Type plan: wijzigingsplan
Naam van het plan: Littenserbuorren 6
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.1900.2022oostWPLbrn6-vast
1 Inleidende regels
 
Artikel 1 Begrippen
 
In deze regels wordt verstaan onder:
 
1.1 Plan:
het wijzigingsplan ‘Littenserbuorren 6‘ met identificatienummer NL.IMRO.1900.2022oostWPLbrn6-vast van de gemeente Súdwest-Fryslân;
 
1.2 Verbeelding:
de plankaart met daarop aangegeven het plangebied en de bestemmingen, met het nummer NL.IMRO.1900.2022oostWPLbrn6-vast van het bestemmingsplan ‘Littenserbuorren 6‘ van de gemeente Súdwest-Fryslân;
 
1.3 Moederplan:
Het bestemmingsplan ‘Bûtengebiet’ van voormalige gemeente Littenseradiel met identificatienummer NL.IMRO.0140.BtngLittenseradiel-VA02 vastgesteld op 29 september 2015 door de raad van de voormalige gemeente Littenseradiel.
 
1.4 Toename van stikstofemissie:
  1. Er is sprake van een toename van stikstofemissie, wanneer de emissie N/kg/jaar* meer bedraagt dan de emissie N/kg/jaar afkomstig van het ten tijde van de vaststelling van het plan feitelijk aanwezige en planologisch legale gebruik van de betreffende gronden en bouwwerken.
  2. Indien ondanks een gelijkblijvende of een afname van emissie N/kg/jaar ten opzichte van het ten tijde van de vaststelling van het plan feitelijk aanwezige en planologisch legale gebruik van de betreffende gronden en bouwwerken toch sprake is van een hogere stikstofdepositie veroorzaakt op voor stikstof gevoelige habitats in een Natura 2000-gebied, dan wordt dit eveneens beschouwd als een toename van stikstofemissie.
  3. Als uitzondering op lid a en lid b van deze bepaling geldt het volgende:
    Er is geen sprake van een toename van stikstofemissie wanneer er sprake is van één van de volgende situaties:
    1. de emissie N/kg/jaar afkomstig van het (agrarisch) bedrijf bedraagt niet meer dan de emissie N/kg/jaar afkomstig van het gebruik van de betreffende bouwwerken als bedoeld in lid a of b conform een ‘onherroepelijke natuurtoestemming’ ten tijde van de vaststelling van dit bestemmingsplan. Onder een ’onherroepelijke natuurtoestemming’ wordt verstaan een onherroepelijke vergunning als bedoeld in artikel 19d Natuurbeschermingswet 1998 en/of artikel 2.7 lid 2 Wet natuurbescherming, en waarvoor een passende beoordeling is gemaakt, dan wel een verleende en onherroepelijke omgevingsvergunning die met toepassing van hoofdstuk IX Natuurbeschermingswet 1998 dan wel onder toepassing van artikel 2.2aa onder a Besluit omgevingsrecht juncto artikel 2.1 lid 1 onder i Wabo is verleend en waarvoor een passende beoordeling is gemaakt. De verleende Wnb-vergunning van 31 juli 2015 met kenmerk 01234842 inzake het perceel Littenserbuorren 6 is een dergelijke onherroepelijke natuurtoestemming”;
    2. de uitbreiding of wijziging van gebruik gelet op de stikstofemissie afkomstig van die betreffende gronden en bouwwerken zoals bedoeld in lid a en b, op zichzelf niet leidt tot enige stikstofdepositie op enig Natura 2000-gebied.
      * wanneer in deze regels 'emissie N/kg/jaar' wordt gebruikt, wordt de hiervan onderdeel uitmakende hoofdletter 'N' bedoeld als verzamelnaam voor NH3 en NOx;
  4. In het bestemmingsplan is opgenomen dat bij elke toekomstige uitbreiding er geen sprake mag zijn van een toename van stikstofdepositie ten opzichte van de referentie. Daarmee is het in dit bestemmingsplan uitgesloten dat er een significant gevolg op een beschermd natuurgebied aan de orde is waardoor er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
Artikel 2 Wijze van meten
 
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
2.1 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
 
2.2 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
 
2.3 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
 
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig (ander) bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
 
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
 
2.6 de oppervlakte van een overkapping:
het neerwaarts geprojecteerd dakvlak;
 
2.7 afstanden:
afstanden tussen bouwwerken onderling alsmede afstanden van bouwwerken tot erfgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn;
 
2.8 bouwhoogte van een molen:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van de kap van de molen;
 
2.9 de bouwhoogte van een windturbine:
vanaf het peil tot aan de as van de windturbine;
 
2.10 de rotordiameter van een windturbine:
de rotordiameter betreft 2 maal de bladlengte van een wiek plus de naaf.
 
2 Bestemmingsregels
 
Artikel 3 Agrarisch
 
3.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. het agrarisch grondgebruik;
  2. de uitoefening van het agrarisch bedrijf met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering, ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel grondgebonden agrarisch bedrijf”;
  3. het wonen ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering, ter plaatse van een aanduiding voor een bedrijfskavel;
met daaraan ondergeschikt:
  1. het behoud, het herstel en de vastikkeling van de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden van het open landschap en het verkavelingspatroon;
  2. het behoud, het herstel en de vastikkeling van kleine natuur- en landschapselementen;
  3. het behoud, het herstel en de vastikkeling van het begroeiingspatroon op de boerenerven in de vorm van boomsingels en andere waardevolle hoogopgaande erfbeplanting;
  4. doeleinden van natuurvastikkeling en agrarisch natuurbeheer;
  5. kleinschalige duurzame energieopwekking;
  6. nutsvoorzieningen;
  7. extensief dagrecreatief medegebruik;
  8. erftoegangswegen en agrarische kavelpaden;
  9. bestaande fiets- en wandelpaden;
  10. water;
met de daarbijbehorende:
  1. andere bouwwerken;
en ter plaatse van een aanduiding voor een bedrijfskavel met de daarbijbehorende:
  1. bedrijfswoningen, met de daarbij behorende ruimtelijk ondergeschikte gebouwen en ruimtelijk ondergeschikte overkappingen, al dan niet in ondergeschikte mate in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep, een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, mantelzorg en/of logies met ontbijt;
  2. bestaande torensilo's;
  3. tuinen, erven en terreinen ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel grondgebonden agrarisch bedrijf” of “specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel niet-grondgebonden agrarisch bedrijf”;
  4. andere bouwwerken.
3.2 Bouwregels
 
3.2.1 Gebouwen en overkappingen
Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende regels:
  1. er zullen uitsluitend gebouwen en overkappingen ten behoeve van agrarische bedrijven met de daarbijbehorende bedrijfswoningen worden gebouwd;
  2. de gebouwen en overkappingen, met uitzondering van bestaande melkstallen en schuilstallen, zullen uitsluitend binnen een bouwvlak, ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel grondgebonden agrarisch bedrijf” worden gebouwd;
  3. binnen een bouwvlak mogen uitsluitend gebouwen en overkappingen ten behoeve van het ter plaatse gevestigde agrarisch bedrijf worden gebouwd;
  4. het aantal bedrijfswoningen zal ten hoogste één per bouwvlak bedragen;
  5. de afstand van een bedrijfswoning ten opzichte van de (spoor)weg zal ten minste de bestaande afstand bedragen;
  6. bedrijfsgebouwen en overkappingen zullen achter de voorgevel van de bedrijfswoning dan wel het verlengde daarvan worden gebouwd, tenzij bestaande bedrijfsgebouwen en bestaande overkappingen vóór de voorgevel van de bedrijfswoning zijn gebouwd, in welk geval de bestaande situering ten opzichte van de voorgevel van de bedrijfswoning geldt;
  7. de maatvoering van een gebouw of een overkapping zal voorts voldoen aan de eisen die in het volgende bouwschema zijn gesteld:
 
 
3.2.2 Ruimtelijk ondergeschikte gebouwen en ruimtelijk ondergeschikte overkappingen
Voor het bouwen van ruimtelijk ondergeschikte gebouwen en ruimtelijk ondergeschikte overkappingen gelden de volgende regels:
  1. de gezamenlijke oppervlakte zal per bedrijfswoning ten hoogste 100 m² bedragen, met dien verstande dat:
    1. de gezamenlijke oppervlakte niet meer mag bedragen dan 100% van de oppervlakte van de bedrijfswoning;
    2. dit er niet toe leidt dat het bouwperceel voor meer dan 50% wordt bebouwd met dien verstande dat hierbij niet de oppervlakte van de bedrijfswoning wordt meegerekend;
  2. de goothoogte zal ten hoogste 3,50 m bedragen, dan wel de bestaande goothoogte indien deze meer bedraagt dan 3,50 m; in het laatste geval zal een uitbreiding van het ruimtelijk ondergeschikte gebouw of de ruimtelijk ondergeschikte overkapping dezelfde goothoogte hebben;
  3. de bouwhoogte van aangebouwde ruimtelijk ondergeschikte gebouwen en aangebouwde ruimtelijk ondergeschikte overkappingen zal ten hoogste 7,00 m bedragen, mits de bouwhoogte 1,00 m lager is dan de bouwhoogte van de bedrijfswoning, dan wel de bestaande bouwhoogte indien deze meer is dan 7,00 m; in het laatste geval zal een uitbreiding van het ruimtelijk ondergeschikte gebouw of de ruimtelijk ondergeschikte overkapping dezelfde bouwhoogte hebben;
  4. de bouwhoogte van vrijstaande ruimtelijk ondergeschikte gebouwen en vrijstaande ruimtelijk ondergeschikte overkappingen zal ten hoogste 5,00 m bedragen, dan wel de bestaande bouwhoogte indien deze meer is dan 5,00 m; in het laatste geval mag een uitbreiding van het ruimtelijk ondergeschikte gebouw dezelfde bouwhoogte hebben;
  5. de ruimtelijke ondergeschikte gebouwen en ruimtelijke ondergeschikte overkappingen zullen ten minste 3,00 m achter de voorgevel van de bedrijfswoning worden gebouwd;
  6. de afstand van een ruimtelijk ondergeschikt gebouw of een ruimtelijk ondergeschikte overkapping tot de zijdelingse perceelsgrens zal ten minste 1,00 m bedragen, of wel het ruimtelijk ondergeschikt gebouw of de ruimtelijk ondergeschikte overkapping wordt op de zijdelingse perceelsgrens gebouwd;
  7. de dakhelling van ruimtelijk ondergeschikte gebouwen en ruimtelijke ondergeschikte overkappingen zal ten minste 30° en ten hoogste 60° bedragen.
3.2.3 Andere bouwwerken
Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:
  1. silo's en bassins zullen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van een bouwvlak dan wel binnen een afstand van ten hoogste 25 m gerekend vanuit de bouwgrens van het bijbehorende bouwvlak, waarbij geldt dat de voor de agrarische bebouwing, opslag en verharding aan te wenden oppervlakte van de gronden binnen en buiten het bouwvlak ten hoogste 1,50 hectare zal bedragen;
  2. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 1,00 m bedragen met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van de bedrijfswoning(en) en/of bedrijfsgebouwen binnen de bouwvlakken ten hoogste 2,00 m zal bedragen;
  3. de bouwhoogte van silo's, niet zijnde sleufsilo's, zal ten hoogste 10,00 m bedragen;
  4. de bouwhoogte van walbeschoeiingen zal ten hoogste 1,00 m ter plaatse van hoofdwatergangen en 0,50 m elders boven het ter plaatse geldende streefpeil bedragen. Walbeschoeiingen mogen uitsluitend bij percelen aan het water worden gebouwd;
  5. de bouwhoogte van bruggen zal ten hoogste 1,50 m bedragen;
  6. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken zal ten hoogste 2,50 m bedragen;
  7. er zullen geen andere bouwwerken in de zin van de opwekking van windenergie, reclamemasten en paardrijbakken worden gebouwd.
3.3 Afwijken van de bouwregels
 
3.3.1 Ondergeschikte tweede tak
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.2.1 onder a in die zin dat gebouwen, overkappingen en andere bouwwerken ten behoeve van een ondergeschikte tweede tak worden gebouwd, mits:
  1. de gezamenlijke bedrijfsvloeroppervlakte binnen de gebouwen ten behoeve van een ondergeschikte tweede tak per agrarisch bedrijf ten hoogste 500 m² zal bedragen;
  2. met een erfinrichtingsplan wordt aangetoond dat de vastikkeling op een zorgvuldige wijze landschappelijk wordt ingepast overeenkomstig het gestelde in het Beeldkwaliteitsplan Bûtengebiet oktober 2014;
  3. tevens de in 3.5.2 genoemde omgevingsvergunning voor afwijking wordt verleend.
3.3.2 Gebouwen ten behoeve van de (verblijfs)recreatie
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.2.1 onder a en b in die zin dat gebouwen ten behoeve van de (verblijfs)recreatie worden gebouwd, mits:
  1. de oppervlakte van een gebouw ten hoogste 50 m² zal bedragen;
  2. de bouwhoogte van een gebouw ten hoogste 3,50 m zal bedragen;
  3. er geen recreatiewoning wordt gebouwd.
3.3.3 Melkstallen en schuilstallen
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.2.1 onder b in die zin dat melkstallen en schuilstallen buiten een bouwvlak worden gebouwd, mits:
  1. deze afwijking uitsluitend wordt verleend indien de melkstal en/of de schuilstal noodzakelijk is vanuit het oogpunt van een doelmatige bedrijfsvoering;
  2. er ten hoogste één melkstal en/of één schuilstal per agrarisch bedrijf wordt gebouwd;
  3. de bouwhoogte van een melkstal of een schuilstal ten hoogste 3,50 m zal bedragen;
  4. de oppervlakte van een melkstal of een schuilstal ten hoogste 50 m² zal bedragen;
  5. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke en natuurlijke waarden, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.3.4 Bouwen gebouwen en overkappingen ten behoeve van elders gevestigde agrarische bedrijven Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.2.1. onder c in die zin dat bedrijfsgebouwen en overkappingen binnen het bouwvlak van een agrarische bedrijfskavel worden gebouwd ten behoeve van een agrarisch bedrijf dat elders is gevestigd zodanig dat dit agrarisch bedrijf bedrijfsactiviteiten uitvoert op meer dan één bedrijfskavel , mits:
  1. de bedrijfsgebouwen en overkappingen binnen de agrarische bedrijfskavel in hoofdzaak dienen ten behoeve van het stallen van dieren;
  2. tevens de in 3.5.7 genoemde omgevingsvergunning voor afwijking wordt verleend.
3.3.5 Afstand bedrijfswoning tot de weg
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.2.1 onder f in die zin dat de afstand van een bedrijfswoning ten opzichte van de weg wordt verkleind, mits:
  1. de geluidsbelasting op de gevels van de geluidsgevoelige gebouwen niet hoger is dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een verkregen hogere waarde;
  2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.3.6 Oppervlakte bedrijfsgebouwen en overkappingen
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.2.1 onder g in die zin dat een bedrijfsgebouw of een overkapping wordt gebouwd met een oppervlakte groter dan 500 m², mits:
  1. met een erfinrichtingsplan en een lichtplan wordt aangetoond dat de vastikkeling op een zorgvuldige wijze landschappelijk wordt ingepast overeenkomstig het gestelde in het Beeldkwaliteitsplan Bûtengebiet oktober 2014;
  2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de woonsituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Voorwaardelijke verplichting landschappelijk inpassingsplan
  1. Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het bouwen en in gebruik nemen van bebouwing zonder de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het plan weergegeven in bijlage 2 ‘landschappelijk inpassingsplan’.
  2. De, conform het inpassingsplan uit de Nije Pleats sessie, aan te leggen beplanting dient binnen 1 jaar na het onherroepelijk worden van de vergunning en overeenkomstig bijlage 2 ‘landschappelijk inpassingsplan’ te worden aangelegd en in stand te worden gehouden.
Voorwaardelijke verplichting watercompensatie
In samenspraak met Wetterskip Fryslân wordt een passende watercompensatie besproken en toegepast binnen 2 jaar na het onherroepelijk worden van de vergunning.
 
3.3.7 Afwijkende bouwvormen
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.2.1 onder g ten aanzien van de dakhelling in die zin dat bedrijfsgebouwen worden gebouwd in de vorm van boogstallen, serrestallen of naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsgebouwen, mits:
  1. uitsluitend wordt gebouwd ten behoeve van volwaardige agrarische veehouderijbedrijven met een bouwvlak van ten minste 1 hectare;
  2. met een erfinrichtingsplan en een lichtplan wordt aangetoond dat de vastikkeling op een zorgvuldige wijze landschappelijk wordt ingepast overeenkomstig het gestelde in het Beeldkwaliteitsplan Bûtengebiet oktober 2014;
  3. de afwijkende bouwvormen uitsluitend worden toegepast ten behoeve van agrarische functies, zoals het stallen van vee;
  4. behoudens de regels met betrekking tot de dakhelling de overige bouwregels van overeenkomstige toepassing blijven;
  5. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de woonsituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.3.8 Goot- en bouwhoogte bedrijfsgebouwen
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.2.1 onder g in die zin dat de goot- en/of bouwhoogte van een bedrijfsgebouw wordt vergroot tot ten hoogste 6,00 m respectievelijk 15,00 m, mits:
  1. deze afwijking niet wordt toegepast ten behoeve van de bouw van een gestapelde stal voor het houden van vee;
  2. met een erfinrichtingsplan wordt aangetoond dat de vastikkeling op een zorgvuldige wijze landschappelijk wordt ingepast overeenkomstig het gestelde in het Beeldkwaliteitsplan Bûtengebiet oktober 2014;
  3. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de woonsituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.3.9 Verkleinen dakhelling van bedrijfsgebouwen
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.2.1 onder g in die zin dat de minimale dakhelling van bedrijfsgebouwen over een oppervlakte van ten hoogste 100 m² wordt verlaagd dan wel wordt voorzien van een platte afdekking, mits:
  • geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
 
3.3.10 Mestvergistingsinstallatie
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.2.1 onder a in die zin dat andere bouwwerken en bijbehorende gebouwen ten behoeve van het vergisten van mest en het verhandelen van de daarbij vrijkomende energie bij een agrarisch bedrijf worden gebouwd, mits:
  1. deze afwijking uitsluitend wordt verleend ten behoeve van mestvergisting en de verhandeling van de daarbij vrijkomende energie als ondergeschikte tak bij een agrarisch bedrijf;
  2. de gezamenlijke oppervlakte van de andere bouwwerken en bijbehorende gebouwen ten behoeve van de mest- en/of organische (bij)productvergistingsinstallatie ten hoogste 1.500 m² zal bedragen en de andere bouwwerken worden gebouwd binnen het bouwvlak;
  3. de bouwhoogte van de andere bouwwerken en bijbehorende gebouwen ten hoogste 10,00 m zal bedragen;
  4. met een erfinrichtingsplan wordt aangetoond dat de vastikkeling op een zorgvuldige wijze landschappelijk wordt ingepast overeenkomstig het gestelde in het Beeldkwaliteitsplan Bûtengebiet oktober 2014;
  5. tevens de in 3.5.1 genoemde vergunning wordt verleend.
3.3.11 Bouwhoogte vrijstaande ruimtelijk ondergeschikte gebouwen
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.2.2 onder d in die zin dat de bouwhoogte van een vrijstaand ruimtelijk ondergeschikt gebouw wordt vergroot tot ten hoogste 7,00 m, mits:
  1. dit noodzakelijk is om de dakhelling van het ruimtelijk ondergeschikt gebouw overeen te laten komen met de dakhelling van het hoofdgebouw en/of om een samenhangend bebouwingsbeeld met de overige bebouwing op het perceel te realiseren;
  2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
3.3.12 Afwijken minimale dakhelling ruimtelijk ondergeschikte gebouwen en ruimtelijk ondergeschikte overkappingen
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.2.2 onder g die zin dat de minimale dakhelling van ruimtelijk ondergeschikte gebouwen en ruimtelijk ondergeschikte overkappingen wordt verlaagd dan wel dat ruimtelijk ondergeschikte gebouwen en ruimtelijk ondergeschikte overkappingen geheel of gedeeltelijk worden voorzien van een plat dak, mits:
  1. met een erfinrichtingsplan wordt aangetoond dat de vastikkeling op een zorgvuldige wijze landschappelijk wordt ingepast overeenkomstig het gestelde in het Beeldkwaliteitsplan Bûtengebiet oktober 2014;
  2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarden, het bebouwingsbeeld, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.3.13 Silo’s en bassins
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.2.3 onder a in die zin dat ten behoeve van de bouw van silo's en bassins de voor de agrarische bebouwing, opslag en verharding aan te wenden oppervlakte van de gronden binnen en buiten het bouwvlak meer dan 1,50 hectare zal bedragen, mits:
  1. de silo's en bassins worden gebouwd binnen een afstand van ten hoogste 25 m gerekend vanuit de bouwgrens van het bijbehorende bouwvlak;
  2. de voor de agrarische bebouwing, opslag en verharding aan te wenden oppervlakte van de gronden binnen en buiten het bouwvlak ten hoogste 2,50 hectare zal bedragen;
  3. de mestopslag op een goede wijze landschappelijk wordt ingepast, waarbij de methodiek uit het 'Werkboek De Nije Pleats' in Fryslân als leidraad zal worden toegepast;
  4. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.3.14 Paardrijbakken
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.2.3 onder g in die zin dat paardrijbakken worden toegestaan, mits:
  • tevens de in 3.5.6 bedoelde omgevingsvergunning is verleend.
 
3.4 Specifieke gebruiksregels
 
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met deze bestemming wordt in aanvulling op het gestelde in de algemene gebruiksregels in ieder geval gerekend:
  1. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van de plaatsing van een mestvergistingsinstallatie of een daarmee gelijk te stellen bouwwerk, tenzij een gebruik dat na afwijking is toegestaan dan wel ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - mestvergistingsinstallatie";
  2. het gebruik van gronden en bouwwerken voor niet-agrarische bedrijvigheid;
  3. het opslaan van mest en/of andere landbouwproducten buiten het bouwvlak, met uitzondering van:
    1. opslag gelegen binnen de zone van 25 m rondom het bouwvlak, voor zover toegestaan op grond van 3.2.4 en 3.3.13;
    2. tijdelijke opslag van akkerbouwproducten;
    3. tijdelijke opslag van mest, onder voorwaarde dat de mestopslag niet langer dan zes maanden duurt en de mestopslag niet gedurende twee opeenvolgende jaren op dezelfde locatie plaats heeft;
  4. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering wanneer dit tot gevolg heeft dat de voor agrarische bebouwing, opslag en verhardingen aan te wenden oppervlakte binnen en buiten het bouwvlak groter wordt dan 1,5 ha voor zover het gaat om een agrarisch bedrijf met de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel nietgrondgebonden agrarisch bedrijf" en groter wordt dan 3 ha voor zover het gaat om een agrarisch bedrijf met de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel grondgebonden agrarisch bedrijf";
  5. het opslaan van agrarische producten binnen het bouwvlak voor zover het gronden betreft die gelegen zijn voor (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel(s) van een bedrijfswoning, of, indien geen bedrijfswoning aanwezig is, het dichtst bij de weg gelegen bedrijfsgebouw;
  6. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel anders dan op de wijze van productiegebonden detailhandel, waarbij de bruto verkoopvloeroppervlakte ten hoogste 10% van de gezamenlijke oppervlakte aan bedrijfsgebouwen, met een maximum van 50 m², zal bedragen;
  7. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen en/of de aanleg van nieuwe wegen en paden buiten het bouwvlak anders dan ten behoeve van het agrarisch gebruik of de noodzakelijke bereikbaarheid van bebouwde percelen;
  8. het gebruik van een bedrijfswoning voor meer dan één huishouden;
  9. het splitsen van een bedrijfswoning zodanig dat er meer dan één woning ontstaat;
  10. het gebruik van gedeelten van een bedrijfswoning, inclusief de aangebouwde ruimtelijk ondergeschikte gebouwen bij de bedrijfswoning, voor de uitoefening van een aan-huisverbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, indien:
    1. het beroep of bedrijf niet wordt uitgeoefend door één van de bewoners van de bedrijfswoning, waarbij één andere arbeidskracht ter plekke werkzaam mag zijn;
    2. de beroeps-/bedrijfsvloeroppervlakte in de bedrijfswoning meer bedraagt dan 30% van het vloeroppervlak van de bedrijfswoning;
    3. de beroeps-/bedrijfsvloeroppervlakte meer dan 50 m² bedraagt;
    4. parkeren niet op eigen erf plaatsvindt;
    5. detailhandel plaatsvindt anders dan productiegebonden detailhandel;
  11. het gebruik van vrijstaande ruimtelijk ondergeschikte gebouwen bij een bedrijfswoning voor bewoning;
  12. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden;
  13. het gebruik van gronden ten behoeve van de bosbouw;
  14. het gebruik van gronden ten behoeve van de houtteelt, sierteelt, fruitteelt, boomteelt of overige opgaande meerjarige teeltvormen;
  15. het aanplanten van bebossing en/of opgaande beplanting anders dan ten behoeve van erfbeplanting, wegbeplanting en/of schuilgelegenheid voor vee;
  16. het gebruik van gronden in de zin van de aanleg van een paardrijbak met de daarbijbehorende andere bouwwerken;
  17. het gebruik van bedrijfsgebouwen zodanig dat de lichtuitstraling vanuit de bedrijfsgebouwen meer dan 150 lux bedraagt. In geval in de bestaande situatie de lichtuitstraling meer bedraagt, dan moet boven de 150 lux de lichtuitstraling vanuit de bedrijfsgebouwen tussen 20.00 uur en 6.00 uur met tenminste 90% worden gereduceerd;
  18. het gebruik als ligplaats voor woonschepen of vaartuigen;
  19. het gebruik van gronden ter plaatse van de aanduiding “evenemententerrein” als evenemententerrein gedurende meer dan drie aaneengesloten weken per jaar;
  20. het aanleggen van nieuwe fiets- en/of voetpaden binnen de weidevogelkansgebieden;
  21. het gebruik van gebouwen en overkappingen binnen een agrarische bedrijfskavel ten behoeve van andere agrarische bedrijven dan het ter plaatse gevestigde agrarisch bedrijf.
  22. het gebruik van gronden voor buitenopslag, anders dan:
    1. ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering;
  23. het gebruiken en laten gebruiken van gronden en/of bouwwerken waarbij een toename van stikstofemissie plaatsvindt vanuit de betreffende gronden en/of bouwwerken;
  24. het gebruik van gronden en bouwwerken voor nieuwe geitenhouderijen en het bouwen ten behoeve hiervan. Hieronder wordt begrepen: nieuwvestiging van geitenhouderijen, al dan niet als nevenactiviteit bij een agrarisch bedrijf;
  25. het uitbreiden van een geitenhouderij, door het aantal met één of meer geiten dat wordt gehouden uit te breiden.
    Het verbod zoals in lid x. is bepaald, geldt vanaf de terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
 
3.5.1 Mestvergisting
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.4 onder a in die zin dat de uitoefening van een agrarisch bedrijf wordt gecombineerd met het vergisten van mest en het verhandelen van de daarbij vrijkomende energie met de daarbij behorende bebouwing, mits sprake is van de volgende wijze van biomassa-/mestvergisting:
  • het bedrijf verwerkt minimaal 50% eigen geproduceerde mest;
  • het bedrijf verwerkt maximaal 50% van derden afkomstige co-substraten toe; het digestaat  wordt op de tot het bedrijf behorende gronden gebruikt en/of naar derden afgevoerd;
 
mits:
  1. de gronden ter plaatse zijn voorzien van een bouwvlak gelegen binnen een bedrijfskavel;
  2. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun vastikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  3. de capaciteit van de vergisting ten hoogste 20 ton per dag bedraagt;
  4. sprake is van vestiging aan een goed ontsloten weg;
  5. tevens de in 3.3.10 genoemde afwijking wordt verleend.
  6. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.5.2 Ondergeschikte tweede tak
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.4 onder b in die zin dat de uitoefening van een agrarisch bedrijf al dan niet in combinatie met interne bouwactiviteiten wordt gecombineerd met een ondergeschikte tweede tak in de vorm van de in bijlage 1 opgenomen bedrijvigheid, mits:
  1. de gronden ter plaatse zijn voorzien van een bedrijfskavel;
  2. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun vastikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  3. al dan niet de in 3.3.1 genoemde afwijking wordt verleend.
  4. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, natuurlijke en landschappelijke waarden, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.5.3 Inwoning
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.4 onder h en toestaan dat een woonhuis en/of de aangebouwde ruimtelijk ondergeschikte gebouwen, al dan niet in combinatie met interne bouwactiviteiten, wordt gebruikt voor de huisvesting van ten hoogste twee huishoudens, mits:
  1. niet meer dan twee woningen per bouwvlak ontstaan;
  2. de huisvesting van een (huishouden van een) persoon noodzakelijk is voor het constante toezicht op het agrarisch bedrijf dan wel de huisvesting noodzakelijk is in verband met de continuïteit en duurzaamheid van het bedrijf als volwaardig meermansbedrijf;
  3. geen sprake is van een onevenredige beperking van de vastikkelingsmogelijkheden van aangrenzende bedrijven;
  4. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.5.4 Mantelzorg
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.4 onder k in die zin dat een vrijstaand ruimtelijk ondergeschikt gebouw, al dan niet gepaard gaande met interne bouwactiviteiten, wordt gebruikt voor bewoning ten behoeve van mantelzorg, mits:
  1. de bewoning van een vrijstaand ruimtelijk ondergeschikt gebouw uitsluitend plaatsvindt vanuit een oogpunt van mantelzorg voor personen;
  2. de oppervlakte van de voor mantelzorg te gebruiken woonruimte in een vrijstaand ruimtelijk ondergeschikt gebouw per bestemmingsvlak niet meer bedraagt dan 100 m²;
  3. de inrichting van het vrijstaand ruimtelijk ondergeschikt gebouw ten behoeve van de mantelzorg ongedaan wordt gemaakt na beëindiging van de mantelzorg zodanog dat het vrijstaand ruimtelijk ondergeschikt gebouw weer functioneel ondergeschikt is aan de bedrijfswoning;
  4. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie, de verkeerssituatie en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
3.5.5 Klein kamperen
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.4 onder l in die zin dat de gronden tevens worden gebruikt als standplaats voor kampeermiddelen, mits:
  1. het kleinschalig kamperen kan worden toegestaan als ondergeschikte tweede tak bij een agrarisch bedrijf binnen of direct aansluitend aan een bouwvlak, dan wel op gronden aansluitend aan bestemmingsvlakken waarbinnen het wonen is toegestaan, waarbij een deel van het kampeerterrein gelegen kan zijn binnen die bestemmingsvlakken;
  2. het maximum aantal kleinschalige kampeerterreinen binnen het plangebied ten hoogste 25 zal bedragen;
  3. het aantal te plaatsen kampeermiddelen per kampeerterrein ten hoogste 25 bedraagt;
  4. er geen stacaravans en naar de aard daarmee gelijk te stellen onderkomens worden geplaatst en/of seizoenplaatsen worden ingericht;
  5. het kamperen uitsluitend plaatsvindt in de periode van 15 maart tot 1 november;
  6. de afstand tussen de kampeermiddelen en de bijbehorende bebouwing binnen het bouwvlak of het bestemmingsvlak ten hoogste 100 m bedraagt;
  7. de afstand van de gronden waar het kampeerterrein feitelijk gevestigd wordt tot de buitengrenzen van een bestaand kampeerterrein en/of de dichtstbijzijnde gevel van een naastgelegen woonhuis ten minste 100 m bedraagt;
  8. met een erfinrichtingsplan wordt aangetoond dat de vastikkeling op een zorgvuldige wijze landschappelijk wordt ingepast overeenkomstig het gestelde in het Beeldkwaliteitsplan Bûtengebiet oktober 2014;
  9. aangetoond wordt dat de realisatie van een kleinschalig kampeerterrein niet in strijd is met de ecologische en archeologische waarden en de externe veiligheid;
  10. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.5.6 Paardrijbakken
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.4 onder p in die zin dat gronden worden gebruikt voor de aanleg van een paardrijbak ten behoeve van het eigen hobbymatige gebruik dan wel een paardenhouderij, ter plaatse van de aanduiding “paardenhouderij”, met de daarbijbehorende andere bouwwerken, mits:
  1. de paardrijbak bij een agrarisch bedrijf op een afstand van ten hoogste 100 m uit de dichtstbijzijnde gevel van de bedrijfswoning ten behoeve van het eigen gebruik of de dichtstbijzijnde gevel van het ten behoeve van de paardenhouderij in gebruik zijnde bedrijfsgebouw ten behoeve van de paardenhouderij wordt aangelegd, direct aansluitend op het perceel waarop de bedrijfswoning of het bedrijfsgebouw is gesitueerd en zoveel mogelijk uit het zicht van de openbare weg;
  2. de paardrijbak anders dan bij een agrarisch bedrijf wordt aangelegd op een afstand van ten hoogste 100 m uit de dichtstbijzijnde gevel van de bedrijfswoning of het woonhuis, ten behoeve waarvan de paardrijbak voor het eigen gebruik wordt aangelegd, direct aansluitend op het perceel waarop de bedrijfswoning of woonhuis is gesitueerd en zoveel mogelijk uit het zicht van de openbare weg;
  3. zo nodig met een erfinrichtingsplan wordt aangetoond dat de vastikkeling op een zorgvuldige wijze landschappelijk wordt ingepast overeenkomstig het gestelde in het Beeldkwaliteitsplan Bûtengebiet oktober 2014;
  4. er vanwege de paardrijbak geen onevenredige hinder (geur, geluid, licht en stof) wordt veroorzaakt voor nabijgelegen woningen van derden (minimale afstand 50 m tot de bestemmingsgrens van de bestemming waarbinnen een woning aanwezig is dan wel kan worden gebouwd);
  5. er geen onevenredige verstoring van het bodemarchief wordt veroorzaakt
  6. de oppervlakte van een paardrijbak ten hoogste 1.200 m² bedraagt;
  7. het aantal lichtmasten bij een paardrijbak ten hoogste 4 bedraagt;
  8. de bouwhoogte van lichtmasten ten hoogste 6,00 m bedraagt;
  9. de verlichtingstijd van de paardrijbak uitsluitend in de periode van 7.00 tot 23.00 uur plaatsheeft;
  10. de lichtmasten uitsluitend zijn gericht op de paardrijbak;
  11. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken ten hoogste 2,00 m bedraagt.
3.5.7 Gebruik gebouwen en overkappingen door andere agrarische bedrijven
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.4 onder u in die zin dat gebouwen en overkappingen binnen een agrarische bedrijfskavel worden gebruikt ten behoeve van een agrarisch bedrijf dat elders is gevestigd zodanig dat dit agrarisch bedrijf bedrijfsactiviteiten uitvoert op meer dan één bedrijfskavel , mits:
  1. de agrarische bedrijfsactiviteiten binnen de agrarische bedrijfskavel in hoofdzaak bestaan uit het stallen van dieren;
  2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.5.8 Geitenhouderijen
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.4 onder x, indien uit onderzoek is gebleken dat de gezondheidsrisico’s van personen die verblijven in nabij gelegen functies zijn uit te sluiten. Het bevoegd gezag betrekt bij het al dan niet verlenen van de omgevingsvergunning in ieder geval:
  • de afstand van de geitenhouderij tot bestaande of geprojecteerde woonfuncties of andere gevoelige verblijfsfuncties;
  • een advies van de GGD of andere onafhankelijke deskundige, zo lang er geen algemene nieuwe inzichten zijn.
 
3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
3.6.1 Vergunningplicht
Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist:
  1. het verharden van perceel- en/of kavelontsluitingswegen buiten het bouwvlak met een grotere breedte dan 4,00 m;
  2. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van het extensief dagrecreatief medegebruik en/of het educatief medegebruik;
  3. het kappen of rooien van singelbeplanting (bomen en struiken) en andere waardevolle hoogopgaande beplanting;
  4. het aanleggen van nieuwe fiets- en/of voetpaden buiten de weidevogelkansgebieden en het verleggen en/of verbreden van bestaande fiets- en voetpaden;
  5. het verrichten van exploratie- en/of exploitatieboringen, alsmede het verrichten van seismologisch onderzoek;
  6. het aanleggen van weilanddepots;
  7. het dempen van sloten en daarmee vergelijkbare watergangen.
3.6.2 Uitzondering
Het bepaalde in 3.6.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
  1. voor wat betreft onder c het normale onderhoud en/of het normale agrarische gebruik betreffen;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan met een daarvoor benodigde vergunning.
3.6.3 Toetsingscriteria
De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke, waaronder de bescherming van weidevogels, en landschappelijke waarden van het open landschap, de historische landschappelijke verkavelingstructuur, de cultuurhistorische en archeologische waarden en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, waarbij tevens wordt getoetst aan het Beeldkwaliteitsplan Bûtengebiet oktober 2014.
 
3.7 Wijzigingsbevoegdheid
 
3.7.1 Wijzigen situering bouwvlak
Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel grondgebonden agrarisch bedrijf" de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel grondgebonden agrarisch bedrijf” en "bouwvlak", bij gelijkblijvende oppervlakte, qua situering wordt gewijzigd, mits:
  1. er een bedrijfstechnische noodzaak is om ten behoeve van de bouw van bedrijfsgebouwen of het opslaan van mest, hooibalen en/of andere agrarische producten de situering van de bedrijfskavel te wijzigen;
  2. met een erfinrichtingsplan wordt aangetoond dat de vastikkeling op een zorgvuldige wijze landschappelijk wordt ingepast overeenkomstig het gestelde in het Beeldkwaliteitsplan Bûtengebiet oktober 2014;
  3. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de archeologische waarden, de woonsituatie, het bebouwingsbeeld en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.7.2 Wijzigen tweede bedrijfswoning
Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat daar waar ten hoogste één bedrijfswoning aanwezig is, ter plaatse de aanduiding "specifieke vorm van wonen - tweede bedrijfswoning" wordt aangebracht, mits:
  1. sprake is van een bedrijfsomvang van ten minste 100 NGE en de bedrijfswoning noodzakelijk is in verband met permanent toezicht en de continuïteit en duurzaamheid van het bedrijf als volwaardig meermansbedrijf;
  2. ter plaatse niet al sprake is van inwoning door een tweede huishouden, dan wel de inwoning wordt beëindigd;
  3. de bouwregels voor bedrijfswoningen opgenomen in 3.2.1 van overeenkomstige toepassing zijn;
  4. met een erfinrichtingsplan wordt aangetoond dat de vastikkeling op een zorgvuldige wijze landschappelijk wordt ingepast overeenkomstig het gestelde in het Beeldkwaliteitsplan Bûtengebiet oktober 2014;
  5. geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende bedrijven, in dié zin dat de bedrijven in hun vastikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  6. nog niet eerder bij het agrarisch bedrijf een tweede bedrijfswoning is vergund;
  7. de geluidsbelasting niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere waarde;
  8. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.7.3 Mestopslag buiten het bouwvlak ten behoeve van 1 agrarisch bedrijf
Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat ten behoeve van één agrarisch bedrijf bouwwerken of voorzieningen ten behoeve van mestopslag, uitsluitend in de zin van mestbassins en naar de aard daarmee gelijk te stellen mestopslag, buiten het bouwvlak met de aanduiding "bouwvlak", inclusief de zone van 25 m rondom het bouwvlak, worden gebouwd of aangelegd, mits:
  1. de voor de agrarische bebouwing, opslag en verhardingen aan te wenden oppervlakte van de gronden binnen en buiten het bouwvlak ten hoogste:
    1. 1,50 ha zal bedragen, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel niet-grondgebonden agrarisch bedrijf";
    2. 2,50 ha zal bedragen, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel grondgebonden agrarisch bedrijf";
  2. deze wijziging niet wordt toegepast op gronden met de aanduidingen "natuurwaarden";
  3. het om milieuredenen of reden van veiligheid binnen de directe omgeving de mestopslag binnen het bouwvlak, inclusief de zone van 25 m rondom het bouwvlak, niet mogelijk is;
  4. de (bouw)hoogte van de mestopslag ten hoogste 1,50 m zal bedragen;
  5. de inhoud van de mestopslag ten hoogste 1.000 m³ zal bedragen;
  6. bij mestopslag een hekwerk rondom wordt geplaatst met een bouwhoogte van ten minste 1,80 m;
  7. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden, de verkeerssituatie, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.7.4 Mestopslag buiten het bouwvlak ten behoeve van meerdere agrarische bedrijven
Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat ten behoeve van meerdere agrarische bedrijven gezamenlijk bouwwerken of voorzieningen ten behoeve van mestopslag, uitsluitend in de zin van mestbassins en naar de aard daarmee gelijk te stellen mestopslag, buiten het bouwvlak met de aanduiding "bouwvlak", inclusief de zone van 25 m rondom het bouwvlak, worden gebouwd of aangelegd, mits:
  1. de voor de agrarische bebouwing, opslag en verhardingen aan te wenden oppervlakte van de gronden binnen en buiten het bouwvlak ten hoogste:
    1. 1,50 ha zal bedragen, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel niet-grondgebonden agrarisch bedrijf";
    2. 2,50 ha zal bedragen, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel grondgebonden agrarisch bedrijf";
  2. deze wijziging niet wordt toegepast op gronden met de aanduidingen "natuurwaarden";
  3. het om milieuredenen of reden van veiligheid binnen de directe omgeving de mestopslag binnen het bouwvlak, inclusief de zone van 25 m rondom het bouwvlak, niet mogelijk is;
  4. de (bouw)hoogte van de mestopslag ten hoogste 1,50 m zal bedragen;
  5. de inhoud van de mestopslag ten minste 1.000 m³ en ten hoogste 5.000 m³ zal bedragen;
  6. de mestopslag op een goede wijze kan worden ontsloten op een doorgaande weg;
  7. bij mestopslag een hekwerk rondom wordt geplaatst met een bouwhoogte van ten minste 1,80 m;
  8. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden, de verkeerssituatie, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.7.5 Wijzigen situering molens
Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de aanduiding "specifieke vorm van waarde - molen" ten behoeve van het verwijderen van een molen, het nieuw plaatsen van een molen of het verplaatsen van een molen respectievelijk wordt verwijderd, wordt aangebracht, dan wel qua situering wordt aangepast, mits:
  1. de verwijdering, nieuwplaatsing of verplaatsing vanwege de functie van de molen noodzakelijk is;
  2. de bouwregels van 3.2.3 van overeenkomstige toepassing zijn;
  3. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden, de cultuurhistorische waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.7.6 Wijzigen naar natuur
Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming 'Agrarisch' wordt gewijzigd in de bestemming 'Natuur' ten behoeve van de realisatie van ecologische verbindingszones, mits:
  1. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel ‘Natuur’ van overeenkomstige toepassing zijn;
  2. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in dié zin dat de bedrijven in hun vastikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  3. de wijzigingsbevoegdheid niet eerder wordt toegepast dan nadat de betreffende gronden in zijn geheel voor de daadwerkelijke natuurvastikkeling zijn verworven of aangewezen;
  4. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke, waaronder de bescherming van weidevogels, en landschappelijke waarden, de archeologische en cultuurhistorische waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.7.7 Wijzigen bouwvlak naar wonen met compensatie
Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming 'Agrarisch' wordt gewijzigd in de bestemming 'Wonen' of 'Wonen - Voormalige boerderijpanden' ten behoeve van een functieverandering in combinatie met de sloop van voormalige bedrijfsgebouwen en/of overkappingen van een bedrijfskavel, mits:
  1. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel ‘Wonen’ of ‘Wonen – Voormalige boerderijpanden’ van overeenkomstige toepassing zijn;
  2. de bedrijfskavel en het bouwvlak ter plaatse worden verwijderd;
  3. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun vastikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  4. op het betreffende voormalige bouwvlak ten minste 1.500 m² aan voormalige agrarische bedrijfsgebouwen, wordt gesloopt, dan wel gezamenlijk op meerdere voormalige bouwvlakken ten minste 1.500 m² aan voormalige agrarische bedrijfsgebouwen, wordt gesloopt, waarbij per bouwvlak minimaal 250 m² moet worden gesloopt;
  5. er geen panden worden gesloopt die als rijksmonument zijn aangewezen of die als karakteristiek of met een waardevolle hoofdvorm zijn aangeduid;
  6. ter compensatie van de sloop ten hoogste één nieuw woonhuis naast het bestaande woonhuis wordt gebouwd;
  7. met een erfinrichtingsplan wordt aangetoond dat de vastikkeling op een zorgvuldige wijze landschappelijk wordt ingepast overeenkomstig het gestelde in het Beeldkwaliteitsplan Bûtengebiet oktober 2014;
  8. de wijziging in overeenstemming is met het geldende volkshuisvestingsbeleid;
  9. het ter compensatie van de sloop nieuw te bouwen woonhuis direct achter of naast het woonhuis dat voorheen de bedrijfswoning was of het voormalig boerderijpand wordt gebouwd, zodat er ten hoogste twee bestemmingsvlakken met de bestemming 'Wonen' of 'Wonen - Voormalige boerderijpanden' worden gerealiseerd;
  10. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de cultuurhistorische en archeologische waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.7.8 Wijzigen naar wonen met compensatie in relatie tot bestemming ‘Wonen – Voormalige boerderijen’
Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming 'Agrarisch' wordt gewijzigd in de bestemming 'Wonen' ten behoeve van de bouw van een woonhuis ter compensatie van de sloop van voormalige bedrijfsgebouwen en/of overkappingen binnen en/of behorende bij de bestemming 'Wonen - Voormalige boerderijpanden', mits:
  1. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel ‘Wonen’ van overeenkomstige toepassing zijn;
  2. de inhoud van het woonhuis ten hoogste 750 m³ zal bedragen;
  3. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun vastikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  4. er binnen het bestemmingsvlak 'Wonen - Voormalige boerderijpanden' ten minste 1.500 m² aan voormalige agrarische bedrijfsgebouwen en/of overkappingen, wordt gesloopt;
  5. er geen panden worden gesloopt die als rijksmonument zijn aangewezen of die als karakteristiek of met een waardevolle hoofdvorm zijn aangemerkt;
  6. ter compensatie van de sloop ten hoogste één nieuw woonhuis naast het bestaande woonhuis wordt gebouwd;
  7. met een erfinrichtingsplan wordt aangetoond dat de vastikkeling naar een woonperceel op een zorgvuldige wijze landschappelijk wordt ingepast overeenkomstig het gestelde in het Beeldkwaliteitsplan Bûtengebiet oktober 2014;
  8. de wijziging in overeenstemming is met het geldende volkshuisvestingsbeleid;
  9. het ter compensatie van de sloop nieuw te bouwen woonhuis direct achter of naast het bestaande woonhuis wordt gebouwd, zodat er ten hoogste één bestemmingsvlak met de bestemming 'Wonen' wordt gerealiseerd;
  10. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de cultuurhistorische en archeologische waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.7.9 Algemene wijziging ten behoeve van functieverandering
Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming 'Agrarisch' wordt gewijzigd in de bestemming:
  • 'Bedrijf';
  • 'Agrarisch - Paardenhouderijbedrijf';
  • 'Cultuur en Ontspanning';
  • 'Dienstverlening';
  • 'Horeca' (uitsluitend een logiesverstrekkend horecabedrijf);
  • 'Maatschappelijk';
  • 'Maatschappelijk - Zorgboerderij';
  • 'Recreatie - Groepsaccommodatie';
  • 'Sport - Manege';
  • 'Wonen'; of
  • 'Wonen - Voormalige boerderijpanden',
 
ten behoeve van een functieverandering van een bouwperceel, mits:
  1. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid respectievelijk de regels van de artikelen behorend bij de bestemmingen van overeenkomstige toepassing zijn;
  2. de bedrijfskavel en het bouwvlak ter plaatse wordt verwijderd;
  3. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun vastikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  4. de functie ondergebracht wordt in de bestaande gebouwen, die aanwezig zijn op het moment van toepassing van deze wijziging, waarbij de woonfunctie gehandhaafd moet blijven;
  5. de woonfunctie ondergebracht wordt in de voormalige bedrijfswoning, dan wel het voormalige boerderijpand;
  6. het voormalige boerderijpand of andere beeldbepalende bouwvormen als landschappelijk waardevolle verschijningsvorm worden gehandhaafd;
  7. in geval er bij functieverandering overtollige bebouwing wordt gesaneerd, er ten hoogste 10% bovenop de binnen de regels toegelaten bebouwing teruggebouwd mag worden ten behoeve van de na wijziging aanwezige functie, waarbij qua afmetingen moet worden voldaan aan de regels voor gebouwen binnen de na wijziging van toepassing zijnde bestemming;
  8. met een erfinrichtingsplan wordt aangetoond dat de vastikkeling op een zorgvuldige wijze landschappelijk wordt ingepast overeenkomstig het gestelde in het Beeldkwaliteitsplan Bûtengebiet oktober 2014;
  9. de nieuwe functie voorziet in eigen parkeergelegenheid;
  10. buitenopslag ten behoeve van de nieuwe functie ten hoogste 10 m² bedraagt;
  11. de bestaande verkeersinfrastructuur afdoende is voor de nieuwe functie;
  12. bij wijziging naar een gebruiksgerichte paardenhouderij of een manege wordt aangesloten bij bestaand stedelijk gebied en het bestemmingsvlak ten hoogste 1,50 hectare bedraagt;
  13. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de externe veiligheid, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.7.10 Wijzigen naar wonen ten behoeve van het vergroten van bestemmingsvlakken voor het wonen Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming 'Agrarisch' wordt gewijzigd in de bestemming(en) 'Wonen', 'Wonen - Voormalige boerderijpanden' en/of 'Wonen - Agrarisch' ten behoeve van het vergroten van de bestemmingsvlakken 'Wonen', 'Wonen - Voormalige boerderijpanden' of 'Wonen - Agrarisch' mits:
  1. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 'Wonen', 'Wonen - Voormalige boerderijpanden' of 'Wonen - Agrarisch' van overeenkomstige toepassing zijn;
  2. de oppervlakte van het betreffende bestemmingsvlak voor het wonen na toepassing van de wijzigingsbevoegdheid ten hoogste 3.000 m² zal bedragen;
  3. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun vastikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  4. met een erfinrichtingsplan wordt aangetoond dat de vastikkeling op een zorgvuldige wijze landschappelijk wordt ingepast overeenkomstig het gestelde in het Beeldkwaliteitsplan Bûtengebiet oktober 2014;
  5. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden, de archeologische en cultuurhistorische waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.7.11 Nieuwe fiets- en voetpaden
Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat binnen de weidevogelkansgebieden nieuwe fiets- en/of voetpaden worden aangelegd, mits:
  1. de natuurwaarden worden afgewogen ten opzichte van de ruimtelijke ingreep;
  2. schade aan natuurwaarden door mitigerende maatregelen zoveel mogelijk wordt beperkt als fysiek-ruimtelijk en wat betreft uitvoerbaarheid van de beoogde vastikkeling redelijkerwijs mogelijk is;
  3. sprake is van een natuurgebied de resterende schade aan natuurwaarden zoveel mogelijk wordt gecompenseerd als fysiek-ruimtelijk en wat betreft uitvoerbaarheid van de beoogde vastikkeling redelijkerwijs mogelijk is;
  4. sprake is van het verloren gaan van een gebied groter dan 0,5 ha dat vanwege rust en openheid voor weidevogels geschikt is, wordt dit financieel gecompenseerd door storting van een bedrag in een weidevogelfonds, volgens door Gedeputeerde Staten vast te stellen regels. Het besluit dient te verantwoorden op welke wijze financiële compensatie is geborgd;
  5. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de overige natuurlijke waarden, de landschappelijke waarden, de archeologische waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 4 Waarde - Archeologie 1
 
4.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
  • het behoud van de aldaar in of op de grond aanwezige archeologische waarden.
 
4.2 Bouwregels
 
4.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen
Voor bouwwerken, waarvoor bodemingrepen nodig zijn met een oppervlakte groter dan 50 m² en dieper dan 30 cm, moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overlegd waarin, naar het oordeel van Burgemeester en Wethouders:
  1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
  2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
4.2.2 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen
Indien uit het in 4.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kunnen Burgemeester en Wethouders één of meer van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door Burgemeester en Wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
Indien Burgemeester en Wethouders voornemens zijn om aan de vergunning voorwaarden te verbinden als bedoeld in 4.2.2 wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.
 
4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
4.3.1 Vergunningplichtige werken en werkzaamheden
Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op de gronden van toepassing zijnde bestemmingen een omgevingsvergunning vereist, met dien verstande dat het werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden betreft met een oppervlakte groter dan 50 m² en dieper dan 30 cm:
  1. het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen en ontginnen van gronden;
  2. het graven van watergangen;
  3. het graven van sleuven breder dan 50 cm ten behoeve van het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatieleidingen, drainage en funderingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en/of apparatuur;
  4. het permanent verlagen van het waterpeil.
4.3.2 Uitzondering
Het bepaalde in 4.3.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:
  1. het normale onderhoud en het normale agrarische gebruik betreffen;
  2. reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
  3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  4. aanvaardbaar zijn op basis van een eerder onderzoek waaruit is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn.
4.3.3 Toetsingscriteria
De in 4.3.1 genoemde omgevingsvergunning wordt slechts verleend, mits:
  1. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, of;
  2. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/of werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad, of;
  3. één of meer van de volgende voorwaarden in acht genomen wordt:
    1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, of;
    2. een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen, of;
    3. een verplichting de werken en/of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
Indien Burgemeester en Wethouders voornemens zijn om aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden voorwaarden te verbinden wordt een professioneel archeoloog om advies gevraagd.
 
4.4 Wijzigingsbevoegdheid
 
Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming 'Waarde - Archeologie 1' geheel of gedeeltelijk wordt verwijderd, indien op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
 
Artikel 5 Waarde - Archeologie 3
 
5.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
  • het behoud van de aldaar in of op de grond aanwezige archeologische verwachtingswaarden.
 
5.2 Bouwregels
 
5.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen
Voor bouwwerken, waarvoor bodemingrepen nodig zijn met een oppervlakte groter dan 2500 m² en dieper dan 30 cm, moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin, naar het oordeel van burgemeester en wethouders:
  1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
  2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
5.2.2 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen
Indien uit het in 5.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders één of meer van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn om aan de vergunning voorwaarden te verbinden als bedoeld in 5.2.2, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.
 
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
5.3.1 Vergunningplichtige werken en werkzaamheden
Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op de gronden van toepassing zijnde bestemmingen een omgevingsvergunning vereist, met dien verstande dat het werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden betreft met een oppervlakte groter dan 2500 m² en dieper dan 30 cm:
  1. het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen en ontginnen van gronden;
  2. het graven van watergangen;
  3. het graven van sleuven breder dan 50 cm ten behoeve van het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatieleidingen, drainage en funderingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en/of apparatuur;
  4. het permanent verlagen van het waterpeil.
5.3.2 Uitzondering
Het bepaalde in 5.3.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:
  1. het normale onderhoud en het normale agrarische gebruik betreffen;
  2. reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
  3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  4. aanvaardbaar zijn op basis van een eerder onderzoek waaruit is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn.
5.3.3 Toetsingscriteria
De in 5.3.1 genoemde omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien:
  1. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, of;
  2. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/of werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad, of;
  3. één of meer van de volgende voorwaarden in acht genomen wordt:
    1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, of;
    2. een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen, of;
    3. een verplichting de werken en/of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn om aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden voorwaarden te verbinden wordt een professioneel archeoloog om advies gevraagd.
 
5.4 Wijzigingsbevoegdheid
 
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door de bestemming 'Waarde - Archeologie 3' geheel of gedeeltelijk te verwijderen indien op basis van archeologisch onderzoek door een archeologisch deskundige is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
 
Artikel 6 Waarde - Terpen
 
6.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Waarde - Terpen' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
  • het behoud, het herstel en de uitbouw van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden van de reliëfrijke gronden van terpen.
 
6.2 Specifieke gebruiksregels
 
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met deze bestemming wordt in aanvulling op het gestelde in de algemene gebruiksregels in ieder geval gerekend:
  1. het diepploegen, egaliseren, afgraven, afschuiven en/of ophogen van gronden anders dan ten behoeve van het oprichten van bebouwing binnen de andere daar voorkomende bestemming(en);
  2. het dempen en/of graven van sloten en/of andere waterlopen en/of -partijen.
6.3 Afwijken van de gebruiksregels
 
6.3.1 Werken en werkzaamheden
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 6.2 in die zin dat gronden worden afgegraven en/of worden opgehoogd, dan wel dat sloten en/of andere waterlopen en/of -partijen worden gedempt en/of gegraven, mits:
  1. het om een zeer beperkte ingreep gaat die wordt uitgevoerd ten behoeve van een landbouwkundige noodzaak dan wel het om de aanleg van natuurvriendelijke oevers langs waterlopen gaat;
  2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gaafheid van het gebied zoals dat is voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Terpen', waarbij tevens wordt getoetst aan het Beeldkwaliteitsplan Bûtengebiet oktober 2014 zoals opgenomen als bijlage bij het moederplan.
3 Algemene regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
 
Artikel 8 Algemene gebruiksregels
 
8.1 Strijdig gebruik
 
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met enige bestemming wordt in ieder geval gerekend:
  1. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  2. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van het huisvesten van arbeidsmigranten;
  3. het gebruik van gronden voor de opslag van aan het oorspronkelijk verkeer onttrokken voer-, vaar- of vliegtuigen en andere onbruikbare of aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen, anders dan in het kader van de ter plaatse toegestane bedrijfsvoering;
  4. het gebruik van gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond, bodemspecie en puin en voor het storten van vuil, anders dan in het kader van de ter plaatse toegestane bedrijfsvoering;
  5. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van evenementen;
  6. het gebruik van gronden voor het plaatsen en/of aanbrengen van niet-perceelsgebonden handelsreclame en/of reclame voor ideële doeleinden of overtuigingen, tenzij hiervoor anderszins vergunning is verleend;
  7. het gebruik van gronden en bouwwerken voor het houden van dieren zodanig dat vanuit de dierhouderij een toename van de bestaande ammoniakemissie plaatsvindt;
  8. het gebruik van gronden en bouwwerken voor zonnepanelen anders dan op daken van gebouwen of overkappingen.
8.2 Afwijking van de gebruiksregels
 
8.2.1 Toename ammoniakemissie
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 8.1 onder g in die zin dat vanuit een dierhouderij een toename van de bestaande ammoniakemissie plaatsvindt, mits:
  • geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke waarde, de woonsituatie, de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
 
8.2.2 Afwijking zonnepanelen anders dan op daken
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 8.1 onder h in die zin dat zonnepanelen anders dan op daken van gebouwen of overkappingen worden geplaatst, mits:
  1. de zonnepanelen uitsluitend op bouwpercelen binnen de daarvoor op de verbeelding opgenomen bestemmingsvlakken of binnen de bouwvlakken binnen de op de verbeelding aangeduide agrarische bedrijfskavels worden toegelaten;
  2. de zonnepanelen uitsluitend ten behoeve van het eigen gebruik worden opgericht;
  3. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie, de milieusituatie, de landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
Artikel 9 Algemene aanduidingsregels
 
9.1 Overige zone – Windturbine
 
9.1.1 Aanduidingsomschrijving
De voor 'overige zone - windturbine' aangeduide gronden zijn mede bestemd voor solitaire windturbines.
 
9.1.2 Bouwregels
  1. Voor het bouwen van solitaire windturbines gelden de volgende regels:
    1. een windturbine zal uitsluitend worden gebouwd, ter plaatse van de gebiedsaanduiding “overige zone - windturbine”;
    2. het aantal te bouwen windturbines, ter plaatse van de gebiedsaanduiding “overige zone - windturbine”, zal ten hoogste één bedragen;
    3. de bouwhoogte van een windturbine zal ten hoogste de bestaande bouwhoogte bedragen;
    4. de rotordiameter van een windturbine zal ten hoogste de bestaande rotordiameter bedragen.
  2. Voor het bouwen van andere bouwwerken ten behoeve van de windturbines geldt de volgende regel:
    1. de bouwhoogte van andere bouwwerken zal ten hoogste 2,50 m bedragen.
9.1.3 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de gebiedsaanduiding "overige zone - windturbine" wordt verwijderd, mits:
  • deze wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast, indien er sprake is van het verwijderen en het verwijderd houden van de windturbine(s).
 
Artikel 10 Algemene afwijkingsregels
 
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
  1. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages, met uitzondering van de oppervlaktematen, tot ten hoogste 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  2. de regels in die zin dat het beloop of profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft;
  3. de regels in die zin dat gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen, openbaar vervoer, bediening van kunstwerken en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, mits:
    1. de oppervlakte per gebouwtje ten hoogste 50 m² mag bedragen;
    2. de bouwhoogte van een gebouwtje ten hoogste 3,00 m mag bedragen;
  4. de regels, ten aanzien van de bouwhoogte van andere bouwwerken, in die zin dat de bouwhoogte van de andere bouwwerken wordt vergroot tot ten hoogste 10,00 m, waarbij de hoogte van reclamemasten ten hoogste 6,00 m zal bedragen.
Artikel 11 Algemene wijzigingsregels
 
Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat:
  1. enige bestemming wordt gewijzigd in de bestemming 'Verkeer' dan wel de bestemming 'Verkeer' wordt gewijzigd in enige bestemming, mits:
    1. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van het artikel ‘Verkeer’ dan wel de regels van enige bestemming van overeenkomstige toepassing zijn;
    2. deze wijziging uitsluitend wordt toegepast voor incidentele verbredingen, bochtafsnijdingen, e.d. van wegen en paden;
    3. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de bodemkundige, de cultuurhistorische en archeologische waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  2. enige bestemming wordt gewijzigd in de bestemming 'Water' dan wel de bestemming 'Water' wordt gewijzigd in enige bestemming, mits:
    1. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van het artikel ‘Water’ dan wel de regels van enige bestemming van overeenkomstige toepassing zijn;
    2. deze wijziging uitsluitend wordt toegepast voor de incidentele aanleg van opvaarten, verbredingen van waterlopen ten behoeve van waterberging en/of het bevorderen van vaarroutes en/of de aanleg van natuurvriendelijke oevers, bochtafsnijdingen, kleine verleggingen, e.d. van vaarwegen c.a.;
    3. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de bodemkundige, de cultuurhistorische en archeologische waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  3. de gebiedsaanduiding “vrijwaringszone - vaarweg” ter plaatse wordt aangebracht, mits:
    1. dit voortvloeit uit de aanleg of het verleggen, verbreden of versmallen c.q. opheffen van vaarwegen;
    2. dit voortvloeit uit een verandering in de klassering van de betreffende weg in de Provinciale Vaarwegenverordening;
    3. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van de aanduiding ‘Vrijwaringszone – vaarweg’’ dan wel de regels van enige bestemming van overeenkomstige toepassing zijn;
  4. de gebiedsaanduiding “vrijwaringszone - weg” ter plaatse wordt aangebracht, mits:
    1. dit voortvloeit uit de aanleg of het verleggen, verbreden of versmallen c.q. opheffen van wegen;
    2. dit voortvloeit uit een verandering in de klassering van de betreffende weg in de Provinciale Wegenverordening;
    3. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel ‘Vrijwaringszone – weg’ dan wel de regels van enige bestemming van overeenkomstige toepassing zijn;
  5. de bestemming 'Leiding - Gas' of 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' ter plaatse wordt aangebracht, mits:
    1. deze wijzigingsbevoegdheid uitsluitend wordt toegepast indien er sprake is van het verleggen van een bestaande leiding of verbinding;
    2. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van respectievelijk artikel 'Leiding - Gas' of 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' van wel de regels van enige bestemming van overeenkomstige toepassing zijn;
    3. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de bodemkundige, de cultuurhistorische en archeologische waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  6. de bestemming 'Waarde - Archeologie 1' of 'Waarde - Archeologie 2' en 'Waarde - Archeologie 3' ter plaatse wordt aangebracht, mits:
    1. door aanvullend historisch en/of archeologisch onderzoek archeologische waarden van terreinen naar voren komen;
    2. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van respectievelijk artikel 'Waarde - Archeologie 1' of 'Waarde - Archeologie 2' en 'Waarde - Archeologie 3' van overeenkomstige toepassing zijn.
Artikel 12 Overige regels
 
12.1 Nadere eisen
 
Burgemeester en Wethouders kunnen ten behoeve van de milieusituatie, de landschappelijke waarden, de natuurlijke waarden, de geomorfologische waarden, de cultuurhistorische waarden, de archeologische waarden, het bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid, het voorkomen van lichthinder en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, zodanig dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de genoemde criteria.
 
12.2 Overschrijding bouwgrenzen
 
De bouwgrenzen mogen in afwijking van de verbeelding en de bestemmingsregels uitsluitend worden overschreden door:
  1. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, erkers, serres, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,50 m;
  2. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,00 m.
12.3 Overschrijding bouwhoogtes
 
De maximale bouwhoogte van gebouwen mag in afwijking van de verbeelding en de bestemmingsregels uitsluitend worden overschreden voor plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen wordt vergroot, mits:
  1. de maximale oppervlakte van de plaatselijke verhoging ten hoogste 10% van het betreffende bouwvlak mag bedragen;
  2. de vergroting ten hoogste 1,25 maal de maximale (bouw)bouwhoogte van het betreffende gebouw bedraagt;
12.4 Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening
 
De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:
  1. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
  2. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden;
  3. de ruimte tussen bouwwerken.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
 
13.1 Overgangsrecht bouwwerken
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in lid a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. Lid a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
13.2 Overgangsrecht gebruik
  1. Het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet, behoudens voor zover uit de Richtlijn 79/409/EEG en 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand onderscheidenlijk van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna beperkingen voortvloeien ten aanzien van ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaand gebruik.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in lid a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Lid a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 14 Slotregel
 
Deze regels worden aangehaald als:
 
Regels van het wijzigingsplan ‘Littenserbuorren 6 te Wommels’ van de gemeente Súdwest-Fryslân.