt voorkomen. Er wordt sterk aangeraden om het vloerpeil van de nieuwe bebouwing boven het maatgevend boezempeil -0,14 m NAP aan te leggen. Ter plaatse van de te bouwen woningen ligt de geschatte maaiveldhoogte tussen 0,45 m NAP en 0,75 m NAP. Gezien de hoogte van het maaiveld wordt ruimschoots boven het maatgevend boezempeil gebouwd.
Het westelijke deel van het plangebied valt binnen de reserveringszone van de regionale kering en grenst daarmee aan de regionale kering welke wordt gevormd door de Wetterbies. Voor werkzaamheden binnen de reserveringszone van de regionale kering dient een watervergunning te worden aangevraagd. De woningen worden buiten de reserveringszone van de regionale kering gebouwd. Een watervergunning is daarom niet nodig.
Voldoende
Peilbeheer:
Er dient rekening gehouden te worden met voldoende drooglegging. De drooglegging is de afstand tussen het oppervlaktewaterpeil (streefpeil) en de aanleghoogte van de bebouwing. Daarnaast moet bij de uitvoering rekening worden gehouden met voldoende ontwateringsdiepte. Hierbij gaat het om de afstand tot het grondwaterpeil.
Wetterskip Fryslân geeft in de leidraad watertoets 2013 aan dat advisering vanuit het wetterskip over drooglegging en aanleghoogtes niet is vastgelegd in de Keur of beleidsregels en dat hier niet op wordt gehandhaafd of gecontroleerd.
Het plangebied ligt vrij voor de boezem en is direct gelegen aan oppervlaktewater. Dit geldt ook voor de rest van de wijk. Voor verharding en bebouwing zonder kruipruimte wordt een drooglegging van 70 centimeter geadviseerd. Voor bebouwing met kruipruimte is dit 110 centimeter. De ontwateringseis is respectievelijk 30 en 70 centimeter.
Toetsing
Figuur 4.1 Hoogteprofiel van de Wetterbies met daarop de voorgestelde invulling geprojecteerd.
In figuur 4.1 is te zien dat binnen kavel 2 en 3 het maaiveld langs het hoogteprofiel nergens lager dan 60 centimeter is. Binnen deze kavels is dus voldoende drooglegging en ontwateringsdiepte. Voor kavel 1 geldt dit niet overal. Aan de kant van de Spoarleane ligt het maaiveld rond de 50 centimeter. Door het maaiveld hier iets op te hogen tot het niveau van de anderer kavels kan aan de ontwateringseis en het droogleggingsadvies worden voldaan.
Compensatie:
Het plangebied van De Wetterbies ligt in het stedelijk gebied van Koudum. Binnen de boezem geldt een compensatieplicht van 5% bij plannen in het stedelijk gebied bij een toename van de verharding groter dan 200 m2. De toename van verharding in dit plan is circa 2.110 m2 en moet daarom gecompenseerd worden met 105,5 m2 nieuw oppervlaktewater of waterberging. Deze compensatie is bedoeld om wateroverlast door het versneld afvoeren van hemelwater vanaf de verhardingen te voorkomen.
Aan deze eis kan worden voldaan door een sloot van circa 3,5 meter breed en 30 meter ten noorden van kavel 1 parallel aan de Spoorleane aan te leggen of door de waterkant circa 2 meter te verleggen. Een andere optie is het plaatsen van in de vorm van infiltratiekratten onder de grond.
Schoon
Afvalwater en regenwatersysteem: Het uitgangspunt is om regenwater en rioolwater zoveel mogelijk gescheiden af te voeren.
Waterkwaliteit: De bouwwijze en onderhoudstechniek moeten emissievrij zijn om verontreiniging van het water te voorkomen. In dit geval zal gebruik worden gemaakt van milieuvriendelijke (bouw)materialen.
Vervolg
Waterwet: Voor alle ingrepen in de waterhuishouding moet een vergunning worden aangevraagd of een melding worden gedaan in het kader van de Waterwet.
Procedure
Het plan is in het kader van het vooroverleg aan het Wetterskip voorgelegd voor een wateradvies. De opmerkingen uit dit advies zijn verwerkt in de waterparagraaf.
Bij het aspect 'bodem' staat de vraag centraal of de bodemkwaliteit toereikend is voor het nieuwe gebruik. De bodem kan door eerdere (bedrijfs)activiteiten verontreinigd zijn. Voor de ruimtelijke procedure is het van het belang dat verdachte locaties worden gesignaleerd. In het kader van dit bestemmingsplan is per locatie een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd.
Toetsing
Voor de Wetterbies meldt het bodemloket dat er voldoende onderzoek is uitgevoerd. Daarnaast is dit gebied geen verdachte locatie, aangezien er geen bedrijfsactiviteiten hebben plaatsgevonden en er nooit gebouwd is. Wel is uit het archeologisch onderzoek gebleken dat de grond in het gebied is opgehoogd met grond die is afgegraven voor het realiseren van het water in de wijk. Deze grond was echter evenmin verdacht als de grond in het plangebied. Verder onderzoek is in het kader van dit bestemmingsplan dan ook niet noodzakelijk.
Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2019 in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
In de wet zijn archeologische resten beschermd. Wanneer de bodem wordt verstoord moeten archeologische resten intact blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld.
Voor Súdwest-Fryslân wordt gebruik gemaakt van de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE). Deze geeft advies over benodigd onderzoek naar archeologische resten uit twee perioden: de ijzertijd tot de middeleeuwen en de steentijd tot de bronstijd. Onderzoek is nodig bij ingrepen van meer dan 500 m2. Voor het plangebied is daarom karterend archeologisch onderzoek uitgevoerd. De bijbehorende rapportage is opgenomen in Bijlage 3.
Toetsing
Voor de locatie aan de Wetterbies is een onderzoek met 12 boringen nodig. Op basis van de onderzoeksresultaten blijkt dat het plangebied tot op een diepte van 1,3 tot 1,9 meter uit opgebracht/vergraven grond bestaat. Hieronder zijn nauwelijks nog resten van de oorspronkelijke podzolbodem bewaard gebleven. Tezamen met het ontbreken van archeologische indicatoren en het ontbreken van het oorspronkelijk aanwezige klei op veendek, betekent dit dat de resultaten van het onderzoek geen aanleiding geven tot het adviseren van archeologisch vervolgonderzoek.
In alle gevallen geldt dat indien bij toekomstig graafwerk toch archeologische vondsten worden gedaan of archeologische grondsporen worden aangetroffen, hiervan direct melding dient te worden gemaakt bij de minister conform de Erfgoedwet, artikel 5.10 & 5.11. Met betrekking tot de bevindingen van voorliggend onderzoek dient contact te worden opgenomen met de gemeente Súdwest-Fryslân.
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in een ruimtelijk plan een beschrijving opgenomen moet worden van de manier waarop met de aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden.
Met het vaststellen van de 'Erfgoedvisie Silhouet' (juni 2012) heeft de gemeente haar visie en missie op behoud en ontwikkeling van het erfgoed vastgesteld. De gemeente stelt zich hierbij ten doel om het culturele erfgoed op een evenwichtige, en duurzame manier in stand te houden en draagvlak hiervoor te ontwikkelen.
Op basis van deze visie is de Erfgoednota gemeente SWF 2013-2016 opgesteld, getiteld 'De basis op orde'. Een belangrijk speerpunt van de nota is dat de basis op orde is. Dit betekent dat de gemeentelijke organisatie haar kerntaken op het gebied van erfgoed zorgvuldig uitvoert. Voor een gemeente is het een wettelijke taak om te komen tot een zorgvuldige planbehandeling en besluitvorming wat betreft cultuurhistorie.
In het Besluit ruimtelijke ordening is vastgelegd dat gemeenten vanaf 1 januari 2012 in bestemmingsplannen rekening moeten houden met aanwezige cultuurhistorische waarden. Dit was al verplicht voor archeologie. Met de Erfgoednota is het gemeentelijk erfgoedbeleid hierop aangepast. Zo stelt de gemeente bij bestemmingsplannen cultuurhistorische analyses op en gaat de gemeente bij de bescherming van archeologische (verwachtings)waarden in bestemmingsplannen formeel uit van de gemeentelijke FAMKE (Friese Archeologische Monumentenkaart Extra), een uitsnede van de provinciale FAMKE. Voor de bekende en de te verwachten cultuurhistorische waarden gaat de gemeente uit van de provinciale cultuurhistorische kaart (CHK). De kaart is daarmee onderlegger voor het in de Erfgoednota geformuleerde beleid. Niet alle op deze kaart aangegeven waarden kaart kunnen echter behouden blijven, hier komt een gemeentelijke afweging aan te pas.
In de Erfgoednota is verder uiteengezet hoe in het kader van bestemmingsplannen omgegaan dient te worden met het erfgoed. Zo zijn er kaders aangegeven voor de uitvoering van werken, maar ook voor de opzet van de bestemmingsplanregeling. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is daarmee rekening gehouden.
Toetsing
Binnen het plangebied zijn volgens de provinciale cultuurhistorische kaart (CHK) geen specifieke cultuurhistorische waarden aanwezig. Er zijn geen monumentale of karakteristieke panden en objecten aanwezig. Ook valt het plangebied niet binnen het beschermd dorpsgezicht. Wel kunnen de structuren en kenmerken van het landschap als van cultuurhistorische betekenis worden aangemerkt. Het plangebied maakt namelijk deel uit van de opstrekkende verkaveling met grootschalige regelmaat. Deze verkaveling is echter al veranderd door de komst van het Morraplan. Er wordt in die zin geen afbreuk gedaan aan de cultuurhistorische waarde van de voormalige verkaveling.
Aan de hand van de FAMKE wordt geconstateerd dat een karterend onderzoek noodzakelijk is voor zowel de bronstijd als de ijzertijd-middeleeuwen. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 3 en wordt verder besproken in paragraaf 4.5 Archeologie. Er zijn geen cultuurhistorisch waardevolle resten gevonden in het plangebied. Verder vindt het plan plaats binnen de bestaande stedenbouwkundige structuur van de dorpskern. Het plan sluit aan op de bestande bebouwing in het gebied en doet daarom geen afbreuk aan de bestaande stedenbouwkundige structuur. Er zijn geen cultuurhistorische en aardkundige waarden in het gebied aangetroffen. Het is dus niet noodzakelijk om nadere eisen ten aanzien van de bescherming van cultuurhistorische waarden te stellen.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de natuurwaarden van de omgeving en met beschermde plant- en diersoorten. Bij de bescherming van gebieden gaat het om op Europees niveau aangewezen Natura 2000-gebieden. Verder worden in de provinciale verordening gebieden beschermd die van belang zijn voor de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), nu Natuurnetwerk Nederland (NNN). De bescherming van gebieden en de bescherming van soorten en hun verblijfplaatsen is geregeld in de Wet natuurbescherming.
Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt niet in een beschermd natuurgebied. Ook maakt het plangebied geen deel uit van de EHS/NNN. Wel liggen nabij Koudum enkele beschermde gebied, namelijk de Natura 2000-gebieden het IJsselmeer (op 2,5 kilometer afstand) en de Oudegaasterbrekken, Fluessen en omgeving (op 2 kilometer afstand). Gelet op de ligging van het plangebied binnen stedelijk gebied, de aard omvang van de ontwikkeling en de afstand tot beschermde gebieden kunnen directe effecten, zoals verstoring of verontreiniging, op de Natura 2000-gebieden worden uitgesloten.
Soortenbescherming
Voor een inzicht in de (potentieel) aanwezige beschermde soorten in het plangebied is een quickscan flora en fauna uitgevoerd. De bijbehorende rapportage is opgenomen in . Uit het onderzoek blijkt dat er binnen het plangebied geen geschikte vaste verblijfplaatsen voor beschermde soorten zijn, die als gevolg van dit plan mogelijk worden geschaad. Het plan heeft ook geen invloed op vliegroutes en foerageergebieden van vleermuizen. Het plan is dus uitvoerbaar binnen de kaders van de Wet Natuurbescherming. Voor de uitvoering geldt dat de zorgplicht in acht moet worden genomen. Bovendien moeten (sloop)werkzaamheden binnen het broedseizoen zoveel mogelijk worden voorkomen.
Toetsing
Op de locatie is geen sprake van een hoge ecologische potentie voor vaste verblijfplaatsen of foerageergebied, vanwege het ontbreken van opgaande beplanting en bebouwing. Het is mogelijk dat ter plaatse licht beschermde soorten voorkomen, waarvoor de zorgplicht in acht moet worden genomen. Verder moet rekening worden gehouden met de mogelijk aanwezigheid van broedende vogels tijdens het broedseizoen. De uitvoerbaarheid van het plan is op dit punt niet in het geding. In het kader van dit bestemmingsplan is ecologisch onderzoek voor deze locatie dan ook niet noodzakelijk.
Stikstof
Het plangebied ligt op circa twee kilometer van het Natura 2000-gebied Oudegaasterbekken, Fluessen en omgeving. Er is voor het Friese Merengebied (waar het gebied deel van uitmaakt) een analyse uitgevoerd, waarbij is bepaald welke soorten uit het aanwijzingsbesluit gevoelig zijn voor (verhoogde) stikstofdepositie. Vervolgens is nagegaan in hoeverre deze soorten in het gebied ook daadwerkelijk gevolgen kunnen ondervinden van de stikstofdepositie waardoor sprake zou kunnen zijn van aantasting van hun leefgebieden. Op basis van de voorgaande analyse van het beheerplan en het aanwijzingsbesluit zijn in Oudegaasterbekken, Fluessen en omgeving geen stikstofgevoelige habitats aangewezen. Toch is er een stikstofonderzoek uitgevoerd. Bijlage 4 toont de memo waarin de berekening van stikstofdepositie is opgenomen. In het onderzoek is niet alleen gekeken naar voorliggend plan, maar ook naar de ontwikkeling op de voormalige locatie van basisschool De Welle.
Uit het stikstofonderzoek blijkt dat de stikstofdepositie hoger is dan afgerond 0,00 mol/ha/jaar, namelijk 0,02 mol/ha/jaar. Deze 0,02 mol/ha/jaar betreft een stikstofdepositie op de Oudegaasterbrekken, Fluessen e.o. Op basis van de analyse in hoofdstuk 3 van de memo stikstofdepositie en het aanwijzingsbesluit kan worden vastgesteld dat Oudegaasterbrekken, Fluessen e.o. geen stikstofgevoelige habitatten bevatten. Negatieve effecten in de vorm van vermesting en verzuring op Natura 2000-gebieden door de voorgenomen plannen zijn derhalve dus niet aan de orde. De aanleg- en exploitatiefase zijn in dezelfde berekening meegenomen. De aanleg- en exploitatiefase zullen elk nog in hetzelfde jaar plaatsvinden. De woningen zullen gasloos worden opgeleverd. Voor de exploitatiefase wordt daarom alleen stikstofdepositie veroorzaakt door wegverkeer verwacht. Voor dit plan geldt geen vergunningplicht op basis van de Wet natuurbescherming (Wnb).
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid transportroutes en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Risico's zijn inzichtelijk gemaakt op een risicokaart die per provincie wordt bijgehouden (www.risicokaart.nl). Uit de risicokaart blijkt dat er in de omgeving van het plangebied geen risicobronnen aanwezig zijn. Het plangebied ligt ook niet in het invloedsgebied van risicobronnen die op grotere afstand liggen. Ook worden er geen risicobronnen, zoals opslag van gevaarlijke stoffen, mogelijk gemaakt. Als gevolg van dit plan ontstaan dus geen externe risico's.
In de Wet milieubeheer zijn normen voor luchtkwaliteit opgenomen. Deze normen zijn bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging, tegen te gaan. Als maatgevend voor de luchtkwaliteit worden de gehalten fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) gehanteerd.
In Friesland zijn geen knelpunten op het gebied van luchtkwaliteit. Op basis van de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten blijkt dat er in Koudum en omgeving sprake is van een zeer goede luchtkwaliteit.
Voor bepaalde initiatieven is bepaald dat deze 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een plan komt hiervoor in aanmerking als het voor minder dan 3% van de grenswaarden voor NO2 en PM10 bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.
Het plan valt binnen de Nibm-regeling, omdat er sprake is van een kleinschalige ontwikkeling van minder dan 2.000 woningen. Aanvullend onderzoek naar het aspect luchtkwaliteit is niet noodzakelijk. Het aspect luchtkwaliteit vormt dan ook geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan. Dit aspect heeft geen gevolgen voor het bestemmingsplan.
Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een Klic-melding in kaart gebracht.
In of nabij het plangebied lopen geen hoofdleidingen of -kabels. Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Het aspect kabels en leidingen staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
In het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Wanneer niet voldaan wordt aan de drempelwaarden moet het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten nagaan of mogelijk sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Daarbij lettend op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
In onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r. (D11.2) is de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject opgenomen. Ten aanzien van woningen ligt de drempelwaarde op een aaneengesloten gebied van 100 hectare of meer en/of met 2.000 of meer woningen. Dit bestemmingsplan blijft ruim onder deze grenzen en is dus niet rechtstreeks planMER-, projectMER- of m.e.r.-beoordelingsplichtig.
In het Besluit m.e.r. is geregeld dat ook voor projecten die zijn opgenomen in onderdeel D, maar beneden de drempelwaarden vallen, een besluit moet worden genomen of een MER nodig is. In dat kader wordt afgewogen of het plan mogelijk toch belangrijke negatieve milieueffecten heeft, op basis van de eerder genoemde omstandigheden. Dit betreft een vormvrije m.e.r.-beoordeling.
In dit kader is een separate aanmeldingsnotitie opgesteld. Deze notitie is opgenomen in Bijlage 5. Hieruit is gebleken dat het project relatief kleinschalig is en geen kenmerken heeft die potentieel risico op grote milieueffecten in zich hebben. Er is geen sprake van belangrijke negatieve effecten als gevolg van het plan. Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling blijkt dat gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten geen belangrijke negatieve milieugevolgen zullen optreden. Er is dan ook geen aanleiding voor het doorlopen van een m.e.r.-procedure. Dit blijkt ook uit de beoordeling van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de volgende paragrafen zijn opgenomen.
Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Het voldoet aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012.
Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.
De regels van dit bestemmingsplan zijn qua systematiek afgestemd op het actuele bestemmingsplan Koudum. Voor het bepalen van de regels voor de beoogde ontwikkeling aan de Wetterbies wordt aangesloten bij de omliggende bestemmingen. In dit plandeel komen de volgende bestemmingen voor:
Groen
De groenstrook langs de Spoarleane wordt in overeenstemming met het overig deel bestemd als 'Groen'. Deze bestemming is van toepassing op structuurbepalend groen. Deze stroken moeten vrij blijven van gebouwen en verharding en zijn bedoeld voor een groene inpassing van de nieuwe functies in deze zone. Wel zijn bouwwerken, niet zijnde gebouwen, mogelijk.
Tuin
Op gronden met de bestemming 'Tuin' zijn tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen woningen, wegen en paden en groenvoorzieningen toegestaan. Verder zijn hieraan ondergeschikt nutsvoorzieningen toegestaan. Op deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd, met uitzondering van erkers en tochtportalen.
Terrein- en erfafscheidingen zijn wel toegestaan, de maximale hoogte hiervoor is 1 meter. Daarnaast mogen vlaggenmasten met een maximale hoogte van 8 meter worden geplaatst. Tot slot mogen bouwwerken tot een hoogte van 5,5 meter worden gebouwd.
Water
Het deel van de watergang dat nu is bestemd voor jachthaven krijgt de bestemming 'Water'. Op de gronden met deze bestemming zijn water, waterhuishoudkundige voorzieningen, waterberging en bermen en beplanting toegestaan. Aanleggelegenheid is hier mogelijk.
Wonen
De woonpercelen zijn geregeld in de bestemming 'Wonen' met daarbij de functieaanduiding 'recreatiewoning'. Binnen deze bestemming zijn woonhuizen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteit(en) toegestaan met daarbijbehorende bed & breakfast in de woning, bijbehorende bouwwerken, tuinen erven en terreinen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, water en nutsvoorzieningen. De functieaanduiding 'recreatiewoning' maakt het gebruik van hoofdgebouwen voor recreatieve bewoning mogelijk.
Als hoofdgebouw mogen uitsluitend woonhuizen worden gebouwd. De hoofdvorm van een woonhuis moet binnen een bouwvlak worden gebouwd.
Er geldt een maximale goothoogte van 4 meter en een maximale bouwhoogte van 9 meter. Hier kan een royale woning opgebouwd uit één bouwlaag met kap wordt gerealiseerd.
Overeenkomstig het gemeentelijk afwijkingenbeleid is tevens een regeling opgenomen waarmee onder voorwaarden dakopbouwen kunnen worden gerealiseerd.
De gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en overkappingen bedraagt ten hoogste 90% van de hoofdvorm van het woonhuis (dit is inclusief eventuele aan- en uitbouwen die onderdeel vormen van het woonhuis), met een maximum van 100 m² dan wel ten hoogste de bestaande oppervlakte indien dit meer is, met dien verstande dat ten hoogste 50% van het erf dat buiten het bouwvlak ligt mag worden bebouwd. Verder bedraagt de goothoogte van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk of -overkapping ten hoogste de bouwhoogte van de vloer van de eerste bouwlaag van de woning vermeerderd met 0,25 meter. Tenslotte bedraagt de goothoogte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk of overkapping maximaal 3 m en de bouwhoogte 5,5 meter. Voor een aangebouwd bijbehorende bouwwerk geldt een bouwhoogte van maximaal 7 meter.
Terrein- en erfafscheidingen zijn toegestaan, de maximale hoogte hiervoor is 1 meter indien deze voor de naar de weg gekeerde gevel van de woning worden gebouwd. Achter de naar de weg gekeerde gevel en onder voorwaarden in hoeksituaties mogen erf- en terreinafscheidingen tot 2 meter hoog worden gebouwd. Daarnaast mogen vlaggenmasten met een maximale hoogte van 8 meter worden geplaatst. Tot slot mogen overige andere bouwwerken tot een hoogte van 5,5 meter worden gebouwd.
Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. In dat verband wordt een onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.
De bestemmingsplanprocedure geeft inzicht in het draagvlak en daarmee de maatschappelijke uitvoerbaarheid van een plan. Voorafgaand aan deze procedure wordt een inloopbijeenkomst georganiseerd om belanghebbenden kennis te laten maken met de plannen. Het bestemmingsplan doorloopt de volgende procedurestappen:
Inspraak en overleg
Omdat de gemeente de belanghebbenden wil betrekken bij de planvorming, wordt op basis van de Inspraakverordening inspraak verleend op het bestemmingsplan. Over het voorontwerp van dit bestemmingsplan vindt tevens het wettelijk vooroverleg met de overlegpartners plaats.
In de eerste twee weken van de inspraaktermijn wordt door gemeente en ontwikkelaar een inloopmiddag georganiseerd voor belangstellenden. Tijdens deze middag worden de plannen gepresenteerd en bestaat de mogelijkheden om vragen te stellen en zorgen te uiten.
Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft gedurende een termijn van zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode is eenieder in de gelegenheid gesteld om zienswijzen tegen het bestemmingsplan kenbaar maken. Er is in deze periode één zienswijze kenbaar gemaakt. Deze zienswijze is behandeld door de gemeente. De reactie van de gemeente op deze zienswijze is opgenomen in Bijlage 6 Reactienota zienswijzen ontwerpbestemmingsplan Koudum - Wetterbies. Hierin wordt geconcludeerd dat de zienswijze geen aanleiding geeft tot aanpassing van het bestemmingsplan.
Vaststelling
De gemeenteraad besluit over de vaststelling van het bestemmingsplan. Uiteindelijk is tegen het bestemmingsplan beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
De economische uitvoerbaarheid van een plan wordt in eerste instantie bepaald door de financiële haalbaarheid ervan. Daarnaast is de grondexploitatieregeling uit de Wro van belang voor de economische uitvoerbaarheid. Deze regeling bepaalt dat de gemeente de door haar gemaakte kosten kan verhalen. Het kostenverhaal heeft dus ook invloed op de haalbaarheid van het plan.
Financiële haalbaarheid
De ontwikkeling is een particulier initiatief. De gemeente heeft hiermee geen directe financiële bemoeienis. De te maken kosten worden verhaald uit de verkoop van woningen. De ontwikkelaar heeft een kosten/baten-analyse gedaan en daaruit geconcludeerd dat het project financieel haalbaar is.
Grondexploitatie
De grondexploitatieregeling uit de Wro is van toepassing op dit bestemmingsplan, omdat het bouwplannen zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Bro mogelijk maakt. De grondexploitatieregeling bepaalt dat de gemeente in beginsel samen met dit bestemmingsplan een exploitatieplan moet vaststellen. Hiervan kan worden afgezien als de kosten 'anderszins verzekerd' zijn, bijvoorbeeld door overeenkomsten. Daarbij moet het stellen van eisen en een fasering niet noodzakelijk zijn.
Er worden privaatrechtelijk afspraken gemaakt tussen gemeente en de ontwikkelaar over het verhaal van gemeentelijke kosten. Hierin is onder andere het aspect planschade geregeld. De gemeenteraad besluit dan ook bij de vaststelling van dit bestemmingsplan geen exploitatieplan vast te stellen.