Plan: | Arum - Sytzamaweg 62 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1900.2021noorBPsytzwg62-vast |
In het dorp Arum waren voorheen twee basisscholen aanwezig. Dit betroffen OBS De Opslach en CBS De Hoekstien. Beide basisscholen zijn gefuseerd wegens teruglopende leerlingaantallen. De school gaat verder onder de naam De Oanrin. Voor deze school zal een nieuw schoolgebouw moeten worden ontwikkeld, omdat beide huidige schoolgebouwen niet voldoen aan de moderne eisen en capaciteit. Het voornemen is om een nieuwe basisschool te ontwikkelen ter plaatse van de Sytzamaweg 62. De bestaande bedrijfsbebouwing in het gebied zal ten behoeve van deze ontwikkeling worden gesloopt. Dit voornemen is echter niet mogelijk op basis van het geldende bestemmingsplan.
Om deze ontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk te maken wordt een nieuw bestemmingsplan opgesteld. Dit bestemmingsplan biedt het juridisch-planologisch kader waarbinnen de realisatie van de fusieschool mogelijk wordt gemaakt.
Het bestemmingsplan Arum - Sytzamaweg 62 bestaat uit de volgende onderdelen:
Op de verbeelding zijn de (dubbel)bestemmingen van de in het plan opgenomen gronden aangegeven. In de regels zijn voorschriften opgenomen die noodzakelijk zijn voor een juiste ontwikkeling en beheer van het plangebied. De toelichting hoort bij het plan. Hierin zijn de aan het plan ten grondslag liggende uitgangspunten en onderzoeken gemotiveerd.
Het plangebied ligt in het noordwesten van Arum. De ligging van het plangebied is weergegeven in figuur 1.1.
Figuur 1.1 Ligging van het plangebied
Het plangebied is geregeld in het bestemmingsplan Dorpen Noord / West gemeente Súdwest-Fryslân, dat is vastgesteld op 20 juli 2017. Het plangebied heeft hierin de bestemming 'Bedrijf'. De gronden zijn bestemd voor het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten die staan vermeld in de categorieën 1 en 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten, met uitzondering van geluidzoneringsplichtige inrichtingen, productiegebonden detailhandel, met uitzondering van detailhandel in voedings- en genotmiddelen. Daarnaast gelden voor het plangebied de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 1' en 'Waarde - Archeologie 2'. De aangewezen gronden binnen deze dubbelbestemmingen zijn mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden. Voor ingrepen en ontwikkelingen dieper dan 0,4 meter en met een oppervlakte groter dan 50 m² is een archeologisch onderzoek noodzakelijk. Een uitsnede van de verbeelding van de geldende regeling is opgenomen in figuur 1.2.
Figuur 1.2 Uitsnede geldende bestemmingsplan
De plantoelichting geeft een toelichting op het bestemmingsplan, maar maakt geen juridisch deel uit van het bestemmingsplan. De plantoelichting bevat achtereenvolgens de volgende hoofdstukken:
Het plangebied ligt in het noordwesten van het dorp Arum, binnen de bebouwde kom. In de huidige situatie is in het plangebied een bedrijfsgebouw van installatiebedrijf Lukkes aanwezig. De bedrijfsloods staat op de achterzijde van het perceel. De voorzijde is deels ingericht al parkeerterrein en deels is gras aangelegd. Grenzend aan de Sytzamaweg is sprake van openbare parkeerplekken.
Het plangebied is aan de noordoost- en oostzijde begrensd door een grote groensingel. Aan de andere zijde van deze groensingel zijn de kantine en voetbalvelden van de plaatselijke voetbalvereniging aanwezig. Ten zuiden en zuidoosten van het plangebied is sprake van een aantal vrijstaande woningen die aan de Sytzamaweg gelegen zijn. Deze weg grenst het plangebied aan de zuidwestelijke kant. Aan de noordwestelijke zijde van het plangebied zijn bedrijven aanwezig. Het betreft hier de overige bebouwing en de bedrijfswoning van installatiebedrijf Lukkes en, daarachter een bedrijfsloods. In figuur 2.1 is de huidige situatie van het plangebied weergegeven op een luchtfoto.
De basisschool die zijn intrede in het plangebied gaat nemen, De Oanrin, is momenteel nog gevestigd op twee locaties, in de bebouwing van de voormalige OBS De Opslach aan de Schoolsingel 20 en in de bebouwing van de voormalige CBS De Hoekstien aan de Schoolstraat 14.
Figuur 2.1 Luchtfoto van de huidige situatie
In de voorgenomen situatie is het voornemen om het bestaande bedrijfsgebouw in het plangebied te slopen. In de plaats komt het nieuwe schoolgebouw van De Oanrin. Het schoolgebouw wordt in het noordoosten van het perceel gerealiseerd, aan de achterzijde van het perceel. Hier voorlangs wordt het schoolplein aangelegd. Tevens wordt mogelijk een overdekte fietsenstalling gerealiseerd. Aan de Sytzamaweg wordt een nieuw parkeerterrein aangelegd met 14 parkeerplaatsen. Tevens is hier ruimte voor kiss and ride, waar ouders kinderen kunnen brengen en halen met de auto. Dit parkeerterrein betreft een openbaar terrein. Voor leraren geldt dat deze kunnen parkeren aan de achterzijde van de school, bij de gymzaal aan de Sportlaan. Om te zorgen voor een goede afscheiding richting het naastgelegen installatiebedrijf Lukkes, wordt aan deze zijde een bomenrij aangebracht op de grens van het plangebied. In figuur 2.2 is een situatietekening van de voorgenomen inrichting van het plangebied weergegeven.
Figuur 2.2 Situatietekening van de voorgenomen situatie
Het voorgenomen schoolgebouw bestaat uit één bouwlaag. Er worden zeven klaslokalen gerealiseerd, personeelsruimte en gemeenschapsruimten. Naast dat het gebouw dient ter huisvesting van een basisschool, wordt het gebouw tevens gebruikt als kinderopvang tussen circa 7 uur 's ochtends en 6 uur 's middags. Na schooltijd zal het gebouw in gebruik worden genomen voor activiteiten van de plaatselijke kerkgemeenschap en dorpsbelangen. Het gaat hierbij onder meer om muzieklessen, oefensessies van een zangkoor en linedancelessen die doordeweeks in de avonduren plaatsvinden. Tot slot is het voornemen om ook incidenteel enkele activiteiten in het weekend toe te staan op dit terrein. Hierbij gaat het om activiteiten zoals linedance wedstrijden, een playbackshow, muziekuitvoeringen van het korps, koor en de muziekschool, een 55+ middag en een rommelmarkt ten behoeve van het muziekkorps.
Ruimtelijke inpassing
Het schoolgebouw wordt binnen de bebouwde kom van Arum gerealiseerd. Er zijn geen zijden die grenzen aan het buitengebied, maar er zitten uitsluitend stedelijke functies rondom het plangebied. Een school is functioneel gezien in dit gebied goed inpasbaar. Aan de oost- en zuidoostzijde wordt het plangebied begrensd door een bomenrij. Om de school ook richting het bedrijf ten noorden van het plangebied af te schermen, komt hier een bomenrij te staan. Op die manier wordt de school goed ingepast.
Verkeer en parkeren
Voor het goed functioneren van de school is het belangrijk dat er een duidelijke en veilige verkeerssituatie is. Bij de uitwerking hiervan is dan ook goed nagedacht over hoe een zo overzichtelijk en veilig mogelijke inrichting kan worden vormgegeven, met name voor het halen en brengen van kinderen.
Daarom is er voor gekozen om aan de Sytzamaweg een parkeerterrein in te richten met daarin ruimte voor 14 parkeerplaatsen. Dit parkeerterrein betreft in gebruik een openbaar parkeerterrein, zodat ook omwonenden gebruik kunnen maken van dit terrein. De huidige parkeerplaatsen die hierdoor verloren gaan worden gecompenseerd langs de Sytzamaweg. Op het terrein wordt tevens ruimte ingericht voor een kiss and ride (tút en d'r uut) zodat kinderen niet op de openbare weg hoeven worden afgezet en opgehaald. Hierdoor worden verkeersopstoppingen op de openbare weg voorkomen. Op basis van de Parkeernormennota Súdwest-Fryslân geldt voor een basisschool, bestaande uit 5 leslokalen, een parkeerbehoefte van 3 parkeerplaatsen. Op wens van de school zijn vijf leslokalen ingericht. Formeel gezien waren vier leslokalen. Het parkeren is daarom beoordeeld aan de hand van vier leslokalen. Het openbare parkeerterrein aan de voorzijde voorziet ruimschoots in de parkeerbehoefte. Bovendien is het voornemen dat de leraren de parkeerplaatsen aan de achterzijde van het pand, bij de gymzaal aan de Sportlaan, gebruiken.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 door de minister vastgesteld. Deze structuurvisie geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In deze structuurvisie schetst het Rijk haar ambities tot 2040 en haar doelen, belangen en opgaven tot 2028. Tegelijkertijd vragen grote opgaven op het gebied van concurrentiekracht, bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid om rijksbetrokkenheid.
Het Rijk gaat er vanuit dat de nationale ruimtelijke belangen die via wet- en regelgeving opgedragen zijn aan andere overheden door hen goed worden behartigd. De vereisten van de Rijksoverheid met betrekking tot ruimtelijke plannen liggen vast in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het is gericht op doorwerking van de nationale belangen in onder meer gemeentelijke bestemmingsplannen.
Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden. Het Barro stelt niet alleen regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de SVIR, maar stelt ook regels die in bestemmingsplannen moeten worden opgenomen.
In dit geval betreft de voorgenomen ontwikkeling geen ontwikkeling die betrekking heeft op de 14 nationale belangen zoals genoemd in de SVIR en waarvoor regels zijn gesteld in het Barro. Daarmee is het plan niet in strijd met het beleid zoals uiteengezet in deze stukken.
Duurzame verstedelijking
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is 'de ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. De ladder is per 1 oktober 2012 ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen dat de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied mogelijk is, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.
Toepassing ladder voor duurzame verstedelijking
Met dit bestemmingsplan wordt de bouw van een basisschool mogelijk gemaakt. Het plangebied ligt binnen het bestaand stedelijk gebied van Arum. De ontwikkeling van de basisschool is noodzakelijk om de scholen die gaan fuseren een onderkomen te bieden die centraal in het verzorgingsgebied gelegen is en een gebouw die voldoet aan de moderne eisen. Hiermee hebben de scholen ook in de toekomst bestaansrecht. Door de ligging binnen bestaand gebied en de behoefte aan een centraal gelegen fusieschool is het initiatief in overeenstemming met de ladder voor duurzame verstedelijking.
Streekplan Fryslân 2007
Op 13 december 2006 hebben Gedeputeerde Staten het “Streekplan Fryslân 2007”, genaamd 'Om de kwaliteit fan de romte', vastgesteld. Het streekplan geeft de visie van Gedeputeerde Staten op het ruimtelijk beleid van de provincie weer. Het streekplan gaat vergezeld met een 'strategische milieubeoordeling', een milieurapport dat op grond van een nieuwe Europese richtlijn is opgesteld.
Als centraal uitgangspunt voor het ruimtelijke beleid kiest de provincie voor een ondeelbaar Fryslân met ruimtelijke kwaliteit. Een ondeelbaar Fryslân benadrukt dat stad en platteland elkaar nodig hebben en elkaar ondersteunen. Een Fryslân met ruimtelijke kwaliteit benadrukt het bovenlokale belang bij het instandhouden en verder ontwikkelen van de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde van de ruimte. Deze drie waarden waarborgen op de langere termijn een doelmatig gebruik en herkenbaarheid van de ruimte. Het betekent ook een ruimtelijke inrichting die bijdraagt aan duurzame ontwikkeling. Bij een duurzame ontwikkeling wordt voorzien in de behoeften van de huidige generatie, zonder daarbij de behoeften van toekomstige generaties in gevaar te brengen. De provincie wil deze doelstellingen koppelen aan een krachtige sociaaleconomische ontwikkeling in een leefbare omgeving, waarbij tegelijkertijd wordt ingezet op de instandhouding en het verder ontwikkelen van aanwezige bodem-, water-, landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische kwaliteiten. Daarnaast streeft de provincie naar behoud en versterking van de leefbaarheid en de vitaliteit van het platteland, vooral ten behoeve van de inwoners van het platteland zelf. Ook stelt de provincie dat nieuwe functies in het landelijk gebied in of aansluitend aan bestaande kernen moeten worden gebouwd.
Met dit plan wordt een basisschool binnen bestaand stedelijk gebied van Arum gerealiseerd. Hiermee wordt een bedrijfslocatie herontwikkeld tot locatie voor een school. De school biedt onderwijs voor kinderen uit het dorp en de omliggende omgeving. Hiermee is het een voorziening die voorziet in een regionale behoefte.
Verordening Romte
In de Verordening Romte zijn regels gesteld die ervoor moeten zorgen dat de provinciale ruimtelijke belangen doorwerken in de gemeentelijke ruimtelijke plannen. Als daaraan niet wordt voldaan, zal de provincie een zienswijze indienen en eventueel een aanwijzing geven als onvoldoende aan die zienswijze tegemoet wordt gekomen. Het streekplanbeleid is in het kader van de verordening voorzien van concrete beleidsregels. In de verordening is onder meer de grens tussen het buitengebied en het stedelijk gebied vastgelegd. In stedelijk gebied bestaat een grotere mate van beleidsvrijheid wat betreft de ruimtelijke ordening dan in het buitengebied. Volgens de begrenzing tussen het buitengebied en het bestaand bebouwd gebied ligt het plangebied binnen het bestaand bebouwd gebied (zie figuur 3.1). Hier wordt ruimte geboden voor het ontwikkelen van stedelijke functies voor zover deze naar aard en omvang passen bij de kern.
Figuur 3.1 Ligging van het plangebied binnen bestaand stedelijk gebied (PVR 2014)
De ontwikkeling van een fusieschool betreft een regionale ontwikkeling die gericht is op het bieden van onderwijs aan kinderen uit Arum en omliggende dorpen. Qua aard en omvang is deze ontwikkeling passend in Arum. Hiermee is de ontwikkeling passend binnen de Verordening Romte.
Wat betreft archeologie, stelt de verordening dat in de plantoelichting van een ruimtelijk plan wordt aangegeven op welke wijze het plan rekening houdt met de wijze van onderzoek naar en bescherming van archeologische waarden en verwachtingswaarden zoals aangegeven op de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE). Paragraaf 4.7 gaat hier verder op in.
Ontwikkelvisie gemeente Súdwest-Fryslân
De “Ontwikkelvisie 2011–2021 gemeente Súdwest-Fryslân” is op 22 maart 2012 vastgesteld. In deze visie staan de gemeentelijke ambities betreffende sociale, ruimtelijke en economische ontwikkelingen beschreven. De visie vormt een belangrijke basis voor nieuw beleid en ruimtelijke plannen. De visie maakt duidelijk hoe de gemeente zich naar de toekomst toe wil positioneren, wat de belangrijkste speerpunten zijn en op welke aandachtsgebieden wordt ingezet. De ontwikkelvisie beslaat een periode van tien jaar.
In de gemeente worden vijf landelijke clusters en één stedelijk cluster rondom Bolsward en Sneek onderscheiden. De ontwikkelvisie rust op zes pijlers waar een visie op is geformuleerd en waar een koers per landelijk of stedelijke cluster voor is uitgezet. De pijlers met bijbehorende visie betreffen:
Wat betreft voorzieningen is de omvang van de kern doorslaggevend voor het voorzieningenniveau. Ongeveer 50% van de kernen beschikt over een basisschool en/of winkels die voorzien in dagelijkse behoeften. Deze voorzieningen zijn in het algemeen evenwichtig verspreid over de gemeente en voor bijna iedereen bereikbaar binnen 15 minuten reistijd in de auto. Het verdwijnen van bepaalde voorzieningen van het platteland kan niet alleen worden verklaard uit een afname van de bevolking maar wordt ook veroorzaakt door een verandering in gedrag van de mensen. De toenemende mobiliteit, een veranderende leefstijl en een toenemende welvaart verklaren dit. Een krimpende bevolking heeft hier wel een versterkend effect op.
De gemeente houdt binnen landelijke clusters rekening met bevolkingsdaling in relatie tot het gewenste basisvoorzieningenniveau. Verschraling van dit niveau tast volgens de gemeente direct de leefbaarheid aan. Daarom wil de gemeente dat binnen de clusters minimaal een basisvoorzieningenniveau aanwezig is dat goed bereikbaar is voor de kernen binnen het cluster.
Ook met de uitvoering van dit plan wordt rekening gehouden met de bevolkingsdaling in relatie tot het gewenste basisvoorzieningenniveau. De gemeente acht het wenselijk dat voor alle kernen een basisschool op korte reistijd voor eenieder beschikbaar is. Door teruglopende leerlingaantallen kunnen de twee scholen die gaan fuseren in de toekomst niet meer voortbestaan. Om toch basisonderwijs in de regio te kunnen aanbieden wordt daarom ervoor gekozen om in het dorp een fusieschool te realiseren. Op deze manier blijft het gewenste basisvoorzieningenniveau behouden, terwijl wel duidelijk wordt ingespeeld op de bevolkingsdaling in het gebied. Dit sluit aan bij de ontwikkelvisie van de gemeente Súdwest-Fryslân.
Mei soarch foar lânskip , Visie Ruimtelijke Kwaliteit Gemeente Súdwest-Fryslân
De in het kader van het Nationaal Landschap Zuidwest-Fryslân opgestelde 'Landschapsontwikkelingsvisie' (2009) heeft als basis gediend voor de “Visie Ruimtelijke Kwaliteit Gemeente Súdwest-Fryslân” die op 23 juni 2013 is vastgesteld. De visie hanteert als uitgangspunt dat het landschap het product is van de ontwikkelingen in de landbouw, de natuur, de economie en de samenleving door de eeuwen heen; en dat dit ook in de toekomst zo zal zijn. Die veranderingen kunnen in beginsel bijdragen aan de landschappelijke kwaliteit, mits ze goed op elkaar worden afgestemd.
Met het gekozen abstractieniveau vormt de visie een basis voor andere sectorale beleidsvisies en andere ruimtelijke plannen, zoals gebiedsvisies, bestemmingsplannen, maar ook bijvoorbeeld de welstandsnota of beheer- en onderhoudsplannen. De visie dient als één van de toetsingskaders bij concrete initiatieven.
Het plangebied betreft een huidig bedrijfsperceel in de dorpskern van Arum. Het plangebied maakt deel uit van het kleigebied van de Súdwest-Fryslân. Het plangebied is omringd door stedelijke functies, waaronder een bedrijf, sportvelden en een sporthal en woningen. Aan de noordoostzijde staat een grote bomensingel die de locatie afschermt richting de sportvelden. De locatie grenst niet aan het buiengebied en de ontwikkeling in het plangebied doet daarom geen afbreuk aan de open structuur van het landschap. Door het plangebied te herontwikkelen tot schoollocatie krijgt het gebied een kwaliteitsimpuls. Het voornemen is daarom niet in conflict met de Visie Ruimtelijke Kwaliteit.
Welstandsnota gemeente Súdwest-Fryslân 2018
De welstandsnota is een harmonisatie van de welstandsnota's van de voormalige gemeente Bolsward, Nijefurd, Sneek Wûnseradiel, Wymbritseradiel en de betreffende delen van de voormalige en opgesplitste gemeenten Boarnsterhim en Littenseradiel. De welstandsnota is in beginsel een afgeleide van de oude welstandsnota's. Maar met als basis een volledig nieuwe inventarisatie van nieuw benoemde welstandsgebieden van de gehele gemeente. De welstandsnota zal worden gebruikt als toetsingskader voor nieuwe aanvragen om vergunning.
Het plangebied valt deels binnen het gebied 'Lintbebouwing' en deels binnen het gebied 'Bedrijventerrein'. Deze welstandsgebieden zijn gebaseerd op de huidige indeling en het huidige gebruik van de gronden. In de toekomst zal met de komst van de school er een nieuwe functie in het gebied komen, waar de welstandsregels niet op zijn toegespitst. Voor deze ontwikkeling zijn daarom aanvullende ruimtelijke randvoorwaarden opgesteld:
Door middel van de inrichting van het terrein moet er een goede aanhechting met de omgeving ontstaan (het lint en de overgang van dorp naar bedrijventerrein en de voorzieningen aan de achterzijde van de school - sportveld en gymzaal). Aandachtspunten zijn daarbij:
Bij de uitwerking van het plan zal rekening worden gehouden met de aanvullende ruimtelijke randvoorwaarden. In het kader van de vergunningsaanvraag zal de welstandscommissie toetsen of het voornemen past binnen deze voorwaarden.
Voor het project is het van belang dat tijdens de uitvoering en in de nieuwe situatie sprake is van een goede omgevingssituatie. Deze omgevingstoets gaat in op de milieuaspecten en om andere sectorale regelgeving.
Beleid en Normstelling
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.
Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.
Toetsing
Voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan wordt door het bevoegd gezag op basis van een vormvrije m.e.r.-beoordelingsnotitie het besluit genomen of in het kader van dit plan geen MER noodzakelijk is. De vormvrije m.e.r.-beoordelingsnotitie wordt voorafgaand aan het ontwerpbestemmingsplan opgesteld. Verwacht wordt dat geen MER noodzakelijker is.
Toetsingskader
Het aspect 'geluid' gaat over geluidhinder op geluidsgevoelige objecten als gevolg van verkeer en industrie. De Wet geluidhinder (Wgh) is hiervoor het toetsingskader. Rondom wegen met een maximumsnelheid van meer dan 30 km/uur, spoorwegen en aangewezen bedrijven(terreinen) zijn geluidszones van toepassing. Als geluidsgevoelige objecten, zoals woningen, binnen deze zones worden toegevoegd, dan moet geluidsbelasting op de gevels hiervan worden bepaald en getoetst aan de normen. Bij het plangebied is geen sprake van geluidgezoneerde spoorwegen en industrielawaai, dus alleen de aspecten 'wegverkeerslawaai' is aan de orde.
Toetsing wegverkeerslawaai
Een basisschool geldt binnen de Wet geluidhinder als geluidgevoelig object. In dit geval wordt de basisschool ontwikkeld in de geluidzone van de Sytzamaweg, die ten noordwesten van het plangebied op 160 meter afstand een maximaal toegestane snelheid van 60 km/uur kent. Daarom is een akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai noodzakelijk. Dit onderzoek is opgenomen als bijlage 1 bij dit bestemmingsplan. Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat de voorkeursgrenswaarde uit de Wgh niet wordt overschreden als gevolg van wegverkeerslawaai. Daarmee is geen nader onderzoek noodzakelijk.
Toetsingskader
Tussen bedrijfsactiviteiten en hindergevoelige functies (waaronder wonen) is een goede afstemming nodig. Het doel daarbij is het voorkomen van onacceptabele hinder ter plaatse van woningen, maar ook om te zorgen dat bedrijven niet worden beperkt in de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden. Bij de afstemming wordt gebruik gemaakt van de richtafstanden uit de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering'. Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder redelijkerwijs is uitgesloten. Deze afstand wordt gemeten tussen de bestemmingen van bedrijven en de gevels van geluidsgevoelige objecten. Bedrijfsactiviteiten zijn daarvoor ingedeeld in een aantal milieucategorieën.
Toetsing
In de directe omgeving van het plangebied is sprake van een verscheidenheid aan functies. Ten noordwesten is sprake van bedrijven, ten noordoosten van sportvelden, ten zuidwesten van een maatschappelijke functie en woningen. Bovendien loopt de doorgaande weg van Arum langs de voorzijde van het perceel. Daarom is deze omgeving aan te duiden als gemengd gebied. Als gevolg daarvan mag één stap terug worden gedaan in het bepalen van richtafstanden conform de VNG-brochure.
Binnen het plangebied wordt een basisschool ontwikkeld. Conform de VNG-brochure betreft dit een categorie 2 bedrijf met een richtafstand van 30 meter ten opzichte van geluidgevoelige objecten, op basis van het inrichtingslawaai dat vanuit het schoolgebouw en het schoolplein komt. Omdat het plangebied deel uit maakt van gemengd gebied, kan in richtafstand een stap terug worden gedaan tot 10 meter. Ten (zuid)oosten van het plangebied is sprake van woningen. Om te onderzoeken of overlast ontstaat en maatregelen genomen moeten worden als gevolg van de realisering van de school is een akoestisch onderzoek inrichtingslawaai uitgevoerd. Deze is opgenomen als bijlage 1.
Uit het onderzoek blijkt dat met name het (mogelijke) stemgeluid vanaf de schoolpleinen geluidniveaus kan veroorzaken die hoger zijn dan de richtwaarde van 50 dB(A) op basis van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering'. Dit geldt met name voor de woning aan de Sytzamaweg 60, die direct naast de nieuwe schoolpleinen is gesitueerd en zowel voor de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus als de maximale geluidsniveaus.
In de afweging of geluidsafscherming wenselijk is, kunnen ook stedenbouwkundige overwegingen en rol spelen.
In de berekeningen is verder rekening gehouden met muziekgeluid vanuit de gymzaal. Omdat de bouwkundige invulling van de gymzaal nog niet bekend is, kan bij de detaillering nog rekening worden gehouden met de geluidemissie. Dit is afhankelijk van het beoogd gebruik. Uit de berekeningen met conservatief ingeschatte geluidisolaties is het plan in ieder geval uitvoerbaar.
Wanneer het geluidscherm, zoals aangegeven in figuur 7.1 van het onderzoek, wordt gerealiseerd, is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. In de uitvoering wordt hiermee rekening gehouden.
Toetsingskader
Bij het aspect 'bodem' staat de vraag centraal of de bodemkwaliteit toereikend is voor het nieuwe gebruik. De bodem kan door eerdere (bedrijfs)activiteiten verontreinigd zijn. Voor de ruimtelijke procedure is het van het belang dat verdachte locaties worden gesignaleerd.
Toetsing
Met de ontwikkeling van een basisschool wordt een inrichting gerealiseerd waar voor meer dan 2 uur op een dag mensen aanwezig zullen zijn. Daarmee is het een bodemgevoelig object en dient aangetoond te worden dat de bodem van voldoende kwaliteit is om de voorgenomen functie uit te oefenen. Daarom is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd, dat is opgenomen als bijlage 2.
Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat plaatselijk lichte verhogingen in de licht baksteenhoudende bodem zijn aangetoond aan diverse zware metalen en PCB. ter plaatse van de tramvaan en de slootdemping zijn geen verontreinigingen aangetoond. Ter plaatse van de watergangen in het plangebied zijn lichte verhogingen aan diverse zware metalen, PAK en/of minerale olie aangetoond.
Deze lichte verhogingen in grond, waterbodem en grondwater geven geen aanleiding tot het uitvoeren van een aanvullend of nader bodemonderzoek en/of het nemen van sanerende maatregelen.
Onder de bestaande betonverharding zijn geen boringen uitgevoerd. Op basis van het vooronderzoek wordt aangenomen dat de kwaliteit van de bodem onder de aanwezige betonverharding niet verschilt met de kwaliteit van de bodem op het overig terreindeel. De milieuhygiënische kwaliteit van de bodem is middels het onderzoek voldoende vastgelegd.
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.1 weergegeven.
Tabel 4.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
Stof | Toetsing van | Grenswaarde | |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³ | ||
fijn stof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg /m³ |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekenende mate
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
Onderzoek
Het bestemmingsplan maakt de realisatie van een basisschool mogelijk. Gezien de omvang van de basisschool valt dit ruim onder de grenswaarden van de Nibm-regeling. Bovendien vervangt de school twee andere bestaande scholen, waarmee de verkeersbewegingen niet toenemen, maar slechts wijzigen naar de nieuwe schoollocatie. Het plan draagt dan ook niet in betekenende mate bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijn stof in de lucht. Er wordt dan ook voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving en nader onderzoek is niet noodzakelijk.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland 2020. Hieruit blijkt dat ter plaatse van het plangebied een jaargemiddelde concentratie tussen de 10 en 15 µg/m³ aan stikstofdioxide, een jaargemiddelde van minder dan 18 µg/m³ aan fijn stof PM10 en een jaargemiddelde van minder dan 10 µg/m³ aan fijn stof PM2,5 is. Deze concentraties liggen ruim onder de grenswaarden. Daarmee kan worden gesteld dat sprake is van een goede luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied. Ter plaatse van het plangebied is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Toetsingskader
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de natuurwaarden van de omgeving en met beschermde plant- en diersoorten. Bij de bescherming van gebieden gaat het om op Europees niveau aangewezen Natura 2000-gebieden. Verder worden in de provinciale verordening gebieden beschermd die van belang zijn voor het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen de Ecologische Hoofdstructuur). De bescherming van gebieden en soorten is geregeld in de Wet natuurbescherming.
Natura 2000-gebieden
Het plangebied maakt geen deel uit van Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft de Waddenzee dat op circa 4,3 kilometer van het plangebied is gelegen. Directe effecten, zoals verstoring, verontreiniging, versnippering etc. zijn op deze afstand uit te sluiten. Indirecte hinder als gevolg van verkeersbewegingen zijn ook niet aan de orde, omdat autoverkeer de natuurgebieden niet hoeft te kruisen om de planlocatie te bereiken. Daarnaast is de toename van het aantal verkeersbewegingen door de realisatie van de school nihil, gezien de school ter vervanging van aanwezige scholen wordt gerealiseerd.
Stikstofdepositie
In het kader van dit plan is een stikstofdepositieberekening uitgevoerd om te onderzoeken of het voornemen leidt tot significante stikstofdepositie ter plaatse van stikstofgevoelige gebieden. In dat geval zijn mitigerende maatregelen noodzakelijk.
Uit het onderzoek is echter naar voren gekomen dat, voor zowel de aanlegfase als de exploitatiefase, de stikstofdepositie nergens hoger is dan afgerond 0,00 mol/ha/jaar. Derhalve is er geen relevant effect op stikstofgevoelige gebieden. Het onderzoek is opgenomen als bijlage 3.
Natuurnetwerk Nederland
Een plan mag geen activiteiten en ontwikkelingen mogelijk maken, die leiden tot significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden, of tot een significante vermindering van de oppervlakte van de NNN. Het plangebied maakt geen deel uit van het NNN. Er worden daarom geen ingrepen voorgesteld. Vanuit de NNN zijn geen belemmeringen voor dit plan aan de orde.
De ontwikkeling vindt plaats op een bestaande bedrijfslocatie, waar in de huidige situatie een opslagloods gevestigd is. Deze opslagloods wordt gesloopt ten behoeve van de ontwikkeling van de basisschool. Tevens worden mogelijk enkele bomen aan de rand van het plangebied gekapt. Daarom is een ecologisch onderzoek naar beschermde soorten uitgevoerd. Het onderzoek is opgenomen als bijlage 4.
Hieruit is naar voren gekomen dat zowel de loods als de bomen geen mogelijkheden bezitten voor vleermuizen en vogels met vaste rust- en verblijfplaatsen om er in te verblijven. Aanwijzingen voor de aanwezigheid van vleermuizen en vogels met vaste rust- en verblijfplaatsen zijn ook niet vastgesteld. In verband met de aanwezigheid van algemene broedvogels is het noodzakelijk om de werkzaamheden buiten het broedseizoen te starten of op een manier te werken dat de vogels niet tot broeden komen. Op deze manier kan worden voorkomen dat verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming worden overtreden. Mogelijk vliegen en foerageren er vleermuizen. Gedurende en na realisatie van de plannen kunnen deze soorten er blijven vliegen en foerageren. Er zijn daarnaast mogelijk algemene nationaal beschermde zoogdieren en amfibieën aanwezig. Voor deze algemene soorten bestaat een algemene vrijstelling in Provincie Fryslân. Het voorkomen van overige beschermde soorten wordt uitgesloten.
Op grond van het onderzoek worden effecten op beschermde planten- en diersoorten uitgesloten. De plannen aan de Sytzamaweg 62 te Arum zijn niet in strijd met het gestelde binnen de Wet natuurbescherming.
Toetsingskader
Met betrekking tot dit aspect is per 1 juli 2016 de Erfgoedwet van toepassing. De Omgevingswet (nog niet van kracht) vervangt de Monumentenwet voor het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Tot het van kracht worden van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet. Hier blijven ze ongewijzigd van toepassing, zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
In de wet zijn archeologische resten beschermd. Wanneer de bodem wordt verstoord moeten archeologische resten intact blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld.
Toetsing
Om te onderzoeken of sprake is van archeologische (verwachtings)waarden in het plangebied is de Friese Archeologische Monumenten Kaart Extra (FAMKE) geraadpleegd. Het FAMKE bestaat uit twee advieskaarten, voor de steentijd-bronstijd en de ijzertijd-middeleeuwen. Op basis van de steentijd-bronstijd advieskaart ligt het plangebied in het gebied 'geen onderzoek noodzakelijk'. Hier geldt dat geen archeologisch onderzoek noodzakelijk is, ongeacht de grootte van de ontwikkeling. Op basis van de ijzertijd-middeleeuwen ligt het plangebied binnen het gebied 'streven naar behoud' en is een archeologisch onderzoek noodzakelijk bij ontwikkelingen met een oppervlakte van minimaal 50 m2.
In dit geval zijn de gronden ter plaatse van de huidige bedrijfsloods al verstoord tijdens de realisatie van de loods. Er is een berekening gemaakt waarbij de footprint van de loods en de footprint van de voorgenomen school over elkaar heen zijn gelegd, om te bekijken of buiten de loods om de grenswaarde uit het FAMKE wordt overschreden. Dit blijkt wel het geval. Daarom is een archeologisch onderzoek uitgevoerd (bijlage 5).
Het onderzoek heeft aangetoond dat het plangebied archeologische waarde heeft. Indien niet voorkomen kan worden dat de archeologische niveaus worden aangetast, wordt conform het proces van de Archeologische Monumentenzorg (AMZ) aanbevolen om een waarderend proefsleuvenonderzoek uit te voeren om meer inzicht te krijgen in de aard, omvang, datering, diepteligging, gaafheid conservering en waarde van de archeologische resten. Dit onderzoek dient plaats te vinden op basis van een door de bevoegde overheid goedgekeurd Programma van Eisen. Concreet houdt dit in dat wanneer meer dan 50 m2 aan nieuwe gronden worden geroerd, er een archeologisch onderzoek noodzakelijk is.
Toetsingskader
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in een ruimtelijk plan beschreven moet worden hoe met de aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden.
Toetsing
Volgens de gemeentelijke erfgoedvisie en -nota wordt uitgegaan van de Cultuur Historische kaart van de provincie Fryslân (CHK), waar ook de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) deel van uit maakt. Op deze kaarten is informatie opgenomen over archeologische en cultuurhistorische waarden. Daarnaast is gebruik gemaakt van de thematische structuurvisie 'Grutsk op 'e Romte' waarin de kernkwaliteiten van het cultuurhistorisch erfgoed en het landschap in Fryslân beschreven zijn.
Volgens de Cultuur Historische kaart is er geen sprake van cultuurhistorische waarden binnen het plangebied. Voorheen was sprake van een historisch pad langs de zuidzijde van het plangebied, maar deze is inmiddels niet meer aanwezig. Door de afwezigheid van cultuurhistorische waarden kunnen deze ook niet geschaad worden door de voorgenomen ontwikkeling en vormt het aspect cultuurhistorie geen belemmering voor dit plan.
Toetsingskader
Deze 'waterparagraaf' bevat de wettelijk verankerde watertoets. Hierin wordt beoordeeld wat de effecten van het bestemmingsplan op de waterhuishouding zijn en of er waterschapsbelangen spelen. Het plangebied ligt in het beheersgebied van Wetterskip Fryslân. In de Leidraad Watertoets van het Wetterskip staan de uitgangspunten waarmee bij het ontwikkelen van ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden. De beschrijving van de wateraspecten sluit zoveel mogelijk aan bij de indeling van het Waterbeheerplan en de Leidraad Watertoets in de thema's Veilig, Voldoende en Schoon.
Toetsing
Het plan is via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het Wetterskip Fryslân (kenmerk: 20200629-2-23677). De uitkomst van deze toets is dat de normale procedure moet worden gevolgd. Het plan heeft invloed op de wateraspecten die van belang kunnen zijn bij ruimtelijke plannen. Het resultaat van de watertoets is opgenomen als bijlage 6.
Waterkwantiteit
In de huidige situatie is een groot deel van het plangebied verhard door de aanwezigheid van bedrijfsbebouwing en verharding ter ontsluiting hiervan. In de toekomstige situatie wordt echter meer verharding aangelegd door realisatie van de school, het schoolplein en de parkeerplaats. In totaal neemt de verharding met 298 m2 toe. Daarom is watercompensatie noodzakelijk. In overeenstemming met het Wetterskip Fryslân is afgesproken om dit te compenseren door de watergangen noordelijk en oostelijk langs het terrein met gemiddeld 35 cm te verbreden en te verdiepen en tevens te voorzien van beschoeiing.
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
In dit geval wordt aangesloten op de bestaande riolering. Het hemelwater wordt zoveel mogelijk geïnfiltreerd. Overtollig water wordt eventueel afgevoerd naar naastgelegen oppervlaktewater.
Verder is in het plangebied sprake van twee persleidingen, waarvan één buiten gebruik is. Deze zal tijdens de werkzaamheden worden verwijderd uit het plangebied. Voor de in gebruik zijnde leiding geldt een zakelijk recht strook van 6 meter (3 meter aan weerszijden van de leiding) de bouwactiviteiten dienen buiten deze strook plaats te vinden. Hier wordt in de uitvoering rekening mee gehouden, door het schoolpand buiten deze strook te plaatsen.
Verder is ten oosten van het schoolgebouw een rioolgemaal aanwezig. Dit gemaal heeft een bepaalde geuruitstoot, waar ter plaatse van het schoolgebouw hinder van ondervonden kan worden. Ten behoeve hiervan is een geuronderzoek uitgezet. Op basis van de uitkomsten van dit onderzoek is gebleken dat de voorgenomen ontwikkeling doorgezet kan worden indien een stankfilter wordt toegepast op het rioolgemaal. Wetterskip Fryslân en de gemeente Súdwest Fryslân zijn overeengekomen dat een dergelijk filter geplaatst wordt.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase. Hier wordt in de uitvoeringsfase rekening mee gehouden.
Veiligheid en waterkeringen
De ontwikkeling heeft geen invloed op de waterveiligheid in de omgeving.
Waterbeheer
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden.
De watergangen lang het terrein zijn schouwsloten. Er is dus geen sprake van een hoofdwatergang met een beschermingszone.
Toetsingskader
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). In voornoemde Besluiten is een verantwoordingsplicht bij een toename van het groepsrisico opgenomen.
Het aspect externe veiligheid wordt beoordeeld met het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de berekende kans per jaar, dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft. Het GR is de kans dat een groep mensen overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting. Voor het GR is een oriënterende waarde bepaald. Dit betreft geen harde norm, maar vormt een onderdeel bij de beoordeling van de aanvaardbaarheid van het risico. In algemene zin geldt dat wanneer het GR onder de oriënterende waarde blijft, er sprake is van een acceptabel risiconiveau.
Toetsing
Buisleidingen
Ten zuidwesten van het plangebied is sprake van een buisleiding. Deze loopt onder de Sytzamaweg door en breekt ter hoogte van Sytzamaweg 66 af richting het zuiden. Deze buisleiding betreft een aardgasleiding N-502-40 en heeft een uitwendige diameter van 4 inch en een maximale werkdruk van 40 bar. Voor een dergelijke buisleiding geldt een invloedsgebied van 45 meter. Het plangebied ligt op circa 100 meter afstand. Daarom is geen verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk.
Ook ten noordoosten van het plangebied is sprake van een buisleiding. Dit betreft de aardgasleiding N-510-03. Deze leiding heeft een uitwendige diameter van 8 inch en een maximale werkdruk van 40 bar. Voor deze buisleiding geldt daarom een invloedsgebied van 95 meter. Het plangebied is gelegen op circa 725 meter van de buisleiding. Ook met betrekking tot deze buisleiding is daarom een verantwoording van het groepsrisico niet noodzakelijk.
Inrichtingen
In en direct rond het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen aanwezig. In het plangebied is dan ook geen sprake van risicocontouren van dergelijke inrichtingen. Het aspect externe veiligheid van inrichtingen is daarmee niet aan de orde.
Transportroutes
In en direct rond het plangebied zijn geen risicovolle transportroutes aanwezig. In het plangebied is dan ook geen sprake van risicocontouren van dergelijke routes. Het aspect externe veiligheid van transportroutes is daarmee niet aan de orde.
Toetsingskader
Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een Klic-melding in kaart gebracht.
Toetsing
In en rondom het plangebied liggen geen kabels of leidingen die moeten worden voorzien van een planologische regeling.
Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen conform de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, digitaal en analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden.
Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.
In deze paragraaf wordt de algemeen gehanteerde indeling van de bestemmingsregels aan de orde gesteld. Deze ziet er als volgt uit:
Hoofdstuk 1: Inleidende regels
Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels
Hoofdstuk 3: Algemene regels
Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels
Dit onderdeel bestaat uit de begrippen en de wijze van meten. In de begripsomschrijving wordt aangegeven wat in de regels onder bepaalde begrippen moet worden verstaan. De gemeente Súdwest-Fryslân heeft een standaardbegrippenlijst waarvan alleen in uitzonderingsgevallen mag worden afgeweken. In het bestemmingsplan worden alleen de begrippen opgenomen die van toepassing zijn op het plan.
Ook de wijze van meten zal in het bestemmingsplan worden beschreven.
Een bestemming is een omschrijving van aan de grond toegekende functies, zoals wonen, bedrijven, groenvoorzieningen, etc. In de bestemmingsregel wordt aangegeven waarvoor en –indien nodig- hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. Voor de bevordering van de leesbaarheid en de raadpleegbaarheid moet een vaste volgorde worden gehanteerd. Voor zover het voor het betrokken bestemmingsplan van toepassing is, geldt dit voor alle soorten bestemmingen, zoals bestemmingen, dubbelbestemmingen, uit te werken bestemmingen en voorlopige bestemmingen.
In het bestemmingsplan van de gemeente Súdwest-Fryslân zijn verschillende bestemmingen te onderscheiden. Aan deze bestemmingen zijn bepaalde regelingen zoals de bestemmingsomschrijving, bouwregels, gebruik, etc. gekoppeld.
Hierin staan de regelingen over de afstemming met andere regelgeving (waaronder een anti-dubbeltelbepaling) en de algemene procedurebepalingen, afwijkingsbevoegdheid en/of wijzigingsbevoegheid.
Voor de overgangsregels wordt verwezen naar het Besluit ruimtelijke ordening. Hierbij dient de inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht per 1 oktober 2010 in acht te worden genomen.
In deze paragraaf wordt een toelichting op de juridische regels van het plan gegeven. Er is in dit bestemmingsplan sprake van één bestemming en een dubbelbestemming.
Maatschappelijk
In dit bestemmingsplan is qua enkelbestemmingen uitsluitend sprake van de bestemming 'Maatschappelijk'. De basisschool met bijbehorende gronden en parkeergelegenheden betreft een maatschappelijke voorziening en is om die reden van deze bestemming voorzien. De maximaal toegestane bouwhoogte is op de verbeelding weergegeven en afgestemd op het initiatief. De gebouwen moeten binnen het aangegeven bouwvlak worden gebouwd. Om een grote overdekte fietsenstalling te kunnen realiseren is deze in de regels mogelijk gemaakt buiten de regels voor de overige overkappingen, bijgebouwen en aan en uitbouwen om.
Verkeer - Parkeerterrein
Het parkeerterrein aan de voorzijde van het perceel waar de school zich vestigt, zal een openbaar parkeerterrein worden. Daarom is besloten om deze niet binnen de maatschappelijke bestemming op te nemen, maar te voorzien van een verkeersbestemming. Op die manier wordt de openbaarheid benadrukt in de wijze van bestemmen. Deze bestemming komt overeen met de gemeentelijke standaard die hiervoor gehanteerd wordt.
Waarde - Archeologie 1 en 2
Op de gemeentelijke Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (gemeentelijke FAMKE) zijn de gebieden aangegeven met archeologische waarden. Voor bijna het gehele plangebied geldt op basis van het FAMKE dat een archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij ontwikkelingen met een minimale oppervlakte van 50 m² en dieper dan 0,3 meter. Om de archeologische waarden van het gebied een beschermende regeling te bieden, is om die reden dit deel plangebied voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1'. Voor een kleine strook in het noordwesten van het plangebied geldt een minder strenge beschermende regeling vanwege een lagere verwachtingswaarde. Hier geldt dat bij ruimtelijke ingrepen met een minimale oppervlakte van 500 m2 en dieper dan 0,3 meter een archeologisch onderzoek noodzakelijk is.
Inspraak en overleg
Het bestemmingsplan is eerst als voorontwerp aan overlegpartners en belanghebbenden ter inzage gelegd. Het voorontwerpbestemmingsplan heeft van 9 februari 2021 tot en met 22 maart 2021 ter inzage gelegen. Tevens zijn de direct omwonenden nauw betrokken in de totstandkoming van de planvorming. Zo worden zij tijdens het proces geïnformeerd over de inrichting van het plangebied en de wijze waar op de nieuwe school wordt ontsloten.
Hierop zijn reacties binnen gekomen van Wetterskip Fryslân, de Provincie Fryslân en Brandweer Fryslân.
Wetterskip Fryslân
Tussen het waterschap en de gemeente is nog overleg gaande met betrekking tot de oplossing voor de watercompensatie, als gevolg van de toename van het verhard oppervlak.
Wat betreft het ten oosten van het schoolgebouw gelegen rioolgemaal is een onderzoek uitgevoerd naar de geurbelasting ter plaatse van het nieuwe schoolgebouw. Hieruit is naar voren gekomen dat een standaard stankfilter op het riool geplaatst wordt. Indien dit niet afdoende werkt, wordt een ander stankfilter toegepast. Hiermee zijn voldoende maatregelen genomen.
Provincie Fryslân
De provincie heeft aangegeven op een voorgaande versie opmerkingen te hebben gemaakt over de onderdelen archeologie, bodem en geluid. Met het aangepaste bestemmingsplan is onderzoek gedaan naar archeologie en geluid. Deze onderdelen zijn nu akkoord bevonden. Ook het bodemonderzoek is inmiddels uitgevoerd. Er is geen nader onderzoek noodzakelijk.
Brandweer Fryslân
De brandweer heeft in reactie laten weten te adviseren een extra brandkraan in nabijheid van het nieuw te bouwen gebouw te realiseren, omdat de dichtstbijzijnde brandkraan nu op 130 meter staat.
Daarnaast is een aandachtspunt hoe het gebouw bereikt kan worden. Op moment van schrijven was daar voor de brandweer onvoldoende over bekend. De gemeente laat in reactie weten de hekken voldoende breed en toegankelijk te maken voor bluswagens zodat het gebouw van meerdere zijden toegankelijk is voor hulpverleningsvoertuigen.
Zienswijze
Vervolgens wordt het ontwerpbestemmingsplan samen met de ontwerpbeschikking van de vergunning van 20 oktober 2021 tot en met 30 november 2021 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode werd eenieder in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen (artikel 3.8 Wro). Hierop zijn geen zienswijzen ontvangen. Het bestemmingsplan is daarom ongewijzigd vastgesteld door de raad en de vergunning wordt verleend door het college.
Vaststelling
Het besluit tot vaststelling wordt gepubliceerd en het bestemmingsplan ligt zes weken ter inzage. Tijdens die periode bestaat de mogelijkheid beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in te dienen tegen het besluit en het plan.
Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).
Financiële haalbaarheid
Het initiatief betreft de bouw van een school ter vervanging van twee huidige scholen in Arum. De initiatiefnemer heeft aangetoond over voldoende financiële middelen te beschikken voor de uitvoering van dit plan.
Grondexploitatie
Doel van de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen grondexploitatieregeling is het bieden van ruimere mogelijkheden voor het kostenverhaal en het creëren van meer sturingsmogelijkheden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden, (woning)bouwcategorieën en fasering. Bij de privaatrechtelijke weg worden dergelijke afspraken in een (anterieure) overeenkomst vastgelegd.
In dit geval is sprake van een bouwplan als bedoeld in de grondexploitatieregeling. Het maken van afspraken over kostenverhaal en technische eisen en regels met een private partij is niet nodig, omdat de gemeente volledig financier is, en het schoolbestuur opdrachtgever voor de bouw van de school en alle daarvoor noodzakelijk private en openbare voorzieningen. Een anterieure overeenkomst hoeft daarom niet gesloten te worden, en de gemeenteraad hoeft geen exploitatieplan vast te stellen.