direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Sneek - Harinxmaland fase 2A1
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1900.2022BPSneekHL2A1-vast

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de noordzijde van Sneek wordt de volgende woonwijk van Harinxmaland ontwikkeld. De basis voor deze wijk is de 'Structuurvisie 2020 Sneek en Wymbritseradiel Noord', waarin een voorbeeld van een mogelijk ontwerp is gegeven en een Nota van Uitgangspunten die in 2005 door de gemeenteraad is vastgesteld en waarin op hoofdlijnen een aanzet is gegeven voor de aanpak van het gebied. Deze documenten zijn vertaald naar het bestemmingsplan Harinxmaland dat in 2006 is vastgesteld en waarin het grootste deel van het gebied buiten de Stadsrondweg Noord, van de Swette tot aan de Frjentsjerter Feart een uit te werken woonbestemming heeft gekregen.

Het nieuwe woongebied Harinxmaland wordt gefaseerd ontwikkeld. De volgende fase omvat het gebied ten westen van de spoorlijn Leeuwarden-Sneek. De volgende fase wordt wederom in meerdere delen ontwikkeld, waarbij met de voorliggende ontwikkeling het eerste deel van Fase 2A wordt ontwikkeld.

Door de aanhoudende vraag naar woningen in Sneek is gekozen om de nieuwe fase te ontwikkelen. De fase bestaat uit 80 woningen waarvan 42 sociale huurwoningen en 38 woningen in het lagere prijssegment voor starters. Deze worden in opdracht van de gemeente Súdwest-Fryslân ontwikkeld. Voor het realiseren van de plannen is het opstellen van een nieuw juridisch-planologisch kader noodzakelijk. Dit bestemmingsplan voorziet hierin.

1.2 Plangebied

Het plangebied ligt ten oosten van de spoorlijn Leeuwarden-Sneek. Tussen de Stadsrondweg Noord en de Ivige Leane. De ligging en begrenzing van het plangebied is weergegeven in afbeelding 1.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.2022BPSneekHL2A1-vast_0001.jpeg"

Afbeelding 1.1 Ligging plangebied

1.3 Planologische regeling

Het plangebied is momenteel geregeld in het bestemmingsplan Harinxmaland, dat door de raad is vastgesteld op 28 februari 2006 en door Gedeputeerde Staten is goedgekeurd op 20 juni 2006. In dit bestemmingsplan zijn globaal de planologische en juridische kaders voor de woonuitbreiding aangegeven. Het heeft hierin de bestemming 'Woondoeleinden - Uit te werken woondoeleinden'. De gronden met deze bestemming zijn onder andere bestemd voor woondoeleinden, bepaalde soorten bedrijvigheid en voorzieningen. Hiervoor is een uitwerkingsplicht opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.2022BPSneekHL2A1-vast_0002.jpg"

Afbeelding 1.2 Ligging plangebied met geldend bestemmingsplan Harinxmaland

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.2022BPSneekHL2A1-vast_0003.jpg"

Afbeelding 1.3 Ligging plangebied met de omliggende geldende plannen

1.4 Leeswijzer

De juridisch-planologische regeling van dit bestemmingsplan wordt in de volgende hoofdstukken nader toegelicht en gemotiveerd. Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een korte toelichting gegeven op het plangebied en komt het plan aan de orde. In dit hoofdstuk zijn tevens de uitgangspunten vanuit het bestemmingsplan Harinxmaland opgenomen. Daarna volgt in hoofdstuk 3 een uiteenzetting van het relevante beleid. Vervolgens worden in hoofdstuk 4 de voor het plangebied relevante milieu- en omgevingsaspecten besproken. Hoofdstuk 5 beschrijft de juridische aspecten van het bestemmingsplan en in hoofdstuk 6 wordt tot slot een weergave gegeven van de uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Uitgangspunten en planbeschrijving

2.1 Ontstaan en ontwikkeling

Sneek is gelegen aan de zuidzijde van het oude Middelzeegebied, waardoor op de verspreid liggende gebiedstyperende terpen verschillende dorpen zijn ontstaan. Ten noorden van de stad waren vruchtbare kleigronden gelegen, afgezet langs de oevers van de voormalige Middelzee. Aan de zuidkant strekte zich een moerasvlakte uit met talloze plassen, poelen en meren. De vruchtbare kleigronden in het noorden werden door de Hemdijk beschermd tegen het water uit het zuiden.

Sneek zelf is ontstaan op een landtong in de oude Middelzee waar de vaarweg naar het noorden de zuidelijke dijk van de Hempolder Scherhem kruist. Deze vaarweg naar het noorden werd noodzakelijk, omdat transport over de Middelzee door dichtslibbing onmogelijk was geworden. Een exacte datering van het ontstaan van Sneek is niet bekend, maar wel is bekend dat de stad in de 11de eeuw al bestond.

Vanaf de 13de eeuw verkreeg Sneek diverse stadsrechten, die in 1456 officieel werden bestendigd, waarmee Sneek één van de Friese elf steden werd. Als handelsstad was dit tevens het begin van een bloeiperiode die tot circa 1550 zou duren. In 1492 werd begonnen met de aanleg van een grachtengordel en stadsmuur, waardoor Sneek vanaf die tijd de enige ommuurde stad van Friesland was. Van deze historische vestingwerken resteren thans nog het Bolwerk en de Waterpoort.

De stad zelf heeft een historische kern met een radiale structuur, die is ontstaan vanuit de toegangswegen en de zes waterelementen, waaronder de Frjentsjerter Feart. Uitbreidingen hebben zich rondom deze basisstructuur voortgezet. Tot het eind van de 19de eeuw werd de stad binnen de stadsgrachten steeds voller gebouwd. Hierna verrezen aan de overzijden van de stadsgrachten de eerste woningen en vervolgens werd in een hoger wordend tempo de verschillende wijken aangelegd. In de loop van de tijd heeft Sneek zich hierdoor ontwikkeld tot een compacte stad binnen de rondweg, waarbij in de laatste decennia ook de rondweg is overgestoken, zoals in het zuiden van de stad de wijk Tinga en Duinterpen. De wijk Harinxmaland is de eerste woonuitbreiding aan de noordzijde van de stad buiten de huidige stedelijke rondweg.

2.2 Huidige ruimtelijk-functionele structuur

Harinxmaland is een woonwijk waarin een gedifferentieerd programma van woningen wordt aangeboden. Centraal door het plan is een brede watergang aangelegd, die een deel van de woningen via het water ontsluit. De watergang sluit aan op De Swette. Dit is een belangrijke historische vaarwatergang, die deel uitmaakt van de Elfstedenroute. De wijk wordt in verschillende fasen ontwikkeld, waarbij de ontwikkelingsrichting van oost (met De Swette als begrenzing) naar west is. Het deel ten oosten van de spoorlijn Sneek-Leeuwarden hoort bij de eerste ontwikkelingsfase van Harinxmaland. Dit gebied is gefaseerd tot ontwikkeling gebracht. Nu worden verder naar het oosten, aan de andere kant van de spoorlijn, de volgende fasen van Harinxmaland gerealiseerd.

De zuidkant van nieuwe fase ligt aan de Stadsrondweg. De gronden zijn nog grotendeels ingericht als grasland met extensief agrarisch gebruik. Een luchtfoto van het plangebied is weergegeven in afbeelding 2.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.2022BPSneekHL2A1-vast_0004.jpeg"

Afbeelding 2.1 Luchtfoto plangebied (2020)

2.3 Stedenbouwkundige opzet Harinxmaland fase 2A

Harinxmaland fase 2A maakt onderdeel uit van het moederplan Harinxmaland uit 2006 met een uit te werken woonbestemming. Dit bestemmingsplan is geënt op het Stedenbouwkundig plan "Croonen" en het structuurplan Sneek Wymbritseradeel 2020. Het bestemmingsplan Harinxmaland voorziet in een opgave voor de realisatie van 1.340 woningen. Waarbij uit is gegaan van het hoofdaandeel 2^1 kap en vrijstaande grondgebonden woningen.

Stedenbouwkundige opzet Harinxmaland fase 1 A t/m F (periode 2010 tot heden)

In Harinxmaland fase 1 is de start gemaakt met de uitwerking en realisatie hetgeen in 5 fasen (a t/m f) vanaf 2010 tot heden heeft plaatsgevonden. De invulling is gegeven door woningen in de sociale huur en geliberaliseerde huur alsmede starters koopwoningen en woningen in het middensegment. De buitenrand van fase 1 kenmerkt zich vooral door aaneengesloten grondgebonden woningen in bouwblok (carré) opstelling als begeleiding van de stadsrondweg Noord. Daarachter zijn met name vrijstaande en 2^1 kap woningen gerealiseerd waarvan het merendeel aan het water zijn gesitueerd. Binnen het plan zijn op 4 plaatsen speelvoorzieningen en een parkje aangelegd. Het plan kenmerkt zich vooral door waterpartijen met doorzichten en geconcentreerd openbaar groen.

Stedenbouwkundige opzet Harinxmaland fase 2A (vanaf heden)

Voor fase 2A1 ligt het accent eveneens op twee u vormige bouwblokken van 80 aaneengeschakelde grondgebonden woningen voor de sociale huur en -koop. In het middengebied en de Noordelijke begrenzing van het plan is gekozen voor 40 woningen in het middensegment, waarbij de voorkeur uitgaat naar vrijstaand en 2^1 kap woningen. Daarnaast is in het plan ruimte voor ca. 40 experimentele woningen. Het accent ligt hierbij op innovatie, compact wonen en duurzaamheid. Bij deze woningen wordt veel vrijheid gegeven en weinig restricties opgelegd wat betreft de architectuur en de ruimtelijke inpassing. Wel wordt er een maximaal bebouwingspercentage en een ruimtelijke enveloppe meegegeven om excessen te voorkomen.

In analogie van fase 1 is gekozen om zoveel mogelijk water in het plan in te brengen maar eveneens ook in verhouding veel open ruimte met groen en speelvoorzieningen voor jong en oud. Deze opzet is een logische opvolging van fase 1, maar met een eigen karakter. Dit laatste wordt ook mede bepaald door de inpassing van de archeologische vindplaatsen en de onderliggende kavelstructuur van het plangebied.

Een essentieel onderdeel van het plan is de voortzetting van de waterverbinding tussen de Swette en de Frentsjerter Feart. Deze verbinding zal per fase verder in fase 2 tot stand dienen te komen. Hierbij zal met name de vaarweg worden geprojecteerd op de bestaande "opvaarten" die van oudsher in dit gebied aanwezig zijn. Als opvolger van "oude paden nieuwe wegen" nu "oude vaarten nieuwe waterwegen". Hiermee ontstaat er een goede aanvulling op het waternet rond om Sneek en is de mogelijkheid aanwezig als sloepe-route vanaf de Frentsjerter Feart naar de Swette via de Oudvaart (Aldfeart) bij de Snitsermarre (Sneekermeer) te komen.

In het plangebied van fase 2A is meer aandacht voor het fietsverkeer binnen het plan en de daarmee verbonden wandelroute door het plan. Het autoverkeer dient zoveel mogelijk beperkt te blijven tot de rand van het plan. Hiermee wordt de leefbaarheid van de woonstraten aanzienlijk verbeterd. Door vooral ook veel groen en water in het plan op te nemen is daarmee een positief effect op het tegengaan van hitte-stress. Een stenige omgeving is met het oog op klimaatverandering onverstandig. In Harinxmaland fase 2A wordt daarmee de woningdichtheid 16 woningen per hectare (in fase 1 bedraagt de dichtheid 18 woningen per hectare) en een uitgeefbaarheid van ca. 40%. Daarmee is de leefomgeving in plan 2A nog verder aangepast aan de laatste inzichten op het gebied van klimaat en energieverbruik (koelen kost tweemaal zoveel energie dan verwarmen).

In deze fase wordt ook een aanvang gemaakt met "stads-landbouw" een gewild thema binnen het vergroenen van de woonomgeving en het zelf verbouwen van voedsel. In de woonblokken aan de stadsrondweg zijn in het binnen gebied een 40 tal "buurtakkers" opgenomen die ingebed zijn in het openbaar groen. Hiermee kan ervaring worden opgedaan in het zelf telen van groente en fruit e.d. en maakt ook dat weer contact is met de ruimte waarin men woont. Binnen dit bouwblok wordt tevens een royale speelvoorziening gedacht voor jonge kinderen, waarmee tevens de archeologische vindplaats wordt gemarkeerd.

Harinxmaland is een woonwijk aan de rand van Sneek waar zowel het buitengebied als ook de stad voelbaar samen komen in een groene waterrijke woonomgeving en komt hier een gevarieerd aanbod aan woningtypes in het huur- en koopsegment.

2.4 Beeldkwaliteitsplan Harinxmaland fase 2A

Voor de realisatie van fase 2A van de woonwijk Harinxmaland is een beeldkwaliteitsplan opgesteld. Daarbij is fase 2A is opgedeeld in verschillende deelfasen (2A1 tot en met 2A4) welke samen fase 2A vormen. Dit is nader beschreven in het beeldkwaliteitsplan, dat is opgenomen in Bijlage 1. Hieronder worden de verschillende deelfasen nader toegelicht en beschreven. Waarbij voor het gehele plangebied geldt dat het wordt opgehoogd tot een hoogte van 0,5 m NAP. Zodat waterrobuust wordt gebouwd.

2.4.1 Harinxmaland fase 2A1

Fase 2A1 bestaat uit een woningbouwprogramma van 80 woningen waarvan 42 sociale huurwoningen en 38 woningen in het lagere prijssegment voor starters. Deze rijwoningen zijn georiënteerd op de straten rondom en staan in een vaste rooilijn. De zuidelijke rijwoningen vormt de representatieve rand van de wijk aan de Rondweg Noord. Aan de achterzijde van de woningen is er aandacht voor de overgang naar de semi-openbare groenruimte binnen het bouwblok.

Het doel is om een groen- en waterrijk nieuw woongebied te realiseren. In de voorliggende fase 2A1 zijn dan ook veel groene openbare ruimtes voorzien. De randen langs wegen worden groen ingekleed en het midden van het semi-openbare gebied tussen de woningen wordt groen ingericht. Ook wordt in het centrale middengedeelte een speelplek ingericht. Hiervan vindt in een latere stadium een nadere uitwerking van plaats.

2.4.2 Harinxmaland fase 2A2

Deelgebied 2A2 bestaat uit verschillende woonvelden, gescheiden door groen en water. 2A2 biedt ruimte aan in totaal 40 woningen in het middensegment, een combinatie tussen vrijstaand en twee-onder-een kap woningen. De woningen staan niet in een verplichte rooilijn, en zijn zowel georienteerd op de straat, het groen als het water, indien van toepassing. De representatieve zijde is aan de straatzijde. De bebouwing in de deelgebieden 2A1 en 2A2 onderscheiden zich van elkaar, maar behoren tot dezelfde bouwstijl.

2.4.3 Harinxmaland fase 2A3

In deelgebied 2A3 wordt het experiment opgezocht door 40 experimentele woningen mogelijk te maken, bijvoorbeeld in collectief particulier opdrachtgeverschap, kangeroewoningen of tiny houses. Deze zone is welstandsvrij, ook is er geen verplichte oriëntatie, situering, rooilijn of plaatsing op het perceel.

2.4.4 Harinxmaland fase 2A4

Deelgebied 2A4 bestaat uit het voorzieningencluster. Binnen dit cluster wordt detailhandel mogelijk gemaakt, in de vorm van een (buurt)supermarkt. Daarnaast is er ruimte om andere wijkvoorzieningen te huisvesten, bijvoorbeeld een kinderopvang of buurthuis. De gebouwen in deze zone zijn alzijdig georiënteerd en van hoogwaardige architectonische kwaliteit. Dit bebouwing in dit deelgebied markeert de hoofdentree van de wijk.

2.5 Planbeschrijving Harinxmaland fase 2A1

Het voorliggend plan betreft fase 2A1 van de stedenbouwkundige opzet en het beeldkwaliteitsplan. Het woningbouwprogramma voor het gebied betreft in totaal 80 woningen waarvan 42 sociale huurwoningen en 38 woningen in het lagere prijssegment voor starters. Een nadere toelichting is in paragraaf 2.4.1 op het voornemen gegeven.

2.6 Verkeer en parkeren

Bij het opstellen van een bestemmingsplan, waarin een nieuwe ontwikkeling wordt mogelijk gemaakt, moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening aandacht worden besteed aan de parkeerbehoefte en de verkeersafwikkeling.

Verkeersafwikkeling

De ontsluiting van de wijk vindt plaats op de Stadsrondweg Noord. Bij het ontwerpen van de infrastructuur van de wijk is rekening gehouden met de invulling van het plangebied. De ontsluitende wegen hebben voldoende capaciteit voor de afwikkeling van het verkeer vanuit de wijk.

Parkeren

Voor de leefbaarheid in de wijk is het verder van belang dat er voldoende parkeergelegenheid is. Dit is onder andere vastgelegd in het Gemeentelijke Verkeer- en Vervoerplan (GVVP). Er wordt in het GVVP niet ingegaan op normen en aantallen. Hiervoor heeft de gemeente de 'Parkeernormennota Súdwest-Fryslân 2018' vastgesteld. Voor woningen in het goedkope/sociale segment (< € 150.000 of woonoppervlak < 100 m2) geldt een parkeernorm van 1,5 parkeerplaatsen per woning. De parkeernorm is inclusief bezoek, alleen bij de ontwikkeling van nieuwbouwwijken kan er 0,3 parkeerplaats per woning worden geëist als de parkeernorm door middel van alleen opritten op eigen terrein opgevangen wordt.

De genoemde parkeernorm is als uitgangspunt gehanteerd voor de invulling van het plangebied en is gewaarborgd in de regels van dit bestemmingsplan. Het uitgangspunt is dat langs de woonstraten langsparkeerplaatsen worden aangelegd voor de bewoners en bezoekers.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Dit hoofdstuk beschrijft het van belang zijnde Rijks-, provinciale, regionale en gemeentelijke beleid. Daarbij worden, waar nodig, uitgangspunten voor dit bestemmingsplan geformuleerd.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (hierna: NOVI) vastgesteld. De NOVI is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft richting en helpt om keuzes te maken, te kiezen voor slimme combinaties van functies en uit te gaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden. En er nu mee aan de slag te gaan en beslissingen niet uit te stellen of door te schuiven. Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. Bij de NOVI hoort een Uitvoeringsagenda. Hierin staat hoe uitvoering wordt gegeven aan de NOVI.

Binnen de NOVI zijn 8 voorlopige aandachtsgebieden geformuleerd als zogeheten NOVI-gebied. In een NOVI-gebied krijgt een aantal concrete vraagstukken extra prioriteit. Dit helpt om grote veranderingen en ruimtelijke opgaven in een regio beter te realiseren.

Opgaven

Er is in Nederland sprake van een aantal dringende maatschappelijke opgaven. Deze opgaven kunnen niet apart van elkaar worden opgelost. Ze moeten in samenhang bekeken worden. Ze grijpen in elkaar en vragen meer ruimte dan beschikbaar is in Nederland. Niet alles kan, niet alles kan overal. Op het niveau van nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven aan de omgeving in Nederland, verwoord in vier opgaven:

  • 1. ruimte maken voor klimaatverandering en energietransitie;
  • 2. de economie van Nederland verduurzamen en het groeipotentieel behouden;
  • 3. steden en regio's sterker en leefbaarder maken;
  • 4. het landelijk gebied toekomstbestendig ontwikkelen.

Realiseren opgaven

In de NOVI is een tweetal instrumenten opgenomen om de opgaven te realiseren.

  • 1. De Omgevingsagenda

Momenteel wordt voor Noord-Nederland gewerkt aan een omgevingsagenda. Als voorloper is er gewerkt aan een Contour Omgevingsagenda waarin acht omgevingsopgaven zijn benoemd:

  • druk op de ruimte in het landelijk gebied vraagt om gezamenlijke keuzes;
  • benutten van de brede effecten van de energietransitie;
  • economisch perspectief ten aanzien van kringlooplandbouw en natuurinclusieve landbouw;
  • toekomstgerichte bereikbaarheid van Noord-Nederland;
  • versterken Stedelijk Netwerk Noord-Nederland;
  • toekomstkracht voor gebieden met bevolkingsdaling en sociaaleconomische achterstand;
  • water als verbindende schakel in klimaatadaptieve maatregelen;
  • waarborgen van de omgevingskwaliteit.
  • 2. De NOVI-gebieden

Een NOVI-gebied is een instrument waarbij Rijk en regio meerdere jaren verbonden zijn aan de gezamenlijke uitwerking van de verschillende opgaven in het ruimtelijke domein. Vaak wordt voortgebouwd op bestaande samenwerkingstrajecten. Denk aan een Regio Deal en een verstedelijkingsstrategie.

Conclusie

In het voorliggend geval wordt met de ontwikkeling gewerkt aan de opgave om steden en regio's sterker en leefbaarder te maken. Gelet op het voornemen en de opgave uit de NOVI kan de conclusie worden getrokken dat het voornemen aansluit bij de rijksbelangen zoals opgenomen in de NOVI.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Ieder plan dat nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maakt, moet een verantwoording bevatten van de ladder voor duurzame verstedelijking (art. 3.1.6 lid 2 Bro). De ladder voor duurzame verstedelijking is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik. Voor projecten binnen bestaand stedelijk gebied moet de behoefte worden beschreven.

De ladder is van toepassing als een plan wordt aangemerkt als 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. Of er sprake is van een 'stedelijke ontwikkeling' wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Volgens jurisprudentie is in beginsel pas sprake van een stedelijke ontwikkeling bij plannen voor meer dan 11 woningen of andere stedelijke functies met een ruimtebeslag van meer dan 500 m².

Het gebied waarop de plannen voor de uitbreiding van toepassing zijn, is geen onderdeel van het bestaand stedelijk gebied volgens de begripsbepaling artikel 1.1.1 onder h: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

Het geldende bestemmingsplan 'Harinxmaland' uit 2006 voorziet (met een uitwerking zonder ruime uitwerkingsmogelijkheden) wel al in het bouwen van 1.300 woningen, maar van deze uitwerkingsplicht wordt geen gebruikgemaakt. Het gebied is in de Verordening Romte van de provincie Fryslân 2014 wel aangemerkt als bestaand stads- en dorpsgebied (hierop wordt verder ingegaan in paragraaf 3.2.2).

Omdat een nieuw bestemmingsplan is opgesteld en er meer dan 11 woningen mogelijk worden gemaakt, is hierna de behoefte beschreven en de locatiekeuze gemotiveerd.

Beschrijving behoefte

Het ruimtelijk verzorgingsgebied van de stedelijke ontwikkeling bepaalt tot welk gebied de beschrijving van de behoefte zich moet uitstrekken. De begrenzing van de regio is dus afhankelijk van de aard en omvang het programmaonderdeel dat als stedelijke ontwikkeling wordt gezien. Voor wonen is dat de gemeente Súdwest-Fryslân binnen de regio Zuidwest-Friesland. Waarbij specifiek voor de plaats Sneek de woningbehoefte is bepaald.

Strategie woningbouw 2020-2030

In maart 2021 zijn afspraken gemaakt over de woningbouwplanning (Woningbouwafspraken 2020-2030). Met de nieuwe woningbouwafspraken is er ruimte ontstaan om plannen aan het woningbouwprogramma toe te voegen. Dit komt doordat er in de kernen Sneek, Bolsward, Workum en Makkum binnenstedelijk vrij geprogrammeerd mag worden en omdat er voor een percentage van 30% overgeprogrammeerd mag worden.

Het (nieuwe) woningbouwprogramma 2020-2030 kent een totale plancapaciteit van 1.968 wooneenheden. Daartegenover staat een opgave conform de huishoudensprognose van 1.500 woningen. Wanneer de binnenstedelijke vrije capaciteit conform de woningbouwafspraken buiten beschouwing wordt gelaten en rekening wordt gehouden met 30% overprogrammering in verband met voorzienbare planuitval, dan kunnen er in de periode 2020-2030 circa 1.000 wooneenheden aan het woningbouwprogramma worden toegevoegd. De woonregio Zuidwest en de provincie onderkennen dat de vraagdruk in Sneek niet verklaard kan worden door de huishoudensprognose en dat daarom de binnenstedelijke plancapaciteit in Sneek (maar ook in Bolsward, Workum en Makkum) buiten beschouwing wordt gelaten. Hierdoor ontstaat er een grotere bandbreedte waarbinnen woningbouwplannen geprogrammeerd kunnen worden. Marktindicatoren geven ook aan dat er ook in de deelgebieden buiten de deelgebieden waarin de groeikernen Sneek en Bolsward liggen sprake is van oplopende vraagdruk (afnemende beschikbaarheid, stijgende prijzen).

In de strategie is vastgelegd dat Harinxmaland fase II per direct in ontwikkeling zal worden genomen.

Woononderzoek 2018

De woningbehoefte voor de gemeente Súdwest-Fryslân is in het Woononderzoek 2018 onderzocht. In het woononderzoek is beschreven dat volgens de provinciale prognose de komende jaren het aantal inwoners daalt in de gemeente Súdwest-Fryslân. Als gevolg van de gezinsverdunning groeit tot circa 2030 het aantal huishoudens – en daarmee de woningbehoefte – nog wel. Tot 2028 is de behoeftegroei ongeveer 1.300 woningen in de gemeente Súdwest-Fryslân. Voor het deelgebied Sneek en buitengebied is een woningbehoefte van 530 tot 590 geraamd. Dit betekent dat gemiddeld 75 woningen per jaar dienen te worden gerealiseerd in het deelgebied Sneek en buitengebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.2022BPSneekHL2A1-vast_0005.png"

Woonvisie Súdwest-Fryslân 2017-2022 en Afwegingskader Woningbouw

De kwalitatieve woningbehoefte is in de gemeentelijke woonvisie en het afwegingskader woningbouw beschreven. Hier wordt in paragraaf 3.3.2 op ingegaan. Voor de plaats Sneek wordt ingezet op 210-240 sociale huurwoningen en 70-80 middenhuur woningen.

Deze ontwikkeling levert een bijdrage aan het meerjarenprogramma woningbouw om voldoende woningen te realiseren in de sociale woningbouw en de middenhuur.

Woningbouwprogramma 2020-2030

De ontwikkeling is opgenomen in het gemeentelijke woningbouwprogramma (Harinxmaland fase 2).

Motivering locatiekeuze (waarom niet binnenstedelijk)

Het is niet mogelijk om de volledige woningbehoefte binnenstedelijk te realiseren. Al in 2006 is gekozen voor uitbreiding op deze locatie.

Conclusie

Er is in Sneek een grote woningbehoefte. Het project geeft invulling aan 80 woningen waarvan 42 sociale huurwoningen en 38 woningen in het lagere prijssegment voor starters en sluit daarmee aan op de woningbehoefte.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Fryslân-De romte diele

Op 23 september 2020 is de omgevingsvisie Fryslân-De romte diele vastgesteld waarin de ambitie voor de provincie voor 2030-2050 zijn uitgesproken. Hierbij wordt gewerkt met 9 principes die richting geven bij het maken van keuzes. Enerzijds zijn de principes inhoudelijk van aard, zoals zuinig ruimtegebruik, omgevingskwaliteit als ontwerpbasis, koppelen van ambities, gezondheid en veilig. Anderzijds zijn er samenwerkingsprincipes, zoals rolbewust, decentraal wat kan, het ja, mits principe, aansluiting zoeken en sturen op proces, ruimer op inhoud. De insteek om de ambities te realiseren is niet door verandering tegen te houden, maar door de gewenste nieuwe ontwikkelingen te laten aansluiten bij bestaande kwaliteiten.

Toetsing aan de Omgevingsvisie Fryslân-De romte diele

De voorgenomen ontwikkeling is een volgende fase van de nieuwbouwwijk Harinxmaland. Met de ontwikkeling worden 80 woningen gerealiseerd. In de binnenruimtes wordt daarnaast een buurtakker aangelegd waar de bewoners gewassen kunnen laten groeien. Daarnaast wordt voor het plan een beeldkwaliteitsplan opgesteld (zie paragraaf 2.4). De ontwikkeling vindt plaats binnen bestaand stedelijkgebied (zie ook paragraaf 3.2.2). Hiermee wordt aangesloten op de negen principes zodat er zuinig omgegaan wordt met de ruimte en de gezondheid optimaal wordt ondersteund.

Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling passend is binnen de Omgevingsvisie Fryslân-De romte diele.

3.2.2 Verordening Romte Fryslân

Op 25 juni 2014 hebben Provinciale Staten de Verordening Romte Fryslân 2014 vastgesteld. Deze verordening behelst een aanpassing van de op 15 juni 2011 vastgestelde verordening en is op 16 augustus 2014 in werking getreden en in 2018 partieel herzien. In deze verordening is het beleid van de provincie vertaald naar regels voor ruimtelijke plannen.

In artikel 1 van de verordening worden regels gegeven gericht op het bundelen van stedelijke functies in stedelijk gebied. Indien dit niet mogelijk is, kan aansluitend op bestaand stedelijk gebied een uitbreidingslocatie worden toegestaan. Tot het bestaand stedelijk gebied van een kern rekent de provincie het (aaneengesloten) gebied met stedelijke functies (woonbebouwing, bedrijfsbebouwing in brede zin en maatschappelijke functies), waaronder mede begrepen de daarbij behorende voorzieningen (inclusief groenvoorzieningen) en verkeersinfrastructuur. Volgens de verordening valt de locatie binnen het bestaand stedelijk gebied. Hier kunnen stedelijke functies, zoals wonen, toegevoegd worden.

In artikel 3 is bepaald dat een ruimtelijk plan voor woningbouw in overeenstemming moet zijn met een woonplan, dat de schriftelijk instemming van Gedeputeerde Staten heeft. Hiervan mag afgeweken worden indien het woningbouwproject niet meer dan 11 woningen bevat en gelegen is binnen bestaand stedelijk gebied.

Volgens de begrenzing tussen het buitengebied en het bestaand bebouwd gebied ligt het plangebied binnen het bestaand bebouwd gebied (zie afbeelding 3.1). Hier wordt ruimte geboden voor het ontwikkelen van stedelijke functies voor zover deze naar aard en omvang passen bij de kern.

Op grond van de toelichting op de begrenzing van bestaand stedelijk gebied wordt de locatie desondanks aangemerkt als uitbreiding, omdat het een bestemmingsplan voor een stedelijke woonuitbreiding betreft. Daarmee valt het plan bijvoorbeeld niet onder de afspraken voor plafondloos bouwen en moet het als een uitbreidingsplan worden getoetst aan het woningbouwprogramma.

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.2022BPSneekHL2A1-vast_0006.jpg"

Afbeelding 3.1 Begrenzing bestaand bebouwd gebied (PVR2014)

De geplande aantallen woningen zijn in overeenstemming met de woningbouwafspraken 2020-2030 voor de Regio Zuidwest Friesland en provincie Fryslân. Het plan is daarmee in overeenstemming met de regels uit de verordening.

Toetsing aan de Verordening Romte Fryslân

Het voorliggend plan is gelegen binnen bestaand stedelijk gebied en sluit daarmee aan op de ambitie van de provincie om binnen stedelijk gebied eerst te bouwen. Het plan betreft in totaal 80 woningen. Deze woningen zijn reeds meegenomen in het woningbouwprogramma. In paragraaf 3.1.2 is de woningbehoefte aangetoond. Gelet hierop is het voorliggende plan passend binnen de Vordening Romte Fryslân.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Omgevingsvisie 1.0 'Oars tinke yn Súdwest' (2021)

De gemeenteraad heeft op 29 april 2021 de Omgevingsvisie 1.0 'Oars tinke yn Súdwest':  samenwerken aan een gezonde leefomgeving' vastgesteld. De Omgevingsvisie 1.0 voldoet aan de artikelen 4.9 en 4.10 van de Invoeringswet Omgevingswet. In de overgangswetgeving Omgevingswet krijgt een structuurvisie op basis van de Wro automatisch de status van een Omgevingsvisie op basis van de Omgevingswet wanneer deze van kracht wordt. Deze visie is tot stand gekomen met de inwoners en ketenpartners van Súdwest Fryslân.

De Omgevingsvisie 1.0 schetst de hoofdlijnen van de ontwikkelingsrichting voor de woon- werk- en leefomgeving op de langere termijn. De Omgevingsvisie helpt om keuzes te maken bij ontwikkelingen die de fysieke leefomgeving beïnvloeden en nodigt uit tot ontwikkelingen.  Met deze Omgevingsvisie kan de gemeente beoordelen of ontwikkelingen en projecten bij Súdwest-Fryslân passen.

De Omgevingsvisie 1.0 bestaat uit vijf thema's:

  • 1. gezonde vitale mensen in een gezonde en veilige omgeving;
  • 2. sterke kernwaarden: cultureel erfgoed, natuur, weids en waterrijk landschap;
  • 3. veerkrachtige en leefbare wijken, dorpen en steden;
  • 4. vitaal en aantrekkelijk landschap;
  • 5. duurzaam, energieneutraal en klimaatadaptief.

In de Omgevingsvisie 1.0 is een koppeling gelegd met de 17 duurzame ontwikkeldoelen (Sustainable Development Goals) zoals die wereldwijd worden gehanteerd.

De gemeenteraad heeft in de Omgevingsvisie 1.0 de kaders op hoofdlijnen voor toekomstige ontwikkelingen vastgesteld. De maatregelen om de vastgestelde thema's uit te kunnen werken worden beschreven in, samen met de ketenpartners, op te stellen omgevingsprogramma's. Dit om de ambities uit de Omgevingsvisie 1.0 dichterbij te brengen. Het college van B&W stelt de omgevingsprogramma's vast. Zoals in de thema-onderdelen van de Omgevingsvisie benoemd, worden de volgende omgevingsprogramma's opgesteld:

  • Gezond Wonen;
  • Omgevingskwaliteit;
  • Vitaal landschap;
  • Klimaatmitigatie;
  • Klimaatadaptatie.

Toetsing aan de Omgevingsvisie

Het voorliggende plan voorziet in de bouw van 80 nieuwe woningen. De woningen zullen gasloos worden gerealiseerd. De wijk wordt groen opgezet om een gezonde en leefbare wijk te creëren, zie ook paragraaf 2.4. Gelet hierop past de ontwikkeling dan ook binnen de Omgevingsvisie Súdwest-Fryslân.

3.3.2 Woonvisie 2017, Ambitiedocument 2019 en Woonstrategie 2020-2030

Op 20 juli 2017 is de Woonvisie vastgesteld door de gemeenteraad. Deze visie vormt het uitgangspunt voor het woonbeleid. In 2019 is door de gemeenteraad een ambitiedocument met een visie op de woningbouwvraagstuk vastgesteld. Het ambitiedocument is een aanscherping op de woonvisie in verband met de marktomstandigheden. De onderstaande uitgangspunten zijn leidend als het gaat om woningbouw:

  • zuinig ruimtegebruik;
  • herbestemmen en transformeren gaat voor nieuwbouw;
  • inbreiding (bouwen binnen bestaande bebouwing) gaat voor uitbreiding;
  • de gemeente is geen uniforme woningmarkt, we onderscheiden zes deelgebieden met hun eigen woningmarktdynamiek;
  • in alle kernen blijft woningbouw mogelijk, we ondersteunen plaatselijke initiatieven actief;
  • toevoeging van woningen moet een maatschappelijke meerwaarde hebben.

Specifiek voor Sneek bedraagt tot 2028 de extra vraag 530 tot 590 woningen. In Sneek zal naar verwachting tot ruim na 2028 huishoudensgroei plaatsvinden. Sneek en Bolsward zijn groeikernen. Hierbij zet de gemeente in op transformatie/herbestemmen en nieuwbouw op inbreidingslocaties. Hierbij staat de gemeente positief tegenover initiatieven van inwoners die gezamenlijk een bijzonder project willen realiseren, zoals een knarrenhofje of een eco-wijk. Daarnaast kennen de grotere kernen de meeste herstructureringslocaties die geschikt zijn voor tijdelijke woonconcepten. Om in de behoefte te voorzien, is in Sneek en Bolsward ook ruimte voor projectmatige nieuwbouw. In de woonstrategie 2020-2030 is aangegeven dat Harnixmaland fase II per direct in ontwikkeling zal worden genomen door de gemeente.

Voor de plaats Sneek wordt ingezet op 210-240 sociale huurwoningen en 70-80 middenhuur woningen (zie onderstaande tabel).

Tabel 3.1. Overzicht kwalitatieve woningbehoefte (bron: Afwegingskader woningbouw gemeente Súdwest-Fryslân)

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.2022BPSneekHL2A1-vast_0007.png"

Toetsing aan de Woonvisie, ambitiedocument en Woningbouwprogramma

Het voorliggend plan betreft de realisatie van 80 huurwoningen binnen bestaand stedelijk gebied. Hiermee sluit de ontwikkeling aan op de woonvisie, het ambitiedocument en de woonstrategie.

3.3.3 Bomenbeleidsplan

De gemeente Súdwest-Fryslân heeft een bomenbeleid. Aan de hand van zeven beleidskaders is het bomenbeleid in Súdwest-Fryslân vormgegeven. De beleidskaders zijn:

  • voor (her)inrichten met behulp van bomen maken we gebruik van het 'Kwaliteitshandboek inrichting openbaar groen Súdwest-Fryslân';
  • we hanteren vuistregels om te komen tot een gevarieerd (zowel in soort als in leeftijd) gezond bomenbestand, wat afgestemd is op het landschapstype of de woonkern in Súdwest-Fryslân;
  • veiligheid gaat voor alles;
  • we beheren de bomen op een goed niveau voor een duurzaam bomenbestand;
  • we hanteren vuistregels om overlast situaties te beheersen of te voorkomen;
  • we hanteren vuistregels om ziekten en plagen te beheersen of te voorkomen;
  • we beschermen beeldbepalende, bijzondere en monumentale bomen en lanen.

Toetsing aan het bomenbeleidsplan

De voorliggende ontwikkeling betreft een nieuwe woonwijk die groen ingericht wordt. Bij een nadere uitwerking van de inrichting van de openbare ruimte zal rekening worden gehouden met het handboek 'Kwaliteitshandboek inrichting openbaar groen Súdwest-Fryslân'. Hiermee dient invulling gegeven te worden aan de uitgangspunt die in het bomenbeleidsplan zijn genomen.

3.3.4 Welstandsnota Súdwest-Fryslân

De gemeente Súdwest-Fryslân heeft voor de toetsing van bouwwerken de welstandsnota Súdwest-Fryslân opgesteld. Hierin zijn welstandscriteria opgenomen waaraan nieuwe ontwikkelingen getoetst moeten worden. Een belangrijke pijler van de welstandsnota is het gebiedsgerichte welstandsbeleid. De gebiedsgerichte welstandscriteria worden gebruikt voor de kleine en middelgrote bouwplannen die zich voegen binnen de bestaande ruimtelijke structuur van Súdwest-Fryslân. Deze criteria zijn gebaseerd op de plaatselijke identiteit en het architectonisch vakmanschap en de ruimtelijke kwaliteit zoals die in de bestaande situatie worden gebruikt.

Voor nieuw te ontwikkelen gebieden of gebieden die ingrijpend worden veranderd, zijn of worden specifieke welstandscriteria opgesteld. Dat kan in de vorm van een door de gemeenteraad vast te stellen beeldkwaliteitsplan.

Toetsing aan de welstandsnota

Het voorliggende planvoornemen voorziet in een nieuwe woonwijk. Voor de stedenbouwkundige structuur wordt voor de ontwikkeling een apart beeldkwaliteitsplan opgesteld. In bijlage 1 is het beeldkwaliteitsplan opgenomen. Bij de beoordeling van de bouwplannen zal dit beeldkwaliteitsplan als toetsingskader gelden.

3.3.5 Erfgoednota 2021-2026 Cultureel Erfgoed is geen keus

Met het vaststellen van de 'Erfgoednota 2021-2026 Cultureel Erfgoed is geen keus' (april 2021) heeft de gemeente haar visie en missie op behoud en ontwikkeling van het erfgoed vastgesteld. De gemeente SWF zorgt samen met de mienskip dat cultureel erfgoed duurzaam behouden en ontsloten wordt en zichtbaar en beleefbaar is. Dit doen wij door erfgoed te waarderen en te beschermen, bewustwording en samenwerking te stimuleren en daardoor erfgoed te versterken en levend te houden.

De mienskip heeft tijdens het 'Rondje Súdwest' in 2019 in het kader van de Omgevingsvisie 1.0 'Oars tinke yn Súdwest' (2021) cultureel erfgoed benoemt als wezenlijk onderdeel van thema 2 van de 5 thema's in de Omgevingsvisie 1.0: sterke kernwaarden: cultureel erfgoed, natuur, weids en waterrijk landschap. Ook het weidse en waterrijke landschap is eigenlijk erfgoed. Immers de meren, kanalen en sloten en weide- en akkergronden zijn allemaal onder menselijke invloed ontstaan en verder vormgegeven, oftewel cultuurlandschap. In die zin geldt hetzelfde voor thema 4: vitaal en aantrekkelijk landschap. Ook in thema 3: veerkrachtige en leefbare wijken, dorpen en steden en thema 5: duurzaam, energieneutraal en klimaatadaptief heeft cultureel erfgoed een rol als wezenlijk onderdeel van de bijzondere woonkwaliteiten. Een zorgvuldige afweging van de cultuurhistorische waarden om de omgevingskwaliteit te kunnen waarborgen en te versterken is dus essentieel.

Het is een gemeentelijke wettelijke taak om te komen tot een zorgvuldige planbehandeling en besluitvorming voor wat betreft cultuurhistorie. Als gevolg van het beleid Modernisering Monumentenzorg is per 1 januari 2012 in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.6.1) bepaald dat gemeenten verplicht zijn cultuurhistorie mee te wegen bij het opstellen van het bestemmingsplan. Niet alleen de cultuurhistorische waarden in de grond (archeologie) maar ook boven de grond moeten meegenomen worden.

Zo stelt de gemeente bij bestemmingsplannen cultuurhistorische analyses op en gaat de gemeente bij de bescherming van archeologische (verwachtings)waarden in bestemmingsplannen formeel uit van de gemeentelijke FAMKE (Friese Archeologische Monumentenkaart Extra), een uitsnede van de provinciale FAMKE. Voor de bekende en de te verwachten cultuurhistorische waarden gaat de gemeente uit van de Cultuur Historische kaart van de provincie Fryslân (CHK) en de Landschapsbiografie Súdwesthoeke. Deze kaarten zijn daarmee onderlegger voor het in de Erfgoednota geformuleerde beleid. Niet alle op deze kaarten aangegeven waarden kunnen echter behouden blijven, hier komt een gemeentelijke afweging aan te pas.

In de toelichting van het bestemmingsplan moet beschreven worden hoe het bestemmingsplan met deze waarden omgaat. Op de plankaart kunnen cultuurhistorische waarden aangeduid worden met dubbelbestemmingen en/of aanduidingen. In de regels bij het bestemmingsplan moet worden omschreven welke voorschriften er aan die bestemming zijn gekoppeld. Met de komst van de Omgevingswet worden deze op een gegeven moment doorvertaald naar het omgevingsplan.

3.3.6 Duurzaamheidsvisie 'Op-stap nei duorsumens'

De duurzaamheidsvisie geeft richting aan de missie van de gemeente om een duurzame toekomstbestendige gemeente te worden. De gemeente wil duurzaamheid voor iedereen in Súdwest-Fryslân praktisch en toepasbaar maken. De gemeente wil samen met burgers en bedrijven werken aan een duurzame samenleving. Hiertoe gelden een aantal spelregels, namelijk dat ten opzichte van nu meer in de menselijke basisbehoeften moet worden voorzien, de bodem minder moet worden uitgeput, minder schadelijke chemische stoffen worden gebruikt en de natuur minder wordt aantast.

In de visie stelt de gemeente zichzelf een aantal strategische doelen. Eén van deze doelen is het op aardgas aangewezen woningbestand niet verder uit te breiden. Per 1 juli 2018 dient reeds alles gasloos te worden gebouwd. Een ander doel is om te bouwen met materialen die uit en/of terug keren in gezonde gesloten kringlopen. Waar mogelijk wordt gewerkt met herbruikbare materialen zoals hout.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Mer-beoordeling

Beleid en normstelling

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.

Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.

  • Voor de ontwerpbestemmingsplanfase moet een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen. Deze beslissing wordt als bijlage bij het bestemmingsplan opgenomen.
  • Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde komt moet de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie opstellen, waarbij ook mitigerende maatregelen mogen worden meegenomen. Het bevoegd gezag dient binnen zes weken na indienen een m.e.r.-beoordelingsbesluit af te geven. Een vormvrije m.e.r.-beoordelingsbeslissing hoeft echter niet gepubliceerd te worden.

Onderzoek

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 ha of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van 80 woningen.

Conclusie 

De beoogde ontwikkeling blijft ruim onder de drempelwaarde. Dit betekent wel dat een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' noodzakelijk is. In bijlage 2 is de vormvrije m.e.r.-beoordeling toegevoegd aan het bestemmingsplan. Op basis van deze beoordeling blijkt dat het plangebied niet gelegen is in een kwetsbaar gebied en/of gebied met een beschermde status. De aard en beperkte omvang van het plan leiden niet tot belangrijke nadelige milieugevolgen mits de genoemde mitigerende maatregelen worden uitgevoerd. Met inachtneming van deze maatregelen is het doorlopen van een volledige m.e.r.-procedure niet noodzakelijk.

4.2 Geluid

Toetsingskader Weg geluidhinder

Wettelijke geluidszone wegen

Woningen worden door de Wet geluidhinder (hierna: Wgh) als geluidsgevoelig aangemerkt. Indien nieuwe woningne of andere geluidsgevoelige gebouwen mogelijk worden gemaakt, dan is volgens de Wgh akoestisch onderzoek verplicht indien deze worden geprojecteerd binnen de geluidszone van een weg (of spoorweg). Daarnaast dient op basis van jurisprudentie in het kader van een goede ruimtelijke ordening aannemelijk te worden gemaakt dat ook sprake is van een aanvaardbaar geluidsniveau wanneer de ontwikkeling is gesitueerd nabij niet gezoneerde wegen (30 km-wegen).

Langs alle wegen – met uitzondering van 30 km-wegen en woonerven – bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege de weg moet worden getoetst. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen- of buitenstedelijke ligging. De geluidshinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.

Nieuwe situaties

Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van woningen binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Hogere grenswaarden kunnen alleen worden verleend nadat is onderbouwd dat maatregelen om de geluidsbelasting aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Deze hogere grenswaarde mag de uiterste grenswaarde niet te boven gaan. De uiterste grenswaarde is op grond van artikel 83 Wgh afhankelijk van de ligging van de woningen (binnen- of buitenstedelijk). Voor de beoogde binnenstedelijke ontwikkeling geldt een maximaal toelaatbare hogere waarde van 63 dB voor wegverkeerslawaai.

Railverkeerslawaai

Het plangebied is, op basis van de referentiepunten van het spoor ter hoogte van het plangebied, gelegen in de geluidzone van de spoorlijn Leeuwarden-Stavoren (zonebreedte 100 m). Akoestisch onderzoek naar aanleiding van spoorweglawaai is daardoor noodzakelijk. De voorkeursgrenswaarde bedraagt Lden = 55 dB voor woningen en de maximale grenswaarde Lden = 68 dB.

Onderzoek

Het plangebied ligt binnen de wettelijke geluidszones (Wet geluidhinder) van de spoorlijn Leeuwarden-Stavoren en de provinciale weg N354 (Stadsrondweg Noord). Om die reden is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (bijlage 3) naar de geluidsbelasting vanwege (spoor)wegverkeerslawaai.

Uit de wegverkeerslawaaiberekeningen blijkt dat de geluidbelasting vanwege de Stadsrondweg Noord hoger is dan de voorkeursgrenswaarde van Lden = 48 dB (zie figuur 5.1). De hoogste berekende waarde bedraagt Lden = 58 dB op de aan de Stadsrondweg Noord gelegen bouwblokken. De maximale ontheffingswaarde van Lden = 63 dB wordt niet overschreden, zodat het plan zonder meer kan worden gerealiseerd binnen de randvoorwaarden van de Wgh. Wel is het vaststellen van hogere waarden nodig.

Hogere grenswaarden kunnen alleen worden verleend, nadat is onderbouwd dat maatregelen om de geluidbelasting op de gevel van geluidgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. In het onderhavige geval zijn geluidschermen vanwege stedenbouwkundige overwegingen niet wenselijk en het aanbrengen van geluidreducerend asfalt wordt niet als kosteneffectief gezien, ook vanwege de hogere onderhoudskosten na aanleg. Om die reden kunnen hogere waarde worden verleend.

De geluidsbelasting vanwege railverkeerslawaai bedraagt ten hoogste Lden = 55dB op de oostzijde van het plan, waarmee de voorkeursgrenswaarde voor railverkeerslawaai van Lden = 55 dB (woningen) niet wordt overschreden. Een hogere waarde procedure is dan niet noodzakelijk.

De gecumuleerde waarde Lcum kan worden berekend door energetische sommatie van de L*-waarden. De hoogst bereikende waarde voor Lcum (niet nader gepresenteerd) bedraagt Lden = 60 dB ter plaatse van het bouwblok aan de Stadsrondweg Noord en het spoor. Het geluid vanwege wegverkeer is bepalend. Cumulatie speelt een geringe rol omdat railverkeerslawaai een geluidsbelasting geeft aan de oostzijde en wegverkeerslawaai met name aan de zuidzijde.

Op basis van de berekende cumulatieve geluidbelasting en een binnenwaarde van 33 dB (Bouwbesluit 2012) wordt in het bestemmingsplan de benodigde geluidwering van de geluidbelaste gevels via artikel 5.2.5 uit de planregels vastgelegd. Hierbij is voor woonblok A een geluidwering gevel van 26 dB vastgelegd en voor de woonblokken C, D, E, F en G een geluidwering gevel van 27 dB vastgelegd. In afbeelding 4.1 zijn de verschillende woonblokken weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.2022BPSneekHL2A1-vast_0008.png"

Afbeelding 4.1 Weergave van de vast te stellen hogere waarde per woonblok

Geluid warmtepompen

Warmtepompen, en dan met name lucht-/water warmtepompen, kunnen geluid produceren. In artikel 3.8, lid 2 van het Bouwbesluit 2012 worden eisen gesteld aan buiten opgestelde installaties voor warmte- of koudeopwekking (dus ook Airco's). Op de perceelsgrens mag het geluidniveau niet meer bedragen dan 40 dB(A), bepaald volgens de Handleiding Meten en Rekenen Industrielawaai en het gestelde in bijlage VIII bij de Regeling Bouwbesluit 2012. Op basis daarvan geldt dat indien een installatie een afzonderlijke instelling heeft voor de avond- en nachtperiode (19:00 - 7:00 uur), wordt het gemeten geluidsniveau in de dagperiode (7:00 - 19:00 uur) gecorrigeerd met -5 dB, wat betekent dat 45 dB(A) is toegestaan.

In of rond een nieuwe woonwijk kan een cumulatief effect ontstaan vanwege alle individuele warmtepompen. Dit effect is locatiespecifiek en afhankelijk van de per woning te installeren installatie en daarmee op voorhand niet te kwantificeren. Gezien de eisen op de perceelsgrens wordt er geen relevant cumulatief effect verwacht. Een toetsing van dit aspect kan niet eerder plaatsvinden dan ten tijde van de aanvraag van een Omgevingsvergunning.

Conclusie weg- en railverkeerslawaai

Samenvattend kan worden gesteld dat de woningen kunnen worden gerealiseerd binnen de randvoorwaarden van de Wgh. Een hogere waarde procedure dient te worden doorlopen. Voorgesteld wordt een generieke hogere waarde van Lden = 58 dB vanwege de Stadsrondweg Noord. Hiervoor wordt een separate procedure naast het bestemmingsplan voor doorlopen.

4.3 Milieuzonering

Tussen bedrijfsactiviteiten en hindergevoelige functies (waaronder wonen) is een goede afstemming nodig. Het doel daarbij is het voorkomen van onacceptabele hinder ter plaatse van woningen, maar ook om te zorgen dat bedrijven niet worden beperkt in de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden. Bij de afstemming wordt gebruikgemaakt van de richtafstanden uit de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering'. Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder redelijkerwijs is uitgesloten. Deze afstand wordt gemeten tussen de bestemmingen van bedrijven en de gevels van geluidsgevoelige objecten. Bedrijfsactiviteiten zijn daarvoor ingedeeld in een aantal milieucategorieën.

Binnen het plangebied is geen bedrijvigheid gevestigd. In de directe omgeving van het plangebied zijn ook geen vormen van bedrijvigheid aanwezig die een belemmering kunnen vormen voor de ontwikkeling van het gebied. Vanuit het omgevingsaspect milieuzonering zijn er geen belemmeringen om de woningbouw te realiseren.

4.4 Bodem

Toetsingskader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het projectgebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.

Onderzoek

Om hierin inzicht te krijgen is onder andere voor het plangebied verkennend (water)bodemonderzoek uitgevoerd. Het volledig onderzoek is opgenomen in bijlage 4. Op grond van het uitgevoerde onderzoek kan worden geconcludeerd dat er geen sprake is van een bodemverontreiniging van betekenis en de onderzoeksresultaten geven geen aanleiding tot het uitvoeren van een nader bodemonderzoek en/of sanerende maatregelen.

Wel gelden er wettelijke beperkingen bij het verplaatsen en elders toepassen van grond. Derhalve wordt aanbevolen bij grondverzet zoveel mogelijk grond op de locatie te hergebruiken. Indien bij eventuele graafwerkzaamheden op deze locatie grond vrijkomt, die elders zal worden hergebruikt, is het Besluit bodemkwaliteit van toepassing.

Conclusie

Vanuit het aspect bodem zijn er geen belemmeringen voor het bestemmingsplan.

4.5 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.1 weergegeven.

Tabel 4.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

stof   toetsing van   grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg /m³  
fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg/m³  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een plan heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een plan valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m² bij één ontsluitingsweg en 200.000 m² bij twee ontsluitingswegen.

Onderzoek

Het bestemmingsplan maakt de realisatie van 80 woningen mogelijk. Dit aantal valt ruim onder de grens van 1.500 woningen, die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Het plan draagt dan ook niet in betekenende mate bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijn stof in de lucht. Er wordt dan ook voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving en nader onderzoek is niet noodzakelijk.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2020 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de Stadsrondweg Oost, direct ten oosten van het plangebied. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2020 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijnstof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedroegen in 2020; 10,3 µg/m³ voor NO2, 13,6 µg/m³ voor PM10 en 6,5 µg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedroeg 6 dagen. Hierdoor is er ter plaatste van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied. Ter plaatse van het plangebied is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.6 Ecologie

4.6.1 Toetsingskader

Wet natuurbescherming

Met de Wet natuurbescherming (Wnb) zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:

  • Natura 2000-gebieden;
  • Natuurnetwerk Nederland (NNN).

Natura 2000-gebieden

Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project, de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  • het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard; en
  • de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • overige soorten.

De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.

4.6.2 Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het NNN. Uit de kaart van het Natuurbeheerplan blijkt dat in het plangebied of directe omgeving geen beschermde landschapselementen aanwezig zijn. De afstand tot zowel het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Sneekermeergebied betreft 3,6 km en de afstand tot het dichtstbijzijnde NNN-gebied bedraagt 2,9 km. Het plangebied ligt buiten beschermde natuurgebieden. Directe effecten, zoals areaalverlies en versnippering, kunnen hierdoor worden uitgesloten. Gezien de afstand tot natuurgebieden en de locatie van het plangebied (stedelijke omgeving) kunnen ook verstoring en verandering van de waterhuishouding worden uitgesloten.

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied wat stikstofgevoelig is betreft Alde Faenen (15,9 km). Voor de voorgenomen ontwikkeling is een stikstofberekening uitgevoerd (bijlage 5). Op basis van dit onderzoek wordt geconcludeerd dat voor de gebruiksfase geen sprake is van rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j. Significant negatieve effecten op beschermde gebieden kunnen derhalve worden uitgesloten. De Wnb en het beleid van de provincie Friesland staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

4.6.3 Soortenbescherming

Ten aanzien van de soortenbescherming gelden onder andere algemene verboden tot het verwijderen van groeiplaatsen van beschermde plantensoorten, het beschadigen, vernielen, wegnemen of verstoren van voortplantings- of vaste rustplaatsen of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten of het opzettelijk verontrusten van een beschermde diersoort. Voor het planvoornemen is ter plaatse een quikscan flora en fauna uitgevoerd. Hieronder worden de belangrijkste conclusies weergegeven. Het gehele rapport is opgenomen in bijlage 6.

Met de voorgenomen ontwikkeling zullen enkele sloten worden gedempt en het terrein bouwrijp worden gemaakt. De nieuwe gedragscode soortbescherming voor gemeenten krachtens 22 april 2020 kan voor veel soorten worden gehanteerd, en biedt in veel gevallen vrijstelling van ontheffingsplicht onder specifieke voorwaarden en werkwijzen. In bijlage 7 is de gedragscode opgenomen.

De ontwikkeling zal naar verwachting leiden tot een beperkt verlies van leefgebied van een aantal beschermde soorten waarvoor een provinciale vrijstelling geldt. Het betreft soorten als ree, vos, haas, konijn, marterachtigen en diverse algemene (spits)muis-, amfibieën- en vissensoorten. De ingreep heeft geen invloed op de gunstige staat van instandhouding van deze soorten omdat er sprake is van een tijdelijke, en plaatselijke verstoring, voldoende leefgebied aanwezig blijft en het relatief algemene soorten betreft.

Vleermuizen

Verblijfplaatsen van vleermuizen zijn uit te sluiten. Het plangebied vormt in geringe mate geschikt foerageergebied. Essentieel foerageergebied is echter uit te sluiten, temeer gezien de ligging in een groene omgeving.

Om eventueel aanwezig foerageergebied functioneel te houden en verstoring te voorkomen, dienen twee maatregelen in acht te worden genomen:

  • werkzaamheden uitsluitend overdag uitvoeren (met name in actieve periode van vleermuizen, april t/m november);
  • aanwezige straatverlichting en eventuele extra verlichting rond bebouwing voorzien van niet uitstralende armaturen (zie kader verlichting).

Grote modderkruiper

Het leefgebied van de grote modderkruiper bestaat uit ondiepe wateren met een dikke modderlaag en een uitbundige waterplantengroei (RAVON). Dergelijk habitat is binnen de sloten binnen het plangebied (deels) aanwezig. Op de bodem van de sloten is veel voedselrijk slib aanwezig, de waterplantengroei is op sommige delen uitbundig waar het op andere plekken nagenoeg volledig ontbreekt. De soort is echter niet uit te sluiten. Nader onderzoek is noodzakelijk om de aanwezigheid van de soort aan te tonen dan wel uit te sluiten. Hieruit zal blijken of het aanvragen van een ontheffing Wnb nodig is. Er geldt geen vrijstelling voor de ontheffingsverplichting vanuit de gedragscode soortenbescherming voor gemeenten. Wel zijn hier voorwaarden en werkwijzen in opgenomen die moeten worden opgevolgd wanneer de soort wordt aangetroffen in het vervolgonderzoek.

Vogels met jaarrond beschermde nesten

Van een aantal vogelsoorten zijn de nesten het hele jaar door beschermd. Ook de functionele leefomgeving is daarbij beschermd. Bij de aantasting van de nestlocatie en/of de functionele leefomgeving is een ontheffing Wnb noodzakelijk. In het plangebied zelf zijn geen (potentiële) nesten aangetroffen met een jaarrond beschermde functie. In de directe omgeving kunnen echter nesten van vogels met jaarrond beschermde nesten worden bezet waar in de uitvoering rekening mee dient te worden gehouden. Hierbij dient de verstoringsafstand in acht te worden genomen om verlating van het nest of verstoring van jongen te voorkomen.

Broedvogels

Voor alle beschermde inheemse (ook algemeen voorkomende) vogelsoorten geldt een verbod op handelingen die opzettelijk nesten, rustplaatsen en eieren vernielen of beschadigen, alsook op het wegnemen van nesten van vogels. Daarnaast is het verboden vogels opzettelijk te storen, tenzij de storing niet van wezenlijke invloed is op de staat van instandhouding van de desbetreffende vogelsoort. In veel situaties kan dit voorkomen worden door verstorende werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren.

4.6.4 Conclusie

Ten behoeve van de ontwikkeling zal dan ook een ontheffing worden aangevraagd voordat de (bouw)werkzaamheden worden uitgevoerd. Voor het overige worden er geen negatieve effecten op de NNN en Natura 2000-gebieden verwacht. Tevens zijn er – behoudens de grote modderkruiper – geen negatieve effecten op beschermde soorten te verwachten.

Ten slotte is op basis van de Wnb altijd de algemene zorgplicht van toepassing, die inhoudt dat eenieder voldoende zorg in acht neemt voor alle inheemse dieren en planten en hun directe leefomgeving. Concreet betekent dit dat bij (ruimtelijke) ingrepen gezorgd moet worden dat dieren niet verstoord of gedood worden en dat planten niet zomaar verplant worden. Ook dient gelet te worden op bijvoorbeeld broedende vogels, de voortplantingsperiode van amfibieën en de zoogperiode van zoogdieren.

4.7 Archeologie en cultuurhistorie

4.7.1 Toetsingskader en beleid

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht geworden. De Monumentenwet 1988 is met ingang van 1 juli 2016 dan ook vervallen. De bepalingen uit de Monumentenwet 1988 zijn deels overgegaan naar de Erfgoedwet en – zodra die wet in werking treedt in 2022 – deels naar de Omgevingswet. De bepalingen en vergunningen uit de Monumentenwet 1988 die overgaan naar de Omgevingswet blijven van toepassing tot de datum dat de Omgevingswet in werking treedt. Deze artikelen gelden tot dat moment als overgangsrecht op grond van de Erfgoedwet en tenzij expliciet vermeld, veranderen deze niet van inhoud. Tot die tijd blijft de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) het wettelijke kader voor de omgang met gebouwde en aangelegde rijksmonumenten en de Monumentenwet 1988 voor de omgang met de archeologische rijksmonumenten.

Tot cultuurhistorie worden voor dit bestemmingsplan gebouwde monumenten inclusief beschermde stads- en dorpsgezichten, archeologie en cultuurlandschap gerekend. In deze paragraaf wordt een analyse gemaakt van de cultuurhistorische (verwachtings)waarden en het eventueel noodzakelijke beschermingsregime. Bij deze analyse wordt volgens de gemeentelijke erfgoednota uitgegaan van de Landschapsbiografie Súdwesthoeke, de Cultuur Historisch kaart van de provincie Fryslân (CHK), waar ook de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) deel van uitmaakt.

4.7.2 Archeologie

Algemeen

Bij het opstellen en uitvoeren van ruimtelijke plannen wordt rekening gehouden met de bekende en de te verwachten archeologische waarden. Op welke plaatsen archeologisch onderzoek aan de orde is, wordt op grond van het gemeentelijk beleid bepaald. De gemeente volgt hiertoe de provinciale Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE). Op deze kaart worden voor de perioden steentijd-bronstijd en ijzertijd-middeleeuwen adviezen gegeven over eventueel te verrichten onderzoeken.

De archeologisch waardevolle terreinen en de verwachtingszones zijn beschermd via een dubbelbestemming archeologie, afhankelijk van de toegekende waarde. Zoals gezegd wordt gebruiktgemaakt van twee soorten archeologische waarden. Het betreft de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 1' en 'Waarde - Archeologie 2'. Waarde - Archeologie 1 wordt gehanteerd voor terreinen of gebieden die op de FAMKE het advies 'streven naar behoud' en 'waarderend onderzoek' hebben meegekregen, dus de bekende archeologisch waardevolle terreinen. Waarde - Archeologie 2 wordt gehanteerd voor gebieden die op de FAMKE het advies 'karterend onderzoek' en 'quickscan' hebben gekregen en zijn dan ook gebieden met een archeologische verwachtingswaarde.

Analyse

In gebieden met een archeologische waarde (Waarde - Archeologie 1) zijn in principe ingrepen vanaf 50 m² en dieper dan 40 cm vergunningsplichtig en moet een archeologisch onderzoek uitgevoerd worden voorafgaand aan de vergunningverlening. Dit om de archeologische behoudenswaardigheid in voldoende mate te kunnen bepalen. Het vaststellen van de archeologische waarde wordt gedaan aan de hand van één of meerdere archeologisch vooronderzoeken. In eerste instantie moet een bureau- en booronderzoek worden uitgevoerd. Eventueel volgt hierop nog een proefsleuvenonderzoek. Na iedere onderzoeksfase wordt de rapportage van het betreffende onderzoek ter beoordeling aan de gemeente voorgelegd. Het vooronderzoek wordt afgesloten als uit de beoordeling van de rapportage blijkt dat de waarde van het te verstoren terrein in voldoende mate is vastgesteld. Vervolgens wordt namelijk besloten of voorwaarden aan de omgevingsvergunning worden verbonden (opgraven, begeleiden en/of planaanpassing) of dat het plangebied archeologisch wordt vrijgegeven ten behoeve van de werkzaamheden.

Voor de gebieden in een archeologische verwachtingszone (Waarde - Archeologie 2) zijn de vrijstellingsgrenzen ruimer en speelt mogelijk archeologisch onderzoek bij ingrepen vanaf 500 m². Wanneer sprake is van bodemverstorende ingrepen dieper dan 40 cm, afhankelijk van de omvang van de ingreep, dan is archeologisch onderzoek nodig.

In het plangebied is volgens de FAMKE sprake een archeologische verwachting voor zowel de steentijd-bronstijd als de ijzertijd-middeleeuwen. Voor eerstgenoemde periode is bij bodemverstoring vanaf 40 cm vanaf 5.000 m² in principe archeologisch onderzoek noodzakelijk en voor de tweede periode gaat de onderzoeksplicht gelden bij ingrepen vanaf 500 m².

In 2005 en 2006 is door het ingenieursbureau RAAP voor het gehele plangebied Harinxmaland een inventariserend en waarderend booronderzoek uitgevoerd. Tijdens het karterende onderzoek zijn een groot aantal (potentieel) waardevolle gebieden aangetroffen. Ze zijn in het vigerende bestemmingsplan Harinxmaland bestemd als 'Archeologisch waardevolle gebieden' (artikel 13). Voor de gebieden met een verwachtingswaarde is de aanduiding 'Gebieden met archeologische verwachtingswaarde' opgenomen. In het plangebied is volgens het vigerende plan enkel sprake van laatstgenoemde (zie afbeelding 4.2: de zones met stip arcering).

Ondertussen is het gebied verder gewaardeerd (Plangebied Harinxmaland. Archeologisch vooronderzoek: een Inventariserend veldonderzoek (waarderend onderzoek), RAAP-rapport 1332, 2006) en van het meest zuidelijke beschermde cluster met RAAP-vindplaatsnummers 56 en 57 is enkel vindplaats 56 behoudenswaardig geacht en de begrenzing is hierop aangepast (zie afbeelding 4.2). De rest van het gebied met aanduiding archeologische verwachtingswaarde in het moederplan komt daarmee te vervallen. Voor vindplaats 18 wordt een aanvullend proefsleuvenonderzoek aanbevolen, mocht de vindplaats verstoord worden door bodemingrepen. De behoudenswaardigheid kon namelijk niet voldoende worden bepaald tijdens het waarderend booronderzoek. Overigens ligt enkel de zuidoostpunt van vindplaats 18 in het plangebied (circa 215 m²).

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.2022BPSneekHL2A1-vast_0009.png"

Afbeelding 4.2 De vindplaatsen geprojecteerd op de plantekening (groen-blauwe omlijning betreft de woonpercelen met daar binnen in het rode vlak de bebouwing)

Vindplaats 56 betreft een overslibde huisplaats uit IJzertijd/Romeinse tijd van circa 0,11 ha groot met een vondstlaag van circa 0,15 m dikte op een diepte van 0,7-1,25 m -Mv, gemiddeld 1 m -Mv. Vindplaats 18 betreft een mogelijke boerderijplaats uit de middeleeuwen/nieuwe tijd van 0,47 ha (waarvan 215 m² in het plangebied), de vondstlaag is gemiddeld 0,3 m dik met een diepte van 0,15-0,9 m -Mv en gemiddeld 0,3 m -Mv.

Regeling in dit bestemmingsplan

Op de verbeelding hebben vindplaatsen 18 en 56 een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' gekregen. De rest van het plangebied is vrijgegeven. Er vindt namelijk geen significante aantasting plaats van de archeologische waarden, de vindplaatsen kunnen in-situ worden behouden. Er wordt namelijk een ophooglaag van circa één meter opgebracht. Het oorspronkelijke maaiveld ligt op circa - 0,55 m NAP en het te realiseren maaiveld op + 0,6 m NAP. De aan te brengen (nuts)voorzieningen blijven binnen deze ophooglaag. Er is gekozen om binnen de dubbelbestemming de diepte van de vrijstellingsgrens op 1 m te zetten, waarmee rekening is gehouden met een bufferzone van enkele decimeters tot de vindplaatsen.

Vindplaats 18 bevindt zich in de openbare ruimte en wordt geheel beschermd door de ophooglaag. Er geldt hier een vrijstellingsgrens qua oppervlakte van 50 m2.

Vindplaats 56 bevindt zich deels onder de uit te geven woonpercelen. Het betreft circa 230 m², oftewel afgerond 20% van de vindplaats, waarvan vervolgens minder dan de helft archeologievriendelijk wordt bebouwd. Zoals gezegd wordt de ophooglaag niet doorgegraven, dit met uitzondering van circa zes heipalen met een gezamenlijke oppervlakte van circa 0,4 m² verstoring. Er geldt voor deze vindplaats een vrijstellingsoppervlakte van slechts 5 m2 in afwijking van de gebruikelijke 50 m2. Dit omdat het een relatief kleine vindplaats betreft, een overslibde woonplaats, die zeer hoog is gewaardeerd. Ook kleine ingrepen zorgen op een dergelijke kleine vindplaats voor een groot verlies van wetenschappelijke informatiewaarde.

4.7.3 Cultuurhistorie

Algemeen

In 2019 heeft de gemeente Súdwest-Fryslân (samen met de gemeente De Fryske Marren, de provincie Fryslân en de stichting Mar en Klif) een Landschapsbiografie van de Friese Súdwesthoeke laten opstellen. Vrijwel heel Súdwest-Fryslân maakt deel uit van het Nationaal Landschap Zuidwest-Friesland. Dit gebied wordt gekenmerkt door een grote verscheidenheid aan landschapstypen, waaronder het stuwwallenlandschap in Gaasterland, de IJsselmeerkust van Makkum tot Lemmer, de kleizone met de wel bekende terpen en het veengebied van de Friese Meren. Ieder landschapstype kent een eigen ontstaansgeschiedenis en cultuurhistorische elementen die van grote waarde zijn voor de beleving van het landschap in de Súdwesthoeke. De waardevolle cultuurhistorische elementen in het buitengebied en het Nationale Landschap zijn op regionaal niveau geïnventariseerd en in kaart gebracht in de landschapsbiografie. Deze vormt een aanvulling op de reeds bestaande Cultuurhistorische kaart van Fryslân en sluit aan bij de door de provincie Fryslân uitgegeven 'Wordingsgeschiedenis van Fryslân'. Hiermee is de feitelijke basis gelegd voor het ruimtelijk beleid en het 'beter vertellen' van de historie van de Súdwesthoeke.

Analyse

Het plangebied is gelegen in de veenrandzone die ook wel bekend staat als het klei-op-veenlandschap. De zone strekt zich voornamelijk uit aan de zuidkant van de Marne- en Middelzeeslenk en raakte al bewoond in de Late IJzertijd en de Romeinse tijd.

Om wateroverlast tegen te gaan begon men aan het einde van de 12de eeuw met de aanleg van een reeks binnenpolders ten zuiden van de Marne- en de Middelzeepolders. Deze polders worden ook wel de hempolders of hemmen genoemd en liggen in een halve cirkel tussen Schraard en Raerd. Het plangebied is gelegen in de zogenaamde Scherhempolder. De (deels) verdwenen dijken liggen buiten het plangebied.

Er is hier sprake van een onregelmatige blokverkaveling. Dit type verkaveling wordt gekenmerkt door percelen met een afwisselende rechthoekige, vierkante of afgeronde vorm, waarbij een duidelijke regelmaat of structuur ontbreekt. Het verdient zeer de aanbeveling om de kenmerkende verkaveling van het oorspronkelijke kavel van de boerderijplaats van vindplaats 18 direct noordelijk van het plangebied terug te laten komen in de doorontwikkeling van de stedenbouwkundige opzet.

Uit de CHK en Landschapsbiografie blijkt verder dat er sprake is van een inmiddels verdwenen boerderijplaats. De indeling van de boerderijplaats wordt duidelijk op de kadastrale kaart uit 1832, waarop zichtbaar is dat de voormalige boerderij zich bevindt vlak buiten het plangebied (zie afbeelding 4.3). Dit betreft vindplaatsnummer 18, die nog nader gewaardeerd moet worden bij daadwerkelijke bodemingrepen. Zoals hierboven beschreven ligt een deel van deze vindplaats in het plangebied (circa 215 m²) en wordt deze beschermd middels een dubbelbestemming Waarde - Archeologie 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.2022BPSneekHL2A1-vast_0010.png" Afbeelding 4.3 Uitsnede van de kadastrale kaart van 1832 geprojecteerd op de huidige topografie

Er is verder geen sprake van andere cultuurhistorische elementen.

4.7.4 Conclusie

Het betreft hier een nadere uitwerking van een moederplan. Aanwezige en verwachte cultuurhistorische en archeologische waarden worden wanneer nodig beschermd door middel van een dubbelbestemming. Het bestemmingsplan is vanuit cultuurhistorisch oogpunt dan ook uitvoerbaar. Nadere onderzoeken zijn niet nodig.

In alle gevallen blijft de archeologische meldingsplicht van toevalvondsten van kracht (artikel 5.10, lid 1 Erfgoedwet). Concreet houdt dit in dat wanneer bij graafwerkzaamheden vondsten worden aangetroffen waarvan de vinder redelijkerwijs moet kunnen weten dat het archeologie betreft, dit gemeld moet worden bij het bevoegd gezag, zijnde de gemeente.

4.8 Water

Toetsingskader

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheergebied van het Wetterskip Fryslân, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over de voorgestane ontwikkeling.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap en de gemeente Súdwest-Fryslân nader wordt behandeld.

Europees:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW).

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW);
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW);
  • Waterwet.

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan;
  • Provinciale Structuurvisie;
  • Verordening Ruimte.

Waterschapsbeleid

Het beleid van Wetterskip Fryslân is verwoord in het Waterbeheerprogramma 2022-2027. In het Waterbeheerprogramm 2022-2027 beschrijft Wetterskip Fryslân de doelen ten aanzien van waterveiligheid, voldoende water, schoon water, integrale uitwerking van de klimaatopgaven en water in de samenleving voor de komende jaren. Daarbij zet het Wetterskip in op het versterken van dijken, de aanleg van waterbergingsgebieden, het langer vasthouden van zoet water en de verbetering van de waterkwaliteit. Ook wordt vooruit gekeken om de effecten van de klimaatverandering op te kunnen vangen, daarom zijn maatregelen en ruimtelijke keuzes onvermijdelijk.

Onderzoek

Voor het planvoornemen is de watertoets doorlopen. In bijlage 8 is de doorlopen watertoets en reactie vanuit het waterschap toegevoegd. Hieronder is de watertoets nader uitgewerkt.

Huidige situatie

Algemeen

Het plangebied bestaat uit agrarische gronden waarop woningen zullen worden gerealiseerd. In het plangebied is er sprake van grondwatertrap Ib. Dat wil zegen dat de gemiddelde kleinste diepte 31 cm betreft en de gemiddeld grootste diepte 105 cm is. De maaiveldhoogte in het plangebied -0,6 m.

Waterkwantiteit 

In het plangebied is oppervlaktewater aanwezig, zie afbeelding 4.4.

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.2022BPSneekHL2A1-vast_0011.png"

Afbeelding 4.4 Oppervlaktewater nabij het plangebied (bron: Legger Wetterskip Fryslân)

Veiligheid en waterkeringen

Het plangebied ligt niet in een kern- of beschermingszone.

Afvalwaterketen en riolering

Het plangebied is niet aangesloten op een rioolstelsel.

Toekomstige situatie

Algemeen

Waterkwantiteit

Door ruimtelijke ontwikkelingen neemt de hoeveelheid verhard oppervlak toe met als gevolg een versnelde afvoer van hemelwater. Het is nodig om deze versnelde afvoer te compenseren om de waterberging in een gebied in stand te houden. De meest voorkomende manier van compenseren is het graven van oppervlaktewater. Uiteraard is het toepassen van alternatieve maatregelen in het plan ook mogelijk. In de waterparagraaf, regels en of verbeelding dient duidelijk aan te worden gegeven wat voor maatregelen er worden genomen om de versnelde afvoer als gevolg van de toename verharding te compenseren.

Het is niet toegestaan zonder watervergunning neerslag versneld tot afvoer te laten komen indien daarbij meer dan 200 m² onverharde grond in stedelijk gebied en 1.500 m² in landelijk gebied wordt bebouwd of verhard. Er geldt een vrijstelling van de vergunningsplicht wanneer wordt voldaan aan de compensatieregels genoemd in dit wateradvies. De meest voorkomende manier van compenseren is het graven van extra oppervlaktewater. Bij het graven van extra oppervlaktewater hanteert het Wetterskip de volgende compensatienorm:

  • boezem 5%, dit heeft alleen betrekking op de Friese boezem;
  • polder 10%.

Bij dit project zullen de nieuwe woningen en bijbehorende voorzieningen zorgen voor extra verharding. Ook zullen enkele bestaande watergangen worden gedempt. Voor de realisatie van het plangebied fase 2A (toekomstperspectief) en de eerste deelfase 2A1, heeft afstemming plaatsgevonden met het Wetterskip. Compensatie voor de eerste fase wordt gerealiseerd door het aanleggen van extra waterpartij welke wordt aangesloten met een duiker. Ook wordt een verbindingssloot aangelegd. Zie hiervoor afbeelding 4.5, waarop de afspraken met het Wetterskip zijn weergegeven. In bijlage 9 is het bestand opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.2022BPSneekHL2A1-vast_0012.png"

Afbeelding 4.5 Overzicht afspraken watercompensatie

De precieze capaciteit/diameter van die duiker wordt nog bepaald door het Wetterskip en bij de gemeente aangegeven. Bij de aanvraag van de watervergunning zal dit definitief worden vastgelegd. In de latere fases wordt meer water aangelegd voor het wonen aan het water, zie hiervoor afbeelding 4.6 waarin het voorlopige ontwerp te zien is van plangebied fase 2A.

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.2022BPSneekHL2A1-vast_0013.png"

Afbeelding 4.6 Voorlopig ontwerp Harinxmaland

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting,
  • (in)filtratie van afstromend hemelwater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar RWZI.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Veiligheid en waterkeringen

De ontwikkeling heeft geen invloed op de waterveiligheid in de omgeving.

Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de 'Keur'. Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Voor de onderhavige woningbouw is dan ook een ontheffing noodzakelijk. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de 'Keur'. Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.

Watervergunningen

Ten behoeve van de ontsluiting en wegen van de nieuwe woonwijk zal een aansluiting gemaakt worden op de rotonde waarbij de hoofdwatergang wordt gepasseerd. Daarnaast worden sloten gedempt. Voor de beschreven werkzaamheden zal een watervergunning worden aangevraagd.

Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

4.9 Externe veiligheid

Toetsingskader

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Onderzoek

Aan de hand van de risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het projectgebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde.

In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.

Uit de inventarisatie blijkt dat het projectgebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen dan wel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (PR);
  • zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het GR nodig is;
  • niet ligt binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet ligt binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.10 Kabels en leidingen

Toetsingskader

Rond planologisch relevante leidingen dient rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden (belemmeringenzones).

Onderzoek

Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig.

Conclusie

Het aspect kabels en leidingen staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.11 Trillingen

Het plangebied ligt op enige afstand van de spoorlijn Sneek - Stavoren (circa 40 meter) . In algemene zin geldt dat door het rijden van treinen over de spoorlijn trillingen kunnen worden opgewekt, die zich voortplanten door de bodem en vervolgens gebouwfunderingen kunnen aanstoten en in trilling kunnen brengen. Deze trillingen planten zich voort in de gebouwconstructie. Eventuele (objectiveerbare) trillinghinder is afhankelijk van de optredende trillingssterkten en de mate van voorkomen (hoe vaak is een trilling voelbaar). In Nederland bestaan op dit moment geen wettelijke regelingen en normen, die duidelijke grenswaarden met een beoordelingssysteem voor trillingen geven. Sinds 1993 is er wel de meet- en beoordelingsrichtlijn van de SBR “Trillingen deel B – Hinder voor personen in gebouwen”, waarin streefwaarden worden gegeven, waarbij redelijkerwijs mag worden aangenomen dat er geen hinder optreedt. De SBR-publicatie is in 2002 geactualiseerd. Vanwege de toenemende aandacht voor trillingen en trillinghinder langs spoorlijnen (met name waar veelvuldig goederentreinen rijden) is er sinds mei 2019 de “Handreiking Nieuwbouw en Spoortrillingen” (Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat). In de Handreiking wordt twee afstandscriteria aangegeven ten aanzien van de beoordeling van het aspect trillingen. Vindt een plan of project plaats binnen een afstand van 100 meter van een spoorlijn, dan wordt geadviseerd een quickscan trillinghinder uit te voeren op basis van paragraaf 10.1 van de Handreiking. Vindt een plan of project plaats binnen 250 meter afstand van een spoorlijn, dan moet worden beoordeeld in hoeverre klachten, bodemopbouw en/ of het treinbeeld aanleiding geven voor het doen van nader onderzoek.

Voor het plangebied is de situatie ten aanzien van spoortrillingen beoordeeld op basis van een quickscan zoals beschreven in paragraaf 10.1 van de Handreiking, waarin tevens is aangegeven dat bij voorkeur ook aandacht wordt besteed aan eventuele ontwikkelingen aan de bron (wijzigingen aan het spoor, wijzigingen in treintypen et cetera). In de Handreiking staan de volgende informatiebronnen genoemd die gebruikt kunnen worden voor een quickscan: bodemgesteldheid en opbouw, ligging waterpartijen, treinbeeld, locatie ES-lassen, wissels en overgangsconstructies, locatie bebouwing en type bebouwing en eventuele toekomstige wijzigingen aan het spoor.

Wat betreft de bodemgesteldheid geldt dat terplaatse van het plangebied in Sneek sprake is van kleigrond, waarin de overdracht van trillingen minder goed is in vergelijking met veen en zand (gunstig).

Wat het treinbeeld betreft: op basis van het Geluidregister Spoor rijden er per etmaal circa 137 rekeneenheden over het spoor, wat neer komt op circa 68 treinen per etmaal (2 rekeneenheden) per trein. Dit is relatief weinig en er rijden geen goederentreinen die langer zijn dan personentreinen en meer trillinghinder veroorzaken. Een toename van het treinverkeer op deze regionale spoorlijn wordt niet verwacht.

Hoewel de nieuwe bebouwing/bouwvlakken op korte afstand van het spoor komen te liggen, is het op grond van bovenstaande niet aannemelijk dat hinder vanwege spoortrillingen zal optreden. Ook blijkt uit de RIVM-publicatie “Wonen langs het spoor- Gezondheidseffecten trillingen van treinen” (RIVM rapport 2014-0096) dat het optreden van trillingshinder vooral gerelateerd is aan het rijden van goederentreinen. Op de spoorlijn Sneek-Stavoren rijden geen goederentreinen. Tenslotte dient te worden opgemerkt dat op andere locaties langs de spoorlijn in Sneek bestaande woningen ook op korte afstand zijn gelegen, bijvoorbeeld woningen aan de Evert Egbertsstraat (40 meter). Deze locatie ligt in oostelijke richting, aan de overzijde van het spoor. Er zijn geen klachten bekend ten aanzien van trillingshinder afkomstig van deze locaties.

Gezien de bovengenoemde overeenkomsten kan worden gesteld dat een nader aanvullend onderzoek niet noodzakelijk wordt geacht en dat in het kader van bovengenoemde Handreiking deze quickscan toereikend is voor het aspect trillingen.

Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving

5.1 Het juridische systeem

Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen conform de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, digitaal en analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden.

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.

5.2 Toelichting op de bestemmingen

5.2.1 Wijze van bestemmen

De wijze van bestemmen is afgestemd op de bestemmingsplannen die voor de eerdere fasen van Harinxmaland zijn opgesteld.

5.2.2 Groen

Het structuurbepalend groen langs het spoor en de Stradsrandweg is bestemd als 'Groen'. Daarnaast is ook het binnengebied tussen de woningen bestemd als 'Groen'. In de bestemming groen zijn parkeervoorzieningen mogelijk deze zijn voorzien langs het spoor en de Stadsrandweg. Het binnenterrein tussen de woningen heeft een aanduiding 'specifieke vorm van groen - buurtakker' waarmee ter plekke parkeervoorzieningen zijn uitgesloten. Binnen de groenbestemming is het daarnaast mogelijk om ook buurtakkers aan te leggen. Deze buurtakkers zijn bedoeld voor het telen van o.a. groenten en/of fruit op een hobbymatige manier. Ook zijn speelvoorziening toegestaan binnen de bestemming.

Gebouwen zijn alleen toegestaan indien deze ten behoeve van voorzieningen van algemeen nut zijn. De bouwhoogte bedraagt maximaal 3 m met een maximale oppervlakte van 15 m². De maximale bouwhoogte van andere bouwwerken bedraagt 5 m.

5.2.3 Verkeer - Verblijf

Een deel van het openbaar gebied binnen het woongebied van Harinxmaland is onder de bestemming 'Verkeer - Verblijf' gebracht. Hieronder valt voornamelijk de infrastructuur binnen het plangebied. Op deze gronden zijn wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een verblijfsfunctie, voet- en rijwielpaden, parkeervoorzieningen, bermen en beplanting, straatmeubilair, nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen en water toegestaan.

Gebouwen zijn alleen toegestaan indien deze ten behoeve van voorzieningen van algemeen nut zijn. De bouwhoogte bedraagt maximaal 3 m met een maximale oppervlakte van 15 m². De maximale bouwhoogte van andere bouwwerken bedraagt 5 m, met uitzondering van verkeersregelende voorzieningen en lichtmasten.

5.2.4 Wonen

Op de gronden met de bestemming als omschreven in artikel 5 'Wonen' zijn woonhuizen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteit(en) toegestaan met een daarbij behorende bed and breakfast in de woning, bijbehorende bouwwerken, tuinen erven en terreinen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, water en nutsvoorzieningen.

Als hoofdgebouw mogen uitsluitend woonhuizen worden gebouwd. De hoofdvorm van een woonhuis moet binnen een bouwvlak worden gebouwd. Binnen de bouwvlakken is het maximaal aantal wooneenheden opgenomen. Waardoor maximaal 80 woningen gerealiseerd mogen worden.

Er geldt een maximale goothoogte van 6 m en een maximale bouwhoogte van 12 m. Waarbij ter plaatse van de aanduiding 'plat dak' ook een plat dak is toegestaan. Overeenkomstig het gemeentelijk afwijkingenbeleid is een regeling opgenomen waarmee onder voorwaarden dakopbouwen kunnen worden gerealiseerd. Doormiddel van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - geluidwering' is de karakteristieke geluidwering per bouwblok bepaald.

De gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en overkappingen bedraagt ten hoogste 90% van de hoofdvorm van het woonhuis (dit is inclusief eventuele aan- en uitbouwen die onderdeel vormen van het woonhuis), met een maximum van 100 m² dan wel ten hoogste de bestaande oppervlakte indien dit meer is, met dien verstande dat ten hoogste 50% van het erf dat buiten het bouwvlak ligt mag worden bebouwd. Verder bedraagt de goothoogte van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk of overkapping ten hoogste de bouwhoogte van de vloer van de eerste bouwlaag van de woning vermeerderd met 0,25 m. Ten slotte bedraagt de goothoogte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk of overkapping maximaal 3 m en de bouwhoogte 5,5 m. Voor een aangebouwd bijbehorende bouwwerk geldt een bouwhoogte van maximaal 7 m.

Terrein- en erfafscheidingen zijn toegestaan, de maximale hoogte hiervoor is 1 m indien deze voor de naar de weg gekeerde gevel van de woning worden gebouwd. Achter de naar de weg gekeerde gevel en onder voorwaarden in hoeksituaties mogen erf- en terreinafscheidingen tot 2 m hoog worden gebouwd. Daarnaast mogen vlaggenmasten met een maximale hoogte van 8 m worden geplaatst. Tot slot mogen overige andere bouwwerken tot een hoogte van 5,5 m worden gebouwd.

5.2.5 Waarde - Archeologie 1

De bescherming van de in paragraaf 4.7 beschreven archeologische vindplaatsen is beschermd met de bestemming 'Waarde - Archeologie 1'. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van Waarde - Archeologie 1 - werkzaamheden uitgesloten' zijn werkzaamheden met een oppervlakte groter dan 5 m² uitgesloten ter behoud van de archeologische waarden. Bepaalde werken en werkzaamheden zijn omgevingsvergunningsplichting.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De bestemmingsplanprocedure geeft inzicht in het draagvlak en daarmee de maatschappelijke uitvoerbaarheid van een plan. Voorafgaand aan deze procedure wordt een inloopbijeenkomst georganiseerd om belanghebbenden kennis te laten maken met de plannen. Het bestemmingsplan doorloopt de volgende procedurestappen.

Inspraak en vooroverleg

Omdat de gemeente de belanghebbenden wil betrekken bij de planvorming, is op basis van de Inspraakverordening inspraak verleend op het bestemmingsplan. Over het voorontwerp van dit bestemmingsplan heeft tevens het wettelijk vooroverleg met de overlegpartners plaats gevonden. In bijlage 10 is de nota inspraakreacties bestemmingsplan "Sneek - Harinxmaland fase 2A1" opgenomen.

Inloopavond

Donderdag 29 september 2022 vond een inloopmoment plaats in het kader van het voorontwerp bestemmingsplan. Er was grote belangstelling van potentiële kopers en -huurders. Tijdens de inloop is uitleg gegeven over de verdere verloop van de procedure. Ook is geschetst dat gemeente regie houdt met het bestemmingsplan en het beeldkwaliteitsplan, maar dat voor de realisatie marktpartijen nodig zijn. De betaalbaarheid (zorg van aanwezigen) zal deels afhangen van de grondstoffen.

Voor het realiseren van de bereikbare koopwoningen wordt getracht de vrij-op-naam-prijzen ook zo laag mogelijk te houden door daar kritisch naar te kijken bij het verkopen van die grond.

Ontwerpfase bestemmingsplan

Het ontwerpbestemmingsplan doorloopt de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen formele bestemmingsplanprocedure. Dit betekent dat het ontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage wordt gelegd. Een ieder krijgt de gelegenheid voor het indienen van zienswijzen.

Vaststellingsfase bestemmingsplan

Ten aanzien van eventuele ingekomen zienswijzen wordt een gemeentelijk standpunt bepaald in de zienswijzennota. Het resultaat van de zienswijzennota wordt verwerkt in het vast te stellen bestemmingsplan. De indieners van de zienswijzen worden hiervan op de hoogte gesteld. De gemeenteraad stelt het bestemmingsplan vast. Tot slot is tegen de vaststelling van het bestemmingsplan beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

Financiële haalbaarheid

Er is in Sneek een grote woningbehoefte. Het project maakt 80 woningen mogelijk, waarvan 42 sociale huurwoningen en 38 woningen in het lagere prijssegment voor starters en sluit daarmee aan op de woningbehoefte. In paragraaf 3.1.2 is aangetoond dat hier behoefte aan is.

Grondexploitatie

Doel van de in de Wro opgenomen grondexploitatieregeling is het bieden van ruimere mogelijkheden voor het kostenverhaal en het creëren van meer sturingsmogelijkheden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden, (woning)bouwcategorieën en fasering. Bij de privaatrechtelijke weg worden dergelijke afspraken in een (anterieure) overeenkomst vastgelegd.

De gronden in het plangebied zijn in eigendom van de gemeente. De gemeente zorgt voor de uitgifte van de bouwkavels. Met deze uitgangspunten is sprake van een sluitende grondexploitatie. Omdat de gronden in het plangebied waar het nieuwe woonmilieu wordt ontwikkeld in eigendom is van de gemeente, is het opstellen van een exploitatieplan niet noodzakelijk en zal hier van worden afgezien.