direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Watersportbedrijf de Werff te Oudega
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1900.2022middWPJoodyk9D-vast

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Joodyk in Oudega op het bedrijventerrein It Joo is het watersportbedrijf De Werff (hierna initiatiefnemer) gevestigd. De initiatiefnemer heeft op het terrein een loods van 460 m2 met inpandig een bedrijfswoning (60 m2) gerealiseerd. Voor de bouw van de bedrijfsloods en de inpandige bedrijfswoning is een omgevingsvergunning verleend. Het watersportbedrijf richt zich op onderhoud, stalling en scheepstimmerwerk. Op basis van de Staat van bedrijven valt het bedrijf in de milieucategorie 3.1. De gewenst bedrijfsactiviteiten zijn niet passend binnen de regels van het vigerende bestemmingsplan. In het vigerende bestemmingsplan wordt een bedrijf tot een milieucategorie 2 toegestaan.

Om een planologisch kader te kunnen bieden voor de uitvoering van de gewenste activiteiten wil de initiatiefnemer de huidige bedrijfsactiviteiten uitbreiden. Hiervoor is in het geldende bestemmingsplan 'It Joo - Oudega' een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Het voorliggend wijzigingsplan toont aan dat er voldaan kan worden aan de gestelde voorwaarden uit de wijzigingsbevoegdheid.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt aan de rand van de plaats Oudega in de gemeente Súdwest-Fryslân. In afbeelding 1.1 is de ligging van het plangebied ten opzichte van de direct omgeving weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.2022middWPJoodyk9D-vast_0001.png" Afbeelding 1.1 Ligging van het plangebied (rood kader) ten opzichte van de directe omgeving (Bron: pdok.viewer).

1.3 Planologische regeling

Het plangebied ligt in het bestemmingsplan 'It Joo - Oudega', dat op 2 december 2011 is vastgesteld door de gemeenteraad van Súdwest-Fryslân. In afbeelding 1.2 is een uitsnede van het geldende bestemmingsplan met de ligging van het plangebied indicatief weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.2022middWPJoodyk9D-vast_0002.png"

Afbeelding 1.2 uitsnede verbeelding geldende bestemmingsplan (Bron: Ruimtelijke plannen.nl)

Op basis van het geldende bestemmingsplan “It Joo - Oudega" zijn de gronden binnen het plangebied voorzien van de bestemming 'Bedrijventerrein' met een bouwvlak en bijbehorende functie- en maatvoeringsaanduidingen. Tenslotte ligt er ook een gebiedsaanduiding 'wro -zone - wijzigingsgebied 1' op het plangebied.

Bedrijventerrein

De aangewezen gronden zijn bestemd voor bedrijven met een categorie 1 of 2 met de daarbij behorende verkeers- en verblijfsvoorzieningen, openbare nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen en water. Gebouwen dienen daarbij binnen het bouwvlak te worden gerealiseerd.

1.3.1 Wijzigingsbevoegdheid

De uitbreiding van de gebruiksmogelijkheden wordt planologisch geregeld door het toepassen van een wijzigingsbevoegdheid die is opgenomen in artikel 3.7.1, van het bestemmingsplan “It Joo - Oudega”. Hiermee kan de vestiging van bedrijven in milieucategorie 3.1 mogelijk worden gemaakt.

Artikel 3.7

3.7.1 Wijziging

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de gronden tevens worden bestemd voor:

  • a. de vestiging van bedrijven in milieucategorie 3.1 voor zover het gronden betreft die zijn aangeduid met 'wro-zone - wijzigingsgebied 1';

3.7.2 Afwegingskader

De in artikel 3.7.1 bedoelde wijziging kan uitsluitend worden onherroepelijk met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. De aard en schaal van het betreffende bedrijf past bij de aard en schaal van de kern Oudega;
  • b. Geen inbreuk wordt gedaan op de kernenstructuur zoals opgenomen in het Streekplan Fryslân;
  • c. Geen afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • d. De gewijzigde bestemming milieutechnisch inpasbaar is;
  • a. De bouwregels zoals genoemd in dit artikel zijn van overeenkomstige toepassing.
1.3.2 Toetsing aan het wijzigingsbevoegdheid

De voorgenomen ontwikkeling gaat om de uitbreiding van de bedrijfsactiviteiten van het watersportbedrijf. Ter plekke is de gebiedsaanduiding ' wro-zone - wijzigingsgebied 1' opgenomen. Waardoor het plangebied onder de voorwaarden gebruikt kan worden voor bedrijfsactiviteiten in de milieucategorie 3.1. De initiatiefnemer heeft de wens om onderhoudswerkzaamheden aan schepen uit te voeren. De activiteiten bedraagt o.a. timmerwerkzaamheden maar ook kleinschalige laswerkzaamheden en metaalbewerking ten behoeve van de onderhoudswerkzaamheden. De aard en schaal van het bedrijf past bij de kern Oudega (zie paragraaf 2.2) want het is een kleinschalig ingerichte bedrijfslocatie gericht op watersport. De voorliggende ontwikkeling doet dan ook geen afbreuk aan de kernenstructuur zoals opgenomen was in het Streekplan Fryslan wat nu opgegaan is in Omgevingsvisie Fryslân - De romte diele (zie paragraaf 3.2). Met de uitbreiding van de gebruiksmogelijkheden op het perceel wordt geen afbreuk gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van omliggende bedrijven. Een het ander is nader uitgewerkt in hoofdstuk 4. Voor hier wordt geconcludeerd dat de gewenste uitbreiding van de gebruiksmogelijkheden de omliggende percelen niet schaadt en dat er voldaan wort aan de milieutechnische inpasbaarheid ter plaatse. Daarnaast is er voldaan met de bouw aan de geldende bouwregels uit het bestemmingsplan.

1.4 Leeswijzer

Na dit hoofdstuk wordt in Hoofdstuk 2 een beschrijving van het plan gegeven. Daarbij wordt ingegaan op de gewenste ontwikkeling en op de ruimtelijke en functionele inpassing daarvan in de bestaande structuur. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het relevante beleidskader, waarna in Hoofdstuk 4 een toetsing aan de milieuaspecten volgt. Wanneer deze van toepassing zijn, worden daarbij de uitgangspunten voor het bestemmingsplan genoemd. In Hoofdstuk 5 volgt een toelichting op de werking van het bestemmingsplan en de daarin opgenomen juridische regeling. Het laatste hoofdstuk 6 gaat in op de Uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan, waarbij aandacht wordt besteed aan de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van de plannen

2.1 Huidige situatie

Het plangebied ligt op het bedrijventerrein van Oudega. Ten westen van het plangebied ligt de plaats Oudega. Ten noorden van het plangebied loopt de doorgaande weg Rigedyk de weg van Oudega naar Heeg. Voor de rest wordt het gebied omringt door agrarische gronden. Langs de oostrand van het bedrijventerrein en het plangebied is een groenstrook aanwezig met opgaande beplanting.

In het plangebied is een bedrijfsgebouw met inpandig een bedrijfswoning voorzien. Op de onderstaande luchtfoto en aanzicht vanaf de doorgaande weg in afbeeldingen 2.1 en 2.2 is dan ook nog geen bebouwing te zien. Het plangebied is ontsloten op De Joodyk welke vervolgens ontsloten wordt op de Rigedyk.

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.2022middWPJoodyk9D-vast_0003.png"

Afbeelding 2.1 Luchtfoto van het plangebied (Bron: Pdok.viewer)

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.2022middWPJoodyk9D-vast_0004.png"

Afbeelding 2.2 Zicht vanaf de weg Rigedyk op het plangebied (Bron: streetvieuw.maps.nl)

2.2 Gewenste situatie

Met de voorgenomen ontwikkeling worden de gebruiksmogelijkheden van het huidige bedrijfsloods (460 m2) uitgebreid zodat de bedrijfsloods gebruikt kan worden voor de onderhoud, stalling en scheepstimmerwerk van voornamelijke recreatie schepen. De ontwikkelingen betreffen geen bouwwerkzaamheden.

De voorgenomen activiteiten ter plaatse bedraagt o.a. timmerwerkzaamheden maar ook kleinschalige laswerkzaamheden en metaalbewerking ten behoeve van de onderhoudswerkzaamheden aan de schepen. Deze werkzaamheden zullen zoveel mogelijk in de bedrijfsloods plaatsvinden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.2022middWPJoodyk9D-vast_0005.png"

Afbeelding 2.3 Inrichting bedrijfsperceel (Bron: Bouwkundig Bureau Haverkamp)

2.3 Verkeer en parkeren

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte die daardoor ontstaat. Daartoe worden berekeningen uitgevoerd op basis van de publicatie 'Toekomstbestendig parkeren. Van parkeerkencijfers naar parkeernormen' (publicatie 381) van het CROW. Het CROW ontwikkelt en publiceert kennis onder andere op het gebied van verkeer en parkeren. De kencijfers van het CROW zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van de verkeersgeneratie en het benodigde aantal parkeerplaatsen. Overigens wordt opgemerkt dat bij iedere functie, in de CROW-publicatie, een maximum en minimum wordt genoemd. Dit is de bandbreedte. Specifiek voor de parkeernormen wordt aangesloten op het gemeentelijk beleid.

Parkeren

In de gemeentelijke 'Parkeernormennota Súdwest-Fryslân 2018' is opgenomen dat voor bedrijf (opslag/loods) een parkeernorm van 1 parkeerplaatsen per 100 m2 geldt. De parkeernorm is inclusief bezoek. Voor de bedrijfswoning geldt een parkeernorm van 2 parkeerplaatsen. In bijlage 1 zijn de parkeernormen opgenomen. Voor het parkeren wordt gesteld dat het plangebied van voldoende omvang is en over voldoende ruimte beschikt voor de zeven benodigde parkeerplaatsen. Hiermee wordt dan ook voldaan aan de benodigde zeven parkeerplaatsen.

Verkeersgeneratie

Voor de verkeersgeneratie wordt aangesloten op de CROW cijfers waarbij voor de gemeente Sudwest-Fryslan uitgegaan wordt van een stedelijkheidsgraad 'weinig stedelijk' (bron: CBS Statline). Gezien de ligging van het plangebied op het bedrijventerrein bij de kern Oudega kan het gebied aangemerkt worden als 'rest bebouwde kom'. Waarbij voor de de verkeerkeersgeneratie van de bedrijfsloods (arbeidsexentsief, gemiddeld 0,048 per m2) en de bedrijfswoning (vrijstaand, 8,2) gemiddeld 31 verkeersbewegingen per weekdag. De Joodyk is van voldoende omvang om deze verkeersgeneratie op te kunnen vangen. De gewenste ontwikkeling brengt geen belemmering voor de aspecten verkeer met zich mee.

Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat er voldaan wordt aan het de parkeernormen en de verkeersgeneratie.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Het plangebied is gelegen binnen het in 2011 vastgestelde bestemmingsplan 'It Joo - Oudega', waarbij wordt voldaan aan de daarin opgenomen wijzigingsbevoegdheid. Deze wijzigingsbevoegdheid is door de gemeenteraad vastgesteld, waarbij ook het rijk en de provincie het bestemmingsplan hebben beoordeeld of hierbij enige strijdigheid was met het vaststellen van het bestemmingsplan, inclusief de wijzigingsbevoegdheid. Dit was niet het geval, zodat het bestemmingsplan op deze wijze onherroepelijk is geworden. Hiermee kan het wijzigingsplan als niet in strijd zijnde met het rijksbeleid en het provinciale beleid worden beschouwd, nu wordt voldaan aan de voorwaarden tot wijziging.

Omdat het beleid van de provincie Friesland gewijzigd is wordt hieronder kort getoetst aan de Verordening Romte Fryslân.

Verordening Romte Fryslân

Op 25 juni 2014 hebben Provinciale Staten de Verordening Romte Fryslân 2014 vastgesteld. Deze verordening behelst een aanpassing van de op 15 juni 2011 vastgestelde verordening en is op 16 augustus 2014 in werking getreden en in 2018 partieel herzien. In deze verordening is het beleid, zoals verwoord in het Streekplan, vertaald naar regels voor ruimtelijke plannen.

In artikel 1 van de verordening worden regels gegeven gericht op het bundelen van stedelijke functies in stedelijk gebied. Indien dit niet mogelijk is, kan aansluitend op bestaand stedelijk gebied een uitbreidingslocatie worden toegestaan. Tot het bestaand stedelijk gebied van een kern rekent de provincie het (aaneengesloten) gebied met stedelijke functies (woonbebouwing, bedrijfsbebouwing in brede zin en maatschappelijke functies), waaronder mede begrepen de daarbij behorende voorzieningen (inclusief groenvoorzieningen) en verkeersinfrastructuur. De locatie valt binnen het bestaand stedelijk gebied. Hier kunnen stedelijke functies, zoals uitbreidingen bij bestaande bedrijven, toegevoegd worden.

In artikel 4 lid 4.2.4 is bepaald dat incidenteel ten behoeve van een bedrijf kan worden afgeweken van het toestaan van een bedrijf in de milieucategorie 3.1 mits in de plantoelichting is onderbouwd dat het bedrijf qua aard en schaal van de functie aansluit bij de kern.

Het voorliggend plan is passend qua aard en schaal bij de kern Oudega. Daarnaast vinden op hetzelfde bedrijventerrein vergelijkbare ontwikkelingen en bedrijfsfuncties plaats. Een en ander is ook nader uitgewerkt in paragraaf 1.3.2. Daarnaast is het bedrijf qua milieuzonering ook passend (zie ook hoofdstuk 4).

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Milieuzonering

Tussen bedrijfsactiviteiten en hindergevoelige functies (waaronder wonen) is een goede afstemming nodig. Het doel daarbij is het voorkomen van onacceptabele hinder ter plaatse van woningen, maar ook om te zorgen dat bedrijven niet worden beperkt in de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden. Bij de afstemming wordt gebruik gemaakt van de richtafstanden uit de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering'. Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder redelijkerwijs is uitgesloten. Deze afstand wordt gemeten tussen de bestemmingen van bedrijven en de gevels van geluidsgevoelige objecten. Bedrijfsactiviteiten zijn daarvoor ingedeeld in een aantal milieucategorieën. In het voorliggend geval is geen sprake van een sterke functiemengeling. Hierdoor dient uitgegaan te worden van het omgevingstype 'rustige woonwijk'.

Toetsing

In het plangebied is een bedrijfsloods met inpanding een bedrijfswoning aanwezig waarbij bedrijfsactiviteiten tot een milieucategorie 2 plaatsvinden. De wens is om ter plaatse ook de onderhoud, stalling en scheepstimmerwerk van voornamelijke recreatie schepen uit te voeren. Op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' wordt het voornemen aangemerkt als 'Scheepsbouw- en reparatiebedrijven: - Houten schepen', die wordt geschaard onder milieucategorie 3.1. Hiervoor geldt een grootste richtafstand van 50 meter (voor het aspect geluid). Voor het aspect geur en stof geldt een richtafstand van 30 meter en voor gevaar 10 meter.

De afstand van de locatie waar de milieucategorie 3.1 activiteiten plaats vindt en het nabij gelegen milieugevoelige functie, het woonperceel aan de Rigedyk 1, bedraagt minimaal 50 meter waarmee wordt voldaan aan de richtafstand. Tenslotte wordt opgemerkt dat de werkzaamheden voornamelijk in de bedrijfsloods plaats zal vinden. Gelet op vorenstaande is geen sprake van het ondervinden van hinder door bestaande functies en/of de aantasting van de bedrijfsvoering als gevolg van voorliggend initiatief.

4.2 Geluid

Het aspect 'geluid' gaat over geluidhinder op geluidsgevoelige objecten als gevolg van verkeer en industrie. De Wet geluidhinder (Wgh) is hiervoor het toetsingskader. Rondom wegen met een maximumsnelheid van meer dan 30 km/uur, spoorwegen en aangewezen bedrijven(terreinen) zijn geluidszones van toepassing. Als er geluidsgevoelige objecten, zoals woningen, binnen deze zones worden toegevoegd, dan moet geluidsbelasting op de gevels hiervan worden bepaald en getoetst aan de voorkeursgrenswaarde (48 dB). Als hieraan niet kan worden voldaan, kan een hogere waarde van in stedelijk gebied maximaal 63 dB worden vastgesteld.

Toetsing

In het voorliggend geval is sprake van de uitbreiding van de gebruiksmogelijkheden bij een bestaand bedrijfsperceel. In voorliggend geval zijn wegverkeers-, railverkeers en industrielawaai niet van belang aangezien er geen nieuw geluidsgevoelig object, zoals woningen, wordt gerealiseerd. In paragraaf 4.1 (Milieuzonering) is nader ingegaan op de (akoestische) invloed van het bedrijf op omliggende geluidsgevoelige objecten. Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat de Wet geluidhinder geen belemmering vormt voor het plan.

4.3 Water

Toetsingskader

Van groot belang in de ruimtelijke ordeningspraktijk is de vroegtijdige afstemming met het betreffende waterschap. Het plangebied ligt in het beheersgebied van Wetterskip Fryslân. Doorgaans wordt hiervoor de wettelijk verplichte 'watertoets' doorlopen. Hierin wordt beoordeeld wat de effecten van het bestemmingsplan op de waterhuishouding zijn en of er waterschapsbelangen spelen. In de Leidraad Watertoets van het Wetterskip staan de uitgangspunten waarmee bij het ontwikkelen van ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden. De beschrijving van de wateraspecten sluit zoveel mogelijk aan bij de indeling van het Waterbeheerplan en de Leidraad Watertoets in de thema's Veilig, Voldoende en Schoon. Bij een kruimelgevalprocedure behoeft de watertoets echter niet doorlopen te worden.

Toetsing

Het plan voornemen is via de digitale watertoets (dossiercode: 20210727-2-27250) kenbaar gemaakt aan Wetterskip Fryslân. Op basis van de ingevoerde gegevens geeft het Wetterskip Fryslân aan dat er geen waterschapsbelang is. Het resultaat van de watertoets is opgenomen in Bijlage 2.

Het waterschap verzoekt om het volgende op te nemen.

Toename verharding

Door ruimtelijke ontwikkelingen neemt de hoeveelheid verhard oppervlak toe met als gevolg een versnelde afvoer van hemelwater. Het is nodig om deze versnelde afvoer te compenseren om de waterberging in een gebied in stand te houden. Dit geldt ook voor toevoegen van oppervlakteverharding die wel past binnen het bestemmingsplan, maar waarvan de grond al meer dan vijf jaar braak ligt en waar in het verleden niet voor gecompenseerd is.

Het is verboden zonder watervergunning neerslag versneld tot afvoer te laten komen indien daarbij meer dan 200 m2 onverharde grond in stedelijk gebied en 1500 m2 in landelijk gebied wordt bebouwd of verhard. Er geldt een vrijstelling van de vergunningsplicht wanneer wordt voldaan aan de compensatieregels genoemd in dit wateradvies. De meest voorkomende manier van compenseren is het graven van extra oppervlaktewater. Bij het graven van extra oppervlaktewater is onderstaande tabel van toepassing. Uiteraard is het toepassen van alternatieve maatregelen in het plan ook mogelijk. Afhankelijk van de maatregel kunnen andere normen gelden dan vermeld in het onderstaande tabel. Zie de Leidraad watertoets voor meer informatie over compenserende maatregelen of neem contact op met Cluster Plannen van Wetterskip Fryslân. Indien er niet wordt gecompenseerd door extra oppervlaktewater te graven waarbij onderstaande percentages worden gehanteerd of indien er geen overeenstemming plaatsvindt in de watertoetsprocedure over alternatieve maatregelen dan dient een watervergunning bij het waterschap te worden gevraagd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.2022middWPJoodyk9D-vast_0006.png"

Dit bestemmingsplan leidt niet tot een toename aan verharding. Het voorgenomen plan voorziet alleen in de uitbreiding van de gebruiksfunctie van het terrein. Het plan leidt zodoende niet tot wateroverlast. Daarom is watercompensatie niet noodzakelijk. In het kader van de voorgenomen activiteiten zal

Vervolg

Waterwet: Voor alle ingrepen in de waterhuishouding moet een vergunning worden aangevraagd of een melding worden gedaan in het kader van de Waterwet.

4.4 Bodem

Bij de vaststelling van een wijzigingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht conform de richtlijnen NEN 5740.

Toetsing

Voorgenomen ontwikkeling gaat uit van het uitbreiden van de gebruiksfuncties van het perceel. Met de voorgenomen ontwikkeling vinden dan ook geen bodem ingrepen plaats. Gezien het vorenstaande wordt het uitvoeren van een bodemonderzoek niet noodzakelijk geacht. De bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggende ontwikkeling.

4.5 Archeologie

Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2019 in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

In de wet zijn archeologische resten beschermd. Wanneer de bodem wordt verstoord moeten archeologische resten intact blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld.

Voor Súdwest-Fryslân wordt gebruik gemaakt van de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE). Deze geeft advies over benodigd onderzoek naar archeologische resten uit twee perioden: de ijzertijd tot de middeleeuwen en de steentijd tot de bronstijd. Onderzoek is nodig bij ingrepen van meer dan 5000 m2 en bij de steentijd tot de bronstijd bij 2.500 m2.

Toetsing

Voor het geldende bestemmingsplan is ter plaatse archeologisch onderzoek uitgevoerd (zie bijlage 3). Op basis van de resultaten van het inventariserend veldonderzoek werd voor het plangebied geen vervolgonderzoek aanbevolen. De voorgenomen bodemingrepen kunnen zonder archeologisch voorbehoud worden uitgevoerd. Het onderzoek is overeenkomstig de provinciale richtlijnen gebaseerd op een steekproef. Indien tijdens de uitvoering van graafwerkzaamheden alsnog archeologische resten worden aangetroffen, dient direct contact opgenomen te worden met het bevoegd gezag.

Indien bij de graafwerkzaamheden archeologische waarden worden aangetroffen en/of archeologische vondsten worden gedaan, wordt hiervan direct melding gemaakt bij het bevoegd gezag.

4.6 Cultuurhistorie

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in een ruimtelijk plan een beschrijving opgenomen moet worden van de manier waarop met de aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden.

Met het vaststellen van de 'Erfgoedvisie Silhouet' (juni 2012) heeft de gemeente haar visie en missie op behoud en ontwikkeling van het erfgoed vastgesteld. De gemeente stelt zich hierbij ten doel om het culturele erfgoed op een evenwichtige, en duurzame manier in stand te houden en draagvlak hiervoor te ontwikkelen.

Op basis van deze visie is de Erfgoednota gemeente SWF 2013-2016 opgesteld, getiteld 'De basis op orde'. Een belangrijk speerpunt van de nota is dat de basis op orde is. Dit betekent dat de gemeentelijke organisatie haar kerntaken op het gebied van erfgoed zorgvuldig uitvoert. Voor een gemeente is het een wettelijke taak om te komen tot een zorgvuldige planbehandeling en besluitvorming wat betreft cultuurhistorie.

In het Besluit ruimtelijke ordening is vastgelegd dat gemeenten vanaf 1 januari 2012 in bestemmingsplannen rekening moeten houden met aanwezige cultuurhistorische waarden. Dit was al verplicht voor archeologie. Met de Erfgoednota is het gemeentelijk erfgoedbeleid hierop aangepast. Zo stelt de gemeente bij bestemmingsplannen cultuurhistorische analyses op en gaat de gemeente bij de bescherming van archeologische (verwachtings)waarden in bestemmingsplannen formeel uit van de gemeentelijke FAMKE (Friese Archeologische Monumentenkaart Extra), een uitsnede van de provinciale FAMKE. Voor de bekende en de te verwachten cultuurhistorische waarden gaat de gemeente uit van de provinciale cultuurhistorische kaart (CHK). De kaart is daarmee onderlegger voor het in de Erfgoednota geformuleerde beleid. Niet alle op deze kaart aangegeven waarden kaart kunnen echter behouden blijven, hier komt een gemeentelijke afweging aan te pas.

In de Erfgoednota is verder uiteengezet hoe in het kader van bestemmingsplannen omgegaan dient te worden met het erfgoed. Zo zijn er kaders aangegeven voor de uitvoering van werken, maar ook voor de opzet van de bestemmingsplanregeling. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is daarmee rekening gehouden.

Toetsing

Binnen het plangebied zijn volgens de provinciale cultuurhistorische kaart (CHK) geen specifieke cultuurhistorische waarden aanwezig. Wel kunnen de structuren en kenmerken van het landschap als van cultuurhistorische betekenis worden aangemerkt. Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat er geen cultuurhistorische waardevolle elementen worden aangetast.

4.7 Ecologie

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de natuurwaarden van de omgeving en met beschermde plant- en diersoorten. Bij de bescherming van gebieden gaat het om op Europees niveau aangewezen Natura 2000-gebieden. Verder worden in de provinciale verordening gebieden beschermd die van belang zijn voor de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), nu Natuurnetwerk Nederland (NNN). De bescherming van gebieden en de bescherming van soorten en hun verblijfplaatsen is geregeld in de Wet natuurbescherming.

Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt niet in een beschermd natuurgebied. Ook maakt het plangebied geen deel uit van de EHS/NNN. Wel liggen nabij Oudega het beschermde gebied, namelijk de Natura 2000-gebieden het Oudegaasterbrekken, Fluessen en omgeving (op circa 950 meter afstand). Gelet op de ligging van het plangebied binnen stedelijk gebied, de aard omvang van de ontwikkeling en de afstand tot beschermde gebieden kunnen directe effecten, zoals verstoring of verontreiniging, op de Natura 2000-gebieden worden uitgesloten.

Soortenbescherming

Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming van kracht. Het is verboden om alle soorten die beschermd zijn volgens de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn, het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn, evenals de in paragraaf 3.2 en 3.3 van de Wet natuurbescherming genoemde soorten te doden en te verwonden, evenals het beschadigen en vernielen van voortplantingsplaatsen of rustplaatsen. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden.

Toetsing

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in het uitbreiden van de bedrijfsactiviteiten. Er vinden geen sloop of bouwwerkzaamheden plaats. Gelet hierop wordt dan ook gesteld dat met de voorgenomen ontwikkeling geen negatieve effecten zullen op trenden op de natuurwaarden.

Stikstof

Het plangebied ligt op circa 950 meter afstand van het Natura 2000-gebied Oudegaasterbrekken, Fluessen en omgeving. Er is voor het Friese Merengebied (waar het gebied deel van uitmaakt) een analyse uitgevoerd, waarbij is bepaald welke soorten uit het aanwijzingsbesluit gevoelig zijn voor (verhoogde) stikstofdepositie. Vervolgens is nagegaan in hoeverre deze soorten in het gebied ook daadwerkelijk gevolgen kunnen ondervinden van de stikstofdepositie waardoor sprake zou kunnen zijn van aantasting van hun leefgebieden. Op basis van de voorgaande analyse van het beheerplan en het aanwijzingsbesluit zijn in Oudegaasterbrekken, Fluessen en omgeving geen stikstofgevoelige habitats aangewezen.

Woningbouwplannen of vergelijkbare projecten kunnen leiden tot een toename van de stikstofdepositie ter plaatse van stikstofgevoelige habitattypen in een Natura-2000 gebied. Deze toename van de stikstofdepositie kan het gevolg zijn van bouwwerkzaamheden in de aanlegfase (bijvoorbeeld als gevolg van de aanvoer van bouwmaterialen naar en grondverzet op de bouwplaats). Het gebruik van de woningen (de gebruiksfase) kan ook leiden tot een toename van de stikstofdepositie. Deze toename kan bijvoorbeeld het gevolg zijn van het gebruik van gas en het autoverkeer van bewoners en bezoekers van de woningen.

Per 1 juli 2021 is de Wet Stikstofreductie en Natuurverbetering inwerking getreden. Onderdeel van deze wet is de vrijstelling voor bouw- sloop en eenmalige aanlegactiviteiten, in het kort de bouwvrijstelling. Dit betekent in het vergunningstraject dat voor het aspect stikstof alleen nog de neerslag (depositie) in de gebruiksfase een rol speelt.

Bij kleine stedelijke ontwikkelingsprojecten, zoals woningbouwplannen, gemengde stedelijke functies of solitaire bedrijven met een beperkte milieubelasting geldt dat er in de gebruiksfase alleen vanuit verkeer enige stikstofemissie te verwachten, aangezien er vanaf nu gasloos gebouwd moet worden. Effecten van stikstof vanwege wegverkeer hebben een beperkt bereik. Dergelijke bronnen zijn namelijk dicht bij de grond geplaatst, waardoor de stikstof snel neerslaat.

Toetsing

Met de voorgenomen ontwikkeling vindt uitbreiding plaats van de mogelijke bedrijfsactiviteiten ter plaatse. Als gevolg van de uitbreiding van de bedrijfsactiviteiten wordt gesteld dat er geen sprake is van enige toename van verkeersbewegingen of andere stikstof uitstoot bronnen. Gelet op het feit dat het aantal verkeersbewegingen gelijk blijft wordt gesteld dat het plan niet zal leiden tot een toename van de stikstofdepositie in de kritische gebieden en dat het daarom op voorhand duidelijk is dat deze in redelijkheid, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen voor een Natura-2000 gebied de kwaliteit van de natuurlijke habitats of de habitats van soorten in dat gebied niet kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor dat gebied is aangewezen. Ofwel: het is op voorhand voldoende duidelijk dat de toename van stikstofdepositie op gebieden waarvan de kritische depositiewaarde wordt overschreden ten hoogste 0,00 mol/hectare/jaar is.

De ontwikkeling heeft, mede gelet op de aard en omvang van de ontwikkeling, geen negatieve effecten op natuurwaarden die op grotere afstand liggen.

4.8 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid transportroutes en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Toetsing

Risico's zijn inzichtelijk gemaakt op een risicokaart die per provincie wordt bijgehouden (www.risicokaart.nl). Uit de risicokaart blijkt dat in de omgeving van het plangebied geen risicobronnen aanwezig zijn. Ook worden er geen risicobronnen, zoals opslag van gevaarlijke stoffen, mogelijk gemaakt. Als gevolg van dit plan ontstaan dus geen externe risico's. Een en ander brengt met zich mee dat het initiatief in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.

4.9 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn normen voor luchtkwaliteit opgenomen. Deze normen zijn bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging, tegen te gaan. Als maatgevend voor de luchtkwaliteit worden de gehalten fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) gehanteerd.

In Friesland zijn geen knelpunten op het gebied van luchtkwaliteit. Op basis van de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten blijkt dat er in Oudega en omgeving sprake is van een zeer goede luchtkwaliteit.

Gelet op de aard en omvang van voorliggende ontwikkeling, in verhouding tot de categorieën van gevallen uit de Regeling NIBM kan worden gesteld dat voorliggend project 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging. Tot slot wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling niet wordt aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het 'Besluit gevoelige bestemmingen'.

4.10 Kabels, leidingen en zoneringen

Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een Klic-melding in kaart gebracht.

In of nabij het plangebied lopen geen hoofdleidingen of -kabels. Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Het aspect kabels en leidingen staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.11 Mer-beoordeling

In het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Wanneer niet voldaan wordt aan de drempelwaarden moet het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten nagaan of mogelijk sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Daarbij lettend op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

In onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r. (D11.2) is de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject opgenomen. Ten aanzien van bedrijfsvloeroppervlakte ligt de drempelwaarde op een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer. Dit wijzigingsplan blijft ruim onder deze grenzen en is dus niet rechtstreeks planMER-, projectMER- of m.e.r.-beoordelingsplichtig.

In het Besluit m.e.r. is geregeld dat ook voor projecten die zijn opgenomen in onderdeel D, maar beneden de drempelwaarden vallen, een besluit moet worden genomen of een MER nodig is. In dat kader wordt afgewogen of het plan mogelijk toch belangrijke negatieve milieueffecten heeft, op basis van de eerder genoemde omstandigheden. Dit betreft een vormvrije m.e.r.-beoordeling.

Indien het plan wordt vergeleken met de drempelwaarden uit de D-lijst kan worden geconcludeerd dat er geen sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit aangezien deze pas geldt bij een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.

Indien hierbij de drempelwaarden uit de D-lijst voor deze activiteit (o.a. 200.000 m2 bedrijfsvloeroppervlakte of meer) wordt vergeleken met de aard en omvang van de ontwikkeling, wordt geconcludeerd dat sprake is van een wezenlijk ander schaalniveau en een activiteit die vele male kleinschaliger is.

Gelet op de kenmerken van het project (zoals het karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden. Eén en ander is tevens bevestigd in de in dit hoofdstuk en bod gekomen milieu- en omgevingsaspecten en de daarvoor, indien van toepassing, uitgevoerde onderzoeken.

Hoofdstuk 5 Juridische regeling

5.1 Systematiek

Het wijzigingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om ruimtelijke plannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe plannen conform de Wro en het Bro moeten worden gemaakt.

5.2 Verbeelding

Bij het wijzigingsplan hoort een verbeelding. Op deze verbeelding is het plangebied met de toekomstige bestemming weergegeven. Voor dit gebied vervangt het wijzigingsplan de bestemming van de gronden in het bestemmingsplan 'It Joo - Oudega'. Na het onherroepelijk worden van het wijzigingsplan maakt het plan deel uit van het bestemmingsplan 'It Joo - Oudega'.

5.3 Regels

De regels die deel uitmaken van het bestemmingsplan 'It Joo - Oudega' van de gemeente Sudwest Fryslan, zoals vervat in de bestandenset met planidentificatie NL.IMRO.1900.2011middBPitjoo-onhe met de bijbehorende regels (en bijlagen), zijn onverkort van toepassing na het onherroepelijk worden van dit wijzigingsplan. Het wijzigingsplan heeft formeel alleen betrekking op een wijziging van de verbeelding.

De beoogde uitbreiding van de gebruiksfunctie wordt namelijk mogelijk gemaakt door de wijzigingsbevoegdheid van artikel 3.7.1, lid a van het bestemmingsplan 'It Joo - Oudega' toe te passen. De ligging van het bouwvlak en bouwperceel is op de verbeelding behorende bij dit wijzigingsplan opgenomen, zodat de beoogde bedrijfsvoering met de daarbij behorende bebouwing mogelijk gemaakt wordt. Met daarbij de functieaanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.1'.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. In dat verband wordt een onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het wijzigingsplan doorloopt de procedure zoals vastgelegd in artikel 3.6 lid 1 sub a van de Wro. Door het voeren van de genoemde procedure, met de daar bijhorende zienswijzen-, c.q. beroepsprocedure, wordt de maatschappij betrokken bij het plan. In het kader van het wettelijk vooroverleg dient het plan voorgelegd te worden aan de overlegpartners.

Inspraak en overleg

Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

De gemeentelijke kosten zijn beperkt tot de ambtelijke kosten, welke worden verhaald middels de gemeentelijke legesverordening. Eventuele planschade komt voor rekening van de initiatiefnemer. Hiermee is het kostenverhaal anderszins verzekerd en is op grond van artikel 6.12 Wro geen exploitatieplan nodig.