Plan: | Oosthem - Ald Rien fase 2 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1900.2022oostBPaldrien2-vast |
Aan de noordzijde van Oosthem ligt de recentste woningbouwlocatie Ald Rien fase 1. In december 2021 heeft de gemeenteraad ingestemd met het ontwikkelen van het woongebied Ald Rien in Oosthem, met een tweede fase van maximaal 20 woningen aan de noordzijde van fase 1. Hierbij wordt tevens een goede landschappelijke inpassing opgezet om de overgang naar het buitengebied op goede wijze vorm te geven.
Om deze ontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk te maken, is het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk. Dit bestemmingsplan voorziet hierin.
Het plangebied ligt aan de noordzijde van het dorp Oosthem. Het plangebied omvat agrarische gronden, die grenzen aan de straat Ald Rien, ten oosten van de Nessenwei en ten westen van het water Alde Riene. De exacte begrenzing van het plangebied is weergegven op de verbeelding van dit bestemmingsplan. In figuur 1.1 is de globale ligging van het plangebied weergegeven en geeft daarmee een indruk van de ligging ten opzichte van de bestaande kern van Oosthem.
Figuur 1.1 Ligging van het plangebied
Het plangebied is opgenomen in het geldende bestemmingsplan 'Dorpen midden / oost Gemeente SWF', dat is vastgesteld op 23 januari 2020. In het geldende bestemmingsplan zijn de gronden bestemd als 'Agrarisch'. Daarnaast geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. In figuur 1.2 is een uitsnede van het geldende bestemmingsplan weergegeven.
Figuur 1.2 Uitsnede geldende bestemmingsplan Dorpen midden / oost Gemeente SWF
De gronden binnen de bestemming 'Agrarisch' zijn bestemd voor de uitoefening van een agrarisch activiteiten van een agrarisch bedrijf met een in hoofdzaak grondgebonden agrarische bedrijfsvoering. In het plangebied zijn geen agrarische bouwmogelijkheden aanwezig.
De gronden binnen de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' zijn mede bestemd voor het behoud van de in of op de grond aanwezige archeologische (verwachtings)waarden. Hiervoor geldt dat bij ruimtelijke ingrepen met een oppervlakte van minimaal 500 m2 een archeologisch onderzoek noodzakelijk is.
Op grond van het huidige bestemmingsplan zijn de woningen en is de functie wonen niet toegestaan binnen de agrarische bestemming. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in een adequaat juridisch-planologisch kader voor de voorgenomen ontwikkeling.
De juridisch-planologische regeling van dit bestemmingsplan wordt in de volgende hoofdstukken nader toegelicht en gemotiveerd. Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een korte toelichting gegeven op het plangebied en komt het plan aan de orde. In dit hoofdstuk zijn tevens de uitgangspunten van het bestemmingsplan opgenomen. Daarna volgt in hoofdstuk 3 een uiteenzetting van het relevante beleid. Vervolgens worden in hoofdstuk 4 de voor het plangebied relevante milieu- en omgevingsaspecten besproken. Hoofdstuk 5 beschrijft de juridische aspecten van het bestemmingsplan en in hoofdstuk 6 wordt tot slot een weergave gegeven van de uitvoerbaarheid.
De ruimtelijke structuur van het dorp wordt bepaald door de twee waterlopen Bolswardervaart en Oude Rijn. Op het punt waar de Oude Rijn uitmondt in de Bolswardervaart is de eerste bebouwing van het dorp ontstaan. De Bolswardervaart is in historische zin de belangrijkste oude infrastructuurlijn. Beide oeverwallen werden gebruikt als vestigingsplek. Verder is de kerk op een terp gebouwd en is oudere bebouwing langs de oude dijklichamen tot stand gekomen.
Meer planmatige uitbreidingen van het dorp hebben plaatsgevonden aan De Himmen in het zuiden van het dorp en aan het Skerwâld aan de noordzijde van het dorp. De meest recente uitbreiding heeft aan de noordzijde plaatsgevonden, aan de Ald Rien. Daarbij zijn tevens twee (kleine) havens gerealiseerd.
Het dorp Oosthem is voornamelijk een woondorp, met slechts enkele voorzieningen. Het gaat daarbij onder meer om twee kerken en een bakkerij. Voor het overige zijn vrijwel uitsluitend woningen aanwezig. Deze woningen bestaan voornamelijk uit één bouwlaag met een kap, al zijn er in de uitbreidingen ook woningen aanwezig van twee bouwlagen met een kap.
Deze uitbreidingen zijn voornamelijk in het noordelijke deel van het dorp gerealiseerd, waarvan de laatste aan de Ald Rien is gebouwd. Het plangebied ligt ten noorden hiervan en bestaat uit een stuk agrarische grond, dat als grasland is ingericht. Het plangebied wordt begrensd door de woningen aan de Ald Rien (fase 1) en een sportveld aan de zuidzijde, de Alde Rien aan de oostzijde, een smalle waterloop aan de noordzijde en de Nessenwei aan de westzijde. In figuur 2.1 is een luchtfoto weergegeven van de huidige situatie in het plangebied.
Figuur 2.1 Luchtfoto van de huidige situatie in het plangebied
Het plan betreft de nieuwste uitbreiding van het dorp; Ald Rien fase 2. Op de agrarische gronden die in de huidige situatie aanwezig zijn worden maximaal 20 woningen gerealiseerd met bijbehorend openbaar gebied. Welke type woningen worden gerealiseerd staat nog open. Zowel vrijstaande al twee-onder-één-kap- en rijwoningen worden binnen het plangebied toegestaan. In het noordwestelijke deel worden zogenaamde vrijstaande waterwoningen gerealiseerd. Deze woningen komen op een waterpartij te staan die ten behoeve hiervan wordt aangelegd. Een impressie van de indeling van het plangebied en het beoogde principe van de landschappelijke inpassing is weergegeven in figuur 2.2.
Figuur 2.2 Impressie van de toekomstige inrichting van het plangebied
Ten noorden van de woningen wordt een gebied ingericht ten behoeve van de landschappelijke inpassing van deze uitbreidingswijk, waar ook een wandelpad wordt aangelegd. Deze zijde grenst direct aan het buitengebied, waardoor een dergelijke inpassing noodzakelijk is.
Bebouwing
De nieuwbouw in het plan bestaat volledig uit grondgebonden woningen. Er worden zowel woningen bestaande uit één bouwlaag met kap mogelijk gemaakt, als woningen bestaande uit twee bouwlagen met kap. De bouwvorm en de hoogte zal daarbij overeenkomen met die in de omgeving. Er worden een verscheidenheid aan typen woningen mogelijk gemaakt, zodat uiteindelijk kan worden bekeken welke type woningen het best aansluiten op de vraag. Vrijstaande woningen, twee-onder-één-kap woningen en rijwoningen zijn daarbij mogelijk. In figuur 2.3 is een alternatieve impressie opgenomen waarbij in plaats van twee-onder-één-kap woningen rijwoningen zijn ingetekend.
Figuur 2.3 Alternatieve impressie van de toekomstige inrichting van het plangebied
Het plan gaat uit van een maximum van 20 woningen. In het noordoosten komt een speciaal type woningen voor: de waterwoning. Deze worden in een waterpartij gesitueerd.
Groen
In het plan is gekeken naar een goede landschappelijke inpassing. Het noorden grenst direct aan het buitengebied. Deze gronden worden gebruikt om de uitbreidingswijk op goede wijze landschappelijk in te passen en voor de aanleg van een wandelpad. Ook langs het bestaande sportveld (aan de noordzijde) is ruimte voor een groenvoorziening met mogelijk speelvoorzieningen.
Beeldkwaliteit en landschappelijke inpassing
De bouwmogelijkheden (zoals de plaats van hoofdgebouw, de goot en bouwhoogte en de oppervlakte aan bebouwing) worden vastgelegd in dit bestemmingsplan. Voor het plangebied heeft de gemeente vanuit de welstandsnota (zie ook paragraaf 3.3.4) geen regels die toegepast kunnen worden op dit gebied). Om deze reden is een specifiek beeldkwaliteitsplan opgesteld voor de ontwikkeling. In dit beeldkwaliteitsplan is de beoogde beeldkwaliteit gemotiveerd waar de ontwikkeling aan moet voldoen. Hierin is ook het principe van de landschappelijke inpassing aangegeven. In de verdere uitwerking van de plannen wordt hier rekening mee gehouden. Het beeldkwaliteitsplan is opgenomen als bijlage 2 en dit wordt door de gemeenteraad tegelijkertijd met het bestemmingsplan vastgesteld. Ten behoeve van de juridische borging van de landschappelijke inpassing, is een voorwaardelijke verplichting in de regels opgenomen.
Een uitbreiding van 20 woningen is voor een dorp als Oosthem een relatief grote woningbouwontwikkeling, die ook op het gebied van verkeer en parkeren mogelijk invloed kan hebben op de omgeving. Om die reden is ten behoeve van dit bestemmingsplan een mobiliteitstoets uitgevoerd, om zo de gevolgen op het gebied van verkeer en parkeren inzichtelijk te maken. Deze toets is opgenomen als bijlage 1. Uit de mobiliteitstoets is naar voren gekomen dat er geen knelpunten in de verkeersafwikkeling en de verkeersveiligheid zullen ontstaan als gevolg van dit plan. Voor de ontsluiting wordt gebruik gemaakt van de bestaande route via Ald Rien fase 1 die in noordelijke richting wordt doorgetrokken en een nieuwe ontsluiting aan de westzijde van het plangebied die aansluit op de bestaande T-kruising aan de Nessenwei. Tevens zal de parkeerbehoefte geheel binnen het plangebied worden opgevangen en is geen sprake van afwikkeling op de omgeving.
Dit hoofdstuk beschrijft het van belang zijnde rijks-, provinciale-, regionale en gemeentelijke beleid. Daarbij worden, waar nodig uitgangspunten voor dit bestemmingsplan geformuleerd.
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (hierna: NOVI) vastgesteld. De NOVI is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft richting en helpt om keuzes te maken, te kiezen voor slimme combinaties van functies en uit te gaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden. En er nu mee aan de slag te gaan en beslissingen niet uit te stellen of door te schuiven. Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. Bij de NOVI hoort een Uitvoeringsagenda. Hierin staat hoe uitvoering wordt gegeven aan de NOVI.
Binnen de NOVI zijn 8 voorlopige aandachtsgebieden geformuleerd als zogeheten NOVI-gebied. In een NOVI-gebied krijgt een aantal concrete vraagstukken extra prioriteit. Dit helpt om grote veranderingen en ruimtelijke opgaven in een regio beter te realiseren.
Opgaven
Er is in Nederland sprake van een aantal dringende maatschappelijke opgaven. Deze opgaven kunnen niet apart van elkaar worden opgelost. Ze moeten in samenhang bekeken worden. Ze grijpen in elkaar en vragen meer ruimte dan beschikbaar is in Nederland. Niet alles kan, niet alles kan overal. Op het niveau van nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven aan de omgeving in Nederland, verwoord in vier opgaven:
Realiseren opgaven
In de NOVI zijn twee instrumenten opgenomen om de opgaven te realiseren:
Momenteel wordt voor Noord-Nederland gewerkt aan een omgevingsagenda. Als voorloper is er gewerkt aan een Contour Omgevingsagenda waarin acht omgevingsopgaven zijn benoemd:
Een NOVI-gebied is een instrument waarbij Rijk en regio meerdere jaren verbonden zijn aan de gezamenlijke uitwerking van de verschillende opgaven in het ruimtelijke domein. Vaak wordt voortgebouwd op bestaande samenwerkingstrajecten. Denk aan een Regio Deal en een verstedelijkingsstrategie.
Conclusie
In het voorliggend geval wordt met de ontwikkeling gewerkt aan de opgave om steden en regio's sterker en leefbaarder te maken. Gelet op het voornemen en de opgave uit de NOVI kan de conclusie worden getrokken dat het voornemen aansluit bij de rijksbelangen zoals opgenomen in de NOVI.
In het Besluit ruimtelijke ordening is geregeld dat een toelichting bij een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet voorzien in duurzame verstedelijking. Dit houdt in dat de toelichting bij ruimtelijke plannen dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling moet bevatten. Indien het ruimtelijk plan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, moet er tevens gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
In dit geval worden 20 woningen mogelijk gemaakt en is daarmee sprake van een stedelijke ontwikkeling, die getoetst moet worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
Locatie
Het plangebied ligt deels binnen en deels buiten het in de provinciale verordening aangegeven bestaand stedelijk gebied. Het zuidelijke deel valt er nog binnen, terwijl het noordelijke deel er buiten valt. De begrenzing van het bestaand stedelijk gebied is in dit geval strak rondom de huidige kern van Oosthem getrokken. De enige ruimte voor uitbreiding, is de ruimte die met dit plangebied ook wordt ingevuld. Dit geeft echter onvoldoende ruimte om de voorgenomen (maximaal) 20 woningen te realiseren. Daarom is een deel van de gronden dat buiten bestaand stedelijk gebied ligt, bij het plangebied getrokken. Het gaat wel om gronden die hier direct aan grenzen. Qua locatiekeuze is dit een logisch vervolg op de bestaande bebouwing van Ald Rien fase 1. Op andere locates in het dorp is geen ruimte om het beoogde programma te realiseren.
Behoefte
Uit het beleid van de gemeente, dat is beschreven in paragraaf 3.3, blijkt dat er in Oosthem een behoefte is aan de voorgenomen 20 woningen. Daarmee mag worden aangenomen dat er sprake is van een actuele regionale behoefte.
Het provinciale beleid is uiteengezet in de Omgevingsvisie Fryslân 2020: 'De romte diele'. De belangrijkste uitgangspunten uit het provinciale beleid zijn nu nog vastgelegd in de Verordening Romte Fryslân. Hierin zijn voor de provinciale belangen regels opgenomen, waar in bestemmingsplannen rekening mee gehouden moet worden. De Verordening Romte Fryslân wordt naar verwachting in 2023 vervangen door de Omgevingsverordening Fryslân.
Het ruimtelijk beleid van de provincie vormt een belangrijk kader voor het gemeentelijk (bestemmingsplan)beleid. Dit is neergelegd in de Omgevingsvisie Provincie Fryslân. Deze is op 23 september 2020 vastgesteld. In de omgevingsvisie gaat de provincie voor een vitale economie door te investeren in omgevingskwaliteiten. Dit zorgt er onder andere voor leefbaarheid en dat leegstand en verpaupering van bebouwing wordt teruggedrongen. Daarnaast gaat de provincie voor een veerkrachtig beleid, waarin ingrijpende ontwikkelingen opgevangen kunnen worden, het behoud van de karakteristiek van de provincie wordt nagestreefd door het beschermen van de eigen identiteit en voor een gezonde leefomgeving.
Dit plan voorziet in de herontwikkeling van bestaand stedelijk gebied en een gebied aangrenzend hieraan. Het woningbouwproject sluit aan bij deze uitgangspunten van de provincie. Het plan doet recht aan de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving en is daarmee in overeenstemming met het provinciale beleid.
De Provincie Fryslân wil de ruimtelijke kwaliteit bevorderen. Dit wordt gedaan door middel van het opstellen van een provinciale structuurvisie waarin het ruimtelijk beleid wordt geschetst. De Verordening Romte vertaalt deze visie naar regels.
In artikel 2.3 van de verordening is opgenomen dat de provincie streeft naar zorgvuldig ruimtegebruik. In de toelichting op een ruimtelijk plan waarin nieuwe stedelijke functies worden voorzien buiten bestaand stedelijk gebied, moet een verantwoording zijn opgenomen waaruit blijkt dat deze functie redelijkerwijs niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd. In paragraaf 3.1 is eerder gemotiveerd waarom het plangebied deels buiten bestaand stedelijk gebied ligt. Binnen dit gebied is simpelweg geen ruimte voor een dergelijke woningbouwontwikkeling.
In artikel 3.1 is opgenomen dat een ruimtelijk plan mogelijkheden voor woningbouw kan bevatten indien de aantallen en de kwaliteit van de woningbouw in overeenstemming zijn met een woonplan, dat de schriftelijke instemming van Gedeputeerde Staten heeft. In paragraaf 3.3 is aan de hand van de gemeentelijke woonvisie gemotiveerd dat hier sprake van is, waardoor het voornemen in lijn is met de provinciale verordening.
Het plangebied ligt verder in nabijheid van weidevogelkansgebied. Dit gebied ligt ten westen van de Nessenwei (noordelijk van de bestaande bebouwing van Oosthem). Binnen dit gebied zijn stedelijke ontwikkelingen niet toegestaan. Ook voor aangrenzende gronden zijn regels opgenomen. Voor bebouwing binnen de bebouwde kom geldt een verstoringsafstand van 300 meter, voor bebouwing buiten de bebouwde kom geldt een verstoringsafstand van 200 meter. De verstoringsafstand van de woningen valt hiermee over het weidevogelkansgebied. In het ecologisch onderzoek in bijlage 6 is aangegeven dat de voorgenomen werkzaamheden niet gepaard zullen gaan met een verhoging van de verstoring van weidevogels in dit weidevogelkansgebied, waar door de aanwezigheid van de bebouwde kom van Oosthem al sprake van is. In overleg met het bevoegd gezag is bekeken of sprake is van het uitblijven van extra verstoring als gevolg van de gewenste ontwikkeling ten opzichte van het weidevogelkansgebied, zoals staat genoemd in artikel 7.2.2 van de verordening. De provincie heeft hierop aangegeven dat van extra verstoring geen sprake is.
De gemeenteraad heeft op 29 april 2021 de Omgevingsvisie 1.0 'Oars tinke yn Súdwest': samenwerken aan een gezonde leefomgeving' vastgesteld. De Omgevingsvisie 1.0 voldoet aan de artikelen 4.9 en 4.10 van de Invoeringswet Omgevingswet. In de overgangswetgeving Omgevingswet, krijgt een structuurvisie op basis van de Wro automatisch de status van een Omgevingsvisie op basis van de Omgevingswet wanneer deze van kracht wordt. Deze visie is tot stand gekomen met de inwoners en ketenpartners van Súdwest Fryslân.
De Omgevingsvisie 1.0 schetst de hoofdlijnen van de ontwikkelingsrichting voor de woon- werk- en leefomgeving op de langere termijn. De Omgevingsvisie helpt om keuzes te maken bij ontwikkelingen die de fysieke leefomgeving beïnvloeden en nodigt uit tot ontwikkelingen. Met deze Omgevingsvisie kan de gemeente beoordelen of ontwikkelingen en projecten bij Súdwest-Fryslân passen.
De Omgevingsvisie 1.0 bestaat uit vijf thema's:
In de Omgevingsvisie 1.0 is een koppeling gelegd met de 17 duurzame ontwikkeldoelen (Sustainable Development Goals) zoals die wereldwijd worden gehanteerd.
De gemeenteraad heeft in de Omgevingsvisie 1.0 de kaders op hoofdlijnen voor toekomstige ontwikkelingen vastgesteld. De maatregelen om de vastgestelde thema uit te kunnen werken worden beschreven in, samen met de ketenpartners, op te stellen omgevingsprogramma's. Dit om de ambities uit de Omgevingsvisie 1.0 dichterbij te brengen. Het College van B&W stelt de omgevingsprogramma's vast. Zoals in de thema-onderdelen van de Omgevingsvisie benoemd, worden de volgende omgevingsprogramma's opgesteld:
Gemeente Súdwest-Fryslân wil de aantrekkelijkste duurzame woon-, leef- en vestigingsklimaat van Nederland zijn. Daarom zorgt de gemeente voor een toekomstbestendig woon- en voorzieningenmilieu. De gemeente zet in op vernieuwing van de woningvoorraad. Voor alle kernen blijft woningbouw mogelijk.
Het voorliggend plan voorziet in 20 woningen in Oosthem. De woningen worden gebouwd om in een bestaande behoefte aan woningen te kunnen voorzien. In de omgevingsvisie is opgenomen dat het aantrekkelijk is om te wonen nabij Sneek. Kleinschalige woningbouw is daarom mogelijk, passend bij de maat en schaal van de kern en de kernwaarden. Voorliggend plan voorziet hierin door 20 woningen in een kern nabij Sneek te realiseren.
Op 20 juli 2017 is de Woonvisie vastgesteld door de gemeenteraad. Deze visie vormt het uitgangspunt voor het woonbeleid. In dit visiedocument wordt onder meer ingaan op de kwantitatieve woningbouwopgave en de kwalitatieve focus. De Woonvisie gaat vooraf aan het Woningbouwprogramma 2017-2022, dat door de gemeenteraad op 31 oktober 2017 is vastgesteld.
De kwantitatieve opgave is bepaald aan de hand van huishoudenprognoses. In de gemeente is sprake van een stuwmeer van plannen als gevolg van het stilvallen van de woningmarkt. De verwachting is dat woningbouwprojecten een impuls krijgen wanneer er meer schaarste op de woningmarkt is. In het woningbouwprogramma ligt het accent op seniorenhuisvesting, starters, betaalbaarheid en duurzaamheid. Verder ligt vanuit de beleidsmatige ontwikkelingen en de nieuwe koers de kwalitatieve focus onder andere op de herstructureringsopgave van de verouderde voorraad.
De gemeente geeft de voorkeur aan inbreidingslocaties; ofwel het benutten van de fysieke mogelijkheden binnen de bestaande bebouwde omgeving. Mocht uitbreiding van de bebouwde omgeving aan de orde zijn, dan hanteert de gemeente het uitgangspunt dat deze plaats moet vinden op de huidige, vastgestelde ontwikkelingslocaties en/of locaties waar al in is geïnvesteerd en/ of afspraken over zijn gemaakt waarmee de gemeente verplichtingen is aangegaan.
In het zuidoostelijke deel waarin Oosthem is gelegen is de verwachting dat nog vraag is naar 130 tot 200 extra woningen in de komende tien jaar (ambitiedocument). Met het toevoegen van 20 buitenstedelijke woningen wordt de ruimte die de gemeente heeft niet overschreden.
In de ‘strategie woningbouw 2020-2030’ is Ald Rien opgenomen in de categorie ‘aangekochte locaties voor ontwikkeling te nemen’. Hiermee valt het plan binnen de gemeentelijke beleidsruimte en past binnen de huidige woningbouwafspraken met provincie en regio.
De gemeente Súdwest-Fryslân heeft een bomenbeleid. Aan de hand van zeven beleidskaders is het bomenbeleid in Súdwest-Fryslân vormgegeven. De beleidskaders zijn:
De voorliggende ontwikkeling betreft een uitbreidingsproject waarbij in de nadere uitwerking van de verschillende planfases specifiek gekeken wordt naar de (te planten) bomen in het plangebied. Hierbij zal als uitgangspunt het bomenbeleidsplan worden genomen.
De gemeente Súdwest-Fryslân heeft voor de toetsing van bouwwerken de welstandsnota Súdwest-Fryslân opgesteld. Hierin zijn welstandscriteria opgenomen waaraan nieuwe ontwikkelingen getoetst moeten worden. Een belangrijke pijler van de welstandsnota is het gebiedsgerichte welstandsbeleid. De gebiedsgerichte welstandscriteria worden gebruikt voor de kleine en middelgrote bouwplannen die zich voegen binnen de bestaande ruimtelijke structuur van Súdwest-Fryslân. Deze criteria zijn gebaseerd op de plaatselijke identiteit en het architectonisch vakmanschap en de ruimtelijke kwaliteit zoals die in de bestaande situatie worden gebruikt.
Voor nieuw te ontwikkelen gebieden of gebieden die ingrijpend worden veranderd, zijn of worden specifieke welstandscriteria opgesteld. Deze worden aan een volgende versie van dit bestemmingsplan toegevoegd en zullen gelijktijdig met dit bestemmingsplan vastgesteld worden. Dat kan in de vorm van een door de gemeenteraad vast te stellen beeldkwaliteitsplan.
Omdat dit bestemmingsplan voorziet in een ingrijpende verandering in de stedenbouwkundige structuur, zijn voor de ontwikkeling welstandscriteria opgesteld. Deze zijn in het beeldkwaliteitsplan in bijlage 2 opgenomen. Bij de beoordeling van de bouwplannen zullen deze welstandscriteria als toetsingskader gelden.
Met het vaststellen van de "Erfgoedvisie Silhouet" (juni 2012) heeft de gemeente haar visie en missie op behoud en ontwikkeling van het erfgoed vastgesteld. De gemeente stelt zich hierbij ten doel om het culturele erfgoed op een evenwichtige, en duurzame manier in stand te houden en draagvlak hiervoor te ontwikkelen. Op basis van deze visie is de "Erfgoednota gemeente SWF 2013-2016: De basis op orde" opgesteld (januari 2013). Een belangrijk speerpunt van de nota is dat de basis op orde wordt gebracht. Dit betekent dat de gemeentelijke organisatie haar kerntaken op het gebied van erfgoed zorgvuldig gaat uitvoeren. Het is namelijk een wettelijke taak voor gemeenten om te komen tot een zorgvuldige planbehandeling en besluitvorming wat betreft cultuurhistorie.
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is vastgelegd dat gemeenten vanaf 1 januari 2012 in hun ruimtelijke plannen rekening moeten houden met aanwezige cultuurhistorische waarden. Dit was al verplicht voor archeologie. Met de Erfgoednota is het gemeentelijk erfgoedbeleid hierop aangepast. Zo gaat de gemeente bij de bescherming van archeologische (verwachtings)waarden in ruimtelijke plannen nu formeel uit van de gemeentelijke FAMKE (Friese Archeologische Monumentenkaart Extra), een uitsnede van de provinciale FAMKE.
Voor de bekende en de te verwachten cultuurhistorische waarden gaat de gemeente uit van de provinciale cultuurhistorische kaart (CHK). De kaart is daarmee onderlegger voor het in de erfgoednota geformuleerde beleid. Echter, niet alle waarden aangegeven op deze kaart kunnen bij voorbaat behouden blijven, hier zal een gemeentelijke afweging aan te pas komen. In de erfgoednota is verder uiteengezet hoe in het kader van ruimtelijke plannen omgegaan dient te worden met het erfgoed.
Een nadere toetsing aan de Erfgoedvisie vindt plaats in paragrafen 4.7 en 4.8.
In het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Wanneer niet voldaan wordt aan de drempelwaarden moet het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten nagaan of mogelijk sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Daarbij lettend op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). In de voorgenomen ontwikkeling wordt het mogelijk om 20 woningen toe te voegen. Daarmee blijft de ontwikkeling onder de drempelwaarden. Dit betekent dat kan worden volstaan met een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling'.
In dit kader is een separate aanmeldingsnotitie opgesteld. Deze is als bijlage 3 opgenomen. Door het college van B&W is op basis van de vormvrije m.e.r.-beoordeling besloten dat geen MER nodig is.
Het aspect 'geluid' gaat over geluidhinder op geluidgevoelige objecten als gevolg van verkeer en industrie. De Wet geluidhinder (Wgh) is hiervoor het toetsingskader. Rondom wegen met een maximumsnelheid van meer dan 30 km/uur, spoorwegen en aangewezen bedrijven(terreinen) zijn geluidzones van toepassing. Als er geluidgevoelige objecten, zoals woningen, binnen deze zones worden toegevoegd, dan moet geluidbelasting op de gevels hiervan worden bepaald en getoetst aan de normen.
In voorliggend geval is sprake van de nieuwbouw van woningen. Onderzoek is alleen noodzakelijk als de geluidgevoelige bestemming binnen de wettelijke geluidzone van de weg gelegen is. In artikel 74.1 van de Wgh is aangegeven dat een weg een zone heeft die zich uitstrekt vanaf de as van de weg tot de volgende breedte aan weerszijden van de weg:
De hiervoor geldende zones gelden niet voor:
Het plangebied ligt in deels binnen en deels buiten "stedelijk gebied" en binnen de wettelijk vastgestelde geluidzone (250 meter) van de Nessenwei als bedoeld in artikel 74 van de Wet geluidhinder. De woningen zelf worden aan 30 km/uur-wegen gesitueerd en deze wegen kennen daarom geen wettelijke geluidzone.
Hoewel de woningen (deels) binnen de geluidzone van de Nessenwei komen te staan, is gezien de situatie ter plaatse, op voorhand in te schatten dat een akoestisch onderzoek niet noodzakelijk is. De Nessenwei betreft een zeer verkeersluwe weg. De weg loopt van Oosthem het buitengebied in, en komt uiteindelijk uit bij kleine plaatsen zoals Abbegaasterrige en Folsgare. Het aantal verkeersbewegingen dat hierlangs komt is daardoor zeer beperkt en betreft voornamelijk bestemmingsverkeer. Oosthem wordt voornamelijk via de andere kant van het dorp bereikt en ontsloten, in de richting van Nijezijl, IJlst en Sneek. Bovendien komen de woningen op een vrij ruime afstand tot deze weg te staan.
Gelet op de lage verkeersintensiteit, de afstand van het plangebied tot de geluidgezoneerde wegen wordt gesteld dat de Wet geluidhinder geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het initiatief en dat nader onderzoek niet nodig is. Bovendien moet bij de vergunningverlening van de woningen aangetoond worden dat voldaan wordt aan de voorwaarden voor het binnenniveau.
Tussen bedrijfsactiviteiten en hindergevoelige functies (waaronder wonen) is een goede afstemming nodig. Het doel daarbij is het voorkomen van onacceptabele hinder ter plaatse van woningen, maar ook om te zorgen dat bedrijven niet worden beperkt in de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden. Bij de afstemming wordt gebruik gemaakt van de richtafstanden uit de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering'. Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder redelijkerwijs is uitgesloten. Deze afstand wordt gemeten tussen de bestemmingen van bedrijven en de gevels van geluidsgevoelige objecten. Bedrijfsactiviteiten zijn daarvoor ingedeeld in een aantal milieucategorieën.
Binnen het plangebied worden maximaal 20 woningen mogelijk gemaakt, wat betekent dat er rekening gehouden dient te worden met omliggende bedrijfsactiviteiten. In dit geval zijn rondom het plangebied geen bedrijven gevestigd. De dichtstbijzijnde functies zijn een kerk en een bakkerij, op circa 120 meter afstand tot het plangebied. Voor deze functies geldt echter maximaal milieucategorie 2, met een richtafstand van 30 meter. Hier wordt dus ruimschoots aan voldaan.
Direct ten zuiden van het plangebied ligt een sportveld. Ter plaatse zijn geen bouwmogelijkheden opgenomen en is geen sportvereniging gevestigd. Het gaat hier om incidentele, kleinschalige sportactiviteiten en is feitelijk niet meer dan een trapveldje. Hiervoor geldt geen richtafstand in het kader van milieuzonering.
Met het oog op een goede ruimtelijke ordening, moet in geval van ruimtelijke ontwikkelingen worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functie gebruik. Ter plaatse van locaties die verdacht worden van bodemverontreiniging, moet ten minste verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd. In geval van verontreinigingen is de Wet bodembescherming van toepassing. In de wet is geregeld dat als ter plaatse van een plangebied ernstige verontreinigingen worden aangetroffen, er sprake is van een saneringsgeval.
In dit geval is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd om de bodemkwaliteit ter plaatse in kaart te brengen. Dit onderzoek is opgenomen als bijlage 4. Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat in de bovengrond en de ondergrond geen verhoogde gehalten gemeten zijn. In het grondwater is voor barium een licht verhoogde concentratie gemeten.
Van zware metalen is het bekend dat deze in (sterk) verhoogde concentraties in het grondwater voor kunnen komen zonder dat voor deze metalen verhoogde gehalten in de grond worden gemeten of er een andere directe verontreinigingsbron aanwezig is. De gemeten concentraties aan barium hebben vermoedelijk dan ook een natuurlijke oorzaak. De gemeten concentraties zijn daarnaast dusdanig dat een aanvullend onderzoek naar deze parameter niet noodzakelijk is. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen plannen.
Op grond van de Ontgrondingenwet kan daarnaast een ontgrondingsvergunning nodig zijn voor afgravingen. Provincie Fryslân is bevoegd gezag voor dergelijke ontgrondingen. Hierin is onder andere bepaald dat geen vergunning nodig is voor ontgrondingen die noodzakelijk zijn voor de verwerkelijking van een in een bestemmingsplan aan de grond gegeven bestemming als in het bestemmingsplan is aangegeven dat de diepte van de ontgronding niet meer bedraagt dan 2,00 meter beneden het maaiveld of en bij de ontgronding niet meer dan 10.000 m3 bodemmateriaal naar elders wordt afgevoerd of in depot wordt gezet.
Voor dit project is er geen sprake van ontgrondingvergunningsplichtige activiteit, er is namelijk sprake van een gesloten grondbalans. De grond die vrijkomt bij het graven van de waterpartij zal worden gebruikt voor het ophogen van de grond in het overige gebied.
In de Wet milieubeheer zijn normen voor luchtkwaliteit opgenomen. Deze normen zijn bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging, tegen te gaan. Als maatgevend voor de luchtkwaliteit worden de gehalten fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) gehanteerd.
In Fryslân zijn geen knelpunten op het gebied van luchtkwaliteit. Op basis van de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten blijkt dat er in Oosthem en omgeving sprake is van een goede luchtkwaliteit.
Overschrijdingen van de grenswaarden voor luchtkwaliteit zijn veelal het gevolg van het aantal verkeersbewegingen in een gebied. Op grond van de algemene maatregel van bestuur 'niet in betekenende mate' (NIBM) vormen luchtkwaliteitseisen geen belemmeringen voor projecten die niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Op grond van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) zijn (onder andere) woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen vrijgesteld van toetsing.
De voorgenomen ontwikkeling betreft de herontwikkeling van in totaal maximaal 20 woningen. Het plan draagt niet in betekenende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Aanvullend onderzoek naar het aspect luchtkwaliteit is niet noodzakelijk. Het aspect luchtkwaliteit vormt dan ook geen belemmering voor de ontwikkeling.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de natuurwaarden van de omgeving en met beschermde plant- en diersoorten. Bij de bescherming van gebieden gaat het om op Europees niveau aangewezen Natura 2000-gebieden. Verder worden in de provinciale verordening gebieden beschermd die van belang zijn voor de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), nu Natuurnetwerk Nederland (NNN). De bescherming van gebieden en de bescherming van soorten en hun verblijfplaatsen is geregeld in de Wet natuurbescherming.
Natura 2000-gebieden - directe verstoring
Het plangebied maakt geen deel uit van een Natura 2000-gebied. De dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden zijn de Oudegaasterbrekken, Fluessen en omgeving en, op iets grotere afstand, de Witte en Zwarte Brekken. De Oudegaasterbrekken, Fluessen en omgeving liggen op circa 3,7 kilometer afstand en is het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied. Directe effecten, zoals verstoring, verontreiniging, versnippering etc. zijn op deze afstand uit te sluiten. Indirecte hinder als gevolg van verkeersbewegingen zijn ook niet aan de orde, omdat autoverkeer de natuurgebieden niet hoeft te kruisen om de planlocatie te bereiken. Geconcludeerd wordt dat de gebieden op zodanig grote afstand liggen dat het plan geen significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen van deze gebieden heeft.
Sikstofdepositie op natuurgebieden
Voor het voorgenomen project is een Aerius-berekening uitgevoerd, die is opgenomen als bijlage 5. Uit de berekening blijkt dat voor de exploitatie- en de aanleg/bouwfase de stikstofdepositie nergens hoger is dan afgerond 0,00 mol/ha/jaar en er derhalve geen relevant effect is. Negatieve effecten in de vorm van vermesting en verzuring zijn dus niet aan de orde.
Nederlands Natuurnetwerk (NNN)
Een plan mag geen activiteiten en ontwikkelingen mogelijk maken, die leiden tot significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden, of tot een significante vermindering van de oppervlakte van de EHS. Het plangebied maakt geen deel uit van het NNN. NNN-gebieden liggen op ruime afstand. Vanuit de NNN zijn geen belemmeringen voor de plannen aan de orde.
Ten behoeve van dit plan is een quickscan flora en fauna uitgevoerd. Het onderzoek is opgenomen als bijlage 6. Uit het onderzoek zijn de volgende resultaten naar voren gekomen:
Algemene broedvogels
Binnen de invloedssfeer van de werkzaamheden kunnen vogels tot broeden komen waarvan nesten alleen tijden de broedtijd beschermd zullen zijn. Er wordt geadviseerd om werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren.
Meervleermuis (vliegroute)
De Alde Rien kan dienen als essentiële vliegroute voor de meervleermuis. Er wordt geadviseerd om uitstraling van fel kunstlicht tussen zonsondergang en zonsopkomst in de richting van deze vaart te voorkomen. Indien dit niet mogelijk is, dient op basis van nader onderzoek te blijken of sprake is van een essentiële vliegroute en zijn mogelijk maatregelen noodzakelijk. De aanbeveling van de lichtuitstraling richting de vaart wordt bij de verdere uitwerking van het project opgevolgd en de toekomstige eigenaren worden hierop gewezen. Ook is in het bestemmingsplan hiervoor een beschermende regeling opgenomen.
Grote modderkruiper
De aanwezigheid van de grote modderkruiper in de sloten rond het plangebied kan niet op voorhand worden uitgesloten. Er wordt slechts één nieuwe inlaat gecreëerd vanuit de sloot langs de weg. Daarbij kan rekening worden gehouden met eventueel aanwezige soorten. Om eventuele knelpunten in beeld te brengen, wordt vervolgonderzoek naar de grote modderkruiper in gang gezet. Dit onderzoek wordt in een volgende versie van dit bestemmingsplan verwerkt.
Zorgplicht
Er kunnen enkele soorten voorkomen in het plangebied waarvoor een vrijstelling geldt in het geval van schade aan deze soorten. De zorgplicht schrijft voor dat men verplicht is om alles wat redelijkerwijze mogelijk is, te doen of juist te laten om schade aan wilde planten en dieren zoveel mogelijk te voorkomen.
Nader onderzoek Grote Modderkruiper
Op basis van de quickscan flora en fauna is nader onderzoek geadviseerd naar de Grote Modderkruiper. Dit onderzoek is uitgevoerd en opgenomen als bijlage 7. Op basis van het nader onderzoek is geconcludeerd dat de sloten rond het plangebied geen onderdeel zijn van leefgebied van de grote modderkruiper. Voor deze soort zijn derhalve geen vervolgstappen benodigd voor de voortgang van de voorgenomen werkzaamheden.
Weidevogelkansgebied
Het plangebied ligt op circa 10 meter afstand tot weidevogelkansgebied. Er wordt geadviseerd de werkzaamheden binnen het plangebied buiten de voorgenoemde broedperiode uit te voeren, maar dat de voorgenomen werkzaamheden niet gepaard gaan met een verhoging van de verstoring van weidevogels in dit weidevogelkansgebied, waar door aanwezigheid van de bebouwde kom van Oosthem al sprake van is. Zoals in paragraaf 3.2 is benoemd, heeft er over dit punt overleg plaats gevonden met de provincie, waarin de provincie heeft laten weten dat de ontwikkeling niet voor extra verstoring van het weidevogelkansgebied zorgt.
Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2023 in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
Waardering FAMKE
Voor de gemeente wordt gebruik gemaakt van de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE). De kaart is opgemaakt voor twee perioden: de ijzertijd-middeleeuwen en de steentijd-bronstijd. Op basis van de advieskaart ijzertijd-middeleeuwen geldt een onderzoeksplicht bij ruimtelijke ingrepen met een oppervlakte vanaf 500 m2. Dit is ook verwerkt in het geldende bestemmingsplan, waarin de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' is opgenomen, met dezelfde regeling. Op basis van de advieskaart steentijd-bronstijd is geen onderzoek noodzakelijk.
Archeologisch onderzoek
In het plangebied is in 2007 een archeologisch bureau- en booronderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen als bijlage 8. Uit het veldonderzoek blijkt dat het gebied is opgebouwd uit lagen veen en zware klei. Op een hoogte van circa -1,8 meter NAP is een overgang van veen naar klei aanwezig. Deze overgang markeert de inbraak van een getijgeul die het gebied ontwaterde. Langs de westrand van het onderzoeksgebied is direct boven deze overgang een brandlaagje aanwezig. Het houtskool daarvan is waarschijnlijk afkomstig van westelijk van het gebied, mogelijk van het opzettelijk plat branden van kweldervegetatie. Aanwijzingen voor menselijke activiteiten binnen het onderzoeksgebied zelf zijn niet gevonden. Voor het gehele terrein acht het onderzoeksbureau beschermende of beperkende maatregelen niet wetenschappelijk verdedigbaar en archeologisch vervolgonderzoek is niet noodzakelijk. De gemeente als bevoegd gezag is akkoord met dit selectieadvies. Er worden er geen eisen verbonden aan een eventuele omgevingsvergunning vanuit de archeologische monumentenzorg en dus kan de dubbelbestemming voor archeologische waarden komen te vervallen. Wel blijft de archeologische meldingsplicht van toevalsvondsten van kracht (art. 5.10, lid 1 Erfgoedwet). Concreet houdt dit in dat wanneer bij graafwerkzaamheden vondsten worden aangetroffen, waarvan de vinder redelijkerwijs moet kunnen weten dat het archeologie betreft, dit moet worden gemeld bij het bevoegd gezag, zijnde de gemeente.
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in een ruimtelijk plan een beschrijving opgenomen moet worden van de manier waarop met de aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden.
Conform de gemeentelijke erfgoedvisie en -nota wordt uitgegaan van de Cultuur Historische kaart van de provincie Fryslân (CHK), waar ook de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) deel van uit maakt. Op deze kaarten is informatie opgenomen over archeologische en cultuurhistorische waarden.
Op basis van de Cultuur Historische Kaart (CHK) van de provincie Fryslân liggen ter plaatse van het plangebied geen cultuurhistorische waarden. Wel is de Nessenwei aangeduid als historisch pad en de Alde Rien als vaarweg aangeduid. Deze blijven echter ook in de voorgenomen situatie aanwezig en onaangetast door de ontwikkeling. Er wordt daarmee geen afbreuk gedaan aan de cultuurhistorische waarden in de omgeving.
Deze 'waterparagraaf' bevat de wettelijk verankerde watertoets. Hierin wordt beoordeeld wat de effecten van het bestemmingsplan op de waterhuishouding zijn en of er waterschapsbelangen spelen. Het plangebied ligt in het beheersgebied van Wetterskip Fryslân. In de Leidraad Watertoets van het Wetterskip staan de uitgangspunten waarmee bij het ontwikkelen van ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden. De beschrijving van de wateraspecten sluit zoveel mogelijk aan bij de indeling van het Waterbeheerplan en de Leidraad Watertoets in de thema's Veilig, Voldoende en Schoon.
Watertoetsproces
Het plan is via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap. Hieruit blijkt dat de invloed van het plan mogelijk zodanig is dat de normale procedure van de watertoets van toepassing is. Redenen hiervoor zijn de aanwezigheid van hoofdvaarwegen en de eventuele potentiële toename aan verharding.
Ruimtelijke adaptie
Om ook in de toekomst prettig te kunnen wonen, werken en recreëren moeten steden en dorpen ingericht worden met het oog op de toekomst. Het is belangrijk kansen te benutten om het gebied klimaat robuust in te richten. Zo is het mogelijk om het bebouwd gebied beter bestand te maken tegen hevige regenbuien, periodes van droogte en hitte en de gevolgen van een mogelijke overstroming.
Binnen het plangebied wordt veel groen aangelegd, onder meer ten noorden van het sportveld en aan de noordzijde van het plangebied, waar gronden ten behoeve van landschappelijke inpassing worden ingericht. Verder wordt een waterpartij aangelegd in het noordoosten, hier worden waterwoningen gerealiseerd.
Het hemelwater zal in het plangebied van fase 2 van Ald Rien afwateren op de nog te realiseren waterpartij. Het plan is in de eerste fase uitgewerkt voor hemelwaterlozing in de polder. Fase 1 loost in de sloot langs de Nessenwei.
Daarnaast wordt bij de omgevingsvergunningaanvraag voor de woningen gekeken of een gescheiden rioolstelstel mogelijk is. Verder helpt de groene inrichting overmatige hitte in het stedelijk gebied te beperken.
Veilig
Meerlaagse veiligheid en klimaatadaptie: Voor het aspect 'veilig' gaat het over overstromingsrisico's. Het plangebied ligt vrij voor de boezem en is niet beschermd door een boezemkade tegen hoge waterstanden. Daarom dient in de uitvoering rekening te worden gehouden met de droogleggingsnorm en voldoende hoog te bouwen. In de uitwerking zal hier rekening mee worden gehouden. Het plangebied en de waterpartij is op polderniveau gelegen, maar de woningen worden op boezemniveau gebouwd of komen op palen (boezempeilhoogte) dan wel drijvend op het water te staan en zijn daarmee klimaatadaptief. De waterpartij wordt duurzaam ingericht met natuurvriendelijke oevers. De waterplas vangt het regenwater van de buurt op en beweegt daardoor met de seizoenen mee, wat een grote natuurwaarde met zich meebrengt.
Het peil van de aan te leggen waterpartij is gepland op -1.70 NAP. Hiervoor wordt een peilwijziging aangevraagd. Bij de aanleg van het wandelrondje wordt rekening gehouden met voldoende drooglegging. De paden worden niet verhard maar in gras uitgevoerd en met maaien wordt het pad aangeduid.
Daarnaast ligt langs de Alde Rien een regionale waterkering. Dit is aan de oostzijde van het plangebied. Deze regionale kering mag niet worden aangetast als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling. In de uitvoering zal hier rekening mee worden gehouden.
Voldoende
Compensatie: Het waterschap hanteert als uitgangspunt dat de toename verhard oppervlak in een gebied voor 10% wordt gecompenseerd in de vorm van nieuw oppervlaktewater of waterberging. Het dempen van watergangen moet volledig gecompenseerd worden. Deze compensatie is bedoeld om wateroverlast door het versneld afvoeren van hemelwater vanaf de verhardingen te voorkomen. Compensatie is nodig bij een toename aan verharding van meer dan 200 m2 binnenstedelijk en meer dan 1.500 m2 buitenstedelijk. Om te voorzien in de benodigde watercompensatie wordt een waterpartij aangelegd in het noorden van het plangebied. De compensatie voor verharding en bebouwde oppervlak voor Ald Rien fase 1 is ook meegenomen in dit plan (bovenop de compensatie voor fase 2).
Schoon
Afvalwater en regenwatersysteem: Het uitgangspunt is om regenwater en rioolwater zoveel mogelijk gescheiden af te voeren. In het plangebied wordt daarom gekeken of een gescheiden rioolstelsel mogelijk is. Daarnaast wordt gebruik gemaakt van milieuvriendelijke en duurzame materialen, zodat afstromend hemelwater niet verontreinigd wordt.
Waterkwaliteit: Voor een goede waterhuishouding zal het water kunnen instromen vanaf de zijde van De Alde Rien. De verversing zal worden verzorgd door het water van de sloot langs de Nessenwei door de waterpartij te leiden. In de sloot langs de Nessenwei wordt aan de noordkant van de aansluiting een pendam geplaatst met een hoogte van -1,60 NAP (voorstel). Aan de afstroomzijde van de vijver komt een pendam met een vertragende afvoer met een maximale hoogt van -1,60 NAP en minimale hoogte van -1,70 NAP (voorstel). Hiermee kan verversing van het water plaatsvinden en kan tevens vertraagde afvoer plaatsvinden. De bouwwijze en onderhoudstechniek moeten emissievrij zijn om verontreiniging van het water te voorkomen. In dit geval zal gebruik worden gemaakt van milieuvriendelijke (bouw)materialen.
Vervolg
Waterwet: Voor alle ingrepen in de waterhuishouding moet een vergunning worden aangevraagd of een melding worden gedaan in het kader van de Waterwet.
Procedure: Het wateradvies wordt gecommuniceerd met de ontwikkelaar en geldt als uitgangspunt voor de uitvoering van het plan.
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie. Sinds een aantal jaren is er wetgeving over “externe veiligheid” om de burger niet onnodig aan te hoge risico's bloot te stellen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Het externe veiligheidsbeleid heeft vorm gekregen in de risicobenadering. Er wordt getoetst aan twee verschillende normen: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Ten aanzien van het plaatsgebonden risico geldt een kans van 10-6 als grenswaarde. Dit betekent dat binnen de zogenaamde PR 10-6-contour geen nieuwe kwetsbare objecten mogen worden toegestaan. Voor ontwikkeling van nieuwe beperkt kwetsbare objecten, geldt deze norm als streefwaarde. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het onderscheid tussen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
Om na te gaan of sprake is van risicovolle inrichtingen, transportroutes en buisleidingen is gebruik gemaakt van de risicokaart. Hieruit is naar voren gekomen dat in de wijde omgeving geen risicovolle inrichtingen, transportroutes en buisleidingen aanwezig zijn die invloed hebben op het plangebied. Uit het oogpunt van externe veiligheid zijn daarom geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.
Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een Klic-melding in kaart gebracht.
In en rondom het plangebied liggen geen kabels of leidingen die moeten worden voorzien van een planologische regeling.
Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen conform de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, digitaal en analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden.
Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.
De wijze van bestemmen is zover mogelijk aangesloten op het geldende bestemmingsplan en recente bestemmingsplannen in de gemeente. Daarnaast is maatwerk toegepast voor de voorgenomen waterwoningen. Het beoogde stedenbouwkundig ontwerp wordt hiermee mogelijk gemaakt.
De bestemming 'Agrarisch' richt zich op het noordelijke deel van het plangebied waar overeenkomstige de bestaande mogelijkheden het agrarische gebruik wordt gecontinueerd. Ondergeschikt zijn hier ook infrastructurele voorzieningen (zoals een wandelpad), water en recreatief medegebruik mogelijk ten behoeve van de woonfuncties in het plangebied of in het dorp. In de bestemming is de realisatie van gebouwen niet toegestaan zodat de openheid hier gewaarborgd is.
De bestemming 'Groen' is met name gericht op de gronden waar groenvoorzieningen worden voorzien. Dit geldt voor de noordzijde van het plangebied (waar de landschappelijke inpassing is voorzien), de gronden rondom de aan te leggen waterpartij en de gronden langs het bestaande sportveld. Binnen de bestemming ligt de nadruk op aanleg van groenvoorzieningen. Ook de bijgebouwen behorende bij de waterwoningen komen binnen de groenbestemming te staan. Hiervoor is de aanduiding 'bijgebouwen' opgenomen, zodat de locatie van deze gebouwen begrensd is. In de groenbestemming bestaan ook mogelijkheden voor paden en wegen, parkeervoorzieningen en sport- en speelvoorzieningen.
Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - ecologische waarde' zijn (zoals aangegeven in paragraaf 4.6) specifieke bepalingen van toepassing waarmee lichtuitstraling over het wateroppervlak van de oostelijk van het plangebied gelegen watergang wordt voorkomen om daarmee verstoring van vleermuizen tegen te gaan. Deze regeling is ook opgenomen in de bestemming 'Wonen'.
Overeenkomstig de gemeentelijke systematiek is de voorzijde van de voorgenomen woonerven bestemd als 'Tuin'. Ter plaatse is geen bebouwing toegestaan, met uitzondering van erkers en tochtportalen. Op deze manier is vastgelegd dat er geen bijgebouwen voor de voorgevel komen te staan.
De erfontsluitingswegen in het plangebied zijn bestemd als 'Verkeer - Verblijf'. De structuur hiervan is reeds bekend en daarom op deze wijze vastgelegd in dit bestemmingsplan. De gronden zijn bestemd voor wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een verblijfsfunctie.
Centraal in het plangebied wordt een waterpartij aangelegd, waarin ook de waterwoningen een plaats krijgen. Overeenkomstig met het gebruik zijn deze gronden bestemd als 'Water'. Ter plaatse is geen bebouwing toegestaan. De bestemming is ook opgenomen voor de bestaande sloot aan de west- en noordzijde van het plangebied.
De grondgebonden woningen binnen het plangebied zijn bestemd als 'Wonen'. De bestemming komt zoveel mogelijk overeen met de woonbestemming in de omgeving. Om qua maatvoering aan te sluiten op de omgeving zijn een goot- en bouwhoogte opgenomen van 3,5 en 10 meter. Er is gekozen om grote bouwvlakken in te tekenen, met een maximaal aantal woningen daarin opgenomen,omdat nog niet helemaal duidelijk is waar de woningen binnen de bouwvlakken komen te staan. Op deze manier zijn kaders aangegeven met betrekking tot de locatie en het aantal woningen. Omwille van de flexibiliteit is het type woning (vrijstaand, halfvrijstaand of rijwoning) ook niet vastgelegd. Voor de woningen centraal in het plangebied zijn gevellijnen aangegeven waarin de voorgevel gebouwd moet worden. Buiten de bouwvlakken zijn aan-, uit-, en bijgebouwen toegestaan.
Evenals in de bestemming 'Groen' is in de woonbestemming aan de oostzijde van het plangebied een beschermende regeling opgenomen ten behoeve van de ecologische waarden van de naastgelegen vaart.
Ten behoeve van de landschappelijk inpassing is een voorwaardelijke verplichting in de regels opgenomen, zie hiervoor artikel 11.2 van de regels.
Binnen het plangebied zijn zes woningen voorzien die op het water worden gebouwd. Deze komen in de waterpartij, op palen te staan. Omdat dit een bijzondere vorm van wonen is, is hiervoor een specifieke bestemming ('Wonen - Waterwoning') opgenomen in het bestemmingsplan. Ter plaatse geldt dat er maximaal één woning per bouwvlak is toegestaan, met een goot- en bouwhoogte van maximaal 3,5 en 7,5 meter.
Tijdens het voortraject van de planvorming is het dorpsbelang Oosthem – Nijezijl e.o. nauw betrokken geweest. In november 2021 heeft er een eerste kennismaking plaatsgevonden en is het Plan van Aanpak gepresenteerd. Het Raadsbesluit over het Plan van Aanpak en vaststelling voorbereidingskrediet is per mail aan hen teruggekoppeld. Vervolgens zijn in januari 2022 de vier stedenbouwkundige modellen aan het dorpsbelang gepresenteerd, waarbij werd ingestemd met alle varianten met daarbij een lichte voorkeur voor één daarvan. Deze voorkeur en andere aandachtspunten zijn meegenomen in de verdere uitwerking. Tijdens een overleg in maart 2022 is een update over het proces gegeven, inclusief een toelichting van de planeconoom. Eind mei is de definitieve stedenbouwkundige uitwerking gepresenteerd aan het dorpsbelang en is men geïnformeerd over het vervolgproces inclusief de planologische procedure.
Het bestemmingsplan doorloopt een uitgebreide procedure. Tijdens deze procedure zijn er verschillende momenten waarop burgers en belanghebbenden hun mening op het plan kenbaar kunnen maken. Hieronder volgt een nadere toelichting.
Voorontwerpfase
Dit voorontwerpbestemmingsplan is voor zes weken ter inzage gelegd en is in het kader van vooroverleg verzonden aan de overlegpartners. De resultaten van dit vooroverleg en de inspraak zijn aangegeven in bijlage 9 en verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan.
Ontwerpfase
Het ontwerpbestemmingsplan heeft vervolgens de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen formele bestemmingsplanprocedure doorlopen. Dit betekent dat het ontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage heeft gelegen. Een ieder kreeg de gelegenheid voor het indienen van zienswijzen. Tijdens deze periode zijn twee zienswijzen ingediend.
Vaststellingsfase
Ten aanzien van eventuele ingekomen zienswijzen is een gemeentelijk standpunt bepaald in de zienswijzennota. Het resultaat van de zienswijzennota is verwerkt in het vast te stellen bestemmingsplan. De indieners van de zienswijzen worden hiervan op de hoogte gesteld. De gemeenteraad stelt het bestemmingsplan op basis hiervan gewijzigd vast. Hierbij is ook een ambsthalve wijziging in het bestemmingsplan opgenomen, zoals is aangegeven in het Vaststellingsbesluit. Tot slot is tegen de vaststelling van het bestemmingsplan beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).
Financiële haalbaarheid
Het bestemmingsplan vormt het toetsingskader voor een gemeentelijke ontwikkeling. Het project richt zich op een marktsegment waar momenteel vraag naar is. De gemeente heeft aangetoond dat het plan financieel haalbaar is.
Kostenverhaal
Doel van de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen grondexploitatieregeling is het bieden van ruimere mogelijkheden voor het kostenverhaal en het creëren van meer sturingsmogelijkheden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden, (woning)bouwcategorieën en fasering. Bij de privaatrechtelijke weg worden dergelijke afspraken in een (anterieure) overeenkomst vastgelegd.
De gronden worden door de gemeente zelf uitgegeven, waardoor er geen noodzaak is voor het opstellen van een exploitatieplan.