direct naar inhoud van Regels

Bestemmingsplan Buitengebied Súdwest-Fryslân II

Status: vastgesteld
Idn: NL.IMRO.1900.2022BPBGBSWFII-vast

Regels

 

Inhoudsopgave

 

Regels

HOOFDSTUK 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

Artikel 2 Wijze van meten

HOOFDSTUK 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

Artikel 4 Agrarisch - Paardenhouderij

Artikel 5 Bedrijf

Artikel 6 Bedrijf - Baggerdepot

Artikel 7 Bedrijf - Loonbedrijf

Artikel 8 Bedrijf - Mijnbouwlocatie

Artikel 9 Bedrijf - Nutsbedrijf

Artikel 10 Bedrijf - Nutsvoorziening

Artikel 11 Bos

Artikel 12 Groen

Artikel 13 Maatschappelijk

Artikel 14 Maatschappelijk - Zorgboerderij

Artikel 15 Natuur

Artikel 16 Natuur - Waterrecreatief medegebruik

Artikel 17 Recreatie - Dagrecreatie

Artikel 18 Recreatie - Recreatiebedrijven

Artikel 19 Recreatie - Recreatiewoning

Artikel 20 Recreatie - Volkstuinen

Artikel 21 Sport - Manege

Artikel 22 Tuin

Artikel 23 Verkeer - Fiets en voetpaden

Artikel 24 Verkeer - Railverkeer

Artikel 25 Verkeer - Wegverkeer

Artikel 26 Water

Artikel 27 Wonen

Artikel 28 Wonen - Woonboerderij

Artikel 29 Leiding - Gas

Artikel 30 Leiding - Ondergrondse hoogspanningsverbinding

Artikel 31 Leiding - Bovengrondse hoogspanningsverbinding

Artikel 32 Leiding - Riool

Artikel 33 Leiding - Water

Artikel 34 Waarde - Archeologie 1

Artikel 35 Waarde - Archeologie 2

Artikel 36 Waarde - Beschermd gezicht

Artikel 37 Waarde - Cultuurhistorie Stinzen States Buitenplaatsen en Kloosters

Artikel 38 Waarde - Cultuurhistorisch waardevolle lijnen

Artikel 39 Waarde - Landschap verkaveling

Artikel 40 Waarde - Reliëf

HOOFDSTUK 3 Algemene regels

Artikel 41 Anti-dubbeltelregel

Artikel 42 Algemene bouwregels

Artikel 43 Algemene gebruiksregels

Artikel 44 Algemene aanduidingsregels

Artikel 45 Algemene afwijkingsregels

Artikel 46 Algemene wijzigingsregels

Artikel 47 Overige regels

HOOFDSTUK 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 48 Overgangsrecht

Artikel 49 Slotregel

 

 

Bijlage 1: Kruinige percelen gemeente Súdwest-Fryslân

Bijlage 2: Lijst van aan huis verbonden beroepen en bedrijven

Bijlage 3: Lijst met karakteristieke en monumentale panden

Bijlage 4: Lijst met aantal kampeermiddelen

Bijlage 5: Staat van Bedrijven

Bijlage 6: Toetsingskader kleine windmolens

Bijlage 7: Onherroepelijke Wnb-vergunningen

Bijlage 8: Beschermde en gemeentelijke gezichten

Bijlage 9: Adviesboek de Nije pleats in Fryslân

Bijlage 10: Historische wegen en paden

 

HOOFDSTUK 1 Inleidende regels

 

Artikel 1 Begrippen

 

1.1 plan:

het bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Buitengebied Súdwest-Fryslân II' met identificatienummer NL.IMRO.1900.2022BPBGBSWFII-vast van de gemeente Súdwest-Fryslân;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 aan-huis-verbonden beroep of bedrijf:

een dienstverlenend beroep dat op kleine schaal in een woning en/of de bijbehorende bouwwerken wordt uitgeoefend, waarbij de (bedrijfs)woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende beroepsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie, als genoemd in bijlage 2;

1.6 aanleggen:

het afmeren en het vervolgens doen of laten liggen van een vaartuig aan of op de oever, aan de oeverbescherming, aan of op een natuurlijke of een voor dit doel aangebrachte voorziening of aan een ander vaartuig, gedurende de tijd die daadwerkelijk gebruikt wordt voor een recreatief verblijf op of in de omgeving van het vaartuig;

1.7 agrarisch bedrijf

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;

1.8 agrarisch bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels van een ruimtelijk plan, zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing, verharding en bijbehorende voorzieningen ten behoeve van een agrarisch bedrijf zijn toegelaten;

1.9 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.10 bêd & brochje:

een overnachtingsmogelijkheid tot een toeristisch en veelal kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt. Een bêd en brochje is gevestigd in een (bedrijfs)woning en wordt gerund door de bewoner van de betreffende (bedrijfs)woning. De woonfunctie van de (bedrijfs)woning wordt daarbij niet onevenredig aangetast;

1.11 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is;

1.12 beperkt kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden;

1.13 bestaand:

het legale gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, krachtens een bouwvergunning (vóór 1 oktober 2010) of een omgevingsvergunning voor het bouwen (ná 1 oktober 2010);

1.14 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.15 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.16 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.17 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.18 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.19 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en kapverdieping;

1.20 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.21 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.22 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.23 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.24 cultuur en ontspanningsbedrijven:

een atelier, een bioscoop, een creativiteitscentrum, een dansschool, een museum, een muziekschool, een muziektheater, een sauna, een theater, en/of een naar de aard daarmee gelijk te stellen voorziening ten behoeve van cultuur en ontspanning;

1.25 denkbeeldige rechthoek:

een denkbeeldig vlak dat niet geometrisch is bepaald, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten, met dien verstande dat de afstand van de denkbeeldige bouwgrens tot woningen (van derden) niet minder mag bedragen dan:

  1. 30 meter bij akkerbouw en fruitteelt bedrijven;

  2. 50 meter bij grondgebonden veehouderijen;

  3. de afstand opgenomen in de Geurverordening d.d. 12-11-2015 dan wel de bestaande afstand indien deze minder bedraagt;

1.26 denkbeeldige bouwgrens:

de grens van een denkbeeldig bouwvlak;

1.27 detailhandelsbedrijf:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.28 dienstverlenend bedrijf:

een bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio's en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf (en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen) en een seksinrichting;

1.29 erotisch getinte vermaaksfunctie:

een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal;

1.30 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.31 gebruiksgerichte paardenhouderij:

een paardenhouderij die op een bedrijfsmatige schaal wordt uitgeoefend, niet zijnde een productiegerichte paardenhouderij, en waar het rijden met paarden primair gericht is op de ruiter/amazone/menner inclusief de bijbehorende huisvesting van paarden; hiermee ligt de nadruk op het recreatieve en sportieve aspect van paardrijden;

1.32 geitenhouderij

het houden van meer dan 50 geiten;

1.33 geluidszoneringsplichtige inrichting:

een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld;

1.34 goede landschappelijke inpassing

van een goede landschappelijke inpassing is sprake als:

  1. de uitvoering van de landschappelijke inpassing in het kader van het verlenen van de omgevingsvergunning middels het stellen van voorschriften of het stellen van andere voorwaarden wordt gegarandeerd, waarbij in ieder geval voorschriften of andere voorwaarden worden gesteld omtrent:

  1. de termijn waarbinnen de landschappelijke inpassing is gerealiseerd;

  2. de verplichting tot instandhouding van de goede landschappelijke inpassing;

 

1.35 groepsaccommodatie:

een (deel van) een gebouw dat bestemd is voor tijdelijk recreatief nachtverblijf voor groepen, waarbij wordt overnacht in slaapzalen en/of slaapkamers en waar een dagverblijf beschikbaar is waarin de gast(en) mede huishoudelijke werkzaamheden kunnen verrichten;

1.36 groepskampeerterrein:

het houden van een kampeerterrein door een organisatie met een doelstelling van sociale, culturele, educatieve of wetenschappelijke aard;

1.37 grondgebonden agrarisch bedrijf:

agrarisch bedrijf waarbij het gebruik van agrarische gronden in de omgeving van het bedrijf noodzakelijk is voor het functioneren van het bedrijf, in de vorm van akkerbouw, vollegronds-tuinbouw, grondgebonden veehouderij, en naar de aard daarmee vergelijkbare bedrijven;

1.38 grondgebonden veehouderij:

een veehouderij waarbij voldoende grond in de omgeving van het bedrijf aanwezig is om overwegend te voorzien in de mestafzet en het benodigde ruwvoer van de veehouderij, inclusief een neventak niet-grondgebonden veehouderij die wat betreft aard en schaal ondergeschikt is aan de grondgebonden bedrijfsvoering;

1.39 hogere grenswaarde:

een maximale waarde voor de geluidsbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder;

1.40 hoofdgebouw:

een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;

1.41 hoofdvorm:

het hoofdgebouw, exclusief bijbehorende bouwwerken;

1.42 horecabedrijf:

een bedrijf, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor verkoop aan het publiek wordt bereid en verstrekt, al dan niet voor consumptie ter plaatse, en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie;

 

horecabedrijf categorie 1: een complementair horecabedrijf dat is gericht op het hoofdzakelijk overdag bereiden en verstrekken van (niet of licht alcoholhoudende) dranken en eenvoudige etenswaren aan bezoekers van andere functies, met name functies als centrumvoorzieningen en dagrecreatie, zoals een automatiek, broodjeszaak, cafetaria, croissanterie, koffiebar, lunchroom, ijssalon, petitrestaurant, snackbar, snack-kiosk, tearoom, traiteur en/of een naar de aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen horecabedrijf;

 

horecabedrijf categorie 2: een horecabedrijf met een in het algemeen hoge bezoekersfrequentie gedurende de avond, dat voornamelijk is gericht op het bereiden en verstrekken van maaltijden en/of (alcoholische) dranken, zoals een bar, (grand)café, eetcafé, restaurant, café-restaurant en/of een naar de aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen horecabedrijf, al dan niet in combinatie met logiesvertrekking of een zalencentrum;

 

horecabedrijf categorie 3: een horecabedrijf, dat voornamelijk is gericht op het ’s avonds en/of ‘s nachts verstrekken van (alcoholische) dranken en waar tevens gelegenheid wordt geboden tot dansen of vergelijkbaar vermaak, zoals een bar-dancing, discotheek, nachtclub en/of een naar de aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen horecabedrijf;

 

horecabedrijf categorie 4: een horecabedrijf, dat in hoofdzaak is gericht op het tegen vergoeding verstrekken van logies, zoals een hotel, motel, pension en/of een naar de aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijf, al dan niet in combinatie met een restaurant of een café-restaurant;

1.43 horizontale as turbine (HAT type):

een traditionele windturbine met drie wieken aan een horizontale as;

1.44 huishouden:

de bewoning van een woning door:

  1. één persoon;

  2. twee of meerdere personen in de vorm van een samenlevingsverband, die een duurzame (gemeenschappelijke) huishouding voeren of willen voeren, waar bij een gemeenschappelijke huishouding sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan, waaronder geen kamerbewoning begrepen.

 

1.45 kampeergebouw:

een gebouw, geen kampeermiddel zijnde, van beperkte omvang, dat dient voor het periodiek recreatief nachtverblijf, waarvan de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben;

1.46 kampeermiddel:

een mobiel en/of demontabel kampeermiddel en/of vast kampeermiddel dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.47 kleine windturbine

een bouwwerk voor het opwekken van elektrisch vermogen uit wind, met een ashoogte van niet meer dan 15 meter;

1.48 kleinschalig kampeerterrein:

een terrein in een kleinschalige opzet met een beperkt aantal staanplaatsen voor kampeermiddelen, niet zijnde stacaravans, inclusief de bij die kampeermiddelen behorende gemeenschappelijke faciliteiten, welk terrein uitsluitend in het toeristische seizoen opengesteld is en op welk terrein de kampeermiddelen ook alleen in het toeristisch seizoen aanwezig zijn;

1.49 kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risico-afstand is bepaald, die in acht moet worden genomen;

1.50 landbodem:

term gebruikt in de archeologische dubbelbestemmingen; deel van de bodem dat zich boven het wateroppervlak bevindt. Bij de archeologische toetsing vallen hier ook oppervlaktewaterlichamen als met inbegrip van grachten, sloten en kanalen onder, zie ook hieronder onder waterbodem en met uitzondering van oppervlaktewaterlichamen in de vorm van meren en de Waddenzee;

 

1.51 ligplaats innemen:

het afmeren en het vervolgens doen of laten liggen van een vaartuig aan of op de oever, aan de oeverbescherming, aan of op een natuurlijke of een voor dat doel aangebrachte voorziening of aan een ander vaartuig, anders dan voor aanleggen;

1.52 loonbedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het leveren van diensten en/of materieel aan agrarische bedrijven met behulp van of in de vorm van agrarische werktuigen en apparatuur, met dien verstande dat het leveren van diensten anders dan aan agrarische bedrijven hieronder is begrepen, voor zover dit is aan te merken als een ondergeschikt en niet zelfstandig bestanddeel van de bedrijfsvoering;

1.53 maatschappelijke voorzieningen:

educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke, sport- en recreatieve voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;

1.54 manegebedrijf:

paardenhouderij die is gericht op het bieden van paardrijmogelijkheden (inclusief instructie) aan derden, al dan niet in combinatie met stallingsruimte voor paarden van derden alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van het manegebedrijf;

1.55 mestzak:

een zak, geheel of grotendeels gelegen boven het aansluitende terrein, voornamelijk opgebouwd uit kunststoffolies, waarvan de bodemafdichting en afdekking één geheel vormen;

1.56 methodiek Nije Pleats:

een methode van planvorming waarbij een team van deskundigen in een vroeg stadium integraal adviseert over alle aspecten die relevant zijn voor een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van een concrete ruimtelijke ontwikkeling, zoals de vestiging of uitbreiding van een agrarisch bedrijf of de vestiging of uitbreiding van een recreatieve inrichting;

1.57 mobiel- of demontabel kampeermiddel:

  1. een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan;

  2. enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, op een (kleinschalig) kampeerterrein gedurende een periode ten hoogste 3 aansluitende maanden per kampeerseizoen;

1.58 molenbeschermingszone (molenbiotoop)

aangewezen gebied waarbinnen het zicht op de molen en de vrije windtoetreding beschermd worden;

1.59 natuurtoets:

een toets waarbij is onderzocht of op voorhand redelijkerwijs te verwachten is dat een ontheffing op grond van de Wet Natuurbescherming kan worden verleend;

1.60 niet-grondgebonden veehouderij (intensieve veehouderij):

agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate in gebouwen plaatsvindt en gericht is op het houden van dieren, zoals varkens-, pluimvee-, pelsdier-, of vleeskalverhouderij, rundveemesterij, niet grondgebonden geiten-, schapenhouderij, of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen, met uitzondering van grondgebonden veehouderijen;

1.61 niet- grondgebonden agrarische nevenactiviteit:

een agrarische bedrijfsvoering ondergeschikt aan het grondgebonden agrarisch bedrijf die voornamelijk in gebouwen plaatsvindt;

1.62 nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water- en electriciteitsdistributie, alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen openbare sanitaire voorzieningen, transformatorhuisjes, pompstations, gemalen en zendmasten;

1.63 ondergeschikte tak:

een ondergeschikt bestanddeel van de totale bedrijfsomvang van een agrarisch bedrijf, zoals een intensieve tak veehouderij;

1.64 overkapping:

een bouwwerk van één bouwlaag dat dient ter overdekking en niet, óf met ten hoogste twee wanden is omsloten;

1.65 paddocks:

een ruimte waar een of meerdere paarden naar eigen inzicht vrij kunnen bewegen en eventueel spelen met soortgenoten;

1.66 peil:

de bovenzijde van de afgewerkte begane grondvloer:

  1. indien deze bovenzijde meer dan 60 cm boven het straatpeil ligt of komt te liggen, is 60 cm + het straatpeil het peil;

  2. indien deze bovenzijde meer dan 20 m van de straat of weg ligt of komt te liggen én meer dan 10 cm boven het aansluitende terrein ligt of komt te liggen, is 10 cm + het aansluitende terrein het peil;

  3. indien in of op het water wordt gebouwd: het Normaal Amsterdams Peil of de hoogte van het terrein ter plaatse van de meest nabij gelegen locatie waar het water grenst aan het vaste land;

1.67 permanente bewoning:

het gebruiken van een woning of recreatiewoning als hoofdverblijf, zijn de vaste woon- en verblijfplaats, waarbij de woning voor de bewoners het reële hoofdverblijf vormt en derhalve niet een adres is waar men tijdelijk en/of recreatief verblijft

1.68 plattelandswoning:

een agrarische bedrijfswoning welke is gelegen binnen een agrarisch bouwblok welke gebruikt mag worden door derden die geen binding hebben met het agrarisch bedrijf;

1.69 productiegerichte paardenhouderij:

grondgebonden paardenhouderij die is gericht op het fokken van paarden en het bieden van leefruimte aan opgroeiende paarden, eventueel in combinatie met (en daaraan ondergeschikte) trainingsfaciliteiten ten behoeve van de eigen gefokte paarden;

1.70 recreatiewoning:

een gebouw dat dient als recreatiewoonverblijf, waarvan de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben;

1.71 relatie

een figuur dat twee afzonderlijk weergegeven delen van een bouwvlak of denkbeeldige rechthoek met elkaar verbindt, zodanig dat voor toepassing van de regels sprake is van één bouwvlak of denkbeeldige rechthoek;

1.72 rijbak

een door middel van een afscheiding afgezonderd stuk terrein met een andere ondergrond dan gras, kennelijk ingericht voor het africhten en/of trainen en berijden van paarden en pony's en/of het anderszins beoefenen van de paardensport met of zonder de daarbij behorende voorzieningen;

1.73 risicovolle inrichting:

een inrichting, bij welke het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, een richtwaarde voor het risico c.q. een veiligheidsafstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;

1.74 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een seksbioscoop, een seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.75 silo:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat dient voor het opslaan van mest, veevoeder, graan of andere bulkstoffen ten behoeve van het agrarisch bedrijf;

1.76 staat van bedrijven:

Staat van bedrijven zoals opgenomen in bijlage 5 bij deze regels;

1.77 straatpeil:

de hoogte van de straat of weg op de plaats waar de hoofdtoegang van een bouwwerk aan die straat of weg grenst;

1.78 toename van stikstofemissie:

  1. Er is sprake van een toename van stikstofemissie, wanneer de emissie N/kg/jaar* meer bedraagt dan de emissie N/kg/jaar afkomstig van het ten tijde van de vaststelling van het plan feitelijk aanwezige en planologisch legale gebruik van de betreffende gronden en bouwwerken.

  2. Indien ondanks een gelijkblijvende of een afname van emissie N/kg/jaar ten opzichte van het ten tijde van de vaststelling van het plan feitelijk aanwezige en planologisch legale gebruik van de betreffende gronden en bouwwerken toch sprake is van een hogere stikstofdepositie veroorzaakt op voor stikstof gevoelige habitats in een Natura 2000-gebied, dan wordt dit eveneens beschouwd als een toename van stikstofemissie.

  3. Als uitzondering op lid a en lid b van deze bepaling geldt het volgende:
    Er is geen sprake van een toename van stikstofemissie wanneer er sprake is van één van de volgende situaties:

  1. de emissie N/kg/jaar afkomstig van het (agrarisch) bedrijf bedraagt niet meer dan de emissie N/kg/jaar afkomstig van het gebruik van de betreffende bouwwerken als bedoeld in lid a of b conform een ‘onherroepelijke natuurtoestemming’ ten tijde van de vaststelling van dit bestemmingsplan. Onder een ’onherroepelijke natuurtoestemming’ wordt verstaan een onherroepelijke vergunning als bedoeld in artikel 19d Natuurbeschermingswet 1998 en/of artikel 2.7 lid 2 Wet natuurbescherming, en waarvoor een passende beoordeling is gemaakt, dan wel een verleende en onherroepelijke omgevingsvergunning die met toepassing van hoofdstuk IX Natuurbeschermingswet 1998 dan wel onder toepassing van artikel 2.2aa onder a Besluit omgevingsrecht juncto artikel 2.1 lid 1 onder i Wabo is verleend en waarvoor een passende beoordeling is gemaakt. De bedoelde ‘onherroepelijke natuurtoestemmingen’ zijn als zodanig opgenomen in Bijlage 7 “Onherroepelijke vergunningen op basis van Wet natuurbescherming resp. Natuurbeschermingswet 1998”;

  2. de uitbreiding of wijziging van gebruik gelet op de stikstofemissie afkomstig van die betreffende gronden en bouwwerken zoals bedoeld in lid a en b, op zichzelf niet leidt tot enige stikstofdepositie op enig Natura 2000-gebied.

 

* wanneer in deze regels 'emissie N/kg/jaar' wordt gebruikt, wordt de hiervan onderdeel uitmakende hoofdletter 'N' bedoeld als verzamelnaam voor NH3 en NOx

 

1.79 trekkershut:

een gebouw van een eenvoudige constructie en een beperkte omvang tot maximaal 40m2 ten behoeve van een kortstondig recreatief verblijf;

1.80 vaartuig:

naast het begrip vaartuig in gebruikelijke zin van het woord, een vaartuig zonder waterverplaatsing, een casco, een vaartuig in aanbouw en een vaartuig dat de geschiktheid tot varen of drijven heeft verloren, dan wel overblijfselen daarvan;

1.81 vast kampeermiddel:

een stacaravan, trekkershut of ander recreatief verblijf, welke naar aard en inrichting bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven en al dan niet direct steun vindt in of op de grond en daardoor als bouwwerk is aan te merken;

1.82 voorkeursgrenswaarde:

de maximale waarde voor de geluidsbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder;

1.83 waterbodem;

term gebruikt in de archeologische dubbelbestemmingen; in principe valt alles wat binnen de oppervlaktewaterlichamen van de meren en de Waddenzee is gelegen onder het begrip waterbodem, met dien verstande dat grachten, sloten en kanalen hier niet onder worden gerekend als landbodem;

1.84 watersituatie:

de waarde van een gebied in waterhuishoudkundige zin die wordt bepaald door de waterkwaliteit en waterkwantiteit in een gebied;

1.85 weidevogelkansgebieden

Gebieden welke als zodanig door de provincie Fryslân is aangewezen als weidevogelkansgebied;

1.86 windmotor:

een type windmolen met veel bladen voor de bemaling van (kleinere) polders;

1.87 windturbine:

een op zichzelf staand bouwwerk ten behoeve van de opwekking van windenergie;

1.88 wonen:

het huisvesten van één (afzonderlijk) huishouden in een (bedrijfs-)woning of woonhuis, waarbij een (bedrijfs-)woning of woonhuis uitsluitend mag worden gebruikt voor permanente bewoning;

1.89 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één huishouden;

1.90 woonschip voor permanent gebruik:

elk vaartuig dat uitsluitend of in hoofdzaak wordt gebezigd als, of te oordelen naar zijn constructie of inrichting, in hoofdzaak bestemd is tot dag- of nachtverblijf van één of meer personen;

1.91 woonschip voor recreatief gebruik:

elk vaartuig dat uitsluitend of in hoofdzaak wordt gebezigd als, of te oordelen naar zijn constructie of inrichting, tot recreatief dag- of nachtverblijf van één of meer personen;

1.92 zorgboerderij:

(voormalig) agrarisch bedrijf waar bedrijfsmatig dagbesteding voor mensen met een verstandelijke en/of lichamelijke handicap, personen met een psychische of sociale hulpvraag en/of zorgbehoevende ouderen al dan niet in combinatie met overnachtingsmogelijkheden voor de doelgroepen als zorginstelling wordt geïnitieerd en begeleid.

 

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

 

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil (en bij woonschepen tot het waterpeil) tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

 

2.2 de bebouwde oppervlakte:

van een bouwperceel, bebouwingsstrook, bebouwingsvlak of ander terrein wordt gemeten buitenwerk en 1 m boven peil, met dien verstande dat de grondoppervlakten van alle op een terrein gelegen gebouwen en andere bouwwerken worden opgeteld;

 

2.3 de bedrijfsvloeroppervlakte:

wordt gemeten binnenwerks, met dien verstande dat de totale vloeroppervlakte van de bouwlagen ten dienste van kantoren en overige verblijfsruimten met inbegrip van de daarbij behorende magazijnen en overige bedrijfsruimten worden opgeteld;

 

2.4 de breedte van een gebouw:

tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels;

 

2.5 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

 

2.6 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

 

2.7 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van de daken en dakkapellen;

 

2.8 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

 

2.9 de hoogte van een windturbine:

vanaf het peil tot aan de (wieken) as van de windturbine;

 

2.10 de lengte, breedte en diepte van een gebouw:

tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenkant van de gevels en/of het hart van de scheidingsmuren;

 

2.11 de goothoogte van een lessenaarsdak:

de goothoogte van een lessenaarsdak wordt bepaald door de hoogte van de goot aan de hoge zijde van het dak;

 

2.12 de ashoogte van een windturbine:

Vanaf het middelpunt van de as van de wieken tot aan het aansluitende afgewerkte terrein peil.

 [image]

 

2.13 de tiphoogte van een windturbine:

de ashoogte van een windturbine plus de straal van de rotorcirkel;

 [image]

 

2.14 de rotordiameter:

de diameter wordt bepaald door het maximale bereik van de rotordiamter, gemeten loodrecht op de as;

 [image]

 

2.15 meetverschillen:

Bij de toepassing van het bepaalde in het plan ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden afwijkingen ten gevolge van meetverschillen buiten beschouwing gelaten, mits dat meetverschil, mede gelet op de aard en omvang van hierdoor toegelaten of toe te laten (bouw)werken of werkzaamheden, als van zeer beperkte betekenis moet worden aangemerkt.

 

2.16 ondergeschikte bouwdelen:

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilaster, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.

 

HOOFDSTUK 2 Bestemmingsregels

 

Artikel 3 Agrarisch

 

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Agrarisch’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. agrarische cultuurgronden;

  2. grondgebonden agrarische bedrijven al dan niet in combinatie met niet-grondgebonden agrarische nevenactiviteiten, waarvan de oppervlakte van de gebouwen ten behoeve van de agrarische nevenactiviteiten niet meer dan 500 m² bedraagt dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer is, uitsluitend ter plaatse van de gronden op en rondom de aanduiding 'agrarisch bedrijf';

  3. niet-grondgebonden agrarische bedrijven al dan niet in combinatie met grondgebonden agrarische bedrijven, uitsluitend ter plaatse van een bouwvlak met de aanduiding 'intensieve veehouderij';

  4. opslag, indien buiten de bebouwing uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'opslag';

  5. mestzak, indien buiten de denkbeeldige rechthoek en/of bouwvlak uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch-mestzak';

  6. een veldschuur, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - veldschuur';

  7. bedrijfswoningen;

  8. het wonen op een wijze van een plattelandswoning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - plattelandswoning';

  9. een (boom)kwekerij, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - kwekerij', met dien verstande dat voor het perceel nabij Aesgewei 21 te Sibrandabuorren hieronder tevens wordt verstaan een gemeenschapstuinderij;

  10. een tweede bedrijfswoning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - tweede bedrijfswoning';

  11. een derde bedrijfswoning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen – derde bedrijfswoning’;

  12. (landbouw)ontsluitingswegen;

  13. parkeervoorzieningen, waarbij voldaan wordt aan de bepalingen in artikel 47.1;

  14. een gebruiksgerichte paardenhouderij (paardenpension, geen manegebedrijfsactiviteiten) uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - gebruiksgerichte paardenhouderij';

  15. een kunstwerk, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – kunstwerk’.

 

met daaraan ondergeschikt:

  1. bestaande windturbines, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'windturbine';

  2. bestaande mestvergistingsinstallaties;

  3. een rijbak, indien buiten de denkbeeldige rechthoek en/of bouwvlak uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'rijbak';

  4. voet-, fiets- en ruiterpaden;

  5. water;

  6. dagrecreatieve voorzieningen, uitsluitend in de vorm van parkeer- en picknickvoorzieningen, visplaatsen, aanlegplaatsen en naar de aard daarmee gelijk te stellen kleinschalige voorzieningen;

  7. bestaande verblijfsrecreatieve voorzieningen in de vorm van een kleinschalig kampeerterrein, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - kleinschalig kampeerterrein', waarbij het aantal staanplaatsen voor mobiele kampeermiddelen is beperkt tot het aantal dat is vastgelegd in bijlage 4 'Lijst met aantal kampeermiddelen, kampeergebouwen en trekkershutten' per aanduidingsvlak, met dien verstande dat in de periode van 1 november tot en met 14 maart van elk kalenderjaar geen kampeermiddelen aanwezig mogen zijn;

  8. trekkershutten, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - trekkershutten', waarbij het aantal trekkershutten niet meer mag bedragen dan het aantal zoals is vastgelegd in bijlage 4 'Lijst met aantal kampeermiddelen, kampeergebouwen en trekkershutten';

  9. een groepskampeerterrein uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - groepskampeerterrein', zijn de gronden tevens bestemd voor een groepskampeerterrein, met dien verstande dat in de periode van 1 november tot en met 14 maart van elk kalenderjaar geen kampeermiddelen aanwezig mogen zijn waarbij het aantal personen niet meer mag bedragen dan het aantal zoals is vastgelegd in bijlage 4 'Lijst met aantal kampeermiddelen, kampeergebouwen en trekkershutten';

  10. openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;

 

en ter plaatse van de aanduiding:

  1. 'autocircuit' zijn de gronden tevens bestemd voor autocircuitactiviteiten;

  2. 'bedrijfswoning uitgesloten' is de bouw van een bedrijfswoning niet toegestaan;

  3. 'dagrecreatie' zijn de gronden tevens bestemd voor dagrecreatieve activiteiten;

  4. 'evenemententerrein' zijn de gronden tevens bestemd voor evenementen;

  5. 'specifieke vorm van recreatie - elfstedentochtcamping' mogen de gronden worden gebruikt als kampeerterrein ten behoeve van de fietselfstedentocht, uitsluitend tijdens het Pinksterweekend;

  6. 'specifieke vorm van agrarisch - gebied met hoog waterpeil' zijn de gronden tevens bestemd voor gronden met een verhoogd waterpeil;

  7. 'specifieke vorm van agrarisch - grasland'; zijn de gronden tevens bestemd voor grasland;

  8. 'specifieke vorm van agrarisch - mestvergistingsinstallatie' zijn de gronden tevens bestemd voor een mestvergistingsinstallatie;

  9. 'specifieke vorm van agrarisch - zonnepark' zijn de gronden tevens bestemd voor een zonnepark;

  10. 'specifieke vorm van agrarisch - vogelkijkhut' zijn de gronden tevens bestemd voor een vogelkijkhut;

  11. 'specifieke vorm van bedrijf - loonbedrijf' zijn de gronden tevens bestemd voor een loonbedrijf;

  12. 'specifieke vorm van bedrijf - kraanverhuurbedrijf' zijn de gronden tevens bestemd voor een kraanverhuurbedrijf;

  13. 'ijsbaan', tevens voor een natuurijsbaan;

  14. 'haven' zijn de gronden tevens bestemd voor een haven ten behoeve van de beroepsvaart;

  15. 'ecologische verbindingszone' zijn de gronden tevens bestemd voor een ecologische verbindingszone;

  16. 'recreatiewoning' zijn de gronden tevens bestemd voor een recreatiewoning;

  17. 'specifieke vorm van verkeer - parkeren t.b.v. autocrossterrein zijn de gronden tevens bestemd voor het parkeren t.b.v. het autocrossterrein;

  18. 'zorgboerderij' zijn de gronden tevens bestemd voor een zorgboerderij;

  19. ‘kampeerterrein’, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'kampeerterrein', waarbij:

  1. het aantal staanplaatsen voor kampeermiddelen is beperkt tot het aantal dat is vastgelegd in bijlage 4 'Lijst met aantal kampeermiddelen'; en

  2. de periode van 1 november tot en met 14 maart van elk kalenderjaar geen kampeermiddelen aanwezig mogen zijn;

  1. 'specifieke vorm van agrarisch - ongediertebestrijding' een bedrijf in ongediertebestrijding;

  2. ‘paddocks’, ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch - paddock’;

 

en tevens voor de volgende nevenactiviteiten:

  1. aan-huis-verbonden beroepen;

  2. bêd & brochje, mits het aantal daarvoor beschikbare kamers beperkt blijft tot 2 per bedrijfswoning, met een maximum van 5 slaapplaatsen;

  3. stalling en/of opslag van vaartuigen of kampeermiddelen;

  4. boerderijwinkel ten behoeve van verkoop van voornamelijk productiegebonden streekproducten met een netto verkoopvloeroppervlakte van ten hoogste 100 m²;

  5. theeschenkerij;

  6. maatschappelijke en zorgactiviteiten;

 

met dien verstande dat:

  1. deze activiteiten uitsluitend zijn toegestaan als nevenactiviteit bij een agrarisch bedrijf;

  2. de nevenactiviteiten uitsluitend zijn toegestaan in bedrijfswoningen en bedrijfsgebouwen, niet zijnde kassen;

  3. ten hoogste 1/3 deel van de oppervlakte van bedrijfswoningen en bedrijfsgebouwen, niet zijnde kassen, tot een oppervlakte van ten hoogste 500 m² voor de nevenactiviteiten mogen worden gebruikt;

  4. de nevenactiviteiten geen afbreuk mogen doen aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

 

3.2 Bouwregels

  1. Algemeen gelden voor alle bouwwerken de volgende regels:

  1. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding – monument' zijn de regels van toepassing zoals opgenomen in artikel 42.2;

  2. ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' zijn de regels van toepassing zoals opgenomen in artikel 42.3;

  3. voor zover er een relatie is opgenomen op de verbeelding tussen twee onderdelen van een bedrijf, moeten de bouwregels zo worden gelezen dat voor deze beide onderdelen in gezamenlijkheid (bij elkaar opgeteld) geldt dat ze aan de bouwregels moeten voldoen;

 

  1. Bouwwerken mogen uitsluitend worden gebouwd binnen een denkbeeldige rechthoek van maximaal 1,5 hectare dat gelegen is op en rondom de gronden ter plaatse van de aanduiding 'agrarisch bedrijf' of binnen een bouwvlak ter plaatse van de aanduiding 'agrarisch bedrijf' of binnen een bouwvlak met de aanduiding 'intensieve veehouderij', met uitzondering van:

  1. gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;

 

  1. Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen ten behoeve van agrarische bedrijven gelden de volgende regels:

  1. per denkbeeldige rechthoek of bouwvlak mogen uitsluitend bedrijfsgebouwen ten behoeve van 1 agrarisch bedrijf worden gebouwd, waaronder voor de bedrijven ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - kleinschalig kampeerterrein' de voor dat doel benodigde gebouwen begrepen;

  2. de diepte van een denkbeeldige rechthoek mag ten hoogste 180 m bedragen, gerekend vanaf de naar de weg gekeerde gevel van de bedrijfswoning of bedrijfsgebouwen. De breedte van een denkbeeldige rechthoek mag ten hoogste 140 m bedragen, zodanig dat er wordt gebouwd binnen een denkbeeldige rechthoek;

  3. de goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen mag niet meer dan respectievelijk 5 m en 14 m bedragen;

  4. de dakhelling van bedrijfsgebouwen mag niet minder dan 15° bedragen, met uitzondering van een oppervlakte van maximaal 100 m²;

  5. het aantal bedrijfswoningen mag niet meer dan 1 dan wel het bestaande aantal per denkbeeldige rechthoek bedragen, met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' waar geen bedrijfswoning mag worden gebouwd;

  6. in afwijking van hiervoor genoemd mag ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - tweede bedrijfswoning' en de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen – derde bedrijfswoning’ het totaal aantal bedrijfswoningen respectievelijk 2 en 3 bedragen;

  7. de oppervlakte van een niet-inpandige bedrijfswoning mag niet meer dan 150 m² bedragen;

  8. de goot- en bouwhoogte van niet-inpandige bedrijfswoningen mag niet meer dan respectievelijk 5 m en 10 m bedragen, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte als deze hoger is;

  9. de dakhelling van niet-inpandige bedrijfswoningen mag niet minder dan 15° bedragen;

  10. de afstand van de voorgevel van een bedrijfswoning tot de as van een weg met de bestemming 'Verkeer - Wegverkeer' mag niet minder dan de bestaande afstand bedragen;

 

  1. Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken en overkappingen bij bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  1. bijbehorende bouwwerken en overkappingen op niet minder dan 3 m achter (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel van de hoofdvorm mogen worden gebouwd;

  2. de goothoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken en overkappingen niet meer dan 3 m mag bedragen, dan wel niet meer dan de hoogte van de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van de bedrijfswoning waaraan wordt gebouwd;

  3. de goothoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken niet meer dan 3 m mag bedragen;

  4. de bouwhoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken niet meer dan 5,5 m mag bedragen;

  5. de bouwhoogte van aan de bedrijfswoning gebouwde bijbehorende bouwwerken en overkappingen niet meer dan 7 m mag bedragen, met dien verstande dat:

  • de bouwhoogte van aan de bedrijfswoning gebouwde bijbehorende bouwwerken en overkappingen minimaal 1 m lager is dan de bouwhoogte van de bedrijfswoning, en;

  • de bouwhoogte van aan de bedrijfswoning gebouwde bijbehorende bouwwerken en overkappingen welke maximaal 1 wand hebben, niet meer dan 5,5 meter mag bedragen;

  1. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en overkappingen per bedrijfswoning niet meer dan 100 m² mag bedragen, met dien verstande dat:

  • indien de bedrijfswoning meerdere woningen omvat, de totale oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en overkappingen per bestemmingsvlak niet dan 150 m2 mag bedragen;

  • de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en overkappingen niet meer dan 90% van de oppervlakte van de bedrijfswoning mag bedragen;

 

  1. In afwijking van sub b en c gelden voor het bouwen van gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - veldschuur' de volgende regels:

  1. gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;

  2. de goothoogte mag niet meer dan de bestaande goothoogte bedragen;

  3. de bouwhoogte mag niet meer dan de bestaande bouwhoogte bedragen;

 

  1. In afwijking van sub b en c gelden voor het bouwen van gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'opslag' de volgende regels:

  1. gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;

  2. de goothoogte mag niet meer dan de bestaande goothoogte bedragen;

  3. de bouwhoogte mag niet meer dan de bestaande bouwhoogte bedragen;

 

  1. Voor het bouwen van bouwwerken ten behoeve van een natuurijsbaan gelden de volgende regels:

  1. bouwwerken mogen uitsluitend binnen het aanduidingsvlak worden gebouwd;

  2. de oppervlakte van gebouwen mag niet meer bedragen dan de bestaande oppervlakte;

  3. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan de bestaande bouwhoogte;

  4. de bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer bedragen dan 10 m;

 

  1. Voor het bouwen van trekkershutten, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - trekkershutten' gelden de volgende regels:

  1. er mogen geen stacaravans/chalets worden geplaatst;

  2. de goot- en bouwhoogte van een trekkershut mag niet maar dan 3,5 en 5,5 m bedragen;

  3. de dakhelling van trekkershutten mag niet minder dan 40° bedragen;

  4. de oppervlakte per trekkershut mag niet meer dan 40 m² bedragen;

  5. de trekkershutten moeten gebouwd worden binnen een bouwvlak of denkbeeldige rechthoek van maximaal 1,5 hectare van het agrarisch bedrijf in aansluiting op de bestaande bebouwing;

  6. het aantal trekkershutten ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - trekkershutten' mag niet meer bedragen dan het aantal zoals is vastgelegd in bijlage 4 'Lijst met aantal kampeermiddelen, kampeergebouwen en trekkershutten';

 

  1. Voor het bouwen van bouwwerken, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - kleinschalig kampeerterrein' gelden de volgende regels:

  1. er mogen geen stacaravans/chalets worden geplaatst;

  2. de oppervlakte aan gebouwen ten behoeve van beheervoorzieningen en sanitaire voorzieningen mag maximaal 200m² bedragen;

  3. de beheervoorzieningen en sanitaire voorzieningen moeten gebouwd worden binnen een bouwvlak of denkbeeldige rechthoek van maximaal 1,5 hectare van het agrarisch bedrijf in aansluiting op de bestaande bebouwing;

  4. voor het overige zijn de regels van artikel 3.2 van toepassing;

 

  1. Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding geldt de volgende regel:

  1. de inhoud per gebouw mag niet meer dan 50 m³ bedragen.

 

  1. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet zijnde overkappingen, uitsluitend binnen een denkbeeldige rechthoek of bouwvlak, mag niet meer dan 14 m bedragen;

  2. de bouwhoogte van torensilo's, uitsluitend binnen een denkbeeldige rechthoek of bouwvlak, mag niet meer dan meer dan 25 m bedragen;

  3. sleufsilo's mogen uitsluitend binnen een bouwvlak of een denkbeeldige rechthoek worden gebouwd, met dien verstande dat de bouwhoogte van sleufsilo's niet meer dan 3 m mag bedragen;

  4. het bouwen van mestvergistingsinstallaties is niet toegestaan, met uitzondering van bestaande mestvergistingsinstallaties;

  5. het bouwen van windturbines is niet toegestaan met uitzondering van een windturbine uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'windturbine', waarbij de bouwhoogte en rotordiameter niet meer mag bedragen dan de bestaande bouwhoogte en rotordiameter;

  6. mestzakken mogen uitsluitend binnen een denkbeeldige rechthoek of bouwvlak worden gebouwd/geplaatst dan wel uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – mestzak;

  7. bouwwerken geen gebouw zijnde ten behoeve van een rijbak (de rijbak) binnen de denkbeeldige rechthoek en/of het bouwvlak zijn alleen toegestaan als aan alle onderstaande randvoorwaarden wordt voldaan:

  • de afstand van de rijbak tot het eigen erf niet meer dan 30 m mag bedragen, en;

  • de afstand van de rijbak tot het erf van derden ten minste 15 m dient te bedragen, en;

  • de afstand van de rijbak tot de woning van derden ten minste 30 m dient te bedragen, en;

  • de oppervlakte per rijbak niet meer dan 1.250 m² mag bedragen, en;

  • de hoogte van omheiningen niet meer dan 2 m mag bedragen, en;

  • het aantal lichtmasten niet meer dan 4 mag bedragen, en;

  • de hoogte van lichtmasten niet meer dan 5 meter mag bedragen;

  1. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, buiten de denkbeeldige rechthoek of bouwvlak, mag niet meer dan 2 m bedragen;

  2. de bouwhoogte van kunstwerken binnen de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – kunstwerk’ mag maximaal 14 m bedragen.

 

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

  • de milieusituatie;

  • het straat- en bebouwingsbeeld;

  • de verkeersveiligheid;

  • de watersituatie;

  • de (openlucht) recreatiemogelijkheden;

  • het landschappelijk beeld;

  • de windvang van een molen,

 

nadere eisen stellen aan:

  1. de situering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van een compacte bebouwing binnen een denkbeeldige rechthoek;

  2. de landschappelijke inpassing van de bebouwing in de omgeving;

  3. de plaats van gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding.

 

3.4 Afwijken van de bouwregels

 

3.4.1 Afwijkingen

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. lid 3.2, sub b en c onder 2, voor het bouwen van bouwwerken buiten de denkbeeldige rechthoek van 1,5 hectare, mits:

  1. de bebouwing ten behoeve van een grondgebonden agrarisch bedrijf wordt gesitueerd binnen een denkbeeldige rechthoek die maximaal 2 ha bedraagt en die gelegen is op en rondom de gronden ter plaatse van de aanduiding 'agrarisch bedrijf';

  2. in afwijking van onderdeel 1 voor zover een denkbeeldige rechthoek wordt voorgeschreven geldt dat de bebouwing tevens mag worden gesitueerd binnen 2 Ha zonder een denkbeeldige rechthoek indien op basis van de eigendomssituatie, danwel andere omstandigheden, geen denkbeeldige rechthoek kan worden gecreëerd;

  3. de nieuwe bebouwing aansluitend op de bestaande denkbeeldige rechthoek wordt gesitueerd zodat één bouwensemble op een vergroot bouwperceel wordt verkregen;

  4. het agrarisch bedrijf qua ontsluiting zorgvuldig wordt ingepast;

  5. het procesmodel Nije Pleats (bijlage 9) of een vergelijkbaar procesmodel wordt gevolgd;

  6. voor het overige de bouwregels van lid 3.2 van overeenkomstige toepassing zijn.

 

  1. lid 3.2, sub b voor het uitbreiden van de oppervlakte van stalruimte ten behoeve van intensieve veehouderij met ten hoogste 10% van het bouwvlak, ter plaatse van of direct gelegen aan de aanduiding 'intensieve veehouderij' of ten behoeve van een bestaande ondergeschikte tak van intensieve veehouderij, mits:

  1. dit noodzakelijk is in verband met de wettelijke eisen op het gebied van dierenwelzijn;

  2. het aantal dieren en/of dierplaatsen niet toeneemt;

  3. indien sprake is van een ondergeschikte tak van intensieve veehouderij, deze tak ook ondergeschikt blijft na uitbreiding van de stalruimte;

  4. voor het overige de bouwregels van lid 3.2 van overeenkomstige toepassing zijn.

 

  1. lid 3.2, sub c, onder 3 tot een goothoogte van niet meer dan 6,5 m, met uitzondering van gebouwen ten behoeve van de huisvesting van vee en bedrijfswoningen.

 

  1. lid 3.2, sub c, onder 3 en 4 voor een afwijkende goothoogte en dakhelling ten behoeve van het bouwen van serrestallen, mits:

  1. wordt voorzien in een goede landschappelijke inpassing.

 

  1. lid 3.2, sub c onder 10 voor het bouwen van de voorgevel van een bedrijfswoning op een afstand van de weg die minder is dan de bestaande afstand, met dien verstande dat, indien de geluidsbelasting ten gevolge van het wegverkeer meer dan de voorkeursgrenswaarde bedraagt, de omgevingsvergunning slechts wordt verleend in overeenstemming met een verkregen hogere grenswaarde.

 

  1. lid 3.2, sub k, onder 4 voor het bouwen van mono mestvergistingsinstallaties, met dien verstande dat:

  1. de installatie hoofdzakelijk wordt gevuld met mest die afkomstig is van het eigen bedrijf;

  2. de installatie binnen de denkbeeldige rechthoek of bouwvlak wordt gebouwd;

  3. de PR 10-6 contour binnen de denkbeeldige rechthoek moet vallen, dan wel binnen de PR 10-6 contour geen kwetsbare dan wel beperkt kwetsbare objecten zijn gelegen;

  4. de bebouwing ondergeschikt is aan de bedrijfsgebouwen;

  5. er sprake is van een goede landschappelijke inpassing.

 

  1. lid 3.2. sub h voor het bouwen van trekkershutten, met dien verstande dat:

  1. er mogen geen stacaravans/chalets worden geplaatst;

  2. de goot- en bouwhoogte van een trekkershut mag niet maar dan 3,5 en 5,5 m bedragen;

  3. de dakhelling van trekkershutten mag niet minder dan 40° bedragen;

  4. de oppervlakte per trekkershut mag niet meer dan 40 m2 bedragen;

  5. de trekkershutten moeten gebouwd worden binnen een bouwvlak of denkbeeldige rechthoek van maximaal 1,5 hectare van het agrarisch bedrijf in aansluiting op de bestaande bebouwing;

  6. het aantal trekkershutten mag niet meer bedragen dan het aantal zoals is vastgelegd in bijlage 4 'Lijst met aantal kampeermiddelen, kampeergebouwen en trekkershutten.

 

  1. lid 3.2 onder d, sub 1 het bouwen op minder dan 3 m achter (het verlengde van ) de naar de weg gekeerde gevel van de bedrijfswoning;

 

  1. lid 3.2 onder c, sub 7 voor het bouwen van een bedrijfswoning met een oppervlakte >150 m2, mits:

  1. er in geringe mate wordt afgeweken van de bestaande maatvoeringen en gevelindeling van de karakteristieke bebouwing in de vorm van een stelp, kop-hals-rompboerderij of kop-rompboerderij;

 

  1. lid 3.2 onder k, sub 5 voor het plaatsen van ten hoogste 2 kleine windturbines op of direct op of grenzend aan het bouwperceel van een bestaand agrarisch bedrijf, mits:

  1. de ashoogte van een windturbine ten hoogste 15 meter bedraagt;

  2. het op te stellen vermogen moet zijn gericht op het eigen bedrijf;

  3. de mogelijkheden voor zonnepanelen moeten zijn verkend;

  4. voldaan wordt aan het 'Toetsingskader kleine windturbines Súdwest-Fryslân' bijlage 6 van de regels en indien deze beleidsregel gedurende de planperiode van dit plan wijzigt, rekening wordt gehouden met de wijziging;

  5. de aanvraag tevens voor een beoordeling aan de provincie Fryslân wordt voorgelegd.

 

3.4.2 Toetsingscriteria

  1. De in lid 3.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, mits geen afbreuk wordt gedaan aan:

  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

  • de milieusituatie;

  • het straat- en bebouwingsbeeld;

  • de verkeersveiligheid;

  • de watersituatie;

  • de (openlucht) recreatie mogelijkheden;

  • cultuurhistorische waarden;

  • het landschappelijk beeld,

 

  1. De in lid 3.4.1, sub a, bedoelde omgevingsvergunning voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van agrarische bedrijven wordt uitsluitend verleend indien:

  1. de noodzaak uit oogpunt van een adequate agrarische bedrijfsvoering is aangetoond.

 

3.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:

  1. het gebruik van gronden en bouwwerken voor nieuwe geitenhouderijen en het bouwen ten behoeve hiervan is niet toegestaan. Hieronder wordt begrepen:
    Het gebruik van gronden en bouwwerken voor nieuwvestiging van geitenhouderijen (niet zijnde vergunde of bestaande geitenhouderijen) en het bouwen hiervan is niet toegestaan. Hieronder wordt tevens begrepen (nieuwvestiging van) het houden van geiten als nevenactiviteit bij een agrarisch bedrijf;

  2. het gebruik van gronden als standplaats voor kampeermiddelen, met uitzondering van de bestaande terreinen voor kleinschalig kamperen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - kleinschalig kampeerterrein';

  3. het gebruik van gronden voor trekkershutten, met uitzondering van de terreinen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - trekkershutten';

  4. het gebruik van gronden voor voer- en mestopslag buiten een denkbeeldige rechthoek, met uitzondering van de bestaande vormen van voer- en mestopslag buiten een denkbeeldige rechthoek mits een omgevingsvergunning is verleend;

  5. het gebruik van de gronden ten behoeve van houtproductie, boomgaarden en boomkwekerijen;

  6. het gebruik van gebouwen voor het houden van dieren op meer dan één bouwlaag;

  7. het gebruik van gronden en bouwwerken voor nevenactiviteiten anders dan de in lid 3.1 aangegeven nevenactiviteiten met de bijbehorende voorwaarden;

  8. het gebruik van gronden ten behoeve van de opslag van afbraak- en bouwmaterialen, grond- en bodemspecie, puin en hekkelmateriaal;

  9. het gebruik van gronden voor beplantingsstroken, met uitzondering van bestaande beplantingsstroken en beplantingsstroken welke op grond van dit plan - en eerder verleende omgevingsvergunningen - dienen te worden gerealiseerd ten behoeve van landschappelijke inpassing;

  10. het gebruik van bijgebouwen voor zelfstandige bewoning;

  11. het gebruiken en laten gebruiken van gronden en/of bouwwerken voor een ruimtelijke ontwikkeling, waarbij een toename van stikstofemissie plaatsvindt vanuit de betreffende gronden en/of bouwwerken. Onder een ruimtelijke ontwikkeling wordt in ieder geval niet verstaan het gebruik van onbebouwde agrarische gronden voor bemesten.

 

3.6 Afwijken van de gebruiksregels

 

3.6.1 Afwijkingen

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. lid 3.5, sub a, indien uit onderzoek in voldoende mate is gebleken dat gezondheidsrisico’s van personen die verblijven in nabij gelegen functies, zijn uit te sluiten;

  1. het bevoegd gezag betrekt bij het al dan niet bij verlenen van de omgevingsvergunning in ieder geval:

  • de afstand van de geitenhouderij tot bestaande of geprojecteerde woonfuncties of andere gevoelige verblijfsfuncties;

  • een advies van de GGD of andere onafhankelijke deskundige, zo lang er geen algemene nieuwe inzichten zijn;

 

  1. lid 3.1 voor het gebruik van gronden ten behoeve van rijbakken indien is gebleken dat de aanleg van een rijbak op het erf van een woning dan wel op een agrarisch bouw- of bedrijfsperceel in verband met de beperkte ruimte of de terreininrichting of om andere redenen redelijkerwijs niet mogelijk is, met dien verstande dat:

  1. de afstand van de rijbak tot het eigen erf niet meer dan 30 m mag bedragen;

  2. de afstand van de rijbak tot het erf van derden ten minste 15 m dient te bedragen;

  3. de afstand van de rijbak tot de woning van derden ten minste 30 m dient te bedragen;

  4. de oppervlakte per rijbak niet meer dan 1.250 m² mag bedragen;

  5. de hoogte van omheiningen niet meer dan 2 m mag bedragen;

  6. het aantal lichtmasten niet meer dan 4 mag bedragen;

  7. de hoogte van lichtmasten niet meer mag bedragen dan 5 meter.

 

  1. lid 3.2 en lid 3.5 voor het gebruik van gronden ten behoeve van de opslag van afbraak- en bouwmaterialen, grond- en bodemspecie, puin en hekkelmateriaal, ten behoeve van de waterbeheersing, verkeersvoorzieningen en andere civieltechnische - en cultuurtechnische werkzaamheden.

 

  1. lid 3.2 en lid 3.5 voor het gebruik van gronden en bouwwerken voor niet-agrarische bedrijvigheid:

  1. mits de bedrijven zijn opgenomen in categorie 1 of 2 van de Staat van Bedrijven;

  2. mits de bedrijven geen grote verkeersaantrekkende werking hebben;

  3. mits de bedrijvigheid niet gepaard gaat met opslag en/of stalling buiten bedrijfsgebouwen;

  4. met dien verstande dat de omgevingsvergunning uitsluitend wordt verleend voor niet-agrarische bedrijvigheid als nevenactiviteit bij het agrarisch bedrijf;

  5. met dien verstande dat de niet-agrarische bedrijvigheid uitsluitend is toegestaan in bedrijfsgebouwen, niet zijnde kassen, en bedrijfswoningen;

  6. met dien verstande dat de omgevingsvergunning wordt verleend voor ten hoogste 1/3 deel van bedrijfsgebouwen, niet zijnde kassen, en bedrijfswoningen, tot een oppervlakte van ten hoogste 500 m².

 

  1. lid 3.1 en lid 3.5 voor het gebruik van gronden en bouwwerken voor maximaal 5 recreatieappartementen met een vloeroppervlakte van ten hoogste 100 m² per appartement, met dien verstande dat:

  1. de omgevingsvergunning uitsluitend wordt verleend voor recreatieappartementen als nevenactiviteit bij het agrarisch bedrijf;

  2. ten hoogste 1/3 deel van bedrijfsgebouwen, niet zijnde kassen, en bedrijfswoningen, tot een oppervlakte van ten hoogste 500 m² voor de voornoemde nevenactiviteiten mogen worden gebruikt;

  3. de recreatieappartementen uitsluitend zijn toegestaan in bestaande bedrijfsgebouwen, niet zijnde kassen, en bedrijfswoningen.

 

  1. lid 3.1 en lid 3.5 voor het gebruik van gronden en bouwwerken voor een groepsaccommodatie, met dien verstande dat:

  1. de omgevingsvergunning uitsluitend wordt verleend voor een groepsaccommodatie als nevenactiviteit bij het agrarisch bedrijf;

  2. de groepsaccommodatie uitsluitend is toegestaan in bestaande bedrijfsgebouwen, niet zijnde kassen, en bedrijfswoningen;

  3. de omgevingsvergunning wordt verleend voor ten hoogste 1/3 deel van bedrijfsgebouwen, niet zijnde kassen, en bedrijfswoningen, tot een oppervlakte van ten hoogste 500 m².

 

  1. lid 3.1 en lid 3.5 voor het gebruik van gronden voor de realisatie van een nieuw kleinschalig kampeerterrein dan wel de uitbreiding van een bestaand kleinschalig kampeerterrein met dien verstande dat:

  1. (de uitbreiding van) een kleinschalig kampeerterrein op of in aansluiting bij het erf wordt gerealiseerd;

  2. een nieuw kampeerterrein op ten minste 500 m van een bestaand kleinschalig kampeerterrein dient te worden gesitueerd;

  3. de omgevingsvergunning niet wordt verleend voor zover de gronden grenzen aan de bebouwde kom of gelegen zijn binnen een afstand van 50 m tot een woon- of een bedrijfsperceel van derden;

  4. de omgevingsvergunning slechts wordt verleend indien er sprake is van een goede landschappelijke inpassing;

  5. rond (de uitbreiding van) een kleinschalig kampeerterrein wordt voorzien in een algehele of gedeeltelijke afschermende beplantingsstrook, waarbij een beplantingsstrook met een breedte van 5 m in ieder geval als afschermend wordt aangemerkt;

  6. het aantal standplaatsen voor kampeermiddelen ten hoogste 35 mag bedragen;

  7. er geen stacaravans mogen worden gebouwd/ geplaatst;

  8. in de periode van 1 november tot en met 14 maart van elk kalenderjaar geen kampeermiddelen aanwezig mogen zijn;

  9. de oppervlakte aan gebouwen ten behoeve van beheervoorzieningen en sanitaire voorzieningen ten hoogste 200 m² per kleinschalig kampeerterrein mag bedragen;

  10. voor het bouwen van gebouwen de regels uit lid 3.2 overeenkomstig van toepassing zijn.

 

  1. lid 3.1 en lid 3.5, al dan niet in combinatie met de omgevingsvergunning als bedoeld in sub f, voor het gebruik van gronden voor de realisatie van een haventje met ligplaatsen ten behoeve van een groepsaccommodatie met dien verstande dat:

  1. het aantal ligplaatsen nooit meer dan 25 mag bedragen;

  2. de ligplaatsen worden gerealiseerd binnen een haventje, met het oog op het intact laten van de natuurlijke oevers. Hierbij wordt, afhankelijk van de situatie, de oever doorsneden door de haveningang;

  3. alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend, door de initiatiefnemer overleg is gepleegd met de waterbeherende instantie.

 

  1. lid 3.1 en lid 3.5 al dan niet in combinatie met de omgevingsvergunning als bedoeld in sub g, voor het gebruik van gronden voor de realisatie van een haventje met ligplaatsen ten behoeve van een kleinschalig kampeerterrein ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - kleinschalig kampeerterrein', met dien verstande dat:

  1. het aantal ligplaatsen nooit meer dan het aantal kampeermiddelen mag bedragen;

  2. de ligplaatsen worden gerealiseerd binnen een haventje, met het oog op het intact laten van de natuurlijke oevers. Hierbij wordt, afhankelijk van de situatie, de oever doorsneden door de haveningang;

  3. de ligplaatsen niet mogen worden gebruikt in de periode van 1 november tot en met 14 maart van elk kalenderjaar;

  4. alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend, door de initiatiefnemer overleg is gepleegd met de waterbeherende instantie.

 

  1. lid 3.1. en lid 3.5. voor het bouwen van maximaal 10 trekkershutten ten behoeve van het kleinschalig kamperen mits:

  1. de trekkershutten moeten gebouwd worden binnen een bouwvlak of denkbeeldige rechthoek van maximaal 1,5 hectare van het agrarisch bedrijf in aansluiting op de bestaande bebouwing;

  2. er sprake is van een goede landschappelijke inpassing;

  3. de oppervlakte van een trekkershut niet meer dan 40m2 bedraagt;

  4. de goothoogte niet meer dan 3,5 m bedraagt;

  5. de bouwhoogte niet meer dan 5,5 m bedraagt

  6. de dakhelling van trekkershutten mag niet minder dan 40° bedragen;

  7. de trekkershutten niet voor de voorgevel worden geplaatst;

  8. de trekkershutten niet voor permanente bewoning worden gebruikt.

 

3.6.2 Toetsingscriteria

De in lid 3.6.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend:

  1. mits geen afbreuk wordt gedaan aan:

  • de hoofdbestemming (indien er meerdere aspecten uit 3.6.1 op het perceel aanwezig zullen zijn);

  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

  • de milieusituatie;

  • het straat- en bebouwingsbeeld;

  • de verkeersveiligheid;

  • de watersituatie;

  • de (openlucht) recreatiemogelijkheden;

  • het landschappelijk beeld,

  • de ecologische waarden,

  • een weidevogelkansgebied zoals omschreven in de provinciale Verordening in het geval het ziet op een (nieuwe) niet-agrarische ontwikkeling, en;

  1. wanneer, indien er meerdere nevenactiviteiten op het perceel aanwezig (zullen) zijn, voor de cumulatie van de nevenactiviteit(en) genoemd in 3.6.1 onder c, d en e geldt dat dit gezamenlijk voor ten hoogste 1/3 deel van voormalige bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen, tot een oppervlakte van ten hoogste 500 m² wordt gebruikt ten behoeve van de nevenactiviteit(en).

 

3.7 Wijzigingsbevoegdheid

 

3.7.1 Wijziging

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen mits dit geen afbreuk doet aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden in die zin dat:

 

  1. de bestemming wordt gewijzigd ten behoeve van de functiewijziging van een bestaande bedrijfswoning in een plattelandswoning, met dien verstande dat:

  1. de wijzigingsbevoegdheid uitsluitend wordt toegepast indien de bedrijfswoning in gebruik wordt genomen als burgerwoning;

  2. er geen sprake is van een beëindiging van een agrarisch bedrijf;

  3. de eigenaar van het agrarisch bedrijf instemt met de functiewijziging;

  4. de agrarische functie van de bedrijfswoning niet langer noodzakelijk is;

  5. voor het overige de regels van dit artikel van overeenkomstige toepassing zijn.

 

  1. de bestemming wordt gewijzigd in de bestemming ‘Wonen - Woonboerderij’ met dien verstande dat:

  1. de wijziging uitsluitend betrekking kan hebben op de voormalige agrarische bebouwing met bijbehorende erven, binnen een bestaande denkbeeldige rechthoek of bouwvlak, en niet ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - veldschuur';

  2. de woonfunctie uitsluitend gerealiseerd kan worden binnen de contouren van de oorspronkelijke boerderijvorm waarin de dienstwoning was gesitueerd;

  3. de wijziging uitsluitend wordt toegepast indien de agrarische bedrijfsactiviteiten ter plaatse volledig zijn beëindigd;

  4. ten hoogste 3 woningen ten behoeve van permanente bewoning zijn toegestaan;

  5. de wijziging slechts wordt toegepast indien een toename van het aantal woningen past binnen een goedgekeurd woningbouwprogramma;

  6. indien de geluidsbelasting ten gevolge van het wegverkeer meer dan de voorkeursgrenswaarde bedraagt, de wijziging slechts wordt toegepast in overeenstemming met een verkregen hogere grenswaarde;

  7. de wijziging slechts wordt toegepast indien er sprake is van een goede landschappelijke inpassing;

  8. voor het overige de regels van de bestemming 'Wonen - Woonboerderij' van overeenkomstige toepassing zijn.

 

  1. de bestemming wordt gewijzigd in de bestemming 'Agrarisch - Paardenhouderij ten behoeve van een gebruiksgerichte paardenhouderij in combinatie met 1 bedrijfswoning met dien verstande dat:

  1. de wijziging uitsluitend betrekking kan hebben op de voormalige agrarische bebouwing met bijbehorende erven, binnen een bestaande denkbeeldige rechthoek of bouwvlak, en niet ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - veldschuur';

  2. uitsluitend nieuwe gebouwen ten behoeve van de gebruiksgerichte paardenhouderijfunctie mogen worden gebouwd, indien voormalige agrarische bedrijfsgebouwen worden gesloopt, met dien verstande dat de oppervlakte aan nieuw te bouwen gebouwen niet meer mag bedragen dan de oppervlakte aan gesloopte gebouwen;

  3. de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen ten behoeve van een gebruiksgerichte paardenhouderij niet meer dan 2.500 m² mag bedragen;

  4. parkeren op eigen erf dient plaats te vinden;

  5. de gebruiksgerichte paardenhouderijfunctie geen onevenredige verkeersaantrekkende werking mag hebben;

  6. de oppervlakte van de gronden die ten behoeve van de gebruiksgerichte paardenhouderij mogen worden gebruikt, niet meer dan 1 hectare mag bedragen;

  7. de wijziging slechts wordt toegepast indien er sprake is van een goede landschappelijke inpassing;

  8. alvorens de wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast, de initiatiefnemer een beplantingsplan overlegt aan burgemeester en wethouders, waarin wordt voorzien in afscherming van het bedrijfsgedeelte door toepassing van een algehele of gedeeltelijke afschermende beplantingsstrook, waarbij een beplantingsstrook met een breedte van 5 m in ieder geval als afschermend wordt aangemerkt;

  9. voor het overige de regels van de bestemming 'Agrarisch - Paardenhouderij' van overeenkomstige toepassing zijn.

 

  1. de bestemming wordt gewijzigd in de bestemming ‘Bedrijf’ in combinatie met 1 bedrijfswoning (uitsluitend voor zover bestaand), met dien verstande dat:

  1. de wijziging uitsluitend betrekking kan hebben op de voormalige agrarische bebouwing met bijbehorende erven, binnen een bestaande denkbeeldige rechthoek of bouwvlak, en niet ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - veldschuur';

  2. de wijziging uitsluitend kan worden toegepast indien de agrarische bedrijfsactiviteiten ter plaatse volledig zijn beëindigd;

  3. de wijzigingsbevoegdheid uitsluitend kan worden toegepast ten behoeve van bedrijven genoemd in de categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijven dan wel bedrijven welke niet zijn genoemd, mits deze bedrijven naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende woongebieden, al dan niet onder te stellen voorwaarden, voor wat betreft geur, stof, gevaar en geluid kunnen worden gelijkgesteld met de bedrijven welke wel zijn genoemd;

  4. de wijziging slechts wordt toegepast indien er sprake is van een goede landschappelijke inpassing;

  5. alvorens de wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast, de initiatiefnemer een beplantingsplan overlegt aan burgemeester en wethouders, waarin wordt voorzien in afscherming van het bedrijfsgedeelte door toepassing van een algehele of gedeeltelijke afschermende beplantingsstrook, waarbij een beplantingsstrook met een breedte van 5 m in ieder geval als afschermend wordt aangemerkt;

  6. parkeren op eigen erf dient plaats te vinden;

  7. buitenopslag niet is toegestaan;

  8. de bedrijvigheid geen onevenredige verkeersaantrekkende werking mag hebben;

  9. voor het overige de regels van de bestemming 'Bedrijf' van overeenkomstige toepassing zijn.

 

  1. de bestemming wordt gewijzigd in de bestemming ‘Bedrijf- Loonbedrijf’ in combinatie met een 1 bedrijfswoning (uitsluitend voor zover bestaand), met dien verstande dat:

  1. de wijziging uitsluitend betrekking kan hebben op de voormalige agrarische bebouwing met bijbehorende erven, binnen een bestaande denkbeeldige rechthoek of bouwvlak, en niet ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - veldschuur';

  2. de wijziging slechts wordt toegepast indien er sprake is van een goede landschappelijke inpassing;

  3. alvorens de wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast, de initiatiefnemer een beplantingsplan overlegt aan burgemeester en wethouders, waarin wordt voorzien in afscherming van het bedrijfsgedeelte door toepassing van een algehele of gedeeltelijke afschermende beplantingsstrook, waarbij een beplantingsstrook met een breedte van 5 m in ieder geval als afschermend wordt aangemerkt;

  4. parkeren op eigen erf dient plaats te vinden;

  5. de bedrijvigheid geen onevenredige verkeersaantrekkende werking mag hebben;

  6. voor het overige de regels van de bestemming 'Bedrijf- Loonbedrijf' van overeenkomstige toepassing zijn.

 

  1. de bestemming wordt gewijzigd ten behoeve van het gebruik van gronden als waterretentiegebied, met dien verstande dat:

  1. vóór toepassing van de wijzigingsbevoegdheid ecologisch onderzoek in de vorm van een Natuurtoets dient te zijn uitgevoerd;

  2. vóór toepassing van de wijzigingsbevoegdheid is nagegaan of er sprake is van een archeologische verwachtingswaarde en, voor zover deze aanwezig, een archeologisch onderzoek dient te zijn uitgevoerd;

  3. vóór toepassing van de wijzigingsbevoegdheid is onderzocht of er geen ongerechtvaardigde inbreuk wordt gepleegd op een nabijgelegen weidevogelkansgebied;

  4. de wijziging uitsluitend kan plaatsvinden op basis van vrijwillige medewerking van de betreffende grondeigenaar.

 

  1. de bestemming wordt gewijzigd in de bestemming 'Wonen' of 'Wonen - Woonboerderij' ten behoeve van vergroting van het rond een woning gelegen erf met ten hoogste 50% van het bestaande erf, met dien verstande dat:

  1. na wijziging de gezamenlijke oppervlakte van het erf nooit meer dan 1.500 m² mag bedragen;

  2. de wijziging niet plaatsvindt op gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - veldschuur'

  3. de wijziging slechts wordt toegepast indien er sprake is van een goede landschappelijke inpassing;

  4. de wijziging geen (extra) verstoring van een weidevogelkansgebied inhoudt;

  5. voor het overige de regels van de bestemming 'Wonen' of 'Wonen - Woonboerderij' van overeenkomstige toepassing zijn.

 

  1. de bestemming wordt gewijzigd in de bestemming ‘Recreatie - Recreatiebedrijven'’ ten behoeve van de realisatie van recreatieappartementen in combinatie met 1 bedrijfswoning, met dien verstande dat:

  1. de wijziging uitsluitend betrekking kan hebben op de voormalige agrarische bebouwing met bijbehorende erven, binnen een bestaande denkbeeldige rechthoek of bouwvlak, en niet ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - veldschuur';

  2. de wijziging uitsluitend kan worden toegepast indien de agrarische bedrijfsactiviteiten ter plaatse volledig zijn beëindigd;

  3. de wijziging slechts wordt toegepast indien er sprake is van een goede landschappelijke inpassing;

  4. recreatieappartementen uitsluitend mogen worden gerealiseerd in de voormalige bedrijfsgebouwen, niet zijnde kassen, en de voormalige bedrijfswoningen;

  5. per voormalig agrarisch bedrijf ten hoogste 5 recreatieappartementen mogen worden gerealiseerd;

  6. de oppervlakte per recreatieappartement niet meer dan 100 m² vloeroppervlakte mag bedragen;

  7. parkeren op eigen erf dient plaats te vinden;

  8. voor het overige de regels van de bestemming 'Recreatie - Recreatiebedrijven' van overeenkomstige toepassing zijn.

 

  1. de bestemming wordt gewijzigd in de bestemming ‘Recreatie - Recreatiebedrijven' ten behoeve van de realisatie van een groepsaccommodatie in combinatie met 1 bedrijfswoning, al dan niet in combinatie met bijbehorende ligplaatsen, met dien verstande dat:

  1. de wijziging uitsluitend betrekking kan hebben op de voormalige agrarische bebouwing met bijbehorende erven, binnen een bestaande denkbeeldige rechthoek of bouwvlak, en niet ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - veldschuur';

  2. de wijziging uitsluitend kan worden toegepast indien de agrarische bedrijfsactiviteiten ter plaatse volledig zijn beëindigd;

  3. de wijziging slechts wordt toegepast indien er sprake is van een goede landschappelijke inpassing;

  4. de groepsaccommodatie uitsluitend mag worden gerealiseerd in de voormalige bedrijfsgebouwen, niet zijnde kassen, en de voormalige bedrijfswoningen;

  5. parkeren op eigen erf dient plaats te vinden;

  6. het aantal ligplaatsen niet meer dan 1 ligplaats per 4 personen mag bedragen, waarbij het totaal aantal ligplaatsen per groepsaccommodatie nooit meer dan 10 mag bedragen;

  7. de ligplaatsen worden gerealiseerd binnen een haventje, met het oog op het intact laten van de natuurlijke oevers. Hierbij wordt, afhankelijk van de situatie, de oever doorsneden door de haveningang;

  8. voor het overige de regels van de bestemming 'Recreatie - Recreatiebedrijven' van overeenkomstige toepassing zijn.

 

  1. de bestemming wordt gewijzigd in de bestemming 'Maatschappelijk' of 'Maatschappelijk - Zorgboerderij' ten behoeve van maatschappelijke, zorg- en/of recreatieve activiteiten in combinatie met 1 bedrijfswoning, met dien verstande dat:

  1. de wijziging uitsluitend betrekking kan hebben op de voormalige agrarische bebouwing met bijbehorende erven, binnen een bestaande denkbeeldige rechthoek of bouwvlak, en niet ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - veldschuur';

  2. de wijziging uitsluitend kan worden toegepast indien de agrarische bedrijfsactiviteiten ter plaatse zijn beëindigd;

  3. de wijziging slechts wordt toegepast indien er sprake is van een goede landschappelijke inpassing;

  4. de voorzieningen uitsluitend mogen worden gerealiseerd in de voormalige bedrijfsgebouwen, niet zijnde kassen, en de voormalige bedrijfswoningen;

  5. parkeren op eigen erf dient plaats te vinden;

  6. voor het overige de regels van de bestemming 'Maatschappelijk' of 'Maatschappelijk - Zorgboerderij' van overeenkomstige toepassing zijn.

 

  1. de bestemming wordt gewijzigd ten behoeve van het verwijderen van de aanduiding 'intensieve veehouderij' en het bijbehorende bouwvlak bij de volledige beëindiging van de intensieve veehouderij en het opnemen van de aanduiding 'agrarisch bedrijf'.

 

3.8 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het aanleggen, verbreden of verharden van paden/wegen en het aanbrengen van oppervlakteverharding;

  2. het aanleggen van dagrecreatieve voorzieningen;

  3. het kappen van bomen (waaronder begrepen erfbeplanting).

 

  1. Het bepaalde in sub a geldt niet voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden die:

  1. het normale onderhoud en beheer betreffen;

  2. die in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan;

  3. mogen worden uitgevoerd op basis van een reeds verleende omgevingsvergunning.

 

  1. De in sub a bedoelde vergunning wordt slechts verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  1. het landschappelijk beeld;

  2. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

  3. de verkeersveiligheid;

  4. de ecologische waarden;

  5. cultuurhistorische waarden;

  6. het weidevogelkansgebied, indien de locatie is gelegen binnen 300 m van een als zodanig door de provincie Fryslân aangewezen weidevogelkansgebied. Om te kunnen beoordelen of er sprake is van een onevenredige aantasting van een weidevogelkansgebied dient er overleg met de provincie te zijn geweest.

 

Artikel 4 Agrarisch - Paardenhouderij

 

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Agrarisch - Paardenhouderij’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. bedrijfsactiviteiten van gebruiksgerichte paardenhouderijen, al dan niet in combinatie met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering;

  2. bedrijfswoningen, al dan niet in combinatie met aan-huis-verbonden beroepen;

 

met de daarbij behorende:

  1. trainingsmolens en paddocks,

  2. parkeervoorzieningen, waarbij voldaan wordt aan de bepalingen in artikel 47.1;

 

en ter plaatse van de aanduiding:

  1. 'dienstverlening' zijn de gronden tevens bestemd voor een natuurgeneeskundig centrum;

met daaraan ondergeschikt:

  1. bêd & brochje, mits het aantal daarvoor beschikbare kamers beperkt blijft tot 2 per bedrijfswoning, met een maximum van 5 slaapplaatsen;

  2. water;

  3. openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding.

 

4.2 Bouwregels

  1. Algemeen gelden voor alle bouwwerken de volgende regels:

  1. ter plaatse van de aanduiding “karakteristiek” zijn de regels van toepassing zoals opgenomen in artikel 42.3 van toepassing;

 

  1. Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  1. de gebouwen worden gebouwd in één bouwlaag met kap, waarbij de goot- en bouwhoogte niet meer dan respectievelijk 4,5 m en 10,0 m mogen bedragen, dan wel de bestaande hoogte indien deze meer bedraagt, met dien verstande dat de bestaande bouwhoogte mag worden vermeerderd met 0,5 m;

  2. de totale gezamenlijke oppervlakte van bedrijfsgebouwen mag niet meer dan 2.500 m² per bestemmingsvlak bedragen, danwel de bestaande oppervlakte indien dit meer is;

  3. het aantal bedrijfswoningen per bestemmingsvlak mag niet meer dan 1 bedragen;

  4. de oppervlakte van een niet-inpandige bedrijfswoning mag niet meer dan 150 m² bedragen;

  5. de afstand van de voorgevel van een bedrijfswoning tot de as van een weg met de bestemming 'Verkeer - Wegverkeer' mag niet minder dan de bestaande afstand bedragen.

 

  1. Met betrekking tot bijbehorende bouwwerken en overkappingen bij bedrijfswoningen geldt dat:

  1. bijbehorende bouwwerken en overkappingen op niet minder dan 3 m achter (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel van de bedrijfswoning mogen worden gebouwd;

  2. de goothoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken en overkappingen niet meer dan 3 m mag bedragen, dan wel niet meer dan de hoogte van de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van de bedrijfswoning waaraan wordt gebouwd;

  3. de goothoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken niet meer dan 3 m mag bedragen;

  4. de bouwhoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken niet meer dan 5,5 m mag bedragen;

  5. de bouwhoogte van aan de bedrijfswoning gebouwde bijbehorende bouwwerken en overkappingen niet meer dan 7 m mag bedragen, met dien verstande dat:

  • de bouwhoogte van aan de bedrijfswoning gebouwde bijbehorende bouwwerken en overkappingen minimaal 1 m lager is dan de bouwhoogte van de bedrijfswoning, en;

  • de bouwhoogte van aan de bedrijfswoning gebouwde bijbehorende bouwwerken en overkappingen welke maximaal 1 wand hebben, niet meer dan 5,5 meter mag bedragen;

  1. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en overkappingen per bedrijfswoning niet meer dan 100 m² mag bedragen, met dien verstande dat:

  • indien er meerdere bedrijfswoningen aanwezig zijn, de totale oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en overkappingen per bestemmingsvlak niet dan 150 m2 mag bedragen;

  • de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en overkappingen niet meer dan 90% van de oppervlakte van de bedrijfswoning mag bedragen.

 

  1. Met betrekking tot bijbehorende bouwwerken en overkappingen bij bedrijfsgebouwen geldt dat:

  1. de totale gezamenlijke oppervlakte van bedrijfsgebouwen en de hierbij behorende bijbehorende bouwwerken en overkappingen mag niet meer dan 2.500 m² per bestemmingsvlak bedragen;

  2. bijbehorende bouwwerken en overkappingen bij bedrijfsgebouwen op niet minder dan 3 m achter (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel van het bedrijfsgebouw (wat het dichtst bij de weg is gelegen);

  3. de goot- en bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken niet zijnde overkappingen welke tevens een gebouw zijn, worden gebouwd in één bouwlaag met kap en mogen niet meer dan respectievelijk 4,5 m en 10,0 m bedragen, dan wel de bestaande hoogte indien deze meer bedraagt, met dien verstande dat de bestaande bouwhoogte mag worden vermeerderd met 0,5 m;

  4. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken welke tevens een bouwwerk, geen gebouw is (waaronder begrepen een overkapping met maximaal 1 wand), mag niet meer dan 3 m bedragen.

 

  1. Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding geldt de volgende regel:

  1. de inhoud per gebouw mag niet meer dan 50 m³ bedragen.

 

  1. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;

  2. bouwwerken geen gebouw zijnde ten behoeve van een rijbak (de rijbak) binnen de denkbeeldige rechthoek en/of het bouwvlak zijn alleen toegestaan als aan alle onderstaande randvoorwaarden wordt voldaan:

  • de afstand van de rijbak tot het eigen erf niet meer dan 30 m mag bedragen, en;

  • de afstand van de rijbak tot het erf van derden ten minste 15 m dient te bedragen, en;

  • de afstand van de rijbak tot de woning van derden ten minste 30 m dient te bedragen, en;

  • de oppervlakte per rijbak niet meer dan 1.250 m² mag bedragen, en;

  • de hoogte van omheiningen niet meer dan 2 m mag bedragen, en;

  • het aantal lichtmasten niet meer dan 4 mag bedragen, en;

  • de hoogte van lichtmasten niet meer dan 5 meter mag bedragen;

  1. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.

 

  1. Voor het bouwen van een windturbine, ter plaatse van de aanduiding 'windturbine' gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van een windturbine mag niet meer bedragen dan de bestaande bouwhoogte;

  2. de diameter van een windturbine mag niet meer bedragen dan de bestaande diameter.

 

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

  • de milieusituatie;

  • het straat- en bebouwingsbeeld;

  • de verkeersveiligheid;

  • de watersituatie;

  • de (openlucht) recreatiemogelijkheden;

  • het landschappelijk beeld,

 

nadere eisen stellen aan:

  1. de dakhelling van een niet-inpandige bedrijfswoning in die zin dat deze tussen de 30° en de 55° dient te bedragen;

  2. de plaats van gebouwen;

  3. de plaats en bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, indien de bouwhoogte meer dan 1,5 m bedraagt.

 

4.4 Afwijken van de bouwregels

 

4.4.1 Afwijkingen

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. lid 4.2, sub b, onder 1 tot een goothoogte van maximaal 5 m.

  2. lid 4.2, sub b, onder 5 voor het bouwen van de voorgevel van een bedrijfswoning op een afstand van de weg die minder is dan de bestaande afstand, met dien verstande dat, indien de geluidsbelasting ten gevolge van het wegverkeer meer dan de voorkeursgrenswaarde bedraagt, de omgevingsvergunning slechts wordt verleend in overeenstemming met een verkregen hogere grenswaarde;

  3. lid 4.2 onder c, sub 1 het bouwen op minder dan 3 m achter (het verlengde van ) de naar de weg gekeerde gevel van de bedrijfswoning;

  4. lid 4.2 onder b, sub 4 voor het bouwen van een bedrijfswoning met een oppervlakte >150 m2, mits:

  1. er in geringe mate wordt afgeweken van de bestaande maatvoeringen en gevelindeling van de karakteristieke bebouwing in de vorm van een stelp, kop-hals-rompboerderij of kop-rompboerderij;

  1. lid 3.2 onder g voor het plaatsen van ten hoogste 2 kleine windturbines op of direct op of grenzend aan het bouwperceel van een bestaand agrarisch bedrijf, mits:

  1. de ashoogte van een windturbine ten hoogste 15 meter bedraagt;

  2. het op te stellen vermogen moet zijn gericht op het eigen bedrijf;

  3. de mogelijkheden voor zonnepanelen moeten zijn verkend;

  4. voldaan wordt aan het 'Toetsingskader kleine windturbines Súdwest-Fryslân' bijlage 6 van de regels en indien deze beleidsregel gedurende de planperiode van dit plan wijzigt, rekening wordt gehouden met de wijziging;

  5. de aanvraag tevens voor een beoordeling aan de provincie Fryslân wordt voorgelegd.

 

4.4.2 Toetsingscriteria

De in lid 4.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, mits geen afbreuk wordt gedaan aan:

  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

  • de milieusituatie;

  • het straat- en bebouwingsbeeld;

  • de verkeersveiligheid;

  • de watersituatie;

  • de (openlucht) recreatiemogelijkheden;

  • cultuurhistorische waarden;

  • het landschappelijk beeld.

 

4.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:

  1. het gebruik van de gronden en bouwwerken als manege;

  2. het gebruiken en laten gebruiken van gronden en/of bouwwerken voor een ruimtelijke ontwikkeling, waarbij een toename van stikstofemissie plaatsvindt vanuit de betreffende gronden en/of bouwwerken. Onder een ruimtelijke ontwikkeling wordt in ieder geval niet verstaan het gebruik van onbebouwde agrarische gronden voor bemesten.

 

4.6 Wijzigingsbevoegdheid

 

4.6.1 Wijziging

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat:

 

  1. de bestemming wordt gewijzigd ten behoeve van de functiewijziging van een bestaande bedrijfswoning in een plattelandswoning, met dien verstande dat:

  1. de wijzigingsbevoegdheid uitsluitend wordt toegepast indien de bedrijfswoning in gebruik wordt genomen als burgerwoning;

  2. er geen sprake is van een beëindiging van een agrarisch bedrijf;

  3. de eigenaar van het agrarisch bedrijf instemt met de functiewijziging;

  4. de agrarische functie van de bedrijfswoning niet langer noodzakelijk is;

  5. voor het overige de regels van dit artikel van overeenkomstige toepassing zijn.

 

  1. de bestemming wordt gewijzigd in de bestemming ‘Wonen - Woonboerderij’ met dien verstande dat:

  1. de wijziging uitsluitend betrekking kan hebben op de voormalige agrarische bebouwing met bijbehorende erven, binnen een bestaande denkbeeldige rechthoek of bouwvlak;

  2. de woonfunctie uitsluitend gerealiseerd kan worden binnen de contouren van de oorspronkelijke boerderijvorm waarin de dienstwoning was gesitueerd;

  3. de wijziging uitsluitend wordt toegepast indien de agrarische bedrijfsactiviteiten ter plaatse volledig zijn beëindigd;

  4. ten hoogste 3 woningen ten behoeve van permanente bewoning zijn toegestaan;

  5. de wijziging slechts wordt toegepast indien een toename van het aantal woningen past binnen een goedgekeurd woningbouwprogramma;

  6. indien de geluidsbelasting ten gevolge van het wegverkeer meer dan de voorkeursgrenswaarde bedraagt, de wijziging slechts wordt toegepast in overeenstemming met een verkregen hogere grenswaarde;

  7. de wijziging slechts wordt toegepast indien er sprake is van een goede landschappelijke inpassing;

  8. voor het overige de regels van de bestemming 'Wonen - Woonboerderij' van overeenkomstige toepassing zijn.

 

  1. de bestemming wordt gewijzigd in de bestemming ‘Bedrijf’ in combinatie met 1 bedrijfswoning (uitsluitend voor zover bestaand), met dien verstande dat:

  1. de wijziging uitsluitend betrekking kan hebben op de voormalige agrarische bebouwing met bijbehorende erven, binnen een bestaande denkbeeldige rechthoek of bouwvlak;

  2. de wijziging uitsluitend kan worden toegepast indien de agrarische bedrijfsactiviteiten ter plaatse volledig zijn beëindigd;

  3. de wijzigingsbevoegdheid uitsluitend kan worden toegepast ten behoeve van bedrijven genoemd in de categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijven dan wel bedrijven welke niet zijn genoemd, mits deze bedrijven naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende woongebieden, al dan niet onder te stellen voorwaarden, voor wat betreft geur, stof, gevaar en geluid kunnen worden gelijkgesteld met de bedrijven welke wel zijn genoemd;

  4. de wijziging slechts wordt toegepast indien er sprake is van een goede landschappelijke inpassing;

  5. alvorens de wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast, de initiatiefnemer een beplantingsplan overlegt aan burgemeester en wethouders, waarin wordt voorzien in afscherming van het bedrijfsgedeelte door toepassing van een algehele of gedeeltelijke afschermende beplantingsstrook, waarbij een beplantingsstrook met een breedte van 5 m in ieder geval als afschermend wordt aangemerkt;

  6. parkeren op eigen erf dient plaats te vinden;

  7. buitenopslag niet is toegestaan;

  8. de bedrijvigheid geen onevenredige verkeersaantrekkende werking mag hebben;

  9. voor het overige de regels uit de bestemming 'Bedrijf' van overeenkomstige toepassing zijn.

 

  1. de bestemming wordt gewijzigd in de bestemming ‘Bedrijf- Loonbedrijf’ in combinatie met een 1 bedrijfswoning (uitsluitend voor zover bestaand), met dien verstande dat:

  1. de wijziging uitsluitend betrekking kan hebben op de voormalige agrarische bebouwing met bijbehorende erven, binnen een bestaande denkbeeldige rechthoek of bouwvlak;

  2. de wijziging slechts wordt toegepast indien er sprake is van een goede landschappelijke inpassing;

  3. alvorens de wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast, de initiatiefnemer een beplantingsplan overlegt aan burgemeester en wethouders, waarin wordt voorzien in afscherming van het bedrijfsgedeelte door toepassing van een algehele of gedeeltelijke afschermende beplantingsstrook, waarbij een beplantingsstrook met een breedte van 5 m in ieder geval als afschermend wordt aangemerkt;

  4. parkeren op eigen erf dient plaats te vinden;

  5. de bedrijvigheid geen onevenredige verkeersaantrekkende werking mag hebben;

  6. voor het overige de regels uit de bestemming 'Bedrijf- Loonbedrijf' van overeenkomstige toepassing zijn.

 

  1. de bestemming wordt gewijzigd ten behoeve van het gebruik van gronden als waterretentiegebied, met dien verstande dat:

  1. vóór toepassing van de wijzigingsbevoegdheid ecologisch onderzoek in de vorm van een Natuurtoets dient te zijn uitgevoerd;

  2. vóór toepassing van de wijzigingsbevoegdheid is nagegaan of er sprake is van een archeologische verwachtingswaarde en, voor zover deze aanwezig, een archeologisch onderzoek dient te zijn uitgevoerd;

  3. de wijziging uitsluitend kan plaatsvinden op basis van vrijwillige medewerking van de betreffende grondeigenaar.

 

  1. de bestemming wordt gewijzigd in de bestemming ‘Recreatie - Recreatiebedrijven' ten behoeve van de realisatie van recreatieappartementen in combinatie met 1 bedrijfswoning, met dien verstande dat:

  1. de wijziging uitsluitend betrekking kan hebben op de voormalige agrarische bebouwing met bijbehorende erven, binnen een bestaande denkbeeldige rechthoek of bouwvlak;

  2. de wijziging uitsluitend kan worden toegepast indien de agrarische bedrijfsactiviteiten ter plaatse volledig zijn beëindigd;

  3. de wijziging slechts wordt toegepast indien er sprake is van een goede landschappelijke inpassing;

  4. recreatieappartementen uitsluitend mogen worden gerealiseerd in de voormalige bedrijfsgebouwen, niet zijnde kassen, en de voormalige bedrijfswoningen;

  5. de oppervlakte per recreatieappartement niet meer dan 100 m² vloeroppervlakte mag bedragen;

  6. parkeren op eigen erf dient plaats te vinden;

  7. voor het overige de regels uit de bestemming 'Recreatie - Recreatiebedrijven' van overeenkomstige toepassing zijn.

 

  1. de bestemming wordt gewijzigd in de bestemming ‘Recreatie - Recreatiebedrijven' ten behoeve van de realisatie van een groepsaccommodatie in combinatie met 1 bedrijfswoning, al dan niet in combinatie met bijbehorende ligplaatsen, met dien verstande dat:

  1. de wijziging uitsluitend betrekking kan hebben op de voormalige agrarische bebouwing met bijbehorende erven, binnen een bestaande denkbeeldige rechthoek of bouwvlak;

  2. de wijziging uitsluitend kan worden toegepast indien de agrarische bedrijfsactiviteiten ter plaatse volledig zijn beëindigd;

  3. de wijziging slechts wordt toegepast indien er sprake is van een goede landschappelijke inpassing;

  4. de groepsaccommodatie uitsluitend mag worden gerealiseerd in de voormalige bedrijfsgebouwen, niet zijnde kassen, en de voormalige bedrijfswoningen;

  5. parkeren op eigen erf dient plaats te vinden;

  6. het aantal ligplaatsen niet meer dan 1 ligplaats per 4 personen mag bedragen, waarbij het totaal aantal ligplaatsen per groepsaccommodatie nooit meer dan 10 mag bedragen;

  7. de ligplaatsen worden gerealiseerd binnen een haventje, met het oog op het intact laten van de natuurlijke oevers. Hierbij wordt, afhankelijk van de situatie, de oever doorsneden door de haveningang;

  8. voor het overige de regels uit de bestemming 'Recreatie - Recreatiebedrijven' van overeenkomstige toepassing zijn.

 

  1. de bestemming wordt gewijzigd in de bestemming 'Maatschappelijk' of 'Maatschappelijk - Zorgboerderij' ten behoeve van maatschappelijke, zorg- en/of recreatieve activiteiten in combinatie met 1 bedrijfswoning, met dien verstande dat:

  1. de wijziging uitsluitend betrekking kan hebben op de voormalige agrarische bebouwing met bijbehorende erven, binnen een bestaande denkbeeldige rechthoek of bouwvlak;

  2. de wijziging uitsluitend kan worden toegepast indien de agrarische bedrijfsactiviteiten ter plaatse zijn beëindigd;

  3. de wijziging slechts wordt toegepast indien er sprake is van een goede landschappelijke inpassing;

  4. de voorzieningen uitsluitend mogen worden gerealiseerd in de voormalige bedrijfsgebouwen, niet zijnde kassen, en de voormalige bedrijfswoningen;

  5. parkeren op eigen erf dient plaats te vinden;

  6. voor het overige de regels uit de bestemming Maatschappelijk of Maatschappelijk - Zorgboerderij van overeenkomstige toepassing zijn.

 

Artikel 5 Bedrijf

 

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Bedrijf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. bedrijven welke zijn genoemd in categorie 1 en 2 van de bij deze regels opgenomen bijlage 5 'Staat van Bedrijven';

  2. bedrijfswoningen;

 

en ter plaatse van de aanduiding:

  1. 'bouwbedrijf' zijn de gronden tevens bestemd voor een bouw- en aannemersbedrijf;

  2. 'transportbedrijf' zijn de gronden tevens bestemd voor een transportbedrijf;

  3. 'specifieke vorm van bedrijf - scheepstimmerbedrijf' zijn de gronden tevens bestemd voor een scheepstimmerbedrijf;

  4. 'specifieke vorm van bedrijf - grond weg en waterbouwbedrijf' zijn de gronden tevens bestemd voor een grond-, weg- en waterbouwbedrijf;

  5. 'specifieke vorm van bedrijf - mechanisatie en/of constructiebedrijf', zijn de gronden tevens bestemd voor een mechanisatie- en/of constructiebedrijf;

  6. 'opslag' zijn de gronden tevens bestemd voor de opslag ten behoeve van het ter plaatse gevestigde bedrijf;

  7. 'atelier' zijn de gronden tevens bestemd voor een atelier;

  8. 'specifieke vorm van bedrijf - grondmaterialen en baggerbedrijf zijn de gronden tevens bestemd voor de vestiging van een grond materialen- en baggerbedrijf;

  9. 'specifieke vorm van bedrijf - beeldend kunstenaar zijn de gronden tevens bestemd voor de vestiging van een beeldend kunstenaar;

  10. 'specifieke vorm van recreatie - camperplaats' zijn de gronden tevens bestemd voor een camperplaats;

  11. 'jachthaven' zijn de gronden tevens bestemd voor een jachthaven;

  12. 'bedrijfswoning uitgesloten' is de bouw van een bedrijfswoning niet toegestaan.

  13. 'verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg' zijn de gronden tevens bestemd voor bedrijven ten behoeve van een verkooppunt van motorbrandstoffen zonder LPG, en ondergeschikte detailhandel in bijbehorende accessoires, benodigdheden voor motorvoertuigen en weggebonden artikelen;

  14. 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg' zijn de gronden tevens bestemd voor bedrijven ten behoeve van een verkooppunt van motorbrandstoffen inclusief lpg, en ondergeschikte detailhandel in bijbehorende accessoires, benodigdheden voor motorvoertuigen en weggebonden artikelen;

  15. 'vulpunt lpg' zijn de gronden tevens bestemd voor een vulpunt lpg';

  16. 'specifieke vorm van bedrijf - beeldend kunstenaar' zijn de gronden tevens bestemd voor een beeldend kunstenaar (bedrijf);

  17. 'specifieke vorm van bedrijf - agrarisch aanverwant bedrijf' zijn de gronden tevens bestemd voor een agrarisch aanverwant bedrijf;

  18. 'specifieke vorm van bedrijf - beroepsvisser' zijn de gronden tevens bestemd voor een beroepsvisser;

  19. 'specifieke vorm van wonen - tweede bedrijfswoning' zijn de gronden tevens bestemd voor een tweede bedrijfswoning;

  20. 'haven' zijn de gronden tevens bestemd voor een haven ten behoeve van de beroepsvaart;

  21. 'groen' zijn de gronden tevens bestemd voor groen;

  22. 'specifieke vorm van bedrijf - grondmaterialen en baggerbedrijf' zijn de gronden tevens bestemd voor een grondmaterialen en baggerbedrijf;

  23. 'specifieke vorm van bedrijf - metaalbedrijf' zijn de gronden tevens bestemd voor een metaalbedrijf;

  24. ‘specifieke vorm van bedrijf – agrarisch verzorgend bedrijf’ zijn de gronden tevens bestemd voor een agrarisch verzorgend bedrijf;

 

met de daarbij behorende:

  1. parkeervoorzieningen, waarbij voldaan wordt aan de bepalingen in artikel 47.1;

 

met daaraan ondergeschikt:

  1. detailhandel, uitsluitend voor zover aan te merken als rechtstreeks voortvloeiend uit de bedrijfsactiviteiten van het bedrijf;

  2. bestaande windturbines, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'windturbine';

  3. bêd & brochje, mits het aantal daarvoor beschikbare kamers beperkt blijft tot 2 per bedrijfswoning, met een maximum van 5 slaapplaatsen;

  4. aan-huis-verbonden beroepen;

  5. water;

  6. openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding.

 

5.2 Bouwregels

  1. Algemeen gelden voor alle bouwwerken de volgende regels:

  1. ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' zijn de regels van toepassing zoals opgenomen in artikel 42.3;

 

  1. Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  1. de gebouwen worden gebouwd in één bouwlaag met kap, waarbij de goot- en bouwhoogte niet meer dan respectievelijk 4,5 m en 10 m mogen bedragen, dan wel de bestaande hoogte indien deze meer bedraagt;

  2. de totale gezamenlijke oppervlakte van bedrijfsgebouwen mag niet meer dan de bestaande oppervlakte bedragen, met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte van bedrijfsgebouwen ter plaatse van de aanduiding ‘mechanisatie en/of constructiebedrijf’ niet meer dan 1000m2 mag bedragen;;

  3. het aantal bedrijfswoningen per bestemmingsvlak mag niet meer dan 1 bedragen, met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' waar geen bedrijfswoning mag worden gebouwd;

  4. de oppervlakte van een niet-inpandige bedrijfswoning mag niet meer dan 150 m² bedragen;

  5. de afstand van de voorgevel van een bedrijfswoning tot de as van een weg met de bestemming 'Verkeer - Wegverkeer' mag niet minder dan de bestaande afstand bedragen;

 

  1. Met betrekking tot bijbehorende bouwwerken en overkappingen bij bedrijfswoningen geldt dat:

  1. bijbehorende bouwwerken en overkappingen op niet minder dan 3 m achter (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel van de bedrijfswoning mogen worden gebouwd;

  2. de goothoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken en overkappingen niet meer dan 3 m mag bedragen, dan wel niet meer dan de hoogte van de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van de bedrijfswoning waaraan wordt gebouwd;

  3. de goothoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken niet meer dan 3 m mag bedragen;

  4. de bouwhoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken niet meer dan 5,5 m mag bedragen;

  5. de bouwhoogte van aan de bedrijfswoning gebouwde bijbehorende bouwwerken en overkappingen niet meer dan 7 m mag bedragen, met dien verstande dat:

  • de bouwhoogte van aan de bedrijfswoning gebouwde bijbehorende bouwwerken en overkappingen minimaal 1 m lager is dan de bouwhoogte van de bedrijfswoning;

  • de bouwhoogte van aan de bedrijfswoning gebouwde bijbehorende bouwwerken en overkappingen welke maximaal 1 wand hebben, niet meer dan 5,5 meter mag bedragen;

  1. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en overkappingen per bedrijfswoning niet meer dan 100 m² mag bedragen, met dien verstande dat:

  • indien er meerdere bedrijfswoningen aanwezig zijn, de totale oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en overkappingen per bestemmingsvlak niet dan 150 m2 mag bedragen;

  • de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en overkappingen niet meer dan 90% van de oppervlakte van de bedrijfswoning mag bedragen.

  1. Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding geldt de volgende regel:

  1. de inhoud per gebouw mag niet meer dan 50 m³ bedragen.

 

  1. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;

  2. bouwwerken geen gebouw zijnde ten behoeve van een rijbak (de rijbak) binnen de denkbeeldige rechthoek en/of het bouwvlak zijn alleen toegestaan als aan alle onderstaande randvoorwaarden wordt voldaan:

  • de afstand van de rijbak tot het eigen erf niet meer dan 30 m mag bedragen, en;

  • de afstand van de rijbak tot het erf van derden ten minste 15 m dient te bedragen, en;

  • de afstand van de rijbak tot de woning van derden ten minste 30 m dient te bedragen, en;

  • de oppervlakte per rijbak niet meer dan 1.250 m² mag bedragen, en;

  • de hoogte van omheiningen niet meer dan 2 m mag bedragen, en;

  • het aantal lichtmasten niet meer dan 4 mag bedragen, en;

  • de hoogte van lichtmasten niet meer dan 5 meter mag bedragen;

  1. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen;

  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - afwijkende bouwhoogte' mag niet meer dan 6 m bedragen;

  3. het bouwen van windturbines is niet toegestaan met uitzondering van een windturbine uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'windturbine', waarbij de bouwhoogte en rotordiameter niet meer mag bedragen dan de bestaande bouwhoogte en rotordiameter.

5.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

  • de milieusituatie;

  • het straat- en bebouwingsbeeld;

  • de verkeersveiligheid;

  • de watersituatie;

  • de (openlucht) recreatiemogelijkheden;

  • het landschappelijk beeld,

 

nadere eisen stellen aan

  1. de plaats van gebouwen;

  2. de plaats en bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, indien de bouwhoogte meer dan 1,5 m bedraagt.

 

5.4 Afwijken van de bouwregels

 

5.4.1 Afwijkingen

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. lid 5.2, sub b, onder 1 tot een goothoogte van maximaal 5 m;

  2. lid 5.2, sub b onder 2 voor een grotere gezamenlijke oppervlakte van bedrijfsgebouwen, met dien verstande dat:

  1. de bestaande oppervlakte van bedrijfsgebouwen behorende bij bedrijven genoemd in lid 5.1, onder a, binnen de planperiode eenmalig mag worden vermeerderd met ten hoogste 50% waarbij de totale gezamenlijke oppervlakte van bedrijfsgebouwen niet meer mag bedragen dan 50% van het bestemmingsvlak;

  2. de bestaande oppervlakte van bedrijfsgebouwen behorende bij bedrijven genoemd in lid 5.1, onder c-g, j, k, m, r-t, x-z binnen de planperiode eenmalig mag worden vermeerderd met ten hoogste 15% waarbij de totale gezamenlijke oppervlakte van bedrijfsgebouwen niet meer mag bedragen dan 50% van het bestemmingsvlak;

  1. lid 5.2, sub a, onder 5 voor het bouwen van de voorgevel van een bedrijfswoning op een afstand van de weg die minder is dan de bestaande afstand, met dien verstande dat, indien de geluidsbelasting ten gevolge van het wegverkeer meer dan de voorkeursgrenswaarde bedraagt, de omgevingsvergunning slechts wordt verleend in overeenstemming met een verkregen hogere grenswaarde;

  2. lid 5.2 onder b, sub 1 het bouwen op minder dan 3 m achter (het verlengde van ) de naar de weg gekeerde gevel van de bedrijfswoning;

  3. lid 5.2 onder a, sub 4 voor het bouwen van een bedrijfswoning met een oppervlakte >150 m2, mits:

  1. er in geringe mate wordt afgeweken van de bestaande maatvoeringen en gevelindeling van de karakteristieke bebouwing in de vorm van een stelp, kop-hals-rompboerderij of kop-rompboerderij.

 

5.4.2 Toetsingscriteria

De in lid 5.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, mits geen afbreuk wordt gedaan aan:

  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

  • de milieusituatie;

  • het straat- en bebouwingsbeeld;

  • de verkeersveiligheid;

  • de watersituatie;

  • de (openlucht) recreatiemogelijkheden;

  • het landschappelijk beeld.

 

5.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  1. geluidszoneringsplichtige inrichtingen;

  2. wonen, behalve ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';

  3. detailhandel, met uitzondering van ondergeschikte detailhandel als bedoeld in artikel 5.1 sub bb.

 

5.6 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 5.1 sub a ten behoeve van:

  1. de uitoefening van bedrijfsactiviteiten in een hogere categorie dan genoemd in artikel 5.1 sub a wanneer deze, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving gelijkwaardig zijn aan de bedrijfsactiviteiten als bedoeld in artikel 5.1 sub a;

  2. de uitoefening van bedrijfsactiviteiten, die niet in de Staat van bedrijfsactiviteiten worden genoemd, maar gelet op de milieubelasting naar aard en invloed op de omgeving gelijkwaardig zijn aan de bedrijfsactiviteiten als bedoeld in artikel 5.1 sub a;

 

Bij een afwijking zoals bedoeld onder a en b worden de aard en invloed van de milieubelasting van een bedrijf of bedrijfsactiviteiten en ook de aspecten geluid, geurproductie, stofuitworp, gevaar, luchtverontreiniging en bodemverontreiniging beoordeeld en wordt gekeken naar de diversiteit, het continue karakter van het bedrijf, de visuele hinder en verkeersaantrekkende werking.

 

Artikel 6 Bedrijf - Baggerdepot

 

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Bedrijf - Baggerdepot’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten ten behoeve van een bedrijfsmatige baggerdepot;

en ter plaatse van de aanduiding

  1. 'laad en losplaats' zijn de gronden tevens bestemd voor de aan- en afvoer van materialen, bagger en grond;

  2. 'specifieke vorm van bedrijf - stortsteenopslag' zijn de gronden tevens bestemd voor de berging en opslag van stortsteen.

 

met de daarbij behorende:

  1. beplanting;

  2. parkeervoorzieningen, waarbij voldaan wordt aan de bepalingen in artikel 47.1;

  3. groenvoorzieningen;

met daaraan ondergeschikt:

  1. nutsvoorzieningen;

  2. wegen en paden;

  3. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

 

6.2 Bouwregels

Er mogen op deze gronden geen bouwwerken worden gebouwd.

 

6.3 Specifieke gebruiksregels

Ten aanzien van gronden en bouwwerken geldt dat zij slechts mogen worden gebruikt voor de in 6.1 omschreven doeleinden, met dien verstande dat:

  1. de hoogte van de dijken beperkt dient te blijven tot maximaal 2,50 m boven NAP;

  2. de opslag van stortsteen beperkt dient te blijven tot maximaal 3,50 m boven NAP;

  3. aanleggen niet in de bestemming is begrepen;

  4. ligplaats innemen uitsluitend is toegestaan ter plaatse van de gronden op de verbeelding aangegeven met ‘laad en losplaats’.

 

 

Artikel 7 Bedrijf - Loonbedrijf

 

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Bedrijf - Loonbedrijf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. een loonbedrijf;

  2. bedrijfswoningen;

met daaraan ondergeschikt:

  1. aan-huis-verbonden beroepen;

  2. bêd & brochje, mits het aantal daarvoor beschikbare kamers beperkt blijft tot 2 per bedrijfswoning, met een maximum van 5 slaapplaatsen;

  3. parkeervoorzieningen, waarbij voldaan wordt aan de bepalingen in artikel 47.1;

  4. water;

  5. groenvoorzieningen;

  6. openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;

 

7.2 Bouwregels

  1. Algemeen gelden voor alle bouwwerken de volgende regels:

  1. ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' zijn de regels van toepassing zoals opgenomen in artikel 42.3;

 

  1. Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  1. de gebouwen worden gebouwd in één bouwlaag met kap, waarbij de bouwhoogte niet meer dan 10 m mag bedragen, met dien verstande dat van 1 gebouw per bestemmingsvlak, tot een maximum oppervlakte van 1.000 m², de bouwhoogte niet meer dan 14 m mag bedragen;

  2. de totale gezamenlijke oppervlakte van bedrijfsgebouwen mag niet meer dan 70% van het bestemmingsvlak bedragen;

  3. het aantal bedrijfswoningen per bestemmingsvlak mag niet meer dan 1 bedragen;

  4. de oppervlakte van een niet-inpandige bedrijfswoning mag niet meer dan 150 m² bedragen;

  5. de afstand van de voorgevel van een bedrijfswoning tot de as van een weg met de bestemming 'Verkeer - Wegverkeer' mag niet minder dan de bestaande afstand bedragen.

 

  1. Met betrekking tot bijbehorende bouwwerken en overkappingen bij bedrijfswoningen geldt dat:

  1. bijbehorende bouwwerken en overkappingen op niet minder dan 3 m achter (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel van de bedrijfswoning mogen worden gebouwd;

  2. de goothoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken en overkappingen niet meer dan 3 m mag bedragen, dan wel niet meer dan de hoogte van de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van de bedrijfswoning waaraan wordt gebouwd;

  3. de goothoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken niet meer dan 3 m mag bedragen;

  4. de bouwhoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken niet meer dan 5,5 m mag bedragen;

  5. de bouwhoogte van aan de bedrijfswoning gebouwde bijbehorende bouwwerken en overkappingen niet meer dan 7 m mag bedragen, met dien verstande dat:

  • de bouwhoogte van aan de bedrijfswoning gebouwde bijbehorende bouwwerken en overkappingen minimaal 1 m lager is dan de bouwhoogte van de bedrijfswoning, en;

  • de bouwhoogte van aan de bedrijfswoning gebouwde bijbehorende bouwwerken en overkappingen welke maximaal 1 wand hebben, niet meer dan 5,5 meter mag bedragen;

  1. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en overkappingen per bedrijfswoning niet meer dan 100 m² mag bedragen, met dien verstande dat:

  • indien er meerdere bedrijfswoningen aanwezig zijn, de totale oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en overkappingen per bestemmingsvlak niet dan 150 m2 mag bedragen;

  • de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en overkappingen niet meer dan 90% van de oppervlakte van de bedrijfswoning mag bedragen.

 

  1. Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding geldt de volgende regel:

  1. de inhoud per gebouw mag niet meer dan 50 m³ bedragen.

 

  1. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;

  2. bouwwerken geen gebouw zijnde ten behoeve van een rijbak (de rijbak) binnen de denkbeeldige rechthoek en/of het bouwvlak zijn alleen toegestaan als aan alle onderstaande randvoorwaarden wordt voldaan:

  • de afstand van de rijbak tot het eigen erf niet meer dan 30 m mag bedragen, en;

  • de afstand van de rijbak tot het erf van derden ten minste 15 m dient te bedragen, en;

  • de afstand van de rijbak tot de woning van derden ten minste 30 m dient te bedragen, en;

  • de oppervlakte per rijbak niet meer dan 1.250 m² mag bedragen, en;

  • de hoogte van omheiningen niet meer dan 2 m mag bedragen, en;

  • het aantal lichtmasten niet meer dan 4 mag bedragen, en;

  • de hoogte van lichtmasten niet meer dan 5 meter mag bedragen;

  1. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.

 

7.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

  • de milieusituatie;

  • het straat- en bebouwingsbeeld;

  • de verkeersveiligheid;

  • de watersituatie;

  • de (openlucht) recreatiemogelijkheden;

  • het landschappelijk beeld.

 

nadere eisen stellen aan:

  1. de dakhelling van een niet-inpandige bedrijfswoning in die zin dat deze tussen de 30° en de 55° dient te bedragen;

  2. de plaats van gebouwen;

  3. de goothoogte van bedrijfsgebouwen indien deze meer dan 3,5 m bedraagt;

  4. de plaats en bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, indien de bouwhoogte meer dan 1,5 m bedraagt.

 

7.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

 

  1. lid 7.2 onder c, sub 1 het bouwen op minder dan 3 m achter (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel van de bedrijfswoning;

  2. lid 7.2 onder b, sub 4 voor het bouwen van een bedrijfswoning met een oppervlakte >150 m2, mits:

  1. er in geringe mate wordt afgeweken van de bestaande maatvoeringen en gevelindeling van de karakteristieke bebouwing in de vorm van een stelp, kop-hals-rompboerderij of kop-rompboerderij;

 

7.4.1 Toetsingscriteria

  1. De in lid 7.4 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, mits geen afbreuk wordt gedaan aan:

  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

  • de milieusituatie;

  • het straat- en bebouwingsbeeld;

  • de verkeersveiligheid;

  • de watersituatie;

  • de (openlucht) recreatie mogelijkheden;

  • cultuurhistorische waarden;

  • het landschappelijk beeld.

 

7.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:

  1. het gebruik van bijgebouwen voor zelfstandige bewoning;

  2. het splitsen van een bedrijfswoning zodanig dat er meer dan één woning ontstaat;

  3. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor detailhandel, anders dan in de vorm van productiegebonden detailhandel;

  4. het gebruik van gedeelten van een bedrijfswoning, inclusief bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning, voor aan-huis-verbonden beroepen, indien de beroeps-/bedrijfsvloeroppervlakte in de bedrijfswoning meer bedraagt dan 30% van de begane vloeroppervlakte van de bedrijfswoning, met een maximum van 50 m²;

  5. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden anders dan logiesverstrekking voor recreatieve bewoning in de bedrijfswoning op de wijze van bêd & brochje ten behoeve waarvan maximaal twee kamers worden ingericht voor ten hoogste vijf logiesgasten.

 

Artikel 8 Bedrijf - Mijnbouwlocatie

 

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Mijnbouwlocatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. gaswinning;

  2. groen;

  3. water;

  4. transportleidingen;

  5. infrastructurele voorzieningen;

  6. een gasdrukmeet- en regelstation, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - gasdrukmeet- en regelstation'.

 

8.2 Bouwregels

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van een afblaaspijp mag niet meer dan 15 m bedragen;

  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 5 m bedragen.

 

8.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

  • de milieusituatie;

  • het straat- en bebouwingsbeeld;

  • de verkeersveiligheid;

  • de watersituatie;

  • de (openlucht) recreatiemogelijkheden;

  • het landschappelijk beeld.

 

nadere eisen stellen aan:

  1. de plaats van gebouwen;

  2. de plaats van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, indien de bouwhoogte meer dan 3 m bedraagt.

 

8.4 Specifiek gebruiksregels

 

8.4.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik in strijd met de bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijvingen, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  1. de opslag van gassen en kernafval in de ondergrond.

Artikel 9 Bedrijf - Nutsbedrijf

 

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Nutsbedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. een hoogspannings(koppel)station voor het transporteren, verdelen en transformeren van elektrische energie met bijbehorende voorzieningen;

b. kabels en leidingen;

c. groenvoorzieningen;

d. wegen en paden;

e. parkeervoorzieningen;

f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

 

met de daarbij behorende :

g. gebouwen;

h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

i. erven en terreinen.

 

 

9.2 Bouwregels

  1.  

9.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. de afstand van gebouwen tot de zijdelingse perceelgrens bedraagt ten minste 3 meter;

  2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 7 meter.

 

9.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels;

  1. de bouwhoogte bedraagt maximaal 15 meter, behoudens bliksempieken en erf- en terreinafscheidingen;

  2. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 3,50 meter;

  3. de bouwhoogte van bliksempieken mag niet meer bedragen dan 18 meter.

 

9.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

  • de milieusituatie;

  • het straat- en bebouwingsbeeld;

  • de verkeersveiligheid;

  • de watersituatie;

  • de (openlucht) recreatiemogelijkheden;

  • het landschappelijk beeld,

 

nadere eisen stellen aan

  1. de plaats van gebouwen;

  2. de plaats van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, indien de bouwhoogte meer dan 3 m bedraagt.

 

9.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik in strijd met de bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijvingen.

 

Artikel 10 Bedrijf - Nutsvoorziening

 

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Nutsvoorziening' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. openbare nutsvoorzieningen,

  2. molens;

  3. een gasdrukmeet- en regelstation, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - gasdrukmeet- en regelstation';

  4. 'specifieke vorm van bedrijf - windmotor' een windmotor ten behoeve van de waterhuishouding, alsmede voor behoud, versterking en/of herstel van de aan de molen eigen zijnde cultuurhistorische waarden;

  5. 'bedrijfswoningen'

 

met daaraan ondergeschikt:

  1. water;

  2. groenvoorzieningen;

  3. parkeervoorzieningen, waarbij voldaan wordt aan de bepalingen in artikel 47.1;

 

10.2 Bouwregels

  1. Algemeen gelden voor alle bouwwerken de volgende regels:

  1. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding – monument' zijn de regels van toepassing zoals opgenomen in artikel 42.2;

  2. ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' zijn de regels van toepassing zoals opgenomen in artikel 42.3;

 

  1. Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende regels:

  1. de oppervlakte per gebouw mag niet meer dan 150 m² bedragen;

  2. er mogen geen bedrijfswoningen worden gebouwd;

  3. de goot- en bouwhoogte mogen niet meer dan respectievelijk 3,5 m en 6 m bedragen;

  4. de hoogte van een molen zal ten hoogste de bestaande bouwhoogte bedragen;

 

  1. Voor het bouwen van een bedrijfswoning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning', gelden de volgende regels:

  1. de oppervlakte van een niet-inpandige bedrijfswoning mag niet meer dan 150 m2 bedragen;

  2. het aantal bedrijfswoningen mag niet meer dan 1 bedragen;

  3. de goothoogte van een niet-inpandige bedrijfswoning bedraagt maximaal 4,5 meter danwel de bestaande goothoogte;

  4. de bouwhoogte van een niet-inpandige bedrijfswoning bedraagt maximaal 10 meter danwel de bestaande bouwhoogte;

  5. de dakhelling van een niet-inpandige bedrijfswoning mag niet minder dan 30o bedragen;

 

  1. Met betrekking tot bijbehorende bouwwerken en overkappingen bij bedrijfswoningen geldt dat:

  1. bijbehorende bouwwerken en overkappingen op niet minder dan 3 m achter (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel van de bedrijfswoning mogen worden gebouwd;

  2. de goothoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken en overkappingen niet meer dan 3 m mag bedragen, dan wel niet meer dan de hoogte van de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van de bedrijfswoning waaraan wordt gebouwd;

  3. de goothoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken niet meer dan 3 m mag bedragen;

  4. de bouwhoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken niet meer dan 5,5 m mag bedragen;

  5. de bouwhoogte van aan de bedrijfswoning gebouwde bijbehorende bouwwerken en overkappingen niet meer dan 7 m mag bedragen, met dien verstande dat:

  • de bouwhoogte van aan de bedrijfswoning gebouwde bijbehorende bouwwerken en overkappingen minimaal 1 m lager is dan de bouwhoogte van de bedrijfswoning, en;

  • de bouwhoogte van aan de bedrijfswoning gebouwde bijbehorende bouwwerken en overkappingen welke maximaal 1 wand hebben, niet meer dan 5,5 meter mag bedragen;

  1. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en overkappingen per bedrijfswoning niet meer dan 100 m² mag bedragen, met dien verstande dat:

  • indien er meerdere bedrijfswoningen aanwezig zijn, de totale oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en overkappingen per bestemmingsvlak niet dan 150 m2 mag bedragen;

  • de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en overkappingen niet meer dan 90% van de oppervlakte van de bedrijfswoning mag bedragen;

 

  1. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;

  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 5 m bedragen;

  3. Voor het bouwen van een windmotor, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van 'bedrijf - windmotor' gelden de volgende regels:

  • de bouwhoogte van een windmotor mag niet meer bedragen dan de bestaande bouwhoogte;

  • de diameter van een windmotor mag niet meer bedragen dan de bestaande diameter.

 

10.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

  • de milieusituatie;

  • het straat- en bebouwingsbeeld;

  • de verkeersveiligheid;

  • de watersituatie;

  • de (openlucht) recreatiemogelijkheden;

  • de cultuurhistorische waarde;

  • het landschappelijk beeld.

 

nadere eisen stellen aan:

  1. de plaats van gebouwen;

  2. de plaats van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, indien de bouwhoogte meer dan 3 m bedraagt.

 

10.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

 

  1. lid 10.2 onder c, sub 1 voor het bouwen van een bedrijfswoning met een oppervlakte >150 m2, mits:

  1. er in geringe mate wordt afgeweken van de bestaande maatvoeringen en gevelindeling van de karakteristieke bebouwing in de vorm van een stelp, kop-hals-rompboerderij of kop-rompboerderij;

  1. lid 10.2 onder d, sub 1 het bouwen op minder dan 3 m achter (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel van de bedrijfswoning;

 

10.4.1 Toetsingscriteria

  1. De in lid 10.4 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, mits geen afbreuk wordt gedaan aan:

  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

  • de milieusituatie;

  • het straat- en bebouwingsbeeld;

  • de verkeersveiligheid;

  • de watersituatie;

  • de (openlucht) recreatie mogelijkheden;

  • cultuurhistorische waarden;

  • het landschappelijk beeld.

 

 

Artikel 11 Bos

 

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Bos’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. bos en bebossing;

  2. het behoud, het herstel en/of ontwikkeling van de landschappelijke en/of natuurlijke waarden van de gronden;

met daaraan ondergeschikt:

  1. voet-, fiets- en ruiterpaden;

  2. dagrecreatieve en educatieve voorzieningen, uitsluitend in de vorm van parkeer-, en picknickvoorzieningen en naar de aard daaraan gelijk te stellen kleinschalige voorzieningen;

  3. nutsvoorzieningen;

  4. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding.

 

11.2 Bouwregels

  1. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd;

  2. voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;

  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 5 m bedragen.

 

11.3 Afwijken van de bouwregels

 

11.3.1 Afwijkingen

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 11.2, sub b, onder 2 en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot 10 m.

 

11.3.2 Toetsingscriteria

  1. De in lid 11.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, mits geen afbreuk wordt gedaan aan:

  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

  • de milieusituatie;

  • het straat- en bebouwingsbeeld;

  • de verkeersveiligheid;

  • de watersituatie;

  • de (openlucht) recreatiemogelijkheden;

  1. De in lid 11.3.1 bedoelde omgevingsvergunning kan uitsluitend worden verleend indien de landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke waarden niet onevenredig worden geschaad.

 

11.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden

  1. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het af- en/of vergraven, het egaliseren en/of ophogen van gronden;

  2. het verwijderen van bomen en/of houtgewas, alsmede de verwijdering van oevervegetaties;

  3. het graven, baggeren en/of verbreden van sloten, poelen en/of andere waterlopen en/of -partijen;

  4. het verwijderen en aanbrengen van dammen en overlaten;

  5. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;

  6. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van het extensief dagrecreatief medegebruik en/of het educatief medegebruik;

  7. het aanleggen, verbreden of verharden van paden/wegen;

  8. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen.

 

  1. Het in sub a vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  1. het normale onderhoud betreffen;

  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het inwerkingtreding van dit plan;

  3. noodzakelijk zijn voor het aansluiten van bouwwerken op het net van openbare nutsvoorzieningen;

  4. en indien bepalingen in andere wetten in materiële zin, welke wetten mede beogen de belangen en waarden van planologische aard te beschermen, hierop van toepassing zijn.

 

  1. Het bevoegd gezag verleent de vergunning voor de in sub a genoemde werken en werkzaamheden, geen bouwwerken zijnde, slechts indien de cultuurhistorische, natuurlijke en landschappelijke waarden hierdoor niet onevenredig worden geschaad. Indien de gronden waarop de vergunning ziet onderdeel uitmaken van de NNN (Natuur Netwerk Nederland) of ‘Natuur buiten de NNN’ conform de provinciale Verordening, er aanvullend sprake dient te zijn van een ontwikkeling van openbaar belang.

 

Artikel 12 Groen

 

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. groenvoorzieningen, met dien verstande dat de functie als landschapselement moet worden gehandhaafd;

  2. bos en bebossing;

  3. bermen en beplanting;

  4. paden;

  5. speelvoorzieningen;

  6. waterlopen en waterpartijen;

  7. nutsvoorzieningen;

  8. ter plaatse van de aanduiding 'ecologische verbindingszone' zijn de gronden tevens bestemd voor een ecologische verbindingszone;

met daaraan ondergeschikt:

  1. dagrecreatieve voorzieningen;

  2. verhardingen;

  3. parkeervoorzieningen.

 

12.2 Bouwregels

  1. Op of in deze gronden mogen uitsluitend gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding worden gebouwd, hiervoor gelden de volgende regels:

  1. de inhoud per gebouw mag niet meer dan 50 m³ bedragen.

  1. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer mag niet meer dan 15 meter bedragen;

  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 meter bedragen.

 

12.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

  • de milieusituatie;

  • het straat- en bebouwingsbeeld;

  • de verkeersveiligheid;

  • de watersituatie;

  • de (openlucht) recreatiemogelijkheden;

  • het landschappelijk beeld.

 

nadere eisen stellen aan:

  1. de plaats van gebouwen;

  2. de plaats en bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, indien de bouwhoogte meer dan 1,5 m bedraagt.

 

 

12.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

  1. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het afgraven, verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem;

  2. het aanleggen van ondergrondse transport- of telecommunicatieleidingen;

  3. het aanleggen verbreden of verharden van paden/wegen en het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;

  4. het graven of dempen van sloten/watergangen;

  5. het vellen of rooien van de houtopstanden, dan wel het uitvoeren van andere werken en/of werkzaamheden welke de dood of ernstige beschadiging van de houtopstanden beogen dan wel tot gevolg hebben.

 

  1. Het bepaalde in sub a geldt niet voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden die:

  1. het normale onderhoud en beheer betreffen;

  2. die in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan;

  3. mogen worden uitgevoerd op basis van een reeds verleende omgevingsvergunning.

 

  1. De in sub a bedoelde vergunning wordt slechts verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  1. het landschappelijk beeld;

  2. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

  3. cultuurhistorische waarden;

  4. de watersituatie;

  5. de verkeersveiligheid.

 

  1. De in sub a bedoelde vergunning wordt slechts verleend indien door die andere werken en/of werkzaamheden de landschappelijke waarde van de houtopstanden niet in onevenredige mate worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het behoud, de versterking en/of het herstel van die waarde niet in onevenredige mate worden verkleind en indien een afweging van de in het geding zijnde belangen tot uitkomst heeft, dat een omgevingsvergunning in redelijkheid niet kan worden geweigerd.

 

Artikel 13 Maatschappelijk

 

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Maatschappelijk’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. maatschappelijke voorzieningen;

  2. een begraafplaats, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'begraafplaats';

met daaraan ondergeschikt:

  1. water;

  2. groenvoorzieningen;

  3. parkeervoorzieningen, waarbij voldaan wordt aan de bepalingen in artikel 47.1;

 

13.2 Bouwregels

  1. Algemeen gelden voor alle bouwwerken de volgende regels:

  1. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding – monument' zijn de regels van toepassing zoals opgenomen in artikel 42.2;

  2. ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' zijn de regels van toepassing zoals opgenomen in artikel 42.3;

 

  1. Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende regels:

  1. de goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen mag niet meer dan 4,5 m en 10 m bedragen, dan wel de bestaande hoogte indien deze hoger is;

  2. de gezamenlijke oppervlakte van bedrijfsgebouwen mag niet meer dan 500 m² bedragen, danwel de bestaande oppervlakte indien deze meer is, met dien verstande dat indien er een bouwvlak op het perceel is gelegen de bebouwing binnen het bouwvlak moet zijn gesitueerd.

 

  1. In afwijking van lid b gelden voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van een begraafplaats de volgende regels:

  1. per aanduidingsvlak mogen ten hoogste twee gebouwen worden gebouwd;

  2. de oppervlakte van een gebouw zal ten hoogste 100 m² bedragen;

  3. de goothoogte van een gebouw zal ten hoogste 3,50 m bedragen;

  4. de bouwhoogte van een gebouw zal ten hoogste 5,00 m bedragen.

 

  1. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van een klokkenstoel mag niet meer dan de bestaande bouwhoogte bedragen;

  2. de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;

  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.

 

13.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

  • de milieusituatie;

  • het straat- en bebouwingsbeeld;

  • de verkeersveiligheid;

  • de watersituatie;

  • de (openlucht) recreatiemogelijkheden;

  • cultuurhistorische waarden;

  • het landschappelijk beeld.

 

nadere eisen stellen aan:

  1. de plaats van gebouwen;

  2. de plaats en bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, indien de bouwhoogte meer dan 1,5 m bedraagt.

 

Artikel 14 Maatschappelijk - Zorgboerderij

 

14.1 Bestemmingsomschrijving

 

De voor ‘Maatschappelijk - Zorgboerderij’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. zorgboerderijen;

  2. een bedrijfswoning;

  3. agrarisch medegebruik;

 

met daaraan ondergeschikt:

  1. aan-huis-verbonden beroepen;

  2. bêd & brochje, mits het aantal daarvoor beschikbare kamers beperkt blijft tot 2 per bedrijfswoning, met een maximum van 5 slaapplaatsen;

  3. nutsvoorzieningen;

  4. groenvoorzieningen;

  5. water;

  6. erven en terreinen;

  7. parkeervoorzieningen, waarbij voldaan wordt aan de bepalingen in artikel 47.1;

 

14.2 Bouwregels

  1. Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  1. de goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen mag niet meer dan 4,5 m en 10 m bedragen, dan wel de bestaande hoogte indien deze hoger is;

  2. de gezamenlijke oppervlakte van bedrijfsgebouwen mag niet meer dan 1.000 m² bedragen, danwel de bestaande oppervlakte indien deze meer is;

  3. er is maximaal 1 bedrijfswoning toegestaan;

  4. de oppervlakte van een niet-inpandige bedrijfswoning mag niet meer dan 150 m² bedragen;

 

  1. Met betrekking tot bijbehorende bouwwerken en overkappingen bij bedrijfswoningen geldt dat:

  1. bijbehorende bouwwerken en overkappingen en overkappingen op niet minder dan 3 m achter (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel van de bedrijfswoning mogen worden gebouwd;

  2. de goothoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken en overkappingen niet meer dan 3 m mag bedragen, dan wel niet meer dan de hoogte van de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van de bedrijfswoning waaraan wordt gebouwd;

  3. de goothoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken niet meer dan 3 m mag bedragen;

  4. de bouwhoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken niet meer dan 5,5 m mag bedragen;

  5. de bouwhoogte van aan de bedrijfswoning gebouwde bijbehorende bouwwerken en overkappingen niet meer dan 7 m mag bedragen, met dien verstande dat:

  • de bouwhoogte van aan de bedrijfswoning gebouwde bijbehorende bouwwerken en overkappingen minimaal 1 m lager is dan de bouwhoogte van de bedrijfswoning.

  1. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en overkappingen per bedrijfswoning niet meer dan 100 m² mag bedragen, met dien verstande dat:

  • indien er meerdere bedrijfswoningen aanwezig zijn, de totale oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en overkappingen en overkappingen per bestemmingsvlak niet dan 150 m2 mag bedragen;

  • de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en overkappingen en overkappingen niet meer dan 90% van de oppervlakte van de bedrijfswoning mag bedragen.

 

  1. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;

  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.

 

14.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

  • de milieusituatie;

  • het straat- en bebouwingsbeeld;

  • de verkeersveiligheid;

  • de watersituatie;

  • de (openlucht) recreatiemogelijkheden;

  • het landschappelijk beeld.

 

nadere eisen stellen aan:

  1. de plaats van gebouwen;

  2. de plaats en bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, indien de bouwhoogte meer dan 1,5 m bedraagt.

 

14.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. lid 14.2, sub a, onder 1 tot een goothoogte van niet meer dan 6,5 m voor gebouwen voor machineberging in relatie tot een agrarisch bedrijf, met uitzondering van gebouwen ten behoeve van de huisvesting van vee en bedrijfswoningen;

  2. lid 14.2, sub a, onder 1 tot een goothoogte van niet meer dan 5 m voor gebouwen ten behoeve van de huisvesting van vee;

  3. lid 14.2, sub a, onder 1 tot een bouwhoogte van niet meer dan 14 m voor gebouwen ten behoeve van de huisvesting van vee;

  4. lid 14.2, onder b, sub 1 het bouwen op minder dan 3 m achter (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel van de bedrijfswoning;

  5. lid 14.2, onder a, sub 4 voor het bouwen van een bedrijfswoning met een oppervlakte >150 m2, mits:

  1. er in geringe mate wordt afgeweken van de bestaande maatvoeringen en gevelindeling van de karakteristieke bebouwing in de vorm van een stelp, kop-hals-rompboerderij of kop-rompboerderij.

 

14.4.1 Toetsingscriteria

  1. De in lid 14.4 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, mits geen afbreuk wordt gedaan aan:

  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

  • de milieusituatie;

  • het straat- en bebouwingsbeeld;

  • de verkeersveiligheid;

  • de watersituatie;

  • de (openlucht) recreatie mogelijkheden;

  • cultuurhistorische waarden;

  • het landschappelijk beeld.

 

Artikel 15 Natuur

 

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de cultuurhistorische, natuurlijke en landschappelijke waarden van de natuurgronden;

  2. sloten, poelen, en daarmee gelijk te stellen waterlopen en -partijen, al dan niet mede bestemd voor waterberging;

  3. het extensief agrarisch medegebruik met inachtneming van de cultuurhistorische, natuurlijke en landschappelijke waarden van de natuurgronden;

  4. een agrarisch bedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘agrarisch bedrijf',

  5. ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning uitgesloten’ is een bedrijfswoning niet toegestaan;

  6. een open landschap, ter plaatse van de aanduiding 'openheid';

  7. kampeermogelijkheden in combinatie met een Marrekriteligplaats uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - Marrekriteplaats met kampeermogelijkheid', voor maximaal drie standplaatsen voor kampeermiddelen per aangeduid gebied. Met dien verstande dat:

  1. de standplaatsen uitsluitend ten behoeve van de aanlegplaatsen worden gebruikt;

  2. in de periode van 1 november tot en met 14 maart van elk kalenderjaar geen kampeermiddelen aanwezig mogen zijn;

  1. een rijbak, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'rijbak';

  2. een vogelkijkhut, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur -vogelkijkhut';

  3. een toiletvoorziening uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - toiletgebouw';

  4. extensief dagrecreatief medegebruik en educatief medegebruik;

  5. paden;

  6. nutsvoorzieningen.

 

15.2 Bouwregels

  1. voor zover er een relatie is opgenomen op de verbeelding moeten de bouwregels zo worden gelezen dat voor deze beide onderdelen in gezamenlijkheid (bij elkaar opgeteld) geldt dat ze aan de bouwregels moeten voldoen;

 

  1. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.

 

  1. In afwijking van sub a gelden voor het bouwen van gebouwen in de vorm van een vogelkijkpost de volgende regels:

  1. de bouwhoogte mag niet meer dan 10 m bedragen;

  2. de oppervlakte mag niet meer dan 15 m2 bedragen.

 

  1. In afwijking van sub b geldt voor het bouwen van bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen op een perceel waar een bouwvlak is gelegen de volgende regels:

  1. gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;

  2. de gezamenlijke oppervlakte aan gebouwen per bouwvlak mag niet meer dan 5.000 m² bedragen;

  3. het aantal bedrijfswoningen mag niet meer dan 1 per bouwvlak bedragen;

  4. de oppervlakte per bedrijfswoning mag niet meer dan 150 m² bedragen;

  5. de goothoogte mag niet meer dan 4 m bedragen;

  6. de bouwhoogte van niet-inpandige bedrijfswoningen mag niet meer dan 9 m bedragen;

  7. de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen mag niet meer dan 10 m bedragen, met dien verstande dat van 1 gebouw met een maximum oppervlakte van ten hoogste 1000 m² de bouwhoogte niet meer dan 14 m mag bedragen;

  8. de afstand van de voorgevel van een bedrijfswoning tot de as van de weg met de bestemming ‘Verkeer - Wegverkeer’ mag niet minder dan de bestaande afstand bedragen;

  9. bijbehorende bouwwerken en overkappingen bij bedrijfswoningen dienen op ten minste 3 m achter (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel van de bedrijfswoning te worden gebouwd;

 

  1. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.

 

15.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

  • de milieusituatie;

  • het straat- en bebouwingsbeeld;

  • de verkeersveiligheid;

  • de watersituatie;

  • de (openlucht) recreatiemogelijkheden;

  • het landschappelijk beeld;

  • cultuurhistorische waarden;

 

nadere eisen stellen aan:

  1. de plaats en bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, indien de bouwhoogte meer dan 1,5 m bedraagt.

 

15.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. het scheuren, het omzetten en/of anderszins ingrijpend wijzigen van gronden ten behoeve van een permanent ander gebruik;

  2. het dempen van sloten, poelen en/of andere waterlopen en/of -partijen.

 

15.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het af- en/of vergraven, het egaliseren en/of ophogen van gronden;

  2. het verwijderen van bomen en/of houtgewas, alsmede de verwijdering van oevervegetaties;

  3. het aanplanten van bomen en/of houtgewas;

  4. het graven, baggeren en/of verbreden van sloten, poelen en/of andere waterlopen en/of -partijen;

  5. het verwijderen en aanbrengen van dammen en overlaten;

  6. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;

  7. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van het extensief dagrecreatief medegebruik en/of het educatief medegebruik;

  8. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen.

 

  1. Het bepaalde in sub a geldt niet voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden die:

  1. het normale onderhoud en/of het normale natuurbeheer betreffen;

  2. al in uitvoering waren op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan;

  3. mogen worden uitgevoerd op basis van een reeds verleende omgevingsvergunning.

 

  1. De omgevingsvergunning als bedoeld in sub a kan slechts worden verleend, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistorische, natuurlijke en landschappelijke waarden. Indien de gronden waarop de vergunning ziet onderdeel uitmaken van de NNN (Natuur Netwerk Nederland) of ‘Natuur buiten de NNN’ conform de provinciale Verordening, er aanvullend sprake dient te zijn van een ontwikkeling van openbaar belang.

Artikel 16 Natuur - Waterrecreatief medegebruik

 

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Natuur - Waterrecreatief medegebruik’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de cultuurhistorische, natuurlijke en landschappelijke waarden van de meren en poelen, riet- en oeverstroken en eilanden;

  2. extensief dagrecreatief medegebruik en educatief medegebruik;

  3. beroepsvisserij;

  4. water en oeverstroken, met een functie voor het scheepvaartverkeer, de waterrecreatie, de natuur en de waterhuishouding;

  5. bruggen en voorzieningen ten behoeve van de bediening van kunstwerken;

  6. dagrecreatieve voorzieningen, uitsluitend in de vorm van parkeer-, en picknickvoorzieningen, visplaatsen, aanlegplaatsen en naar de aard daarmee gelijk te stellen kleinschalige voorzieningen;

  7. openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;

  8. agrarisch medegebruik van kaden en oeverstroken;

  9. een kleinschalig kampeerterrein, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - kleinschalig kampeerterrein' , waarbij het aantal staanplaatsen voor kampeermiddelen is beperkt tot het aantal dat is vastgelegd in bijlage 4 ‘Lijst met aantal kampeermiddelen, kampeergebouwen en trekkershutten’ per aanduidingsvlak;

  10. kampeermogelijkheden in combinatie met een Marrekriteligplaats uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - Marrekriteplaats met kampeermogelijkheid', voor maximaal drie standplaatsen voor kampeermiddelen per aangeduid gebied. Met dien verstande dat:

  1. de standplaatsen uitsluitend ten behoeve van de aanlegplaatsen worden gebruikt;

  2. in de periode van 1 november tot en met 14 maart van elk kalenderjaar geen kampeermiddelen aanwezig mogen zijn;

  1. een groepskampeerterrein uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - groepskampeerterrein', met dien verstande dat in de periode van 1 november tot en met 14 maart van elk kalenderjaar geen kampeermiddelen aanwezig mogen zijn;

  2. een woonschepenligplaats voor permanente bewoning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'woonschepenligplaats';

  3. recreatieve woonschepen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van recreatie – rercreatie-ark;

  4. een schiphuis, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'schiphuis';

  5. een haven uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘haven';

  6. dagrecreatieve voorzieningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'dagrecreatie';

  7. ligplaatsen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'ligplaats';

  8. een ecologische verbindingszone, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'ecologische verbindingszone';

met de daarbijbehorende:

  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder aanleggelegenheid in de vorm van bestaande steigers.

 

16.2 Bouwregels

  1. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd, met uitzondering van woonschepen, mits wordt voldaan aan het bepaalde in lid c. en d;

 

  1. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, mag niet meer dan 15 m bedragen;

  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan rechtstreeks ten behoeve van de geleiding en regeling van het verkeer, mag niet meer dan 10 m bedragen;

 

  1. Ter plaatse van de aanduiding 'woonschepenligplaats' gelden de volgende regels:

  1. ter plaatse van de aanduiding ‘woonschepenligplaats’ is niet meer dan één woonschip toegestaan;

  2. de onderlinge afstand tussen de woonschepen bedraagt minimaal 3 meter;

  3. de breedte van de woonschepen bedraagt maximaal 7 meter;

  4. de bouwhoogte van de woonschepen bedraagt maximaal 4,6 meter en wordt gemeten vanaf de waterlijn;

  5. uitsluitend de bestaande aanlegvoorzieningen, waaronder steigers, vlonders en oeverbeschoeiingen zijn toegestaan;

 

  1. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie – recreatie-ark' gelden de volgende regels:

  1. recreatiewoonschepen zijn uitsluitend toegestaan op de gronden ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van recreatie – recreatie-ark';

  2. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van recreatie – recreatie-ark’ is niet meer dan één recreatiewoonschip toegestaan;

  3. de maximale lengte van één recreatiewoonschip mag niet meer bedragen dan de bestaande lengte;

  4. de maximale breedte van één recreatiewoonschip mag niet meer bedragen dan de bestaande breedte;

  5. de bouwhoogte van een recreatiewoonschip mag niet meer dan 3,5 m bedragen, met dien verstande dat een recreatiewoonschip uit niet meer dan 1 bouwlaag bestaat;

  6. bij recreatiewoonschepen mogen geen bijgebouwen worden gebouwd.

 

16.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • het landschappelijk beeld,

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;

  • de verkeersveiligheid,

  • de cultuurhistorische waarden;

  • de ecologische waarden;

 

nadere eisen stellen aan:

  1. de doorvaarthoogte en -breedte van bruggen.

 

16.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden;

  2. het gebruik van gronden als permanente ligplaats voor vaartuigen en/of woonschepen;

  3. het innemen van een ligplaats, behalve ter plaatse van de aanduiding 'ligplaats'.

 

16.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het verwijderen van oevervegetaties;

  2. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van het extensief dagrecreatief medegebruik en/of het educatief medegebruik;

  3. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen;

  4. het verdiepen, verbreden, aanbrengen en/of verleggen van waterlopen.

 

  1. Het bepaalde in sub a geldt niet voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden die:

  1. het normale onderhoud en/of het normale natuurbeheer betreffen;

  2. al in uitvoering waren op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan;

  3. mogen worden uitgevoerd op basis van een reeds verleende omgevingsvergunning.

 

  1. De omgevingsvergunning als bedoeld in sub a kan slechts worden verleend, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistorische, natuurlijke en landschappelijke waarden.

 

Artikel 17 Recreatie - Dagrecreatie

 

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ’Recreatie - Dagrecreatie’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. verblijfs- en/of dagrecreatieve voorzieningen en/of een passantenhaven;

  2. bestaande verblijfsrecreatieve voorzieningen in de vorm van een kleinschalig kampeerterrein, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - kleinschalig kampeerterrein', waarbij:

  1. het aantal staanplaatsen voor mobiele kampeermiddelen is beperkt tot het aantal dat is vastgelegd in bijlage 4 'Lijst met aantal kampeermiddelen'; en

  2. de periode van 1 november tot en met 14 maart van elk kalenderjaar geen kampeermiddelen aanwezig mogen zijn;

  1. horeca, in de vorm van een kantine behorende bij en rechtstreeks voortvloeiend uit de bedrijfsactiviteiten van de recreatie;

  2. groenvoorzieningen;

  3. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

  4. parkeervoorzieningen, waarbij voldaan wordt aan de bepalingen in artikel 47.1;

 

met daaraan ondergeschikt:

  1. wegen en paden;

  2. nutsvoorzieningen;

  3. sport- en speelvoorzieningen;

 

17.2 Bouwregels

 

17.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. gebouwen en overkappingen moeten binnen een bouwvlak worden gebouwd;

  2. ter plaatse van de aanduiding maximum goot- en bouwhoogte (m) bedragen de goot- en bouwhoogte niet meer dan op de verbeelding is aangegeven;

  3. in afwijking van het bepaalde onder a zijn gebouwen buiten het bouwvlak toegestaan mits:

  1. de maximum oppervlakte van gebouwen buiten het bouwvlak 20% van de oppervlakte van het bouwvlak per bouwperceel bedraagt;

  2. de minimum afstand tot de erfgrens 3,00 meter bedraagt;

  3. de maximum bouwhoogte 4,00 meter bedraagt, met dien verstande dat indien de maximum bouwhoogte van gebouwen gelegen op hetzelfde bouwperceel als bedoeld in sub d minder bedraagt dan 4,00 meter, de maximum bouwhoogte niet meer mag bedragen dan deze hoogte.

 

17.2.2 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 2,00 m;

  2. de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt ten hoogste 8,00 m;

  3. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken bedraagt ten hoogste 5,50 m;

  4. de bouwhoogte van steigers bedraagt ten hoogste 2,00 m.

 

17.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  1. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van overige (zelfstandige) horecadoeleinden.

 

Artikel 18 Recreatie - Recreatiebedrijven

 

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie - Recreatiebedrijven' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. een kampeerterrein, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'kampeerterrein', waarbij:

  1. het aantal staanplaatsen voor kampeermiddelen is beperkt tot het aantal dat is vastgelegd in bijlage 4 'Lijst met aantal kampeermiddelen'; en

  2. de periode van 1 november tot en met 14 maart van elk kalenderjaar geen kampeermiddelen aanwezig mogen zijn;

  1. een bedrijfswoning;

  2. een groepsaccommodatie, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - groepsaccommodatie';

  3. een jachthaven, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'jachthaven';

  4. horeca-activiteiten uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘horeca’

met als nevenactiviteit:

  1. het (hobbymatig) houden van vee;

  2. 'specifieke vorm van recreatie - kleinschalig kampeerterrein' uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van recreatie – kleinschalig kampeerterrein’;

  3. 'specifieke vorm van recreatie - boomhut', uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van recreatie – boomhut’;

  4. 'specifieke vorm van recreatie - kapel'. Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van recreatie – kapel’;

  5. 'haven', uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘haven’;

  6. 'specifieke vorm van recreatie - trekkershutten', uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van recreatie – trekkershutten’;

  7. 'paardenhouderij', uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘paardenhouderij’;

  8. ‘manege’, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘manege’

met daaraan ondergeschikt:

  1. horeca, in de vorm van een kantine behorende bij een recreatieverblijf en rechtstreeks voortvloeiend uit de bedrijfsactiviteiten van het bedrijf;

  2. beheersgebouwen;

  3. parkeervoorzieningen, waarbij voldaan wordt aan de bepalingen in artikel 47.1;

  4. aanleggelegenheden;

  5. ligplaatsen;

  6. water;

  7. groenvoorzieningen;

  8. sport- en speelvoorzieningen.

 

18.2 Bouwregels

 

  1. Algemeen gelden voor alle bouwwerken de volgende regels:

  1. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding – monument' zijn de regels van toepassing zoals opgenomen in artikel 42.2;

  2. ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' zijn de regels van toepassing zoals opgenomen in artikel 42.3.

 

  1. Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  1. de gezamenlijke oppervlakte van bedrijfsgebouwen mag niet meer dan 2000 m² bedragen;

  2. de gebouwen worden gebouwd in één bouwlaag met kap, waarbij de goot- en bouwhoogte niet meer dan respectievelijk 4,5 m en 10 m mogen bedragen, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer zijn;

  3. het aantal bedrijfswoningen mag niet meer dan 1 bedragen;

  4. de oppervlakte van een niet inpandige bedrijfswoning mag maximaal 150 m² bedragen;

  5. de goothoogte van een niet inpandige bedrijfswoning mag maximaal 4,5 m bedragen;

  6. de bouwhoogte van een niet inpandige bedrijfswoning mag maximaal 10 m bedragen.

  7. de afstand van de voorgevel van een bedrijfswoning tot de as van een weg met de bestemming 'Verkeer - Wegverkeer' mag niet minder dan de bestaande afstand bedragen.

 

  1. Met betrekking tot bijbehorende bouwwerken en overkappingen bij bedrijfswoningen geldt dat:

  1. bijbehorende bouwwerken en overkappingen op niet minder dan 3 m achter (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel van de bedrijfswoning mogen worden gebouwd;

  2. de goothoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken en overkappingen niet meer dan 3 m mag bedragen, dan wel niet meer dan de hoogte van de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van de bedrijfswoning waaraan wordt gebouwd;

  3. de goothoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken niet meer dan 3 m mag bedragen;

  4. de bouwhoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken niet meer dan 5,5 m mag bedragen;

  5. de bouwhoogte van aan de bedrijfswoning gebouwde bijbehorende bouwwerken en overkappingen niet meer dan 7 m mag bedragen, met dien verstande dat:

  • de bouwhoogte van aan de bedrijfswoning gebouwde bijbehorende bouwwerken en overkappingen minimaal 1 m lager is dan de bouwhoogte van de bedrijfswoning, en;

  • de bouwhoogte van aan de bedrijfswoning gebouwde bijbehorende bouwwerken en overkappingen welke maximaal 1 wand hebben, niet meer dan 5,5 meter mag bedragen;

  1. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en overkappingen per bedrijfswoning niet meer dan 100 m² mag bedragen, met dien verstande dat:

  • indien er meerdere bedrijfswoningen aanwezig zijn, de totale oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en overkappingen per bestemmingsvlak niet dan 150 m2 mag bedragen;

  • de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en overkappingen niet meer dan 90% van de oppervlakte van de bedrijfswoning mag bedragen.

 

  1. In afwijking van sub b gelden voor het bouwen van gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - groepsaccommodatie' de volgende regels:

  1. een groepsaccommodatie mag uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - groepsaccommodatie';

  2. de goothoogte mag niet meer dan de bestaande goothoogte bedragen;

  3. de bouwhoogte mag niet meer dan de bestaande bouwhoogte bedragen.

 

  1. In afwijking van sub b gelden voor het bouwen van gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - kampeerterrein' de volgende regels:

  1. het aantal kampeergebouwen en trekkershutten ten hoogste de vergunde situatie mag bedragen;

  2. de oppervlakte van trekkershutten niet meer dan 40 m² mag bedragen;

  3. de goot- en bouwhoogte van trekkershutten niet meer dan 3,5 m en 5,5 m mag bedragen;

  4. de dakhelling van trekkershutten ten minste 40° dient te bedragen;

  5. de oppervlakte van kampeergebouwen niet meer mag bedragen dan de bestaande oppervlakte;

  6. de goot- en bouwhoogte en dakhelling mag niet meer bedragen dan de bestaande goot- en bouwhoogte en dakhelling.

 

  1. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:

  1. bouwwerken geen gebouw zijnde ten behoeve van een rijbak (de rijbak) als hobby bij de bedrijfswoning in het bestemmingsvlak zijn alleen toegestaan als aan alle onderstaande randvoorwaarden wordt voldaan:

  • de afstand van de rijbak tot het eigen erf niet meer dan 30 m mag bedragen, en;

  • de afstand van de rijbak tot het erf van derden ten minste 15 m dient te bedragen, en;

  • de afstand van de rijbak tot de woning van derden ten minste 30 m dient te bedragen, en;

  • de oppervlakte per rijbak niet meer dan 1.250 m² mag bedragen, en;

  • de hoogte van omheiningen niet meer dan 2 m mag bedragen, en;

  • het aantal lichtmasten niet meer dan 4 mag bedragen, en;

  • de hoogte van lichtmasten niet meer dan 5 meter mag bedragen;

  1. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 10 m bedragen.

 

18.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

  • de milieusituatie;

  • het straat- en bebouwingsbeeld;

  • de verkeersveiligheid;

  • de watersituatie;

  • de (openlucht) recreatiemogelijkheden;

  • het landschappelijk beeld;

  • ecologische waarden;

  • cultuurhistorische waarden,

 

nadere eisen stellen aan:

  1. de dakhelling van een niet-inpandige bedrijfswoning in die zin dat deze tussen de 30° en de 55° dient te bedragen;

  2. de plaats van gebouwen;

  3. de plaats en bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, indien de bouwhoogte meer dan 1,5 m bedraagt.

 

18.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

 

  1. lid 18.2. voor het bouwen van trekkershutten, met dien verstande dat:

  1. er mogen geen stacaravans/chalets worden geplaatst;

  2. de goot- en bouwhoogte van een trekkershut mag niet maar dan 3,5 en 5,5 m bedragen;

  3. de dakhelling van trekkershutten mag niet minder dan 40° bedragen;

  4. de oppervlakte per trekkershut mag niet meer dan 40m2 bedragen;

  5. de trekkershutten moeten gebouwd worden binnen het bestemmingsvlak;

  6. het aantal trekkershutten mag niet meer bedragen dan 10.

  1. lid 18.2 onder c, sub 1 voor het bouwen op minder dan 3 m achter (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel van de bedrijfswoning;

  2. lid 18.2 onder b, sub 4 voor het bouwen van een bedrijfswoning met een oppervlakte >150 m2, mits:

  1. er in geringe mate wordt afgeweken van de bestaande maatvoeringen en gevelindeling van de karakteristieke bebouwing in de vorm van een stelp, kop-hals-rompboerderij of kop-rompboerderij;

  1. lid 18.2 voor het bouwen van recreatieappartementen met dien verstande dat:

  1. er per appartement een vloeroppervlakte van ten hoogste 100 m² aanwezig is;

  2. deze in de bestaande gebouwen worden gerealiseerd, en;

  3. in totaal maximaal 15 recreatieappartementen mogen worden gerealiseerd.

 

18.4.1 Toetsingscriteria

 

  1. De in lid 18.4 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, mits geen afbreuk wordt gedaan aan:

 

  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

  • de milieusituatie;

  • het straat- en bebouwingsbeeld;

  • de verkeersveiligheid;

  • de watersituatie;

  • de (openlucht) recreatie mogelijkheden;

  • cultuurhistorische waarden;

  • het landschappelijk beeld.

 

18.5 Specifiek gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:

  1. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van overige (zelfstandige) horecadoeleinden.

 

18.6 Afwijken van de gebruiksregels

 

18.6.1 Afwijkingen

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

 

  1. lid 18.1 voor het gebruik van gronden voor de realisatie van een haventje met ligplaatsen ten behoeve van een kampeerterrein ter plaatse van de aanduiding 'kampeerterrein', met dien verstande dat:

  1. het aantal ligplaatsen nooit meer dan het aantal kampeermiddelen mag bedragen met een maximum van 25 ligplaatsen;

  2. de ligplaatsen worden gerealiseerd binnen een haventje, met het oog op het intact laten van de natuurlijke oevers. Hierbij wordt, afhankelijk van de situatie, de oever doorsneden door de haveningang;

  3. de ligplaatsen niet mogen worden gebruikt in de periode van 1 november tot en met 14 maart van elk kalenderjaar;

 

Alvorens de afwijking wordt verleend, moet de initiatiefnemer overleg hebben gepleegd met de waterbeherende instantie.

 

  1. lid 18.1 voor het bouwen van maximaal 10 trekkershutten ten behoeve van het kleinschalig kamperen mits:

  1. er mogen geen stacaravans/chalets worden geplaatst;

  2. de goot- en bouwhoogte van een trekkershut mag niet maar dan 3,5 en 5,5 m bedragen;

  3. de dakhelling van trekkershutten mag niet minder dan 40° bedragen;

  4. de oppervlakte per trekkershut mag niet meer dan 40m2 bedragen;

  5. de trekkershutten moeten gebouwd worden binnen het bestemmingsvlak;

  6. het aantal trekkershutten mag niet meer bedragen dan 10.

 

  1. lid 18.1. voor het gebruik van gronden voor de realisatie van een nieuw kleinschalig kampeerterrein dan wel de uitbreiding van een bestaand kleinschalig kampeerterrein met dien verstande dat:

  1. (de uitbreiding van) een kleinschalig kampeerterrein binnen het bestemmingsvlak wordt gerealiseerd;

  2. een nieuw kleinschalig kampeerterrein op ten minste 500 m van een bestaand kleinschalig kampeerterrein dient te worden gesitueerd;

  3. de omgevingsvergunning niet wordt verleend voor zover de gronden grenzen aan de bebouwde kom of gelegen zijn binnen een afstand van 50 m tot een woon- of een bedrijfsperceel van derden;

  4. de omgevingsvergunning slechts wordt verleend indien er sprake is van een goede landschappelijke inpassing;

  5. het aantal standplaatsen voor kampeermiddelen ten hoogste 25 mag bedragen;

  6. er geen stacaravans mogen worden gebouwd / geplaatst;

  7. in de periode van 1 november tot en met 14 maart van elk kalenderjaar geen kampeermiddelen aanwezig mogen zijn;

  8. de oppervlakte aan gebouwen ten behoeve van beheervoorzieningen en sanitaire voorzieningen ten hoogste 200 m² per kleinschalig kampeerterrein mag bedragen;

  9. voor het bouwen van gebouwen de regels uit lid 18.2 overeenkomstig van toepassing zijn.

 

  1. lid 18.1 voor het gebruik van bouwwerken voor recreatieappartementen met een oppervlakte van ten hoogste 100 m² vloeroppervlakte per appartement in de bestaande gebouwen.

 

18.6.2 Toetsingscriteria

De in lid 18.6.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, mits geen afbreuk wordt gedaan aan:

  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

  • de milieusituatie;

  • het straat- en bebouwingsbeeld;

  • de verkeersveiligheid;

  • de watersituatie;

  • de (openlucht) recreatiemogelijkheden;

  • het landschappelijk beeld.

 

Artikel 19 Recreatie - Recreatiewoning

 

19.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Recreatie - Recreatiewoning’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. recreatiewoningen;

 

met daaraan ondergeschikt:

  1. tuinen, erven en terreinen;

  2. groenvoorzieningen;

  3. parkeervoorzieningen, waarbij voldaan wordt aan de bepalingen in artikel 47.1;

  4. nutsvoorzieningen;

  5. water.

 

19.2 Bouwregels

  1. Voor het bouwen van recreatiewoningen gelden de volgende regels:

  1. het aantal recreatiewoningen per bestemmingsvlak mag niet meer dan 1 bedragen;

  2. De oppervlakte, goot- en bouwhoogte van een recreatiewoning mag niet meer dan de bestaande oppervlakte, goot- en bouwhoogte bedragen.

 

  1. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van erfscheidingen mag niet meer dan 1 m bedragen;

  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.

 

19.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen permanente bewoning van recreatiewoningen.

 

Artikel 20 Recreatie - Volkstuinen

 

20.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Recreatie - Volkstuinen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. volkstuinen;

  2. agrarisch medegebruik;

met daaraan ondergeschikt:

  1. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;

  2. groenvoorzieningen;

  3. terreinen;

  4. paden;

  5. openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;

  6. water.

 

20.2 Bouwregels

  1. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. per volkstuin mag één gebouw worden gebouwd;

  2. de oppervlakte van een gebouw zal ten hoogste 6,00 m² bedragen, danwel de bestaande oppervlakte;

  3. de bouwhoogte van een gebouw of een overkapping zal ten hoogste 3,00 m bedragen, danwel de bestaande bouwhoogte.

 

  1. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:

  1. de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;

  2. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 5 m bedragen.

 

20.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig van gronden en bouwwerken met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van gebouwen voor recreatie en/of permanente bewoning.

 

 

Artikel 21 Sport - Manege

 

21.1 Bestemmingsomschrijving

 

De voor ‘Sport - Manege’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. een manege;

  2. bedrijfswoningen, met uitzondering van de aanduiding ‘bedrijfswoning uitgesloten;

  3. een paardenhouderij, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'paardenhouderij';

 

met daaraan ondergeschikt:

  1. aan-huis-verbonden beroepen;

  2. bêd & brochje, mits het aantal daarvoor beschikbare kamers beperkt blijft tot 2 per bedrijfswoning, met een maximum van 5 slaapplaatsen;

  3. evenementen gerelateerd aan de paardensport;

  4. horeca, in de vorm van een kantine behorende bij de manege en rechtstreeks voortvloeiend uit de bedrijfsactiviteiten van het bedrijf, met een maximale oppervlakte van 100 m2;

  5. water;

  6. openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;

  7. groenvoorzieningen;

  8. parkeervoorzieningen, waarbij voldaan wordt aan de bepalingen in artikel 47.1;

 

21.2 Bouwregels

 

  1. Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  1. de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen niet meer dan 3.000 m² mag bedragen;

  2. de goot- en bouwhoogte mag niet meer dan respectievelijk 4,5 m en 10 m bedragen, dan wel de bestaande hoogte indien deze meer bedraagt, met dien verstande dat de bestaande bouwhoogte mag worden vermeerderd met 0,5 m;

  3. het aantal bedrijfswoningen per bestemmingsvlak mag niet meer dan 1 bedragen dan wel het bestaande aantal, met uitzondering van de percelen waarop de aanduiding ‘bedrijfswoning uitgesloten’ ligt, in die gevallen is geen bedrijfswoning toegestaan;

  4. de oppervlakte van een niet-inpandige bedrijfswoning mag niet meer dan 150 m² bedragen;

  5. de afstand van de voorgevel van een bedrijfswoning tot de as van een weg met de bestemming 'Verkeer - Wegverkeer' mag niet minder dan de bestaande afstand bedragen.

 

  1. Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken en overkappingen bij bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  1. bijbehorende bouwwerken en overkappingen op niet minder dan 3 m achter (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel van de bedrijfswoning mogen worden gebouwd;

  2. de goothoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken en overkappingen niet meer dan 3 m mag bedragen, dan wel niet meer dan de hoogte van de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van de bedrijfswoning waaraan wordt gebouwd;

  3. de goothoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken niet meer dan 3 m mag bedragen;

  4. de bouwhoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken niet meer dan 5,5 m mag bedragen;

  5. de bouwhoogte van aan de bedrijfswoning gebouwde bijbehorende bouwwerken en overkappingen niet meer dan 7 m mag bedragen, met dien verstande dat:

  • de bouwhoogte van aan de bedrijfswoning gebouwde bijbehorende bouwwerken en overkappingen minimaal 1 m lager is dan de bouwhoogte van de bedrijfswoning, en;

  • de bouwhoogte van aan de bedrijfswoning gebouwde bijbehorende bouwwerken en overkappingen welke maximaal 1 wand hebben, niet meer dan 5,5 meter mag bedragen;

  1. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en overkappingen per bedrijfswoning niet meer dan 100 m² mag bedragen, met dien verstande dat:

  • indien er meerdere bedrijfswoningen aanwezig zijn, de totale oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en overkappingen per bestemmingsvlak niet dan 150 m2 mag bedragen;

  • de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en overkappingen niet meer dan 90% van de oppervlakte van de bedrijfswoning mag bedragen.

 

  1. Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding geldt de volgende regel:

  1. de inhoud per gebouw mag niet meer dan 50 m³ bedragen.

 

  1. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;

  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.

 

21.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

  • de milieusituatie;

  • het straat- en bebouwingsbeeld;

  • de verkeersveiligheid;

  • de watersituatie;

  • de (openlucht) recreatiemogelijkheden;

  • het landschappelijk beeld,

 

nadere eisen stellen aan:

  1. de dakhelling van een niet-inpandige bedrijfswoning in die zin dat deze tussen de 30° en de 55° dient te bedragen;

  2. de plaats van gebouwen;

  3. de plaats en bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, indien de bouwhoogte meer dan 1,5 m bedraagt.

 

21.4 Afwijken van de bouwregels

 

21.4.1 Afwijkingen

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. lid 21.2, sub a, onder 2 tot een goothoogte van maximaal 5 m;

  2. lid 21.2, sub a, onder 5 voor het bouwen van de voorgevel van een bedrijfswoning op een afstand van de weg die minder is dan de bestaande afstand, met dien verstande dat, indien de geluidsbelasting ten gevolge van het wegverkeer meer dan de voorkeursgrenswaarde bedraagt, de omgevingsvergunning slechts wordt verleend in overeenstemming met een verkregen hogere grenswaarde;

  3. lid 21.2 onder b, sub 1 voor het bouwen op minder dan 3 m achter (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel van de bedrijfswoning;

  4. lid 21.2 onder a, sub 4 voor het bouwen van een bedrijfswoning met een oppervlakte >150 m2, mits:

  1. er in geringe mate wordt afgeweken van de bestaande maatvoeringen en gevelindeling van de karakteristieke bebouwing in de vorm van een stelp, kop-hals-rompboerderij of kop-rompboerderij.

 

21.4.2 Toetsingscriteria

  1. De in lid 21.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, mits geen afbreuk wordt gedaan aan:

  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

  • de milieusituatie;

  • het straat- en bebouwingsbeeld;

  • de verkeersveiligheid;

  • de watersituatie;

  • de (openlucht) recreatiemogelijkheden;

  • het landschappelijk beeld.

 

21.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:

  1. het gebruik van bijgebouwen voor zelfstandige bewoning;

  2. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor detailhandel, anders dan in de vorm van productiegebonden detailhandel;

  3. het gebruik van gedeelten van een bedrijfswoning, inclusief aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en aangebouwde overkappingen bij de bedrijfswoning, voor aan-huis-verbonden beroepen, indien de beroeps-/bedrijfsvloeroppervlakte in de bedrijfswoning meer bedraagt dan 30% van de begane vloeroppervlakte van de bedrijfswoning, met een maximum van 50 m²;

  4. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden anders dan logiesverstrekking voor recreatieve bewoning in de bedrijfswoning op de wijze van bêd & brochje ten behoeve waarvan maximaal twee kamers worden ingericht voor ten hoogste vijf logiesgasten;

  5. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van overige horecadoeleinden, indien de gezamenlijke horecavloeroppervlakte groter is dan 100 m².

Artikel 22 Tuin

 

22.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen woningen;

 

met de daarbij behorende:

  1. wegen en paden;

  2. groenvoorzieningen;

  3. een rijbak, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'rijbak';

  4. met daaraan ondergeschikt:

  5. nutsvoorzieningen.

 

22.2 Bouwregels

 

22.2.1 Gebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  1. op de gronden binnen deze bestemming mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd;

  2. in afwijking van het bepaalde onder a is de bouw van erkers en tochtportalen toegestaan, mits:

  1. de horizontale diepte maximaal 1,50 meter is;

  2. de horizontale afstand van de erker tot de perceelgrens met het openbaar gebied minimaal 2,50 meter is;

  3. de breedte maximaal 50% van de breedte van de gevel van het hoofdgebouw is;

  4. de bouwhoogte maximaal 3 meter dan wel de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw +0,25 meter is.

 

22.2.2 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 1,00 m bedragen;

  2. de bouwhoogte van vlaggenmasten zal ten hoogste 8,00 m bedragen;

  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken geen overkappingen zijnde, zal ten hoogste 5,50 m bedragen.

 

Artikel 23 Verkeer - Fiets en voetpaden

 

23.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Verkeer - Fiets en voetpaden’ aangewezen gronden, waarbij de inrichting hoofdzakelijk gericht is op de afwikkeling van het verkeer, zijn bestemd voor:

  1. voet- en fietspaden;

  2. sloten, bermen en beplanting;

 

met de daarbij behorende:

  1. parkeervoorzieningen;

  2. voorzieningen ten behoeve van openbaar vervoer;

 

met daaraan ondergeschikt:

  1. nutsvoorzieningen;

  2. groenvoorzieningen;

  3. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

 

23.2 Bouwregels

 

23.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

 

23.2.2 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 2,00 m;

  2. de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt ten hoogste 8,00 m;

  3. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken geen overkappingen zijnde bedraagt ten hoogste 5,50 m;

  4. in afwijking van het bepaalde onder c mag de bouwhoogte van verkeersregelende voorzieningen, lichtmasten en geluidswerende voorzieningen maximaal 12,00 meter bedragen.

 

23.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;

  2. de sociale veiligheid;

  3. de verkeersveiligheid;

  4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

 

Artikel 24 Verkeer - Railverkeer

 

24.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Verkeer - Railverkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. spoorwegen, met daarbij inbegrepen bermen, spoorwegovergangen en dergelijke;

 

met de daarbij behorende:

  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

  2. groenvoorzieningen;

  3. nutsvoorzieningen;

  4. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;

  5. een toegangsweg, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting';

 

met dien verstande dat:

  1. de bestemming, afgezien van een plaatselijke verbreding of versmalling, niet voorziet in een wijziging van het aantal spoorbanen.

 

24.2 Bouwregels

  1. Op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd;

  2. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:

  1. de bouwhoogte mag, gemeten vanaf de bovenkant van de spoorstaaf, niet meer dan 10 m bedragen.

 

24.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • het landschappelijk beeld;

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;

  • de verkeersveiligheid,

 

nadere eisen stellen aan:

  1. de plaats van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

Artikel 25 Verkeer - Wegverkeer

 

25.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Verkeer - Wegverkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wegen, parkeervoorzieningen, voet- en fietspaden;

  2. verlaadplaatsen voor landbouwproducten;

  3. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;

  4. openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;

  5. parkeer- en picknickplaatsen;

  6. bruggen en voorzieningen ten behoeve van de bediening van kunstwerken;

  7. een snellaadstation, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - snellaadstation';

  8. een verkooppunt voor motorbrandstoffen inclusief lpg en ondergeschikte detailhandel in bijbehorende accessoires, benodigdheden voor motorvoertuigen en weggebonden artikelen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg';

  9. dagrecreatie, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘dagrecreatie’;

  10. opslag, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'opslag'.

 

met daaraan ondergeschikt:

  1. water;

  2. groenvoorzieningen;

 

met dien verstande dat:

de bestemming, afgezien van een plaatselijke verbreding of versmalling, niet voorziet in een ingrijpende wijziging van het profiel, waarbij het aantal rijstroken van de A7 niet meer dan 4 mag bedragen en het aantal rijstroken van overige wegen niet meer dan 2 mag bedragen.

 

25.2 Bouwregels

  1. Algemeen gelden voor alle bouwwerken de volgende regels:

  1. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding – monument' zijn de regels van toepassing zoals opgenomen in artikel 42.2;

  2. ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' zijn de regels van toepassing zoals opgenomen in artikel 42.3;

 

  1. Op of in deze gronden mogen uitsluitend gebouwen ten behoeve van wegverkeer, openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding worden gebouwd, hiervoor gelden de volgende regels:

  1. de inhoud per gebouw mag niet meer dan 50 m³ bedragen.

 

  1. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder kunstwerken, gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, mag niet meer dan 15 m bedragen;

  2. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan rechtstreeks ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, mag niet meer dan 10 m bedragen.

 

25.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

  • de milieusituatie;

  • het straat- en bebouwingsbeeld;

  • de verkeersveiligheid;

  • de watersituatie;

  • de (openlucht) recreatiemogelijkheden;

  • het landschappelijk beeld,

 

nadere eisen stellen aan:

  1. de plaats van gebouwen;

  2. de plaats en bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, indien de bouwhoogte meer dan 3 m bedraagt.

 

Artikel 26 Water

 

26.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Water’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. water en oeverstroken, met een functie voor het scheepvaartverkeer, de waterrecreatie, de natuur en de waterhuishouding;

  2. bruggen en voorzieningen ten behoeve van de bediening van kunstwerken;

  3. dagrecreatieve voorzieningen, uitsluitend in de vorm van parkeer-, en picknickvoorzieningen, visplaatsen, aanlegplaatsen en naar de aard daarmee gelijk te stellen kleinschalige voorzieningen;

  4. een woonschepenligplaats voor permanente bewoning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'woonschepenligplaats';

  5. recreatieve woonschepen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van water – recreatie-ark;

  6. ligplaatsen, ter plaatse van de aanduiding 'ligplaats';

  7. openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;

  8. agrarisch medegebruik van kaden en oeverstroken;

  9. een aquaduct, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘aquaduct’;

  10. kampeer mogelijkheden in combinatie met een Marrekriteligplaats, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - Marrekriteplaats met kampeermogelijkheid’, tevens voor 3 standplaatsen voor kampeermiddelen per aangeduid gebied, met dien verstande dat:

  1. de standplaatsen uitsluitend ten behoeve van aanlegplaatsen mogen worden gebruikt;

  2. in de periode van 1 november tot en met 14 maart van elk kalenderjaar geen kampeermiddelen aanwezig mogen zijn;

  1. een haven, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'haven';

  2. een sluis, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'sluis';

  3. dagrecreatie, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'dagrecreatie'.

 

26.2 Bouwregels

  1. Algemeen gelden voor alle bouwwerken de volgende regels:

  1. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding – monument' zijn de regels van toepassing zoals opgenomen in artikel 42.2;

  2. ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' zijn de regels van toepassing zoals opgenomen in artikel 42.3;

 

  1. Op of in deze gronden mogen uitsluitend gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding worden gebouwd, hiervoor gelden de volgende regels:

  1. de inhoud per gebouw mag niet meer dan 50 m³ bedragen.

 

  1. Ter plaatse van de aanduiding 'woonschepenligplaats' gelden de volgende regels:

  1. ter plaatse van de aanduiding ‘woonschepenligplaats’ is niet meer dan één woonschip toegestaan;

  2. de onderlinge afstand tussen de woonschepen bedraagt minimaal 3 meter;

  3. de breedte van de woonschepen bedraagt maximaal 7 meter;

  4. de bouwhoogte van de woonschepen bedraagt maximaal 4,6 meter en wordt gemeten vanaf de waterlijn;

  5. uitsluitend de bestaande aanlegvoorzieningen, waaronder steigers, vlonders en oeverbeschoeiingen zijn toegestaan.

 

  1. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water – recreatie-ark' gelden de volgende regels:

  1. recreatiewoonschepen zijn uitsluitend toegestaan op de gronden ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van water – recreatie-ark;

  2. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van water – recreatie-ark' is niet meer dan één recreatiewoonschip toegestaan;

  3. de maximale lengte van één recreatiewoonschip mag niet meer bedragen dan de bestaande lengte;

  4. de maximale breedte van één recreatiewoonschip mag niet meer bedragen dan de bestaande breedte;

  5. de bouwhoogte van een recreatiewoonschip mag niet meer dan 3,5 m bedragen, met dien verstande dat een recreatiewoonschip uit niet meer dan 1 bouwlaag bestaat;

  6. bij recreatiewoonschepen mogen geen bijgebouwen worden gebouwd.

 

  1. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder kunstwerken, gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, mag niet meer dan 15 m bedragen.

  2. voor aquaducten ter plaatse van de aanduiding ‘aquaduct’ geldt de bestaande maatvoering;

  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan rechtstreeks ten behoeve van de geleiding en regeling van het verkeer, mag niet meer dan 10 m bedragen.

 

26.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

  • de milieusituatie;

  • het straat- en bebouwingsbeeld;

  • de verkeersveiligheid;

  • de watersituatie;

  • de (openlucht) recreatiemogelijkheden;

  • het landschappelijk beeld;

 

nadere eisen stellen aan:

  1. de plaats van gebouwen;

  2. de doorvaarthoogte en -breedte van bruggen;

  3. de plaats en bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, indien de bouwhoogte meer dan 3 m bedraagt.

 

26.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen het innemen van een ligplaats.

 

Artikel 27 Wonen

 

27.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wonen;

  2. het recreatief bewonen van een woning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'recreatiewoning';

  3. het gebruik van gebouwen ten behoeve van recreatieve activiteiten, zoals pension, expositieregeling, kleinschalige culturele manifestaties en daarmee vergelijkbare recreatieve activiteiten, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen - recreatief medegebruik’;

  4. ter plaatse van de aanduiding 'wonen uitgesloten' is wonen niet toegestaan;

  5. een schildersbedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - schildersbedrijf';

  6. een zorgboerderij, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'zorgboerderij';

  7. een theetuin, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - theetuin';

  8. een theeschenkerij, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van horeca - theeschenkerij';

  9. een hoveniersbedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'hovenier';

  10. bestaande verblijfsrecreatieve voorzieningen in de vorm van een kleinschalig kampeerterrein, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - kleinschalig kampeerterrein', waarbij het aantal staanplaatsen voor mobiele kampeermiddelen is beperkt tot het aantal dat is vastgelegd in bijlage 4 'Lijst met aantal kampeermiddelen' per aanduidingsvlak, met dien verstande dat in de periode van 1 november tot en met 14 maart van elk kalenderjaar geen kampeermiddelen aanwezig mogen zijn;

  11. kanoverhuurbedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding specifieke vorm van recreatie - kanoverhuur';

  12. een architectenbureau ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen - architectenbureau';

  13. een ‘rijbak’ ter plaatse van de aanduiding 'rijbak';

  14. een ‘ecologische verbindingszone’ ter plaatse van de aanduiding 'ecologische verbindingszone'.

 

met daaraan ondergeschikt:

  1. aan-huis-verbonden beroep;

  2. bêd & brochje, mits het aantal daarvoor beschikbare kamer beperkt blijft tot 2 per woning, met een maximum van 5 slaapplaatsen;

  3. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;

  4. openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;

  5. water;

  6. parkeervoorzieningen, waarbij voldaan wordt aan de bepalingen in artikel 47.1;

  7. groenvoorzieningen;

  8. tuinen en erven.

en met inbegrip van de volgende nevenactiviteiten:

  1. het hobbymatig houden van vee;

  2. stalling en/of opslag van vaartuigen of kampeermiddelen;

  3. theeschenkerij;

  4. daghoreca onder voorwaarde dat dranken en etenswaren hoofdzakelijk overdag worden verstrekt, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van horeca’, waarbij voor Wolsumerketting 5 te Wolsum geldt dat hieronder wordt verstaan het bedrijfsmatig verstrekken van maaltijden en (alcoholhoudende) dranken voor het gebruik ter plaatse in de schuur (50m2) en het terras (57m2) tussen 10.00 en 21.30 uur.

 

27.2 Bouwregels

  1. Algemeen gelden voor alle bouwwerken de volgende regels:

  1. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding – monument' zijn de regels van toepassing zoals opgenomen in artikel 42.2;

  2. ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' zijn de regels van toepassing zoals opgenomen in artikel 42.3.

 

  1. Voor het bouwen van een hoofdvorm gelden de volgende regels:

  1. het aantal woningen per bestemmingsvlak mag niet meer dan 1 bedragen dan wel niet meer dan het aantal aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden';

  2. de oppervlakte per hoofdvorm mag niet meer dan 150 m² bedragen;

  3. de goothoogte mag niet meer dan 4,5 m bedragen dan wel de bestaande goothoogte indien deze meer is;

  4. de bouwhoogte mag niet meer dan 10,0 m bedragen;

  5. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder dan 3 m bedragen, dan wel de bestaande afstand;

  6. de afstand van de voorgevel van een woning tot de as van een weg met de bestemming 'Verkeer - Wegverkeer' mag niet minder dan de bestaande afstand bedragen;

  7. de hoofdvorm dient, gezien vanaf de weg, gesitueerd te zijn voor de (bestaande) bijbehorende bouwwerken en overkappingen, danwel de bestaande situering.

 

  1. In afwijking van het bepaalde onder b geldt dat binnen de bebouwde kom van Oudega de volgende bouwregels van toepassing zijn:

  1. de hoofgebouwen dienen in het bouwvlak te worden gebouwd;

  2. het aantal woningen per bouwvlak mag niet meer bedragen dan het aantal aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden';

  3. tenminste één zijde van de woning dient in de aangegeven gevellijn te worden gebouwd;

  4. de oppervlakte per hoofdvorm mag niet meer dan 150 m² bedragen;

  5. ter plaatse van de aanduiding 'minimum en maximum goot- en bouwhoogte (m) en minimum en maximum dakhelling':

  • bedragen de goot- en bouwhoogte niet minder dan de minimum goot- en bouwhoogte en niet meer dan de maximum goot- en bouwhoogte, en;

  • bedraagt de dakhelling niet minder dan de minimum dakhelling en niet meer dan de maximum dakhelling;

  • mogen, in afwijking van sublid 1 en 2, de bestaande goot- en bouwhoogte en dakhelling gehandhaafd blijven, indien deze hiervan afwijken.

 

  1. Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken en overkappingen bij een hoofdvorm gelden de volgende regels:

  1. bijbehorende bouwwerken en overkappingen op niet minder dan 3 m achter (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel van de hoofdvorm mogen worden gebouwd;

  2. de goothoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken en overkappingen niet meer dan 3 m mag bedragen, dan wel niet meer dan de hoogte van de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van de hoofdvorm waaraan wordt gebouwd;

  3. de goothoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken niet meer dan 3 m mag bedragen;

  4. de bouwhoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken niet meer dan 5,5 m mag bedragen;

  5. de bouwhoogte van aan de hoofdvorm gebouwde bijbehorende bouwwerken en overkappingen niet meer dan 7 m mag bedragen, met dien verstande dat:

  • de bouwhoogte van aan de hoofdvorm gebouwde bijbehorende bouwwerken en overkappingen minimaal 1 m lager is dan de bouwhoogte van de hoofdvorm, en

  • de bouwhoogte van aan de hoofdvorm gebouwde bijbehorende bouwwerken en overkappingen welke maximaal 1 wand hebben, niet meer dan 5,5 meter mag bedragen

  1. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en overkappingen per hoofdvorm niet meer dan 100 m² mag bedragen, met dien verstande dat:

  • indien de hoofdvorm meerdere woningen omvat, de totale oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en overkappingen per bestemmingsvlak niet dan 150 m2 mag bedragen;

  • niet meer dan 50% van een bouwperceel mag worden bebouwd;

  • de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en overkappingen niet meer dan 90% van de oppervlakte van de hoofdvorm mag bedragen;

 

  1. Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouw zijnde ten behoeve van een rijbak (de rijbak) als hobby bij de woning in het bestemmingsvlak zijn alleen toegestaan als aan alle onderstaande randvoorwaarden wordt voldaan:

  • de afstand van de rijbak tot het eigen erf niet meer dan 30 m mag bedragen, en;

  • de afstand van de rijbak tot het erf van derden ten minste 15 m dient te bedragen, en;

  • de afstand van de rijbak tot de woning van derden ten minste 30 m dient te bedragen, en;

  • de oppervlakte per rijbak niet meer dan 1.250 m² mag bedragen, en;

  • de hoogte van omheiningen niet meer dan 2 m mag bedragen, en;

  • het aantal lichtmasten niet meer dan 4 mag bedragen, en;

  • de hoogte van lichtmasten niet meer mag bedragen dan 5 meter;

 

  1. Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen voor (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw mag niet meer dan 1 m bedragen;

  2. de bouwhoogte van overige terrein- en erfafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;

  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 5,5 m bedragen.

 

27.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

  • de milieusituatie;

  • het straat- en bebouwingsbeeld;

  • de verkeersveiligheid;

  • de watersituatie;

  • de (openlucht) recreatiemogelijkheden;

  • het landschappelijk beeld,

 

nadere eisen stellen aan:

  1. de plaats van hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken.

 

27.4 Afwijken van de bouwregels

 

27.4.1 Afwijkingen

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. het bepaalde in lid 27.2, sub b, onder 6 voor het bouwen van de voorgevel van een woning op een afstand van de weg die minder is dan de bestaande afstand, met dien verstande dat, indien de geluidsbelasting ten gevolge van het wegverkeer meer dan de voorkeursgrenswaarde bedraagt, de omgevingsvergunning slechts wordt verleend in overeenstemming met een verkregen hogere grenswaarde;

  2. het bepaalde in lid 27.2, sub d, onder 1 voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken en overkappingen op minder dan 3 m achter (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw.

 

27.4.2 Toetsingscriteria

  1. De in lid 27.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, mits geen afbreuk wordt gedaan aan:

  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

  • de milieusituatie;

  • het straat- en bebouwingsbeeld;

  • de verkeersveiligheid;

  • de watersituatie;

  • de (openlucht) recreatiemogelijkheden;

  • het landschappelijk beeld,

 

  1. De in lid 27.4.1, sub a bedoelde omgevingsvergunningen kunnen uitsluitend worden verleend indien er sprake is van een goede landschappelijke inpassing.

 

27.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:

  1. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor zelfstandige bewoning;

  2. het gebruik van een woonhuis voor meer dan één woning;

  3. het gebruik van een woonhuis en/of bijbehorende bouwwerken voor recreatieve bewoning;

  4. het gebruik van gedeelten van een woning, inclusief aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en aangebouwde overkappingen bij de woning, voor aan-huis-verbonden beroepen, indien de beroeps-/bedrijfsvloeroppervlakte in de woning meer bedraagt dan 30% van de begane vloeroppervlakte van de woning, met een maximum van 50 m²;

  5. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden anders dan logiesverstrekking voor recreatieve bewoning in de woning op de wijze van bêd & brochje ten behoeve waarvan maximaal twee kamers worden ingericht voor ten hoogste 5 logiesgasten.

 

Artikel 28 Wonen - Woonboerderij

 

28.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Wonen - Woonboerderij’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wonen;

met de daarbij behorende:

  1. tuinen en erven;

  2. parkeervoorzieningen, waarbij voldaan wordt aan de bepalingen in artikel 47.1;

  3. water;

  4. bos;

 

met daaraan ondergeschikt:

  1. bêd & brochje, mits het aantal daarvoor beschikbare kamer beperkt blijft tot 2 per woning, met een maximum van 5 slaapplaatsen;

  2. aan-huis-verbonden beroep;

  3. bestaande verblijfsrecreatieve voorzieningen in de vorm van een kleinschalig kampeerterrein, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - kleinschalig kampeerterrein', waarbij:

  1. het aantal staanplaatsen voor mobiele kampeermiddelen is beperkt tot het aantal dat is vastgelegd in bijlage 4 'Lijst met aantal kampeermiddelen'; en

  2. in de periode van 1 november tot en met 14 maart van elk kalenderjaar geen mobiele kampeermiddelen aanwezig mogen zijn;

  1. trekkershutten, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - trekkershutten', waarbij het aantal trekkershutten niet meer mag bedragen dan het aantal zoals is vastgelegd in bijlage 4 'Lijst met aantal kampeermiddelen';

  2. bestaande windturbines, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'windturbine';

  3. een kantoor, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'kantoor';

  4. opslag, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'opslag';

  5. een hoveniersbedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'hovenier';

  6. een transportbedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'transportbedrijf';

  7. een paardenhouderij, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘paardenhouderij’;

  8. een loodgietersbedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - loodgietersbedrijf';

  9. een plattelandswoning ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen - plattelandswoning';

  10. een hondenpension, uitsluitend ter plaatse van een aanduiding 'specifieke vorm van wonen - hondenpension';

  11. recreatieappartementen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - recreatieappartement', met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'aantal recreatie appartementen’ het aantal recreatie appartementen niet meer mag bedragen dan het aangegeven aantal;

  12. een groepsaccommodatie, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - groepsaccommodatie';

  13. het parkeren van vrachtwagens, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen - parkeerterrein voor vrachtwagens';

  14. een kangoeroewoning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - kangoeroewoning';

  15. een dierenartsenpraktijk, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van dienstverlening - dierenartsenpraktijk';

  16. een relatie, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'relatie';

  17. stacaravans, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - stacaravans toegestaan';

  18. ligplaatsen, ter plaatse van de aanduiding 'ligplaats'.

 

en met inbegrip van de volgende nevenactiviteiten:

  1. het hobbymatig houden van vee;

  2. stalling en/of opslag van vaartuigen of kampeermiddelen;

  3. boerderijwinkel ten behoeve van verkoop van voornamelijk productiegebonden streekproducten met een netto verkoopvloeroppervlakte van ten hoogste 100 m²;

  4. theeschenkerij;

  5. mestopslag, uitsluitend in de bestaande voormalige agrarische bedrijfsbebouwing aanwezige mestopslag;

 

met dien verstande dat:

  1. de activiteiten als genoemd onder w. t/m z. uitsluitend zijn toegestaan als nevenactiviteit bij de woonfunctie;

  2. de nevenactiviteiten uitsluitend zijn toegestaan in voormalige bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen;

  3. niet meer dan 1/3 deel van de voormalige bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen, tot ten hoogste een oppervlakte 500 m² voor deze nevenactiviteiten mogen worden gebruikt;

  4. in afwijking van 3 geldt de maat van 500 m2 niet voor de stalling en/of opslag van vaartuigen of kampeermiddelen;

  5. in afwijking van 2 geldt dat de bestaande caravanstalling op het perceel Hichtumerweg 8 te Bolsward achter de bebouwing is toegestaan.

 

28.2 Bouwregels

  1. Algemeen gelden voor alle bouwwerken de volgende regels:

  1. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding – monument' zijn de regels van toepassing zoals opgenomen in artikel 42.2;

  2. ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' zijn de regels van toepassing zoals opgenomen in artikel 42.3;

 

  1. Voor het bouwen van woningen gelden de volgende regels:

  1. het aantal woningen per bestemmingsvlak mag niet meer dan 1 bedragen dan wel het aantal woningen aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden';

  2. de oppervlakte per hoofdvorm mag niet meer dan 150m2 bedragen dan wel het bestaande oppervlakte indien deze meer is;

  3. de goothoogte van de hoofdvorm mag niet meer dan 4,5 m bedragen, dan wel de bestaande goothoogte indien deze meer is;

  4. de bouwhoogte van de hoofdvorm mag niet meer dan 10 m bedragen, dan wel de bestaande bouwhoogte indien deze meer is;

  5. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder dan 3 m bedragen, dan wel de bestaande afstand.

  6. de woning dient, gezien vanaf de weg, gesitueerd te zijn voor de (bestaande) bijbehorende bouwwerken en overkappingen, danwel de bestaande situering.

 

  1. Met betrekking tot bijbehorende bouwwerken en overkappingen bij een woning geldt dat:

  1. bijbehorende bouwwerken en overkappingen op niet minder dan 3 m achter (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel van de woning worden gebouwd;

  2. de goothoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken en overkappingen niet meer dan 3 m mag bedragen, dan wel niet meer dan de hoogte van de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van de woning waaraan wordt gebouwd;

  3. de goothoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken niet meer dan 3 m mag bedragen;

  4. de bouwhoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken niet meer dan 5,5 m mag bedragen;

  5. de bouwhoogte van aan de woning gebouwde bijbehorende bouwwerken en overkappingen niet meer dan 7 m mag bedragen, met dien verstande dat:

  • de bouwhoogte van aan de woning gebouwde bijbehorende bouwwerken en overkappingen minimaal 1 m lager is dan de bouwhoogte van de woning, en;

  • de bouwhoogte van aan de woning gebouwde bijbehorende bouwwerken en overkappingen welke maximaal 1 wand hebben, niet meer dan 5,5 meter mag bedragen

  1. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en overkappingen per woning niet meer dan 150 m² mag bedragen, met dien verstande dat:

  • indien de hoofdvorm meerdere woningen omvat, de totale oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en overkappingen per bestemmingsvlak niet meer dan 150 m2 mag bedragen;

  • niet meer dan 50% van een bouwperceel mag worden bebouwd;

  • de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en overkappingen niet meer dan 90% van de oppervlakte van de woning(en) mag bedragen.

 

  1. Voor het bouwen van bouwwerken, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - kleinschalig kampeerterrein' gelden de volgende regels:

  1. er mogen geen stacaravans/chalets/trekkershutten worden geplaatst;

  2. de oppervlakte aan gebouwen ten behoeve van beheervoorzieningen en sanitaire voorzieningen mag maximaal 200m² bedragen;

  3. de bouwwerken moeten gebouwd worden binnen het bestemmingsvlak van de bijbehorende woonboerderij.

 

  1. Voor het bouwen van bouwwerken, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - trekkershutten', gelden de volgende regels:

  1. de oppervlakte mag niet meer dan 40m2 bedragen;

  2. de goothoogte mag niet meer dan 3,5 m bedragen;

  3. de bouwhoogte mag niet meer dan 5,5 m bedragen;

  4. de dakhelling van trekkershutten mag niet minder dan 40° bedragen;

  5. de trekkershutten moeten binnen het bestemmingsvlak gebouwd worden;

  6. het aantal trekkershutten mag niet meer bedragen dan bestaand.

 

  1. Met betrekking tot bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat:

  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw niet meer dan 1 m mag bedragen;

  2. de bouwhoogte van overige terrein- en erfafscheidingen niet meer dan 2 m mag bedragen;

  3. bouwwerken geen gebouw zijnde ten behoeve van een rijbak (de rijbak) als hobby bij de woning zijn alleen toegestaan als aan alle onderstaande randvoorwaarden wordt voldaan:

  • de afstand van de rijbak tot het eigen erf niet meer dan 30 m mag bedragen, en;

  • de afstand van de rijbak tot het erf van derden ten minste 15 m dient te bedragen, en;

  • de afstand van de rijbak tot de woning van derden ten minste 30 m dient te bedragen, en;

  • de oppervlakte per rijbak niet meer dan 1.250 m² mag bedragen, en;

  • de hoogte van omheiningen niet meer dan 2 m mag bedragen, en;

  • het aantal lichtmasten niet meer dan 4 mag bedragen, en;

  • de hoogte van lichtmasten niet meer mag bedragen dan 5 meter;

  1. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, niet meer dan 5,5 m mag bedragen;

 

  1. Voor het bouwen van een windturbine, ter plaatse van de aanduiding 'windturbine' gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van een windturbine mag niet meer bedragen dan de bestaande bouwhoogte;

  2. de diameter van een windturbine mag niet meer bedragen dan de bestaande diameter.

 

28.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van:

 

  1. lid 28.2 onder c, sub 1 het bouwen op minder dan 3 m achter (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdvorm;

 

  1. lid 28.2 onder b, sub 2 voor het bouwen van een woning met een oppervlakte >150 m2, mits:

  1. er in geringe mate wordt afgeweken van de bestaande maatvoeringen en gevelindeling van de karakteristieke bebouwing in de vorm van een stelp, kop-hals-rompboerderij of kop-rompboerderij;

 

  1. lid 28.2 onder c, sub 5 en 6 voor het bouwen van nieuwe bijbehorende bouwwerken en overkappingen bij een woonboerderij, met dien verstande dat:

  1. de gezamenlijke oppervlakte van de nieuw te bouwen bijbehorende bouwwerken en overkappingen maximaal 150 m² bedraagt plus 50% van de oppervlakte van de gesloopte gebouwen, met dien verstande dat de totale oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en overkappingen nooit meer mag bedragen dan 500 m²;

  2. de goothoogte mag niet meer dan 4 m bedragen;

  3. de bouwhoogte mag niet meer dan 10 m bedragen;

  4. er sprake is van een goede landschappelijke inpassing.

 

  1. lid 28.2 onder d voor het bouwen van maximaal 10 trekkershutten ten behoeve van het kleinschalig kamperen mits:

  1. de trekkershutten binnen het bestemmingsvlak worden gebouwd;

  2. er sprake is van een goede landschappelijke inpassing;

  3. de oppervlakte van een trekkershut niet meer dan 40 m2 bedraagt;

  4. de goothoogte niet meer dan 3,5 m bedraagt;

  5. de bouwhoogte niet meer dan 5,5 m bedraagt;

  6. de dakhelling van trekkershutten mag niet minder dan 40° bedragen;

  7. de trekkershutten niet voor de voorgevel worden geplaatst;

  8. de trekkershutten niet voor permanente bewoning worden gebruikt.

 

28.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning;

  2. het gebruik van gronden en bouwwerken voor detailhandel en overige bedrijfsactiviteiten anders dan een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf of nevenactiviteit, al dan niet in combinatie met de daarvoor benodigde opslagruimte;

  3. het gebruik van een woonhuis en of bijbehorende bouwwerken voor recreatieve bewoning.

28.5 Afwijken van de gebruiksregels

 

28.5.1 Afwijkingen

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

 

  1. het gebruik van gronden en bouwwerken voor bedrijvigheid:

  1. mits de bedrijven zijn opgenomen in categorie 1 of 2 van de bij deze regels als bijlage 5 opgenomen Staat van Bedrijven;

  2. mits de bedrijven geen grote verkeersaantrekkende werking hebben;

  3. mits de bedrijvigheid niet gepaard gaat met opslag en/of stalling buiten gebouwen;

  4. met dien verstande dat de omgevingsvergunning uitsluitend wordt verleend voor bedrijvigheid als nevenactiviteit bij de woonfunctie;

  5. met dien verstande dat de bedrijvigheid uitsluitend is toegestaan in gebouwen;

  6. met dien verstande dat de omgevingsvergunning wordt verleend voor ten hoogste 1/3 deel van de gebouwen, tot een oppervlakte van ten hoogste 500 m².

 

  1. het gebruik van gronden en bouwwerken voor maximaal 3 woningen ten behoeve van permanente bewoning mits:

  1. de woonfunctie uitsluitend gerealiseerd wordt binnen de contouren van de oorspronkelijke boerderijvorm;

  2. een toename van het aantal woningen past binnen een goedgekeurd woningbouwprogramma;

  3. een hogere grenswaarde is verleend, wanneer de geluidsbelasting als gevolg van het wegverkeer meer dan de voorkeursgrenswaarde bedraagt.

 

  1. voor het gebruik van gronden voor de realisatie van een nieuw kleinschalig kampeerterrein dan wel de uitbreiding van een bestaand kleinschalig kampeerterrein met dien verstande dat:

  1. (de uitbreiding van) een kleinschalig kampeerterrein op het erf wordt gerealiseerd;

  2. een nieuw kleinschalig kampeerterrein op ten minste 500 m van een bestaand kleinschalig kampeerterrein dient te worden gesitueerd;

  3. de omgevingsvergunning niet wordt verleend voor zover de gronden grenzen aan de bebouwde kom of gelegen zijn binnen een afstand van 50 m tot een woon- of een bedrijfsperceel van derden;

  4. de omgevingsvergunning slechts wordt verleend indien er sprake is van een goede landschappelijke inpassing;

  5. het aantal standplaatsen voor kampeermiddelen ten hoogste 35 mag bedragen;

  6. er geen stacaravans mogen worden gebouwd / geplaatst;

  7. in de periode van 1 november tot en met 14 maart van elk kalenderjaar geen kampeermiddelen aanwezig mogen zijn;

  8. de oppervlakte aan gebouwen ten behoeve van beheervoorzieningen en sanitaire voorzieningen ten hoogste 200 m² per kleinschalig kampeerterrein mag bedragen;

  9. voor het bouwen van gebouwen de regels uit lid 28.2 overeenkomstig van toepassing zijn.

 

  1. het gebruik van gronden en bouwwerken voor maximaal 2 recreatieappartementen met een oppervlakte van niet meer dan 100 m² vloeroppervlakte per appartement, met dien verstande dat:

  1. de omgevingsvergunning uitsluitend wordt verleend voor recreatieappartementen als nevenactiviteit bij de woonfunctie;

  2. de recreatieappartementen uitsluitend zijn toegestaan in voormalige bedrijfsgebouwen;

 

  1. het gebruik van gronden en bouwwerken voor een groepsaccommodatie, met dien verstande dat:

  1. de omgevingsvergunning uitsluitend wordt verleend voor een groepsaccommodatie als nevenactiviteit bij de woonfunctie;

  2. de groepsaccommodatie uitsluitend is toegestaan in voormalige bedrijfsgebouwen;

  3. de omgevingsvergunning wordt verleend voor ten hoogste 1/3 deel van voormalige bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen, tot een oppervlakte van ten hoogste 500 m².

 

  1. het gebruik van gronden en bouwwerken voor maatschappelijke, zorg- en/of recreatieve activiteiten, met dien verstande dat:

  1. de omgevingsvergunning uitsluitend wordt verleend voor maatschappelijke, zorg- en/of recreatieve activiteiten als nevenactiviteit bij de woonfunctie;

  2. de maatschappelijke, zorg- en/of recreatieve activiteiten uitsluitend zijn toegestaan in voormalige bedrijfsgebouwen;

  3. de omgevingsvergunning wordt verleend voor ten hoogste 1/3 deel van voormalige bedrijfsgebouwen, tot een oppervlakte van niet meer dan 500 m².

 

  1. voor het gebruik van gronden voor de realisatie van een haventje met ligplaatsen ten behoeve van een groepsaccommodatie, met dien verstande dat:

  1. het aantal ligplaatsen niet meer dan 25 mag bedragen;

  2. de ligplaatsen worden gerealiseerd binnen een haventje, met het oog op het intact laten van de natuurlijke oevers. Hierbij wordt, afhankelijk van de situatie, de oever doorsneden door de haveningang;

  3. alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend, door de initiatiefnemer overleg is gepleegd met de waterbeherende instantie.

 

  1. lid 28.1. voor het bouwen van maximaal 10 trekkershutten ten behoeve van het kleinschalig kamperen mits:

  1. de trekkershutten moeten gebouwd worden binnen een bestemmingsvlak in aansluiting op de bestaande bebouwing;

  2. er sprake is van een goede landschappelijke inpassing;

  3. de oppervlakte van een trekkershut niet meer dan 40 m2 bedraagt;

  4. de goothoogte niet meer dan 3,5 m bedraagt;

  5. de bouwhoogte niet meer dan 5,5 m bedraagt;

  6. de dakhelling van trekkershutten mag niet minder dan 40° bedragen;

  7. de trekkershutten niet voor de voorgevel worden geplaatst;

  8. de trekkershutten niet voor permanente bewoning worden gebruikt.

 

  1. lid 28.1 en lid 28.5 al dan niet in combinatie met de omgevingsvergunning als bedoeld in sub c, voor het gebruik van gronden voor de realisatie van een haventje met ligplaatsen ten behoeve van een kleinschalig kampeerterrein ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - kleinschalig kampeerterrein', met dien verstande dat:

  1. het aantal ligplaatsen nooit meer dan het aantal kampeermiddelen mag bedragen;

  2. de ligplaatsen worden gerealiseerd binnen een haventje, met het oog op het intact laten van de natuurlijke oevers. Hierbij wordt, afhankelijk van de situatie, de oever doorsneden door de haveningang;

  3. de ligplaatsen niet mogen worden gebruikt in de periode van 1 november tot en met 14 maart van elk kalenderjaar;

  4. alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend, moet door de initiatiefnemer overleg zijn gepleegd met de waterbeherende instantie.

 

28.5.2 Toetsingscriteria

Een omgevingsvergunning als bedoeld in 28.5.1 wordt slechts verleend:

  1. wanneer geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  1. de hoofdbestemming (indien er meerdere aspecten uit 27.5 onder a op het perceel aanwezig zullen zijn);

  2. het straat- en bebouwingsbeeld;

  3. de milieusituatie;

  4. de woonsituatie;

  5. het landschappelijk beeld;

  6. de ecologische waarde;

  7. de cultuurhistorische waarde;

  8. de verkeersveiligheid, en

  9. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, en;

  1. wanneer, indien er meerdere nevenactiviteiten op het perceel aanwezig (zullen) zijn, voor de cumulatie van de nevenactiviteit(en) genoemd in 28.5.1 onder a, d, e en f geldt dat dit gezamenlijk voor ten hoogste 1/3 deel van voormalige bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen, tot een oppervlakte van ten hoogste 500 m² wordt gebruikt ten behoeve van de nevenactiviteit(en).

 

28.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat:

 

  1. de bestemming wordt gewijzigd in de bestemming 'Agrarisch - Paardenhouderij' ten behoeve van een gebruiksgerichte paardenhouderij in combinatie met 1 bedrijfswoning met dien verstande dat:

  1. de wijziging uitsluitend betrekking kan hebben op de bebouwing binnen het bestaande bestemmingsvlak;

  2. de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen ten behoeve van een gebruiksgerichte paardenhouderij niet meer dan 2.500 m² mag bedragen;

  3. parkeren op eigen erf dient plaats te vinden;

  4. de gebruiksgerichte paardenhouderijfunctie geen onevenredige verkeersaantrekkende werking mag hebben;

  5. de wijziging slechts wordt toegepast indien er sprake is van een goede landschappelijke inpassing;

  6. voor het overige de regels van de bestemming 'Agrarisch - Paardenhouderij' van overeenkomstige toepassing zijn.

 

  1. de bestemming wordt gewijzigd in de bestemming ‘Bedrijf’ in combinatie met 1 bedrijfswoning, met dien verstande dat:

  1. de wijziging uitsluitend betrekking kan hebben op de bebouwing binnen het bestaande bestemmingsvlak;

  2. de wijzigingsbevoegdheid uitsluitend kan worden toegepast ten behoeve van bedrijven genoemd in de categorieën 1 en 2 van bijlage 5 'Staat van Bedrijven' dan wel bedrijven welke niet zijn genoemd, mits deze bedrijven naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende woongebieden, al dan niet onder te stellen voorwaarden, voor wat betreft geur, stof, gevaar en geluid kunnen worden gelijkgesteld met de bedrijven welke wel zijn genoemd;

  3. de wijziging slechts wordt toegepast indien er sprake is van een goede landschappelijke inpassing;

  4. parkeren op eigen erf dient plaats te vinden;

  5. buitenopslag niet is toegestaan;

  6. de bedrijvigheid geen onevenredige verkeersaantrekkende werking mag hebben;

  7. voor het overige de regels uit de bestemming 'Bedrijf' van overeenkomstige toepassing zijn.

 

  1. de bestemming wordt gewijzigd in de bestemming 'Maatschappelijk' of 'Maatschappelijk - Zorgboerderij' ten behoeve van maatschappelijke, zorg- en/of recreatieve activiteiten in combinatie met 1 bedrijfswoning, met dien verstande dat:

  1. de wijziging uitsluitend betrekking kan hebben op de bebouwing binnen het bestaande bestemmingsvlak;

  2. de wijziging slechts wordt toegepast indien er sprake is van een goede landschappelijke inpassing;

  3. parkeren op eigen erf dient plaats te vinden;

  4. voor het overige de regels uit de bestemming 'Maatschappelijk' of de bestemming 'Maatschappelijk - Zorgboerderij' van overeenkomstige toepassing zijn.

 

  1. de bestemming wordt gewijzigd in de bestemming ‘Recreatie - Recreatiebedrijven' ten behoeve van de realisatie van recreatieappartementen in combinatie met 1 bedrijfswoning, met dien verstande dat:

  1. de wijziging uitsluitend betrekking kan hebben op de voormalige agrarische bebouwing met bijbehorende erven, binnen een bestaande denkbeeldige rechthoek of bouwvlak;

  2. de wijziging uitsluitend kan worden toegepast indien de agrarische bedrijfsactiviteiten ter plaatse volledig zijn beëindigd;

  3. de wijziging slechts wordt toegepast indien er sprake is van een goede landschappelijke inpassing;

  4. recreatieappartementen uitsluitend mogen worden gerealiseerd in de voormalige bedrijfsgebouwen, niet zijnde kassen, en de voormalige bedrijfswoningen;

  5. per voormalig agrarisch bedrijf ten hoogste 5 recreatieappartementen mogen worden gerealiseerd;

  6. de oppervlakte per recreatieappartement niet meer dan 100 m² vloeroppervlakte mag bedragen;

  7. parkeren op eigen erf dient plaats te vinden;

  8. voor het overige de regels uit de bestemming 'Recreatie - Recreatiebedrijven' van overeenkomstige toepassing zijn.

 

  1. de bestemming wordt gewijzigd in de bestemming 'Recreatie - Recreatiebedrijven' ten behoeve van de realisatie van een groepsaccommodatie in combinatie met 1 bedrijfswoning, al dan niet in combinatie met bijbehorende ligplaatsen, met dien verstande dat:

  1. de wijziging uitsluitend betrekking kan hebben op de voormalige agrarische bebouwing met bijbehorende erven, binnen een bestaande denkbeeldige rechthoek of bouwvlak;

  2. de wijziging uitsluitend kan worden toegepast indien de agrarische bedrijfsactiviteiten ter plaatse volledig zijn beëindigd;

  3. de wijziging slechts wordt toegepast indien er sprake is van een goede landschappelijke inpassing;

  4. de groepsaccommodatie uitsluitend mag worden gerealiseerd in de voormalige bedrijfsgebouwen, niet zijnde kassen, en de voormalige bedrijfswoningen;

  5. parkeren op eigen erf dient plaats te vinden;

  6. het aantal ligplaatsen niet meer dan 1 ligplaats per 4 personen mag bedragen, waarbij het totaal aantal ligplaatsen per groepsaccommodatie nooit meer dan 10 mag bedragen;

  7. de ligplaatsen worden gerealiseerd binnen een haventje, met het oog op het intact laten van de natuurlijke oevers. Hierbij wordt, afhankelijk van de situatie, de oever doorsneden door de haveningang;

  8. voor het overige de regels uit de bestemming 'Recreatie - Recreatiebedrijven' van overeenkomstige toepassing zijn.

 

 

Artikel 29 Leiding - Gas

 

29.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Leiding - Gas’ aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemming) tevens bestemd voor:

  1. een aardgastransportleiding;

met de daarbij behorende:

  1. veiligheidszones.

 

29.1.1 Voorrangsregeling

De regels van deze dubbelbestemming gelden primair ten opzichte van de regels van iedere andere bestemming, waarmee deze dubbelbestemming samenvalt.

 

29.2 Bouwregels

 

In afwijking van het bepaalde in de aangegeven andere bestemmingen mogen op of in deze gronden uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de leiding(en) worden gebouwd met een bouwhoogte van maximaal 2 m.

 

29.3 Afwijken van de bouwregels

 

Mits de veiligheid met betrekking tot de gasleiding niet wordt geschaad en geen kwetsbaar object wordt toegelaten, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde in 29.2 in die zin dat de in de andere daar voorkomende bestemming(en) genoemde gebouwen, overkappingen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits:

  1. met een vooraf ingewonnen schriftelijk advies van de betreffende leidingbeheerder wordt aangetoond dat de bouw mogelijk is;

  2. een positief advies van de brandweer is verkregen.

 

29.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

  1. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het aanbrengen van diepwortelende beplanting (of bomen) en/of hoogopgaande beplanting, waaronder bijvoorbeeld rietbeplanting;

  2. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;

  3. het verrichten van grondroeractiviteiten, bijvoorbeeld het aanbrengen van rioleringen, kabels, leidingen en drainage, anders dan normaal spit- en ploegwerk;

  4. diepploegen, egaliseren, ontginnen en ophogen;

  5. het aanbrengen van wegen of paden en het aanbrengen van andere (gesloten) verhardingen;

  6. het indrijven van voorwerpen in de bodem, zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;

  7. het aanbrengen/aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen, vijvers en andere wateren.

 

  1. De onder a bedoelde vergunning is niet vereist voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:

  1. mechanisch worden uitgevoerd en daarmee vallen onder de werking van de Wet Informatie Uitwisseling Ondergrondse Netwerken;

  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;

  3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;

  4. normaal onderhoud en beheer betreffen;

  5. worden uitgevoerd ten behoeve van de instandhouding van de leiding(en).

 

De onder a bedoelde vergunning wordt slechts verleend nadat vooraf schriftelijk advies is ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder.

Artikel 30 Leiding - Ondergrondse hoogspanningsverbinding

 

30.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Ondergrondse hoogspanningsverbinding‘ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  1. de aanleg, het beheer en instandhouding van een ondergrondse hoogspanningsleiding;

 

met de daarbij behorende:

  1. belemmeringenstrook;

  2. voorzieningen

  3. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

30.1.1 Voorrangsregeling

In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de regels van dit artikel vóór de bepalingen die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

 

30.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  1. op of in de gronden mogen uitsluitend bouwwerken en/of gebouwen ten behoeve van de hoogspanningsverbinding worden gebouwd;

  2. op of in de gronden zijn geen gebouwen en bouwwerken toegestaan, met uitzondering van bestaande (vergunde) gebouwen en bouwwerken;

  3. indien bestaande gebouwen en/of bouwwerken worden vervangen, vernieuwd of veranderd is dit toegestaan indien de oppervlakte en hoogte niet worden vergroot en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

 

30.3 Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 29.2 in die zin dat de in de basisbestemming(en) genoemde gebouwen of andere bouwwerken worden gebouwd mits:

  1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het veilig, betrouwbaar en duurzaam functioneren van de betreffende hoogspanningsleiding;

  2. vooraf schriftelijk advies is verkregen van de betreffende netbeheerder.

 

De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het veilig, betrouwbaar en duurzaam functioneren van de betreffende hoogspanningsverbinding.

 

30.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

30.4.1 Omgevingsvergunning

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden de volgende activiteiten uit te voeren, zulks ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen:

  1. het aanbrengen en/of rooien van diepwortelende beplanting en bomen, dieper dan 0,80 meter onder maaiveld;

  2. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging of andere graafwerkzaamheden;

  3. het indrijven van voorwerpen in de bodem, dieper dan 0,80 meter onder maaiveld;

  4. d. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en aanleggen van drainage, dieper dan 0,80 meter onder maaiveld;

  5. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van (reeds bestaande) watergangen, alsmede het verhogen of verlagen van het waterpeil;

  6. het opslaan van goederen, (brandbare)stoffen en/of materialen;

  7. het aanleggen van wegen, paden en parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere niet opneembare oppervlakteverhardingen;

  8. het aanleggen en/of slopen van opstallen, ondergrondse constructies, straatmeubilair, installaties, of apparatuur anders dan ten dienste van deze in lid 30.1 omschreven bestemming;

  9. het aanleggen van zonnepanelen.

 

30.4.2 Uitzonderingen

Het verbod als bedoeld in lid 30.4.1 is niet van toepassing op werken geen bouwwerk zijnde en/of werkzaamheden die:

  1. reeds in uitvoering zijn of vergund zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;

  2. verband houden met de aanleg, aanpassing of onderhoud van de betreffende hoogspanningsverbinding en de daarbij behorende voorzieningen;

  3. die vallen onder de Wet informatie-uitwisseling Boven- en ondergrondse Netten.

 

30.4.3 Voorwaarden

Tot het verlenen van een omgevingsvergunning wordt eerst overgegaan, indien uit het verkregen positief schríftelijk advies van de netbeheerder is gebleken dat hierdoor de veiligheid en leveringszekerheid niet blijvend onevenredig kan worden geschaad.

Aan de hand daarvan kan het bevoegd gezag desgewenst voorwaarden verbinden aan de vergunning, ter bescherming van bedoelde verbinding.

 

30.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  1. een gebruik dat geen rekening houdt met een ongestoorde werking van de ondergrondse hoogspanningsleiding en de risico's die ermee verbonden zijn.

 

Artikel 31 Leiding - Bovengrondse hoogspanningsverbinding

 

31.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Leiding - Bovengrondse hoogspanningsverbinding’ bestemde gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en) mede bestemd voor

  1. aanleg, het beheer en instandhouding van een bovengrondse hoogspanningsverbinding;

 

met de daarbij behorende

  1. belemmeringenstrook;

  2. masten en (veiligheids)voorzieningen;

  3. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

31.1.1 Voorrangsregeling

In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de regels van dit artikel vóór de bepalingen die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

 

31.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  1. op of in de gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten behoeve van de hoogspanningsverbinding worden gebouwd;

  2. op of in de gronden zijn geen gebouwen en bouwwerken toegestaan, met uitzondering van bestaande (vergunde) gebouwen en bouwwerken;

  3. indien bestaande gebouwen en/of bouwwerken worden vervangen, vernieuwd of veranderd is dit toegestaan indien de oppervlakte en hoogte niet worden vergroot en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

 

31.3 Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 31.2 in die zin dat de in de basisbestemming(en) genoemde gebouwen of andere bouwwerken worden gebouwd mits:

  1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het veilig, betrouwbaar en duurzaam functioneren van de betreffende hoogspanningsleiding;

  2. vooraf schriftelijk advies is verkregen van de betreffende netbeheerder.

 

De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het veilig, betrouwbaar en duurzaam functioneren van de betreffende hoogspanningsverbinding.

 

31.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

31.4.1 Omgevingsvergunning

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden de volgende activiteiten uit te voeren, zulks ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen:

  1. het aanbrengen en/of rooien van opgaande beplanting en bomen;

  2. het wijzigen van maaiveld- of weghoogte niveau door ontgronding, ophoging of andere graafwerkzaamheden;

  3. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van (reeds bestaande) watergangen, alsmede het verhogen of verlagen van het waterpeil;

  4. het opslaan van goederen, (brandbare)stoffen en/of materialen;

  5. het aanleggen en/of slopen van bovengrondse opstallen, constructies, straatmeubilair, installaties of apparatuur anders dan ten dienste van deze in lid 31.1 omschreven bestemming;

  6. het aanleggen, verbreden, of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheden;

  7. het aanleggen van zonneparken.

 

31.4.2 Uitzonderingen

Het verbod in lid 4.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde en/of werkzaamheden die:

  1. reeds in uitvoering zijn bij het van kracht worden van het plan;

  2. verband houden met de aanleg, aanpassing of onderhoud van de betreffende hoogspanningsverbinding en de daarbij horende voorzieningen;

  3. het onderhoud en beheer hetgeen krachtens de onderliggende bestemming is toegestaan.

 

31.4.3 Voorwaarden

Tot het verlenen van een omgevingsvergunning wordt eerst overgegaan, indien uit het verkregen positief schríftelijk advies van de netbeheerder is gebleken dat hierdoor de veiligheid en leveringszekerheid niet blijvend onevenredig kan worden geschaad.

Aan de hand daarvan kan het bevoegd gezag desgewenst voorwaarden verbinden aan de vergunning, ter bescherming van bedoelde verbinding.

 

31.4.4 Afwegingskader

De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien:

  1. hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het veilig, betrouwbaar en duurzaam functioneren van de betreffende hoogspanningsleiding.

  2. vooraf schríftelijk advies is verkregen van de betreffende netbeheerder.

 

31.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  1. een gebruik dat geen rekening houdt met een ongestoorde werking van de bovengrondse hoogspanningsleiding en de risico's die ermee verbonden zijn.

 

Artikel 32 Leiding - Riool

 

32.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn, behalve de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van rioolpersleidingen (inclusief voorzieningen) met de daarbij behorende belemmeringsstroken.

 

32.2 Bouwregels

 

32.2.1 Voorrangsregeling

De regels van deze dubbelbestemming gelden primair ten opzichte van de regels van iedere andere bestemming, waarmee deze dubbelbestemming samenvalt.

 

32.2.2 Bouwen algemeen

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  1. op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd;

  2. op of in deze gronden mogen uitsluitend andere bouwwerken ten behoeve van de bestemming worden gebouwd;

  3. de maximum bouwhoogte van andere bouwwerken bedraagt 3,00 meter.

 

32.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 32.2 en toestaan dat in de andere daar voorkomende bestemming(en) gebouwen en andere bouwwerken worden gebouwd, mits:

  1. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de leiding;

  2. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de betreffende leiding.

 

32.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

32.4.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming ‘Leiding – Riool' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het aanbrengen en rooien van diepwortelende beplantingen en bomen;

  2. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;

  3. het indrijven van voorwerpen in de bodem, zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;

  4. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;

  5. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.

 

32.4.2 Uitzonderingen

Het verbod als bedoeld in 32.4.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden:

  1. dienen tot het in stand houden of voltooien van werken die op de dag van het van kracht worden van het plan reeds bestaan of in uitvoering zijn genomen;

  2. behoren tot het normale onderhoud en beheer;

  3. mogen worden uitgevoerd op basis van een al verleende vergunning;

  4. worden uitgevoerd ten behoeve van de instandhouding van de leiding(en).

 

32.4.3 Toelaatbaarheid

De werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden als bedoeld in artikel 32.4.1 zijn slechts toelaatbaar, mits:

  1. deze werken en werkzaamheden of de hiervan direct of indirect te verwachten gevolgen geen afbreuk doen aan de belangen van de betreffende leiding

  2. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de betreffende leidingbeheerder.

 

Artikel 33 Leiding - Water

 

33.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Leiding - Water' aangewezen gronden zijn, behalve de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van watertransportleidingen (inclusief voorzieningen) met de daarbij behorende belemmeringsstroken.

 

33.2 Bouwregels

 

33.2.1 Voorrangsregeling

De regels van deze dubbelbestemming gelden primair ten opzichte van de regels van iedere andere bestemming, waarmee deze dubbelbestemming samenvalt.

 

33.2.2 Bouwen algemeen

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  1. op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.

  2. op of in deze gronden mogen uitsluitend andere bouwwerken ten behoeve van de bestemming worden gebouwd;

  3. de maximum bouwhoogte van andere bouwwerken bedraagt 3,00 meter.

 

33.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 33.2 en toestaan dat in de andere daar voorkomende bestemming(en) gebouwen en andere bouwwerken worden gebouwd, mits:

  1. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de leiding;

  2. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de betreffende leiding.

 

33.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

33.4.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming ‘Leiding – Water' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het aanbrengen en rooien van diepwortelende beplantingen en bomen;

  2. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;

  3. het indrijven van voorwerpen in de bodem, zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;

  4. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;

  5. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.

 

33.4.2 Uitzonderingen

Het verbod als bedoeld in 33.4.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden die:

  1. dienen tot het in stand houden of voltooien van werken die op de dag van het van kracht worden van het plan reeds bestaan of in uitvoering zijn genomen;

  2. behoren tot het normale onderhoud en beheer;

  3. mogen worden uitgevoerd op basis van een al verleende vergunning;

  4. worden uitgevoerd ten behoeve van de instandhouding van de leiding(en).

 

33.4.3 Toelaatbaarheid

De werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden als bedoeld in artikel 33.4.1. zijn slechts toelaatbaar, mits:

  1. deze werken en werkzaamheden of de hiervan direct of indirect te verwachten gevolgen geen afbreuk doen aan de belangen van de betreffende leiding;

  2. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de betreffende leiding.

Artikel 34 Waarde - Archeologie 1

 

34.1 Bestemmingsomschrijving

 

De voor 'Waarde – Archeologie 1' aangewezen gronden (land- en waterbodems) zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), ook bestemd voor het behoud van de aldaar in of op de grond aanwezige archeologische (verwachtings)waarden.

 

34.1.1 Voorrangsregeling

De regels van deze dubbelbestemming gelden primair ten opzichte van de regels van iedere andere bestemming, waarmee deze dubbelbestemming samenvalt.

 

34.2 Bouwregels

 

34.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen

Voor bouwwerken, waaronder begrepen heipalen en damwanden, met een oppervlakte groter dan 50 m2, moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin naar het oordeel van het bevoegd gezag:

  1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en

  2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.

 

34.2.2 Uitzonderingen waterbodems en meldingsplicht waterbodems

Activiteiten in de waterbodem worden altijd gemeld bij het bevoegd gezag, ongeacht het al dan niet overschrijden van de vrijstellingsgrens van 50 m2 zoals genoemd onder 33.2.1 Dit om te toetsen of er sprake is van archeologische waarden zoals scheeps- en vliegtuigwrakken en/of andere bekende vindplaatsen met archeologische waarde, die zich in en/of op de waterbodems kunnen bevinden.

 

34.2.3 Voorschriften omgevingsvergunning voor het bouwen

Indien uit het in lid 34.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorschriften worden verbonden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen (bijvoorbeeld een archeologievriendelijk heipalenplan), waardoor ondanks de uitvoering van de bouwwerkzaamheden de archeologische resten in de gronden kunnen worden behouden; en/of

  2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; en/of

  3. de verplichting de bouwwerkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen.

 

34.2.4 Uitzondering vergunningplicht

Het bepaalde in artikel 34.2.1 is niet van toepassing op bouwwerken waarbij:

  1. naar oordeel van het bevoegd gezag voldoende is aangetoond zonder archeologisch rapport dat de archeologische waarden van de gronden niet onevenredig worden aangetast en/of dat er geen sprake (meer) is van archeologische waarden (bijvoorbeeld een saneringsrapport);

  2. het de vervanging, vernieuwing of verandering betreft van bestaande bovengrondse bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut en/of niet dieper wordt vergraven dan de te verwijderen fundering;

  3. de uitvoering reeds gestart is op grond van een verleende omgevingsvergunning of vergund is ten tijde van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;

  4. het een bouwwerk betreft met een oppervlakte van maximaal 50 m2;

  5. het een bouwwerk betreft in landbodems dat niet dieper dan 0,40 meter onder het maaiveld en zonder heiwerkzaamheden wordt gerealiseerd.

 

34.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

34.3.1 Omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden

Voor de werken genoemd onder 34.3.2, met een oppervlakte groter dan 50 m2 moet alvorens een omgevingsvergunning voor het uitvoeren werken of werkzaamheden wordt verleend door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin naar het oordeel van het bevoegd gezag:

  1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld, en

  2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.

 

34.3.2 Vergunningsplichtige werken en werkzaamheden

Het beschrevene onder 34.3.1 is van toepassing op de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden:

  1. het ontgronden, afgraven (waaronder saneren), verlagen, baggeren (waaronder saneren), onderzuigen, afplaggen, egaliseren, mengen, diepploegen en ontginnen van gronden/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;

  2. het uitvoeren van werken of werkzaamheden aan oevers en kaden;

  3. de aanleg van gronddepots;

  4. het graven, verdiepen en/of verbreden van vaargeulen, watergangen en waterpartijen;

  5. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en drainage en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;

  6. het verwijderen en/of aanbrengen van bomen en diepwortelende beplanting;

  7. het aanleggen en/of verbreden van wegen, paden, banen en/of parkeergelegenheden;

  8. grondwaterpeilverlagingen;

  9. het verwijderen van fundamenten.

 

34.3.3 Uitzondering waterbodems en meldingsplicht

Alle activiteiten in de waterbodem worden gemeld bij het bevoegd gezag, ongeacht het al dan niet overschrijden van de vrijstellingsgrens van 50 m2. Dit om te toetsen of er sprake is van archeologische waarden zoals scheeps- en vliegtuigwrakken en/of andere bekende vindplaatsen met archeologische waarde, die zich in en/of op de waterbodems kunnen bevinden.

 

34.3.4 Voorschriften omgevingsvergunning

Voordat een omgevingsvergunning kan worden verleend, moet door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin naar het oordeel van het bevoegd gezag:

  1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld en/of (niet (meer) aanwezig zijn en/of niet onevenredig worden geschaad; en/of

  2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd; en/of

  3. de verplichting de werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen.

 

34.3.5 Uitzondering vergunningsplicht

Artikel 34.3.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden die:

  1. naar oordeel van het bevoegd gezag voldoende is aangetoond zonder archeologisch rapport dat de archeologische waarden in de gronden door de bouwwerken niet onevenredig worden aangetast en/of dat er geen sprake (meer) is van archeologische waarden (bijvoorbeeld een saneringsrapport);

  2. een oppervlakte hebben van maximaal 50 m2;

  3. niet dieper gaan dan 0,40 meter onder het maaiveld in landbodems;

  4. het normale onderhoud en gebruik betreffen;

  5. al in uitvoering zijn op grond van een verleende omgevingsvergunning of vergund zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;

  6. op archeologisch onderzoek gericht zijn;

  7. te maken hebben met de aanleg van ondergrondse infrastructuur met een maximum diameter van 0,40 meter, mits deze sleufloos wordt uitgevoerd.

 

34.4 Wijzigingsbevoegdheid

 

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' te verwijderen indien op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

 

 

 

Artikel 35 Waarde - Archeologie 2

 

35.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde – Archeologie 2' aangewezen gronden (land- en waterbodems) zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), ook bestemd voor het behoud van de aldaar in of op de grond aanwezige archeologische (verwachtings)waarden.

 

35.1.1 Voorrangsregeling

De regels van deze dubbelbestemming gelden primair ten opzichte van de regels van iedere andere bestemming, waarmee deze dubbelbestemming samenvalt.

 

35.2 Bouwregels

 

35.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen

  1. Een omgevingsvergunning is benodigd voor bouwwerken, waaronder begrepen heipalen en damwanden met een oppervlakte groter dan:

  1. 500 m2, ter plaatse van de advieszone ‘waarderend onderzoek dobbe’ en ‘karterend onderzoek 1’ van de gemeentelijke FAMKE; of

  2. 2.500 m2 ter plaatse van de advieszone ‘karterend onderzoek 2’ van de gemeentelijke FAMKE; of

  3. 5.000 m2 ter plaatse van de advieszone ‘karterend onderzoek 3’ en ‘quickscan’ van de gemeentelijke FAMKE.

  1. Alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen als bedoeld in sub a. kan worden verleend, dient door de aanvrager een rapport te worden overgelegd waarin naar het oordeel van het bevoegd gezag:

  1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en

  2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.

 

35.2.2 Uitzonderingen waterbodems en meldingsplicht waterbodems

Activiteiten in de waterbodem worden altijd gemeld bij het bevoegd gezag, ongeacht het al dan niet overschrijden van de vrijstellingsgrens zoals genoemd onder 35.2.1 onder a. Dit om te toetsen of er sprake is van archeologische waarden zoals scheeps- en vliegtuigwrakken en/of andere bekende vindplaatsen met archeologische waarde, die zich in en/of op de waterbodems kunnen bevinden.

 

35.2.3 Voorschriften omgevingsvergunning voor het bouwen

Indien uit het in lid 35.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorschriften worden verbonden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen (bijvoorbeeld een archeologievriendelijk heipalenplan), waardoor ondanks de uitvoering van de bouwwerkzaamheden de archeologische resten in de gronden kunnen worden behouden; en/of

  2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; en/of

  3. de verplichting de bouwwerkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen.

 

35.2.4 Uitzondering vergunningplicht

Het bepaalde in artikel 35.2.1 is niet van toepassing op bouwwerken waarbij:

  1. naar oordeel van het bevoegd gezag voldoende is aangetoond zonder archeologisch rapport dat de archeologische waarden van de gronden niet onevenredig worden aangetast en/of dat er geen sprake (meer) is van archeologische waarden (bijvoorbeeld een saneringsrapport);

  2. het de vervanging, vernieuwing of verandering betreft van bestaande bovengrondse bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut en/of niet dieper wordt vergraven dan de te verwijderen fundering; de uitvoering reeds gestart is op grond van een verleende omgevingsvergunning of vergund is ten tijde van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;

  3. het een bouwwerk betreft met een oppervlakte onder de in lid 35.2.1 onder a. genoemde vrijstellingsgrenzen;

  4. het een bouwwerk betreft in landbodems dat niet dieper dan 0,40 meter onder het maaiveld en zonder heiwerkzaamheden wordt gerealiseerd.

 

35.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

35.3.1 Omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden

  1. Een omgevingsvergunning is benodigd voor de werken genoemd onder 35.3.2, met een oppervlakte groter dan:

  1. 500 m2, ter plaatse van de advieszone ‘waarderend onderzoek dobbe’ en ‘karterend onderzoek 1’ van de gemeentelijke FAMKE; of

  2. 2.500 m2 ter plaatse van de advieszone ‘karterend onderzoek 2’ van de gemeentelijke FAMKE; of

  3. 5.000 m2 ter plaatse van de advieszone ‘karterend onderzoek 3’ en ‘quickscan’ van de gemeentelijke FAMKE.

  1. Alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen als bedoeld in sub a. kan worden verleend, dient door de aanvrager een rapport te worden overgelegd waarin naar het oordeel van het bevoegd gezag:

  1. de archeologische waarden van de (water)bodem die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en

  2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.

 

35.3.2 Vergunningsplichtige werken en werkzaamheden

Het beschrevene onder 35.3.1 is van toepassing op de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden:

  1. het ontgronden, afgraven (waaronder saneren), verlagen, baggeren (waaronder saneren), onderzuigen, afplaggen, egaliseren, mengen, diepploegen en ontginnen van gronden/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;

  2. het uitvoeren van werken of werkzaamheden aan oevers en kaden;

  3. de aanleg van gronddepots;

  4. het graven, verdiepen en/of verbreden van vaargeulen, watergangen en waterpartijen;

  5. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en drainage en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;

  6. het verwijderen en/of aanbrengen van bomen en diepwortelende beplanting;

  7. het aanleggen en/of verbreden van wegen, paden, banen en/of parkeergelegenheden

  8. grondwaterpeilverlagingen;

  9. het verwijderen van fundamenten.

 

35.3.3 Uitzondering waterbodems en meldingsplicht

Alle activiteiten in de waterbodem worden gemeld bij het bevoegd gezag, ongeacht het al dan niet overschrijden van de vrijstellingsgrens zoals genoemd in lid 35.3.1 onder a. Dit om te toetsen of er sprake is van archeologische waarden zoals scheeps- en vliegtuigwrakken en/of andere bekende vindplaatsen met archeologische waarde, die zich in en/of op de waterbodems kunnen bevinden.

 

35.3.4 Voorschriften omgevingsvergunning

Voordat een omgevingsvergunning kan worden verleend, moet door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin naar het oordeel van het bevoegd gezag:

  1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld en/of (niet (meer) aanwezig zijn en/of niet onevenredig worden geschaad; en/of

  2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd; en/of

  3. de verplichting de werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen.

 

35.3.5 Uitzondering vergunningsplicht

Artikel 35.3.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden die:

  1. naar oordeel van het bevoegd gezag voldoende is aangetoond zonder archeologisch rapport dat de archeologische waarden in de gronden door de bouwwerken niet onevenredig worden aangetast en/of dat er geen sprake (meer) is van archeologische waarden (bijvoorbeeld een saneringsrapport);

  2. het werken of werkzaamheden betreffen met een oppervlakte onder de genoemde vrijstellingsgrenzen onder artikel 34.3.1 onder a;

  3. niet dieper gaan dan 0,40 meter onder het maaiveld in landbodems;

  4. het normale onderhoud en gebruik betreffen;

  5. het normale agrarische gebruik betreffen, inclusief de aanleg van drainage in agrarische percelen;

  6. al in uitvoering zijn op grond van een verleende omgevingsvergunning of vergund zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;

  7. op archeologisch onderzoek gericht zijn;

  8. te maken hebben met de aanleg van ondergrondse infrastructuur met een maximum diameter van 0,40 meter, mits deze sleufloos wordt uitgevoerd.

 

35.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' te verwijderen indien op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

 

 

Artikel 36 Waarde - Beschermd gezicht

 

36.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde - Beschermd gezicht' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en het behoud van de in paragraaf 5.4 en bijlagen 1, 8 en 10 van de toelichting aangegeven cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het gebied en zijn bebouwing.

 

36.2 Bouwregels

 

36.2.1 Voorrangsbepaling

De regels van deze dubbelbestemming gelden primair ten opzichte van de regels van iedere andere bestemming, waarmee deze dubbelbestemming samenvalt.

 

36.2.2 Bouwwerken algemeen

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  1. de gevelbreedte, goot- en bouwhoogte, dakhelling, nokrichting en dakvorm van hoofdgebouwen, zoals die bestond op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan, blijft gehandhaafd;

  2. de voorgevel van een hoofdgebouw dient in hoofdzaak in de naar de weg gekeerde bouwgrens te worden gebouwd; deze bepaling geldt niet voor bebouwing op binnenterreinen;

  3. in afwijking van het bepaalde in sublid a is een afwijking van de goothoogte en/of de bouwhoogte van ten hoogste 5% toegestaan, waarbij de dakhelling overeenkomstig mag worden aangepast;

  4. in afwijking van het bepaalde in sublid a is het toevoegen van een kap op een plat dak toegestaan, mits de dakhelling, nokrichting en dakvorm aansluit op het straat- en bebouwingsbeeld.

 

36.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van de bescherming en het behoud van de in paragraaf 5.4 en bijlagen 1, 8 en 10 van de toelichting aangegeven cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het gebied en zijn bebouwing nadere eisen te stellen aan:

  1. de plaats en afmetingen van bouwwerken;

  2. het materiaal- en kleurgebruik van bouwwerken.

 

36.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de in lid 36.2.2 genoemde bouwregels voor het veranderen van het bouwwerk, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de in paragraaf 5.4 en bijlagen 1, 8 en 10 van de toelichting aangegeven cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het gebied en zijn bebouwing.

 

36.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

36.5.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde – Beschermd gezicht' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  1. het aanleggen of veranderen of dempen van water(lopen) en/of het permanent verlagen van het waterpeil;

  2. het planten, verwijderen, beschadigen, vellen, kappen of rooien van bomen of andere houtige gewassen;

  3. het aanleggen en/of verharden van wegen en paden;

  4. het wijzigen van weg- of straatprofielen en/of oppervlakteverhardingen;

  5. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse energie-, transport- en/of communicatieleidingen en bijbehorende buitenkasten.

 

36.5.2 Uitzonderingen

Het verbod als bedoeld in 36.5.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  1. het gewone onderhoud en beheer betreffen, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande verhardingen en bomen of andere houtige gewassen;

  2. al in uitvoering en/of vergund zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan.

 

36.5.3 Toelaatbaarheid

De werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden als bedoeld in artikel 36.5.1 zijn slechts toelaatbaar, mits op basis van onderzoek door een cultuurhistorisch deskundige is aangetoond dat de in paragraaf 5.4 en bijlagen 1, 8 en 10 van de toelichting aangegeven cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het gebied en zijn bebouwing niet onevenredig worden geschaad.

 

36.6 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

 

36.6.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning een bouwwerk geheel of gedeeltelijk te slopen.

 

36.6.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in lid 36.6.1 is niet van toepassing indien de werkzaamheden al in uitvoering en/of vergund zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan.

 

36.6.3 Toelaatbaarheid

  1. Het verlenen van de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 36.5.1 is slechts toelaatbaar, mits hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het gebied, zoals aangegeven in paragraaf 5.4 en bijlagen 1, 8 en 10 van de toelichting.

  2. Voor zover de gronden tevens zijn bestemd voor “Waarde – Archeologie 1”:

  1. dient de archeologische waarde van het terrein naar het oordeel van de gemeentelijke archeoloog in voldoende mate te zijn vastgesteld;

  2. is het verlenen van de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 36.6.1 slechts toelaatbaar, mits hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van het gebied;

  3. kunnen in het belang van de archeologische monumentenzorg, aan de omgevingsvergunning voor het slopen voorschriften worden verbonden met betrekking tot de wijze van slopen (artikel 2.22, lid 3 onder d Wabo jo artikel 5.2 Bor).

 

 

Artikel 37 Waarde - Cultuurhistorie Stinzen States Buitenplaatsen en Kloosters

 

37.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde – Cultuurhistorie Stinzen, States, Buitenplaatsen en Kloosters ' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor: het behoud van de archeologische en cultuurhistorische waarden van stinzen, states, buitenplaatsen en kloosters met eventuele bijbehorende tuinen, erven en waterpartijen.

 

37.1.1 Voorrangsregeling

De regels van deze dubbelbestemming gelden primair ten opzichte van de regels van iedere andere bestemming, waarmee deze dubbelbestemming samenvalt.

 

37.2 Bouwregels

 

37.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen

Voor bouwwerken, waaronder begrepen het heien van heipalen en het slaan van damwanden, met een oppervlakte groter dan 50 m2 en die de bodem dieper dan 0,40 meter beneden maaiveld verstoren, moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin naar het oordeel van het bevoegd gezag:

  1. de archeologische waarden van de bodem die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en

  2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.

 

37.2.2 Voorschriften omgevingsvergunning voor het bouwen

Indien uit het in lid 37.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden en/of waterbodem door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorschriften worden verbonden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen (bijvoorbeeld een archeologievriendelijk heipalenplan), waardoor ondanks de uitvoering van de bouwwerkzaamheden de archeologische en cultuurhistorische waarden in de (water)bodem kunnen worden behouden; en/of

  2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; en/of

  3. de verplichting de bouwwerkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen.

 

37.2.3 Uitzondering vergunningsplicht

Artikel 37.2.1 is niet van toepassing op bouwwerken, waaronder begrepen het slaan van heipalen en damwanden, waarbij:

  1. naar oordeel van het bevoegd gezag geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de (eventueel nog aanwezige) cultuurhistorische waarden van de stinzen, states, buitenplaatsen en kloosters en de bijbehorende tuinen en erven, waarbij onder andere wordt getoetst aan de landschapsbiografie Súdwest-Fryslân; en/of

  2. naar oordeel van het bevoegd gezag voldoende is aangetoond zonder archeologisch rapport dat de cultuurhistorische waarden door de bouwwerken niet onevenredig worden aangetast en/of dat er geen sprake (meer) is van archeologische verwachtingswaarden (bijvoorbeeld een saneringsrapport); en/of

  3. het de vervanging, vernieuwing of verandering betreft van bestaande bovengrondse bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut en/of niet dieper wordt vergraven dan de te verwijderen fundering; en/of

  4. de uitvoering reeds gestart is op grond van een verleende omgevingsvergunning of vergund is ten tijde van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan; en/of

  5. het een bouwwerk betreft met een oppervlakte van maximaal 50 m2; en/of

  6. het een bouwwerk betreft dat niet dieper dan 0,40 meter onder het maaiveld en zonder heiwerkzaamheden wordt gerealiseerd.

 

37.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

37.3.1 Omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden

Voor de werken genoemd onder 37.3.2, met een oppervlakte groter dan 50 m2 en die de bodem dieper dan 0,40 meter beneden maaiveld verstoren (met uitzondering van gronddepots), moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin naar het oordeel van het bevoegd gezag:

  1. de archeologische en cultuurhistorische waarden van de (water)bodem die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en

  2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische en/of cultuurhistorische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.

 

37.3.2 Vergunningsplichtige werken en werkzaamheden

Het beschrevene onder 37.3.1 is van toepassing op de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden:

  1. het ontgronden, afgraven (waaronder saneren), verlagen, baggeren (waaronder saneren), onderzuigen, afplaggen, egaliseren, mengen, diepploegen en ontginnen van gronden/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;

  2. het uitvoeren van werken of werkzaamheden aan oevers en kaden;

  3. de aanleg van gronddepots;

  4. het graven, verdiepen en/of verbreden van vaargeulen, watergangen en waterpartijen;

  5. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en drainage en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;

  6. het verwijderen en/of aanbrengen van bomen en diepwortelende beplanting;

  7. het aanleggen en/of verbreden van wegen, paden, banen en/of parkeergelegenheden

  8. grondwaterpeilverlagingen;

  9. het verwijderen van fundamenten;

  10. of het anderszins ingrijpend wijzigen van de (eventueel nog) bestaande tuinen en erven behorende bij de staten, stinzen, buitenplaatsen en kloosters.

 

37.3.3 Voorschriften omgevingsvergunning

Voordat een omgevingsvergunning kan worden verleend, moet door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin naar het oordeel van het bevoegd gezag:

  1. de archeologische en cultuurhistorische waarden van de (water)bodem die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld (niet (meer) aanwezig zijn en/of niet onevenredig worden geschaad; en/of

  2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische en cultuurhistorische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd; en/of

  3. de verplichting de werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen.

 

37.3.4 Uitzondering vergunningsplicht

Artikel 37.3.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden die:

  1. naar oordeel van het bevoegd gezag geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de (eventueel nog aanwezige) cultuurhistorische waarden van de stinzen, states, buitenplaatsen en kloosters en de bijbehorende tuinen en erven, waarbij onder andere wordt getoetst aan de landschapsbiografie Súdwest-Fryslân; en/of

  2. naar oordeel van het bevoegd gezag voldoende is aangetoond zonder archeologisch rapport dat de archeologische waarden door de bouwwerken niet onevenredig worden aangetast en/of dat er geen sprake (meer) is van archeologische verwachtingswaarden (bijvoorbeeld een saneringsrapport);

  3. een oppervlakte hebben van maximaal 50 m2 én niet dieper gaan dan 0,40 meter onder het maaiveld (met uitzondering van gronddepots);

  4. het normale onderhoud en gebruik betreffen;

  5. al in uitvoering zijn op grond van een verleende omgevingsvergunning of vergund zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;

  6. op archeologisch onderzoek gericht zijn;

  7. te maken hebben met de aanleg van ondergrondse infrastructuur met een maximum diameter van 0,40 meter, mits deze sleufloos wordt uitgevoerd.

 

37.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen door:

  1. de dubbelbestemming ‘Cultuurhistorie Stinzen, States, Buitenplaatsen en Kloosters’ te doen vervallen, indien op basis van onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische en/of cultuurhistorische waarden (meer) aanwezig zijn.

 

Artikel 38 Waarde - Cultuurhistorisch waardevolle lijnen

 

38.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Cultuurhistorisch waardevolle lijnen' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  1. het behoud en versterking van de landschappelijke- en cultuurhistorische waarden van dijken, strekdammen, kapglooiingen, historische paden en (vaar)wegen.

 

38.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde bij de andere ter plaatse aangewezen bestemmingen mogen op of in deze gronden:

  1. geen nieuwe gebouwen worden gebouwd, behalve ter vervanging van bestaande gebouwen; of

  2. bouwwerken, geen gebouw zijnde, worden gebouwd tot een hoogte van 1,2 meter of ter vervanging van bestaande bouwwerken.

 

38.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruiken van dijken en historische paden en wegen voor tuin- en akkerbouw.

 

38.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

38.4.1 Vergunningplicht

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is, ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen, een omgevingsvergunning vereist:

  1. het wijzigen van het beloop en/of het (kenmerkende breedte- en hoogte)profiel van de dijken, strekdammen, kapglooiingen en historische paden;

  2. het ontgronden, afgraven, egaliseren en/of ophogen van gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;

  3. het dempen en/of graven van waterlopen;

  4. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;

  5. het aanbrengen van bomen en overige diepwortelende beplanting;

  6. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen.

 

38.4.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in 38.4.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  1. het normale onderhoud betreffen;

  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan met een daarvoor benodigde vergunning.

 

38.4.3 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke en cultuurhistorische waarden zoals beschreven in de Landschapsbiografie Súdwesthoeke en/of de Cultuurhistorische Kaart Fryslân (CHK) en/of de Cultuurhistorische inventarisatie en waardering historische paden en wegen in de gemeente Súdwest-Fryslân (uit de bijlage).

 

Artikel 39 Waarde - Landschap verkaveling

 

39.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde - Landschap verkaveling’ aangewezen gronden zijn, naast de aangegeven andere bestemming (basisbestemming), tevens bestemd voor:

  1. het behoud, het herstel en de uitbouw van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden van de bijzondere kavelstructuur en kavelsloten (inclusief dijksloten).

 

39.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

  1. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het ophogen, afgraven, afschuiven of egaliseren van gronden;

  2. het dempen en/of graven van sloten en/of andere waterlopen en/of partijen.

 

  1. De onder a bedoelde vergunning is niet vereist voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:

  1. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan;

  2. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;

  3. normaal onderhoud en/of het normale natuurbeheer betreffen;

  4. bodemverstoringen betreffen, die door middel van gestuurde boringen uitgevoerd worden waardoor de kavelstructuur en kavelsloten niet aangetast worden;

  5. op basis van nadere toetsing van de specifieke locatie voor de ontwikkeling geen hoge landschappelijke- en/of cultuurhistorische waarde hebben.

 

  1. De onder a bedoelde vergunning wordt slechts verleend, indien:

  1. er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gaafheid van het gebied met de bijzondere kavelstructuur en kavelsloten, dat is voorzien van de dubbelbestemming ‘Waarde – Landschap verkaveling’ waarbij tevens wordt getoetst aan de landschappelijke en cultuurhistorische waarden zoals beschreven in de Landschapsbiografie Súdwesthoeke en bijlage 1 'Historische verkaveling structuren';

  2. de waterhuishouding niet onevenredig wordt aangetast en hier advies voor ingewonnen is bij de waterbeherende instantie.

 

Artikel 40 Waarde - Reliëf

 

40.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde-Reliëf’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  1. het behoud, het herstel en de uitbouw van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden van de reliëfrijke gronden van de stuwwallen, meeroevers en kruinige percelen.

 

40.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

40.2.1 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag, op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'overige zone-reliëf' de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het diepploegen, egaliseren, afgraven, afschuiven en/of ophogen van gronden;

  2. het dempen en/of graven van sloten en/of andere waterlopen en/of -partijen;

  3. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen.

 

  1. De in sub a bedoelde vergunning is niet vereist voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:

  1. om een zeer beperkte ingreep gaan die wordt uitgevoerd ten behoeve van een landbouwkundige noodzaak dan wel het om de aanleg van natuurvriendelijke oevers langs waterlopen gaat;

  2. het normale onderhoud en beheer betreffen;

  3. in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan;

  4. mogen worden uitgevoerd op basis van een reeds verleende omgevingsvergunning.

 

  1. De in sub a bedoelde vergunning wordt slechts verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  1. het landschappelijk beeld en/of de cultuurhistorische waarden zoals beschreven in de Landschapsbiografie Súdwesthoeke en/of de Cultuurhistorische Kaart Fryslân (CHK) en/of de kruinige percelen in de gemeente Súdwest-Fryslân (zoals opgenomen in de bijlage van dit bestemmingsplan).

 

HOOFDSTUK 3 Algemene regels

 

Artikel 41 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

 

Artikel 42 Algemene bouwregels

 

42.1 Bestaande afmetingen

Wanneer een bestaand gebouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde:

  1. een grotere goothoogte;

  2. een grotere bouwhoogte;

  3. een grotere oppervlakte;

  4. een grotere dakhelling;

  5. een kleinere dakhelling,

 

heeft dan in de bouwregels in de van toepassing zijnde bestemming is toegestaan, dan mag:

  1. de goot- en/of bouwhoogte en/of oppervlakte en/of dakhelling ten hoogste de bestaande goot- en/of bouwhoogte en/of oppervlakte en of dakhelling bedragen;

  2. de dakhelling ten minste de bestaande dakhelling bedragen.

 

42.2 Monumenten

 

42.2.1 Bouwregels

Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – monument’ gelden, aanvullend op de andere daar voorkomende bestemming(en), de volgende regels:

  1. de verschijningsvorm van het hoofdgebouw, bepaald door de gevelbreedte, goothoogte, bouwhoogte, dakhelling, nokrichting en oppervlakte van het grondvlak, zoals deze bestond op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan, blijft gehandhaafd;

  2. in afwijking van het bepaalde in sublid a is een afwijking van de goothoogte en/of de bouwhoogte van ten hoogste 5% toegestaan, waarbij de dakhelling overeenkomstig mag worden aangepast.

 

42.2.2 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van de in lid 42.2.1 genoemde bouwregels voor het veranderen van het bouwwerk, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de monumentale waarden van het bouwwerk.

 

42.3 Karakteristieke bouwwerken

 

42.3.1 Bouwregels

Ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’ gelden, aanvullend op de andere daar voorkomende bestemming(en), de volgende regels:

  1. de verschijningsvorm van een gebouw, bepaald door de gevelbreedte, goothoogte, bouwhoogte, dakhelling, nokrichting, dakvormen oppervlakte van het grondvlak, zoals deze bestond op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan, blijft gehandhaafd;

  2. de verschijningsvorm van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, bepaald door de breedte, hoogte, vorm en oppervlakte van het grondvlak, zoals deze bestond op het tijdstip van de ter inzage legging van het ontwerp van dit plan, blijft gehandhaafd;

  3. in afwijking van het bepaalde in sublid a is een afwijking van de goothoogte en/of de bouwhoogte van ten hoogste 5% toegestaan, waarbij de dakhelling overeenkomstig mag worden aangepast.

 

42.3.2 Afwijken van de bouwregels

 

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;

  • het straat- en bebouwingsbeeld;

  • de sociale veiligheid;

  • de verkeersveiligheid;

  • de woonsituatie,

 

bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in de bouwregels in de van toepassing zijnde bestemming voor het veranderen van een bouwwerk ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek', mits de karakteristieke verschijningsvorm daardoor niet wordt aangetast

 

42.3.3 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

 

  1. Voor het slopen van bouwwerken, ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' en opgenomen in Bijlage 3 'Lijst met karakteristieke en monumentale panden' met waarde K1, is een omgevingsvergunning vereist;

 

  1. De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien:

  1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de karakteristieke hoofdvorm van de bebouwing;

  2. de karakteristieke hoofdvorm niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende wijzigingen aan het gebouw kan worden hersteld;

  3. de karakteristieke hoofdvorm in redelijkheid niet te handhaven is;

  4. het delen van een gebouw of bijgebouwen betreft, die op zichzelf niet als karakteristiek vallen aan te merken, en door sloop daarvan geen onevenredige aantasting van de karakteristieke hoofdvorm plaatsvindt.

 

  1. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, die:

  1. het normale onderhoud betreffen;

  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan;

  3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning.

 

42.3.4 Wijzigingsbevoegdheid

  1. Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat wordt afgeweken van de bestaande maatvoeringen van een gebouw, ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek', en een andere bouwvorm wordt teruggebouwd, waarbij de aanduiding 'karakteristiek' wordt verwijderd, mits:

  1. het bouwwerk teniet is gegaan door een calamiteit en herbouw in de oorspronkelijke staat redelijkerwijs niet verlangd kan worden of de bouwtechnische kwaliteit dusdanig slecht is dat hergebruik in alle redelijkheid niet mogelijk is;

  2. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels voor gebouwen in de desbetreffende bestemming van overeenkomstige toepassing zijn;

  3. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 43 Algemene gebruiksregels

 

Tot een gebruik in strijd met de bestemmingen wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijvingen, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  1. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van seksinrichtingen;

  2. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van geluidzoneringsplichtige inrichtingen;

  3. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van risicovolle inrichtingen;

  4. het gebruik van gronden ten behoeve van standplaatsen voor kampeermiddelen, met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - kleinschalig kampeerterrein' en 'kampeerterrein'.

 

Artikel 44 Algemene aanduidingsregels

 

44.1 geluidzone - industrie

 

44.1.1 Aanduidingsomschrijving

Ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie' zijn de gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting op geluidsgevoelige objecten, veroorzaakt door het industrieterrein.

 

44.1.2 Bouwregels

Ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie' geldt de volgende aanvullende bouwregels:

  1. voor het bouwen van gebouwen geldt dat op grond van de basisbestemming toelaatbare geluidsgevoelige gebouwen slechts mogen worden gebouwd, indien de geluidsbelasting niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeurgrenswaarde, de verkregen hogere grenswaarde of de vastgestelde maximaal toegestane geluidsbelasting.

 

44.2 luchtvaartverkeerzone - invliegfunnel

 

44.2.1 Aanduidingsomschrijving

De voor 'luchtvaartverkeerzone - invliegfunnel' aangeduide gronden zijn mede bestemd voor het vrijhouden van een invliegstrook voor de luchtvaart.

 

44.2.2 Bouwregels

Op de met 'luchtvaartverkeerzone - invliegfunnel' aangeduide gronden zal de bouwhoogte van bouwwerken binnen de ter plaatse voorkomende bestemmingen ten hoogste de binnen de gebiedsaanduiding 'luchtvaartverkeerzone - invliegfunnel' aangegeven maximum bouwhoogte (m), ten opzichte van NAP, dan wel de bestaande bouw- of tiphoogte bedragen. De maximaal toelaatbare bouwhoogte tussen de aangegeven contouren wordt door lineaire interpolatie bepaald.

 

44.2.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de gronden voor opgaande beplanting met een grotere hoogte dan de ter plaatse van de aanduiding 'maximale hoogte' aangegeven hoogte.

 

44.3 veiligheidszone - bevi

 

44.3.1 Aanduidingsomschrijving

De voor 'veiligheidszone - bevi' aangeduide gronden zijn mede bestemd voor het tegengaan van het bouwen en/of gebruiken van gebouwen als kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object vanwege locaties voor risicovolle inrichtingen.

 

44.3.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde bij de andere ter plaatse voorkomende bestemmingen mogen op of in deze gronden geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten worden gebouwd.

 

44.3.3 Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 44.3.2 in die zin dat beperkt kwetsbare objecten worden gebouwd, mits:

  1. hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de veiligheid van personen.

 

44.3.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met deze bestemming wordt in aanvulling op het gestelde in artikel 43 in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van gronden en bouwwerken als kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object.

 

44.4 veiligheidszone - gasdrukmeet- en regelstation

 

44.4.1 Aanduidingsomschrijving

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - gasdrukmeet- en regelstation' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van het woon- en leefklimaat in verband met de aanwezigheid van een gasdrukmeet- en regelstation.

 

44.4.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde in de overige bestemmingsregels mogen ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - gasdrukmeet- en regelstation' geen kwetsbare objecten of beperkt kwetsbare objecten worden gebouwd.

 

44.4.3 Specifieke gebruiksregels

Gronden en opstallen ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - gasdrukmeet- en regelstation' mogen niet worden gebruikt als kwetsbaar object of beperkt kwetsbaar object.

 

44.4.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - gasdrukmeet- en regelstation' de gebiedsaanduiding wordt verwijderd, indien de risicovolle inrichting ter plaatse is beëindigd.

 

44.5 veiligheidszone - lpg

 

44.5.1 Bouwregels

In afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald, gelden op of in de gronden ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - lpg' de volgende regels:

  1. er mogen geen kwetsbare objecten worden gebouwd;

  2. de bouw van beperkt kwetsbare objecten is toegestaan, mits:

  1. er sprake is van zwaarwegende maatschappelijke, economische en/of planologische redenen;

  2. is aangetoond dat er hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de veiligheid van personen.

 

44.5.2 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik wordt begrepen het gebruik van de gronden en bouwwerken voor kwetsbare objecten, met uitzondering van het bestaande gebruik.

 

44.5.3 Wijzigingsbevoegdheid

 

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat:

  1. de aanduiding 'Veiligheidszone - lpg' wordt verwijderd, mits de betreffende inrichting is gewijzigd of buiten gebruik is gesteld;

  2. de aanduiding 'Veiligheidszone - lpg' wordt gewijzigd (verkleind), mits door maatregelen de plaatsgebonden risicocontour van 10-6 per jaar is gereduceerd.

 

44.6 vrijwaringszone - dijk

 

44.6.1 Aanduidingsomschrijving

 

Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - dijk' zijn de gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming, ophoging, verbreding en verbetering van het doelmatig en veilig functioneren van de nabij gelegen primaire waterkering met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

44.6.2 Bouwregels

 

In afwijking van het bepaalde bij de andere aangewezen bestemmingen geldt ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - dijk' de volgende regels:

  1. er mogen geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, anders dan ten behoeve van de bestaande primaire waterkering, met uitzondering van bestaande gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

44.6.3 Afwijken van de bouwregels

 

Het bevoegd gezag is bevoegd, na voorafgaand advies van de beheerder van de waterkering, met een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in lid 44.6.2 , in die zin dat binnen de vrijwaringszone op een afstand van 75 m tot 100 m vanaf de primaire waterkering gebouwen en bouwwerken voor de andere daar voorkomende bestemming(en) mogen worden gebouwd, mits is aangetoond dat de stabiliteit van de primaire waterkering niet nadelig wordt beïnvloed en deze uitbreiding niet groter mag zijn dan 10% van het bestaand bebouwd oppervlak.

 

44.6.4 Specifieke gebruiksregels

 

Tot een strijdig gebruik van gronden met deze aanduiding wordt in elk geval gerekend:

  1. het diepploegen, egaliseren, afgraven en/of ophogen van gronden;

  2. het dempen en/of graven van sloten en/of andere waterlopen en/of -partijen;

  3. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen.

 

44.6.4.1 Afwijken van de gebruiksregels

 

  1. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag, op gronden ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - dijk' de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het diepploegen, egaliseren, afgraven en/of ophogen van gronden;

  2. het dempen en/of graven van sloten en/of andere waterlopen en/of -partijen;

  3. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen.

 

  1. De in sub a bedoelde vergunning is niet vereist voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:

  1. het normale onderhoud en beheer betreffen;

  2. in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan;

  3. mogen worden uitgevoerd op basis van een reeds verleende omgevingsvergunning.

 

  1. De in sub a bedoelde vergunning wordt slechts verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  1. het landschappelijke beeld en/of cultuurhistorische waarden zoals beschreven in het landschappelijk beeld en/of de cultuurhistorische waarden zoals beschreven in de Landschapsbiografie Súdwesthoeke en/of de Cultuurhistorische Kaart Fryslân (CHK).

 

44.7 vrijwaringszone - molenbiotoop

 

44.7.1 Aanduidingsomschrijving

Ter plaatse van de aanduiding ’vrijwaringszone - molenbiotoop' zijn de gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van de functie van de in het aanliggende gebied gesitueerde molen als werktuig, onder andere gelet op de windvang, en zijn waarde als landschapsbepalend element.

 

44.7.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde in de ter plaatse voorkomende bestemming(en) mag op of in deze gronden niet hoger worden gebouwd dan:

  1. Binnen een afstand van 100 meter van de molen: de bouwhoogte die gelijk is aan de hoogte van de onderste punt van de verticaal staande onderste wiek van de molen;

  2. Binnen een afstand van 100 tot 400 meter van de molen: de maximale bouwhoogte die bepaald wordt door:

  1. de hoogte van de onderste punt van de verticaal staande onderste wiek van de molen; of

  2. de volgende formule, indien de uitkomst H(x) groter is dan de hoogte als bedoeld onder 1: H(x) = x/n + c * z

 

H = hoogte bouwwerk

c = constante = 0,2

x = afstand bouwwerk tot de molen

z = askophoogte

n = 140 voor open, 75 voor ruw en 50 voor gesloten gebied.

 

  1. In afwijking van het bepaalde onder a en b is bebouwing met een grotere hoogte in de volgende gevallen toegestaan:

  1. het betreft een bestaand bouwwerk met een bestaande grotere hoogte;

  2. het betreft een bouwwerk, dat gezien vanuit de molen aan de achterzijde van bestaande bouwwerken wordt opgericht, en waarbij aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • de hoogte en breedte blijven binnen de contouren (hoogte, breedte) van de bouwwerken waarachter deze wordt opgericht;

  • het bouwwerk wordt aan een bestaand bouwwerk gebouwd dan wel vrijstaand opgericht binnen een afstand van ten hoogste 10 meter uit bestaande bouwwerken.

 

44.7.3 Afwijken van de bouwregels

 

  1. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 44.7.2 voor het bouwen overeenkomstig het ten aanzien van de bestemmingen bepaalde, mits de windvangzone van de molen en/of de waarde van de molen als landschapsbepalend element daardoor niet onevenredig wordt aangetast.

 

  1. De in sub a bedoelde omgevingsvergunning wordt slechts verleend nadat er advies is gevraagd aan de beheerder van de molen.

 

44.7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

44.7.4.1 Vergunningplicht

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is, ongeacht

het bepaalde in de regels bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen, een omgevingsvergunning vereist:

  1. het ophogen van gronden hoger dan de op grond van de in lid 44.7.2 maximaal toelaatbare bouwhoogte voor bouwwerken

  2. het beplanten met bomen, heesters en andere opgaande beplanting hoger dan de op grond van de in lid 44.7.2 maximaal toelaatbare bouwhoogte voor bouwwerken

  3. het aanbrengen van bovengrondse constructies, installaties en apparatuur hoger dan de op grond van de in lid 44.7.2 maximaal toelaatbare bouwhoogte voor bouwwerken.

 

44.7.4.2 Uitzondering

Het bepaalde in 44.7.4 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  1. het normale onderhoud betreffen;

  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan met een daarvoor benodigde vergunning.

 

44.8 vrijwaringszone - radarverstoringsgebied

 

44.8.1 Aanduidingsomschrijving

De voor 'vrijwaringszone - radarverstoringsgebied' aangeduide gronden zijn mede bestemd voor het vrijhouden van een goed radarbeeld van het luchtruim.

 

44.8.2 Bouwregels

Op de met 'vrijwaringszone - radarverstoringsgebied' aangeduide gronden zal de bouwhoogte van bouwwerken binnen de ter plaatse voorkomende bestemmingen ten hoogste de ter plaatse binnen de aanduiding 'vrijwaringszone - radarverstoringsgebied' aangegeven "maximum hoogte (m)", ten opzichte van NAP, dan wel de bestaande bouw- of tiphoogte bedragen.

 

44.8.3 Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 44.8.2 in die zin dat de bouw- of tiphoogte, ten opzichte van NAP, wordt overschreden, mits:

  1. uit een beoordeling door de beheerder van de radar is gebleken dat door de bouw van het bouwwerk het radarbeeld van het luchtruim niet ontoelaatbaar wordt verstoord;

  2. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de radar.

 

44.9 wetgevingzone - natura2000

 

44.9.1 Aanduidingsomschrijving

De voor 'wetgevingszone – natura2000' aangeduide gronden zijn mede bestemd voor de instandhouding van beschermde soorten en habitattypen/soorten op basis van de Wet natuurbescherming.

 

44.9.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde bij de andere ter plaatse voorkomende bestemmingen geldt dat slechts gebouwd mag worden indien er geen sprake is van significante gevolgen kan hebben als bedoeld in de Wet natuurbescherming.

 

44.9.3 Specifieke gebruiksregels

aanvulling op het gestelde in artikel 43 in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van gronden en bouwwerken in strijd met de aanduidingsomschrijving in 44.9.1.

 

Artikel 45 Algemene afwijkingsregels

  1. Het bevoegd gezag kan, mits geen een onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden, en;

  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, en;

  • de verkeersveiligheid,

  

met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. de in het plan gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages met uitzondering van de maatvoering van woonschepen;

  2. het bepaalde in het plan en toestaan dat het beloop of profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling of het beloop van vaarwegen in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft;

  3. het bepaalde in het plan en toestaan dat bestemmings- of bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;

  4. het bepaalde in het plan en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits:

  • de inhoud per gebouwtje niet meer dan 100 m³ bedraagt;

  • de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer dan 15 m bedraagt;

  • met dien verstande dat er geen windturbines mogen worden gebouwd;

  • met dien verstande dat zonnepanelen uitsluitend zijn toegestaan op het (bouw)perceel / bestemmingsvlak en voor eigen behoefte.

 

  1. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.5 sub k of artikel 4.5 sub b indien:

  1. er als gevolg van een uitbreiding of wijziging van het gebruik van de betreffende gronden en/of bouwwerken ten opzichte van de feitelijke planologisch legale situatie ten tijde van de vaststelling van dit bestemmingsplan, geen sprake is van een toename van stikstofdepositie van meer dan 0,00 mol/ha/jaar op stikstofgevoelige habitats in enig Natura 2000-gebied; of

  2. voor het gebruik van de betreffende gronden en/of bouwwerken beschikt wordt over een onherroepelijke vergunning als bedoeld in artikel 2.7 lid 2 Wet natuurbescherming, dan wel beschikt wordt over een onherroepelijke omgevingsvergunning die met toepassing van hoofdstuk IX Natuurbeschermingswet 1998 dan wel onder toepassing van artikel 2.2aa onder a Besluit omgevingsrecht juncto artikel 2.1 lid 1 onder i Wabo is verleend;of

  3. in het geval niet beschikt wordt over een toestemming als bedoeld onder 2, er als gevolg van een uitbreiding of wijziging van het gebruik van de betreffende gronden en/of bouwwerken ten opzichte van de vergunde situatie, geen sprake is van een toename van stikstofdepositie van meer dan 0,00 mol/ha/jaar op stikstofgevoelige habitats in enig Natura 2000-gebied. Onder ‘vergunde situatie’ als bedoeld in dit artikellid wordt verstaan de milieutoestemming die gold op de referentiedatum (dat is het moment waarop artikel 6 van de Habitatrichtlijn van toepassing werd voor de betreffende Natura 2000-gebieden), tenzij nadien een milieutoestemming is verleend voor een activiteit met minder gevolgen. Dan geldt die toestemming als de ‘vergunde situatie’. De ‘vergunde situatie’ kan niet worden ontleend aan een milieutoestemming die is vervallen of geëxpireerd. Onder milieutoestemming wordt verstaan de milieuvergunning, omgevingsvergunning milieu of de melding krachtens de Wet milieubeheer, de Hinderwet of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

  4. of sprake is van een toename van stikstofdepositie als bedoeld in artikel 45 onder b.1 en onder b.3 dient als volgt te worden bepaald:

  • Er wordt een verschilberekening gemaakt met gebruik van het op het moment van beschikken op de aanvraag om omgevingsvergunning meest recente AERIUS Calculator-model

 

Artikel 46 Algemene wijzigingsregels

 

  1. Burgemeester en Wethouders kunnen, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden;

  • de ecologische waarden;

  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

  • de verkeersveiligheid,

 

het plan wijzigen:

  1. in die zin dat een transformatorstation, gasdrukmeet- en regel-station, rioolgemaal en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, van openbaar nut mogen worden gebouwd tot een inhoud van ten hoogste 100 m³ en een bouwhoogte van ten hoogste 15 m;

  2. in die zin dat de in het plan opgenomen verwijzing naar wetten, verordeningen, circulaires, publicaties, instanties en dergelijke wordt geactualiseerd; de wijziging wordt uitsluitend toegepast indien het handhaven van de in de regels opgenomen redactie tot onduidelijkheden en/of onjuistheden leidt; een eventueel bij de actualisering op te nemen verwijzing naar de aangepaste wetten, verordeningen, circulaires, publicaties en instanties wordt alleen opgenomen indien deze aanpassingen geen inhoudelijke beleidswijziging betreffen;

  3. in die zin dat aan de gronden in het plan de bestemming ‘Waarde - Archeologie 1’ wordt toegekend, indien uit archeologisch onderzoek is gebleken dat de begrenzing van de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 1', gelet op de ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft;

  4. ten behoeve van het gebruik en de inrichting van gronden voor bos, beplantingsstroken, houtproductie, boomgaarden en boomkwekerijen;

  5. in die zin dat het plan kan worden gewijzigd met het oog op de realisering van natuurgebieden, met dien verstande dat:

  • de wijziging niet eerder mag plaatsvinden dan nadat de grond is aangekocht door een natuurbeherende instantie;

  • de wijziging uitsluitend mag plaatsvinden indien de realisering voldoende vaststaat.

 

Artikel 47 Overige regels

 

47.1 Voldoende parkeergelegenheid

  1. Een nieuw bouwwerk, verandering van een bouwwerk, verandering van gebruik van een bouwwerk of van gronden (al dan niet gecombineerd), waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, is niet toegestaan wanneer op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden;

  2. bij een omgevingsvergunning, dan wel bij de beoordeling of het gebruik in overeenstemming is met het bestemmingsplan wordt op basis van de op dat moment van toepassing zijnde beleidsregels bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid;

  3. bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie.

 

HOOFDSTUK 4 Overgangs- en slotregels

 

Artikel 48 Overgangsrecht

 

48.1 Overgangsrecht bouwwerken

 

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

  2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen geschiedt binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

 

  1. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in sub a met maximaal 10%.

 

  1. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

 

48.2 Overgangsrecht gebruik

 

  1. Het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

 

  1. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

 

  1. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

 

  1. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

 

Artikel 49 Slotregel

 

Deze regels worden aangehaald als:

 

Regels van het:

 

'Bestemmingsplan Buitengebied Súdwest-Fryslân II".