direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Arum - Naast Franekerkade 21
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1900.2023noorBParumfrkd-vast

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De initiatiefnemers hebben het voornemen om aan de noordzijde van Arum, aan de Franekerkade, twee woningen mogelijk te maken. De gemeente heeft aangegeven in principe mee te willen werken aan dit voornemen. Dit is echter niet mogelijk op basis van het geldende bestemmingsplan Dorpen Noord / West gemeente Súdwest-Fryslân.

Om deze ontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk te maken, is het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk. Dit bestemmingsplan voorziet hierin.

1.2 Plangebied

Het plangebied ligt aan de noordzijde van het dorp Arum, direct naast het perceel Franekerkade 21. Het plangebied omvat agrarische gronden. De exacte begrenzing van het plangebied is weergegeven op de verbeelding van dit bestemmingsplan. In figuur 1.1 is de globale ligging van het plangebied weergegeven en geeft daarmee een indruk van de ligging ten opzichte van de bestaande kern van Arum.

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.2023noorBParumfrkd-vast_0001.jpg"

Figuur 1.1 Ligging van het plangebied

1.3 Planologische regeling

1.3.1 Beschrijving bestemmingen

Het plangebied is grotendeels opgenomen in het geldende bestemmingsplan 'Dorpen Noord / West gemeente Súdwest-Fryslân' dat is vastgesteld op 20 juli 2017. In dit geldende bestemmingsplan zijn de gronden bestemd als 'Agrarisch'. Daarnaast geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Het meest noord(oost)elijke deel van het plangebied ligt in het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Súdwest-Fryslân', dat is vastgesteld op 18 december 2019. In dit bestemmningsplan zijn de gronden bestemd als 'Agrarisch' en gelden de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 2' en 'Waarde - Landschap verkaveling'. In figuur 1.2 is een uitsnede van de geldende bestemmingsplannen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.2023noorBParumfrkd-vast_0002.jpg"

Figuur 1.2 Uitsnede geldende bestemmingsplan Dorpen midden / oost Gemeente SWF en het bestemmingsplan Buitengebied Súdwest-Fryslân

De gronden binnen de bestemming 'Agrarisch' zijn binnen beide geldende bestemmingsplannen bestemd voor grasland, akkerbouw- en tuinbouwgronden en de uitoefening van een agrarisch bedrijf met een in hoofdzaak grondgebonden agrarische bedrijfsvoering.

De gronden binnen de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' zijn binnen beide geldende bestemmingsplannen mede bestemd voor het behoud van de in of op de grond aanwezige archeologische (verwachtings)waarden. Hiervoor geldt dat bij ruimtelijke ingrepen met een oppervlakte van minimaal 500 m2 een archeologisch onderzoek noodzakelijk is.

De gronden binnen de dubbelbestemming 'Waarde - Landschap verkaveling' zijn mede bestemd voor het behoud, het herstel en de uitbouw van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden van het bijzondere structuurbepalende kavelpatroon.

1.3.2 Strijdigheid

Op grond van het huidige bestemmingsplan is de bouw van de woningen en de functie wonen niet toegestaan binnen de agrarische bestemming. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in een adequaat juridisch-planologisch kader voor de voorgenomen ontwikkeling.

1.4 Leeswijzer

De juridisch-planologische regeling van dit bestemmingsplan wordt in de volgende hoofdstukken nader toegelicht en gemotiveerd. Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een korte toelichting gegeven op het plangebied en komt het plan aan de orde. In dit hoofdstuk zijn tevens de uitgangspunten van het bestemmingsplan opgenomen. Daarna volgt in hoofdstuk 3 een uiteenzetting van het relevante beleid. Vervolgens worden in hoofdstuk 4 de voor het plangebied relevante milieu- en omgevingsaspecten besproken. Hoofdstuk 5 beschrijft de juridische aspecten van het bestemmingsplan en in hoofdstuk 6 wordt tot slot een weergave gegeven van de uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Uitgangspunten en planbeschrijving

2.1 Ontstaan en ontwikkeling

Het huidige dorp Arum is waarschijnlijk ontstaan als terpdorp gelegen op de kwelderrug aan de noordzijde van de Marneslenk. De centraal in het dorp gelegen kerk met de daaromheen gesitueerde bebouwing is een duidelijk kenmerk van een terpdorp. De kwelderrug maakte het gebied zeer geschikt voor bewoning, het gebied kenmerkt zich dan ook door de relatief grote concentratie van bewoning, beplanting en wegen, in vergelijking met het omliggende gebied. De ligging van de kwelderrug bepaalde de loop van de door het dorp gesitueerde hoofdweg, en de daarlangs gesitueerde lintbebouwing. Hierdoor heeft Arum tevens veel weg van een lintdorp. Ook de Arumervaart is een structurerend element in de ruimtelijke structuur van het dorp. Langs deze oorspronkelijke ontsluiting van het dorp ontwikkelde zich tevens bebouwing met de voorgevel direct aan het water of met een pad of steeg voor de huizen langs.

De bebouwing langs de Franekerkade (parallel aan de Arumer Feart) en de Oude Kerkstraat bevat een groot aantal karakteristieke, historische panden. De bebouwing bestaat uit vrijstaande panden die meestal uit één bouwlaag met een kap bestaan. Het betreft voornamelijk kleinschalige woningen. Ze zijn op korte afstand van elkaar gebouwd; typerend voor bebouwingslinten in een historische omgeving. Aan deze zijde van de dorpskern is in verschillende perioden bebouwing gerealiseerd, duidelijk zichtbaar door de diverse bouwstijlen. Aan deze zijde van het dorp staan tevens twee historische (voormalige) boerderijen.

2.2 Huidige ruimtelijk-functionele structuur

Het dorp Arum is een kleine kern in het buitengebied van de gemeente Súdwest-Fryslân en ligt grofweg in het gebied tussen Bolsward en Franeker. Het is voornamelijk een woondorp, met enkele voorzieningen als een buurtsuper, een kerk, een sportvereniging, enkele bedrijvigheid en een basisschool. Voor het overige zijn voornamelijk woningen aanwezig. Deze woningen bestaan zowel uit één laag met kap, als uit twee lagen met kap. De Sytzamaweg vormt de doorgaande weg door het dorp heen.

Het plangebied ligt in het noorden van het dorp, aan de Franekerkade. Hieraan staan woningen bestaande uit één bouwlaag met kap, die allen op de Arumer Feart zijn gericht. Het gaat om vrijstaande woningen. Het plangebied vormt de overgang naar het buitengebied. Rondom is dan ook veel agrarische grond aanwezig. De gronden binnen het plangebied zijn in de huidige situatie ingericht als grasland. In figuur 2.1 is een luchtfoto weergegeven van de huidige situatie in het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.2023noorBParumfrkd-vast_0003.jpg"

Figuur 2.1 Luchtfoto van de huidige situatie in het plangebied

2.3 Planbeschrijving

Het plan betreft de realisatie van twee woningen aan de Franekerkade, op de gronden ten noorden van nummer 21. Op de agrarische gronden die in de huidige situatie aanwezig zijn, is het voornemen om twee woonkavels in te richten, die beiden ruimte bieden voor één vrijstaande woning inclusief bijgebouwen. De woningen worden in lijn met het huidige woonlint aan de Franekerkade gerealiseerd, wat betekent dat ze met de voorgevel richting de Arumer Feart gericht worden.

Stedenbouwkundige kaders

De nieuw te bouwen woningen dienen zich goed te voegen in de bestaande bebouwde structuur van de Franekerkade. Daarnaast moet er voor een goede landschappelijke inpassing worden gezorgd.

Stedenbouwkundige structuur

De bestaande (vrijstaande) woningen bestaan hoofdzakelijk uit één bouwlaag met een kap, afwisselend met de nokrichting haaks op de straat of de nok in de richt langs de straat. Verder staan de woningen vrij dicht op de zijdelingse perceelsgrenzen, waardoor de totale rij met woningen een vrij gesloten karakter kent. De nieuw toe te voegen woningen voegen zich zoveel mogelijk naar deze structuur. De woningen bestaan daarom eveneens uit maximaal één bouwlaag met kap en de tussenruimte is afgestemd op de gemiddelde maatvoeringen van de bestaande rij. De percelen hebben een grootte van minder dan 800 m2. Dit is in de regels en op de verbeelding vastgelegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.2023noorBParumfrkd-vast_0004.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.2023noorBParumfrkd-vast_0005.png"

Figuur 2.2 Inrichtingsschets en ontwerp nieuw te bouwen woningen

Landschappelijke inpassing

De bestaande rij woningen wordt aan de noordzijde afgeschermd door opgaand groen en een aantal bomen. Dat zorgt in de huidige situatie, tesamen met het overige groen aan die zijde van het dorp, voor een goede landschappelijke overgang van de dorpsrand naar het buitengebied. Om te voorkomen dat de twee nieuwe woningen 'naakt' in het open gebied komen te liggen, is een voorwaardelijke verplichting opgenomen om te voorzien in een landschappelijke inpassing aan de noordoost- en noordwestzijde van de nieuwe woningen.

2.4 Verkeer en parkeren

Verkeersgeneratie en -afwikkeling

Binnen het plangebied worden twee vrijstaande woningen mogelijk gemaakt. Aan de hand van VNG-brochure 381 is een berekening gemaakt van het aantal motorvoertuigbewegingen dat ontstaat als gevolg van de realisatie van de twee woningen. Dit komt neer op 18 mvt/etmaal (stedelijkheidsgraad: weinig stedelijk, ligging: rest bebouwde kom). Dit aantal motorvoertuigbewegingen kan worden afgewikkeld via de Franekerkade, die via de Oude Kerkstraat aansluit op de Sytzamaweg. Laatstgenoemde is de doorgaande weg in het dorp. Op deze wijze is het plangebied goed ontsloten en kan de extra verkeersgeneratie zonder belemmeringen worden afgewikkeld.

Parkeren

Voor de ontwikkeling van de vrijstaande woningen geldt een parkeerbehoefte van 2 parkeerplaatsen per woning. Op de erven is voldoende ruimte om twee auto's te kunnen parkeren. De parkeerbehoefte wordt daarmee geheel op eigen terrein opgevangen en niet afgewikkeld op de omgeving.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Dit hoofdstuk beschrijft het van belang zijnde rijks-, provinciale-, regionale en gemeentelijke beleid. Daarbij worden, waar nodig uitgangspunten voor dit bestemmingsplan geformuleerd.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (hierna: NOVI) vastgesteld. De NOVI is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft richting en helpt om keuzes te maken, te kiezen voor slimme combinaties van functies en uit te gaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden. En er nu mee aan de slag te gaan en beslissingen niet uit te stellen of door te schuiven. Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. Bij de NOVI hoort een Uitvoeringsagenda. Hierin staat hoe uitvoering wordt gegeven aan de NOVI.

Binnen de NOVI zijn 8 voorlopige aandachtsgebieden geformuleerd als zogeheten NOVI-gebied. In een NOVI-gebied krijgt een aantal concrete vraagstukken extra prioriteit. Dit helpt om grote veranderingen en ruimtelijke opgaven in een regio beter te realiseren.

Opgaven

Er is in Nederland sprake van een aantal dringende maatschappelijke opgaven. Deze opgaven kunnen niet apart van elkaar worden opgelost. Ze moeten in samenhang bekeken worden. Ze grijpen in elkaar en vragen meer ruimte dan beschikbaar is in Nederland. Niet alles kan, niet alles kan overal. Op het niveau van nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven aan de omgeving in Nederland, verwoord in vier opgaven:

  • 1. Ruimte maken voor klimaatverandering en energietransitie.
  • 2. De economie van Nederland verduurzamen en het groeipotentieel behouden.
  • 3. Steden en regio's sterker en leefbaarder maken.
  • 4. Het landelijk gebied toekomstbestendig ontwikkelen.

Realiseren opgaven

In de NOVI zijn twee instrumenten opgenomen om de opgaven te realiseren:

  • 1. De Omgevingsagenda.

Momenteel wordt voor Noord-Nederland gewerkt aan een omgevingsagenda. Als voorloper is er gewerkt aan een Contour Omgevingsagenda waarin acht omgevingsopgaven zijn benoemd:

    • a. Druk op de ruimte in het landelijk gebied vraagt om gezamenlijke keuzes;
    • b. Benutten van de brede effecten van de energietransitie
    • c. Economisch perspectief ten aanzien van kringlooplandbouw en natuurinclusieve landbouw;
    • d. Toekomstgerichte bereikbaarheid van Noord-Nederland;
    • e. Versterken Stedelijk Netwerk Noord-Nederland;
    • f. Toekomstkracht voor gebieden met bevolkingsdaling en sociaaleconomische achterstand;
    • g. Water als verbindende schakel in klimaatadaptieve maatregelen;
    • h. Waarborgen van de omgevingskwaliteit.

  • 2. De NOVI-gebieden.

Een NOVI-gebied is een instrument waarbij Rijk en regio meerdere jaren verbonden zijn aan de gezamenlijke uitwerking van de verschillende opgaven in het ruimtelijke domein. Vaak wordt voort gebouwd op bestaande samenwerkingstrajecten. Denk aan een Regio Deal en een verstedelijkingsstrategie.

Conclusie

In het voorliggend geval wordt met de ontwikkeling gewerkt aan de opgave om steden en regio's sterker en leefbaarder te maken. Gelet op het voornemen en de opgave uit de NOVI kan de conclusie worden getrokken dat het voornemen aansluit bij de rijksbelangen zoals opgenomen in de NOVI.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening is geregeld dat een toelichting bij een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet voorzien in duurzame verstedelijking. Dit houdt in dat de toelichting bij ruimtelijke plannen dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling moet bevatten. Indien het ruimtelijk plan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, moet er tevens gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

In dit geval worden slechts 2 woningen mogelijk gemaakt. Op basis van jurisprudentie geldt dat dit geen stedelijke ontwikkeling is als bedoeld in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking. Desondanks is een motivering van de behoefte en de locatie uiteengezet in het provinciale en gemeentelijke beleid.

3.2 Provinciaal beleid

Het provinciale beleid is uiteengezet in de Omgevingsvisie Fryslân 2020: 'De romte diele'. De belangrijkste uitgangspunten uit het provinciale beleid zijn nu nog vastgelegd in de Verordening Romte Fryslân. Hierin zijn voor de provinciale belangen regels opgenomen, waar in bestemmingsplannen rekening mee gehouden moet worden. De Verordening Romte Fryslân wordt naar verwachting in 2023 vervangen door de Omgevingsverordening Fryslân.

3.2.1 Omgevingsvisie Fryslân 2020: De Romte diele

Het ruimtelijk beleid van de provincie vormt een belangrijk kader voor het gemeentelijk (bestemmingsplan)beleid. Dit is neergelegd in de Omgevingsvisie Provincie Fryslân. Deze is op 23 september 2020 vastgesteld. In de omgevingsvisie gaat de provincie voor een vitale economie door te investeren in omgevingskwaliteiten. Dit zorgt er onder andere voor leefbaarheid en dat leegstand en verpaupering van bebouwing wordt teruggedrongen. Daarnaast gaat de provincie voor een veerkrachtig beleid, waarin ingrijpende ontwikkelingen opgevangen kunnen worden, het behoud van de karakteristiek van de provincie wordt nagestreefd door het beschermen van de eigen identiteit en voor een gezonde leefomgeving.

Dit plan voorziet in de herontwikkeling een gebied dat grenst aan het bestaand stedelijk gebied. Het woningbouwproject sluit aan bij deze uitgangspunten van de provincie. Het plan doet recht aan de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving en is daarmee in overeenstemming met het provinciale beleid.

3.2.2 Verordening Romte Fryslân

De Provincie Fryslân wil de ruimtelijke kwaliteit bevorderen. Dit wordt gedaan door middel van het opstellen van een provinciale structuurvisie waarin het ruimtelijk beleid wordt geschetst. De Verordening Romte vertaalt deze visie naar regels.

Artikel 2.3 Zorgvuldig ruimtegebruik

In artikel 2.3 van de verordening is opgenomen dat de provincie streeft naar zorgvuldig ruimtegebruik. In de toelichting op een ruimtelijk plan waarin nieuwe stedelijke functies worden voorzien buiten bestaand stedelijk gebied, moet een verantwoording zijn opgenomen waaruit blijkt dat deze functie redelijkerwijs niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd.

In de Kadernota 'Ruimtelijke kwaliteit' van de voormalige gemeente Wûnseradiel (8 juni 2010) is voor onder meer Arum een landschappelijke analyse gemaakt. Daarbij is ook aangegeven wat de voorkeur heeft voor mogelijke groei van het dorp.

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.2023noorBParumfrkd-vast_0006.png"

Figuur 3.1 Opzet van Arum

In de huidige opzet van Arum (link op figuur 3.1) is de kruisvormige opzet nog herkenbaar. Bij verdere groei van Arum verdient het de voorkeur om deze kruisvorm te versterken. Daarom liever geen nieuwe 'klonten' ontwikkelen (midden op figuur 3.1), maar groeien langs de lijnen waaraan Arum is ontstaan (rechts op figuur 3.1). In Arum kunnen drie basisprincipes voor de verschillende uitbreidingen worden gegeven:

  • 1. Bouwen in het lint; ontwikkelen van voldoende diepe achtertuinen of voldoende grote kavels op afstand van elkaar met erfbeplanting;
  • 2. Bouwen aan de vaart; ontwikkelen van diepe achtertuinen en voorkanten naar het water;
  • 3. Bouwen op een erf; vasthouden aan erftypologie met vooruit geschoven representatieve woning en achterliggende bebouwing.

De woningen in het voorgenomen plan worden aan de vaart gerealiseerd en dragen daarom bij aan de huidige kruisvormige opzet van Arum. Het plan sluit daarmee aan op de uitgangspunten van de kadernota en is daarom, mits stedenbouwkundig en landschappelijk goed ingepast, ruimtelijk acceptabel.

Artikel 3.1 Woonplan

In artikel 3.1 is opgenomen dat een ruimtelijk plan mogelijkheden voor woningbouw kan bevatten indien de aantallen en de kwaliteit van de woningbouw in overeenstemming zijn met een woonplan, dat de schriftelijke instemming van Gedeputeerde Staten heeft. In paragraaf 3.3 is aan de hand van de gemeentelijke woonvisie gemotiveerd dat hier sprake van is, waardoor het voornemen in lijn is met de provinciale verordening.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Omgevingsvisie 1.0 'Oars tinke yn Súdwest' (2021)

De gemeenteraad heeft op 29 april 2021 de Omgevingsvisie 1.0 'Oars tinke yn Súdwest':  samenwerken aan een gezonde leefomgeving' vastgesteld. De Omgevingsvisie 1.0 voldoet aan de artikelen 4.9 en 4.10 van de Invoeringswet Omgevingswet. In de overgangswetgeving Omgevingswet, krijgt een structuurvisie op basis van de Wro automatisch de status van een Omgevingsvisie op basis van de Omgevingswet wanneer deze van kracht wordt. Deze visie is tot stand gekomen met de inwoners en ketenpartners van Súdwest Fryslân.

De Omgevingsvisie 1.0 schetst de hoofdlijnen van de ontwikkelingsrichting voor de woon- werk- en leefomgeving op de langere termijn. De Omgevingsvisie helpt om keuzes te maken bij ontwikkelingen die de fysieke leefomgeving beïnvloeden en nodigt uit tot ontwikkelingen.  Met deze Omgevingsvisie kan de gemeente beoordelen of ontwikkelingen en projecten bij Súdwest-Fryslân passen.

De Omgevingsvisie 1.0 bestaat uit vijf thema's:

  • 1. Gezonde vitale mensen in een gezonde en veilige omgeving;
  • 2. Sterke kernwaarden: cultureel erfgoed, natuur, weids en waterrijk landschap;
  • 3. Veerkrachtige en leefbare wijken, dorpen en steden;
  • 4. Vitaal en aantrekkelijk landschap;
  • 5. Duurzaam, energieneutraal en klimaatadaptief.

In de Omgevingsvisie 1.0 is een koppeling gelegd met de 17 duurzame ontwikkeldoelen (Sustainable Development Goals) zoals die wereldwijd worden gehanteerd.

De gemeenteraad heeft in de Omgevingsvisie 1.0 de kaders op hoofdlijnen voor toekomstige ontwikkelingen vastgesteld. De maatregelen om de vastgestelde thema uit te kunnen werken worden beschreven in, samen met de ketenpartners, op te stellen omgevingsprogramma's. Dit om de ambities uit de Omgevingsvisie 1.0 dichterbij te brengen. Het College van B&W stelt de omgevingsprogramma's vast. Zoals in de thema-onderdelen van de Omgevingsvisie benoemd, worden de volgende omgevingsprogramma's opgesteld:

  • Gezond Wonen;
  • Omgevingskwaliteit;
  • Vitaal landschap;
  • Klimaatmitigatie;
  • Klimaatadaptatie.

Gemeente Súdwest-Fryslân wil de aantrekkelijkste duurzame woon-, leef- en vestigingsklimaat van Nederland zijn. Daarom zorgt de gemeente voor een toekomstbestendig woon- en voorzieningenmilieu. De gemeente zet in op vernieuwing van de woningvoorraad. Voor alle kernen blijf woningbouw mogelijk.

Het voorliggend plan voorziet in 2 woningen in Arum. De woningen worden gebouwd om in een bestaande behoefte aan woningen te kunnen voorzien, waardoor inwoners in het dorp kunnen blijven wonen. Dit in overeenstemming met de omgevingsvisie.

3.3.2 Woonvisie en Woningbouwprogramma 2020-2030

Op 20 juli 2017 is de Woonvisie vastgesteld door de gemeenteraad. Deze visie vormt het uitgangspunt voor het woonbeleid. In dit visiedocument wordt onder meer ingaan op de kwantitatieve woningbouwopgave en de kwalitatieve focus. De Woonvisie gaat vooraf aan het Woningbouwprogramma 2017-2022, dat door de gemeenteraad op 31 oktober 2017 is vastgesteld.

De kwantitatieve opgave is bepaald aan de hand van huishoudenprognoses. In de gemeente is sprake van een stuwmeer van plannen als gevolg van het stilvallen van de woningmarkt. De verwachting is dat woningbouwprojecten een impuls krijgen wanneer er meer schaarste op de woningmarkt is. In het woningbouwprogramma ligt het accent op seniorenhuisvesting, starters, betaalbaarheid en duurzaamheid. Verder ligt vanuit de beleidsmatige ontwikkelingen en de nieuwe koers de kwalitatieve focus onder andere op de herstructureringsopgave van de verouderde voorraad.

De gemeente geeft de voorkeur aan inbreidingslocaties; ofwel het benutten van de fysieke mogelijkheden binnen de bestaande bebouwde omgeving. Mocht uitbreiding van de bebouwde omgeving aan de orde zijn, dan hanteert de gemeente het uitgangspunt dat deze plaats moet vinden op de huidige, vastgestelde ontwikkelingslocaties en/of locaties waar al in is geïnvesteerd en/ of afspraken over zijn gemaakt waarmee de gemeente verplichtingen is aangegaan.

Het woningbouwprogramma 2020-2030 kent een totale woonbehoefte van 1.000 woningen in de gemeente. Een deel hiervan betreft reeds 'harde' plannen. De twee woningen in Arum passen binnen dit aantal, waardoor de ontwikkeling in overeenstemming is met het gemeentelijk woonbeleid.

3.3.3 Bomenbeleidsplan

De gemeente Súdwest-Fryslân heeft een bomenbeleid. Aan de hand van zeven beleidskaders is het bomenbeleid in Súdwest-Fryslân vormgegeven. De beleidskaders zijn:

  • Voor (her)inrichten met behulp van bomen maken we gebruik van het “Kwaliteitshandboek inrichting openbaar groen Súdwest-Fryslân”;
  • We hanteren vuistregels om te komen tot een gevarieerd (zowel in soort als in leeftijd) gezond bomenbestand, wat afgestemd is op het landschapstype of de woonkern in Súdwest-Fryslân;
  • Veiligheid gaat voor alles;
  • We beheren de bomen op een goed niveau voor een duurzaam bomenbestand;
  • We hanteren vuistregels om overlast situaties te beheersen of te voorkomen;
  • We hanteren vuistregels om ziekten en plagen te beheersen of te voorkomen;
  • We beschermen beeldbepalende, bijzondere en monumentale bomen en lanen;

De voorliggende ontwikkeling betreft een woningbouwproject waarbij in de nadere uitwerking van de verschillende planfases specifiek gekeken wordt naar de (te planten) bomen in het plangebied, met name ten behoeve van de landschappelijke inpassing. Hierbij zal als uitgangspunt het bomenbeleidsplan worden genomen.

3.3.4 Erfgoedvisie (2012) en Erfgoednota (2013)

Met het vaststellen van de "Erfgoedvisie Silhouet" (juni 2012) heeft de gemeente haar visie en missie op behoud en ontwikkeling van het erfgoed vastgesteld. De gemeente stelt zich hierbij ten doel om het culturele erfgoed op een evenwichtige, en duurzame manier in stand te houden en draagvlak hiervoor te ontwikkelen. Op basis van deze visie is de "Erfgoednota gemeente SWF 2013-2016: De basis op orde" opgesteld (januari 2013). Een belangrijk speerpunt van de nota is dat de basis op orde wordt gebracht. Dit betekent dat de gemeentelijke organisatie haar kerntaken op het gebied van erfgoed zorgvuldig gaat uitvoeren. Het is namelijk een wettelijke taak voor gemeenten om te komen tot een zorgvuldige planbehandeling en besluitvorming wat betreft cultuurhistorie.

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is vastgelegd dat gemeenten vanaf 1 januari 2012 in hun ruimtelijke plannen rekening moeten houden met aanwezige cultuurhistorische waarden. Dit was al verplicht voor archeologie. Met de Erfgoednota is het gemeentelijk erfgoedbeleid hierop aangepast. Zo gaat de gemeente bij de bescherming van archeologische (verwachtings)waarden in ruimtelijke plannen nu formeel uit van de gemeentelijke FAMKE (Friese Archeologische Monumentenkaart Extra), een uitsnede van de provinciale FAMKE.


Voor de bekende en de te verwachten cultuurhistorische waarden gaat de gemeente uit van de provinciale cultuurhistorische kaart (CHK). De kaart is daarmee onderlegger voor het in de erfgoednota geformuleerde beleid. Echter, niet alle waarden aangegeven op deze kaart kunnen bij voorbaat behouden blijven, hier zal een gemeentelijke afweging aan te pas komen. In de erfgoednota is verder uiteengezet hoe in het kader van ruimtelijke plannen omgegaan dient te worden met het erfgoed.

Een nadere toetsing aan de Erfgoedvisie vindt plaats in paragrafen 4.7 en 4.8.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

4.1 Mer-beoordeling

In het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Wanneer niet voldaan wordt aan de drempelwaarden moet het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten nagaan of mogelijk sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Daarbij lettend op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). In de voorgenomen ontwikkeling wordt het mogelijk om 2 woningen toe te voegen. Dit is een perceelsgebonden ontwikkeling en valt daarmee niet onder een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in het Besluit Mer. Daarom is het niet noodzakelijk om een vormvrije m.e.r.-notitie op te stellen. Bovendien blijkt uit de volgende paragrafen dat er geen belemmeringen bestaan op het gebied van milieu.

4.2 Geluid

Het aspect 'geluid' gaat over geluidhinder op geluidgevoelige objecten als gevolg van verkeer en industrie. De Wet geluidhinder (Wgh) is hiervoor het toetsingskader. Rondom wegen met een maximumsnelheid van meer dan 30 km/uur, spoorwegen en aangewezen bedrijven(terreinen) zijn geluidzones van toepassing. Als er geluidgevoelige objecten, zoals woningen, binnen deze zones worden toegevoegd, dan moet geluidbelasting op de gevels hiervan worden bepaald en getoetst aan de normen.

In voorliggend geval is sprake van de nieuwbouw van woningen. Onderzoek is alleen noodzakelijk als de geluidgevoelige bestemming binnen de wettelijke geluidzone van de weg gelegen is. In artikel 74.1 van de Wgh is aangegeven dat een weg een zone heeft die zich uitstrekt vanaf de as van de weg tot de volgende breedte aan weerszijden van de weg:

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.2023noorBParumfrkd-vast_0007.png"

De hiervoor geldende zones gelden niet voor:

  • a. wegen die zijn aangeduid als woonerf (art. 74.2);
  • b. wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt (artikel 74.2).

Het plangebied ligt buiten het stedelijk gebied. De wegen direct rondom het plangebied betreffen allen (Franekerkade, Boltapad, It Koekoekslan en Oude Kerkstraat) 30 km/uur-wegen, waarvoor geen onderzoeksplicht geldt. De dichtstbijzijnde weg met een hogere toegestane maximale snelheid, is de Baarderbuorren, waar een maximum snelheid van 60 km/uur is toegestaan. Deze weg ligt op zo'n 260 meter afstand tot het plangebied. De woningen vallen daarmee niet binnen een wettelijke geluidzone en dus is geen akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai noodzakelijk.

4.3 Milieuzonering

Tussen bedrijfsactiviteiten en hindergevoelige functies (waaronder wonen) is een goede afstemming nodig. Het doel daarbij is het voorkomen van onacceptabele hinder ter plaatse van woningen, maar ook om te zorgen dat bedrijven niet worden beperkt in de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden. Bij de afstemming wordt gebruik gemaakt van de richtafstanden uit de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering'. Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder redelijkerwijs is uitgesloten. Deze afstand wordt gemeten tussen de bestemmingen van bedrijven en de gevels van geluidsgevoelige objecten. Bedrijfsactiviteiten zijn daarvoor ingedeeld in een aantal milieucategorieën.

Binnen het plangebied worden maximaal 2 woningen mogelijk gemaakt, wat betekent dat er rekening gehouden dient te worden met eventueel omliggende bedrijfsactiviteiten. In dit geval zijn rondom het plangebied echter geen bedrijven gevestigd. De bedrijvigheid die op grotere afstand van het plangebied ligt heeft geen invloed op de voorgenomen ontwikkeling, omdat het plangebied buiten de richtafstanden ligt.

4.4 Bodem

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening, moet in geval van ruimtelijke ontwikkelingen worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functie gebruik. Ter plaatse van locaties die verdacht worden van bodemverontreiniging, moet ten minste verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd. In geval van verontreinigingen is de Wet bodembescherming van toepassing. In de wet is geregeld dat als ter plaatse van een plangebied ernstige verontreinigingen worden aangetroffen, er sprake is van een saneringsgeval.

In het kader van dit bestemmingsplan is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is opgenomen als bijlage 1. Uit dit onderzoek blijkt dat er licht verhoogde gehalten aan koper, kwik en lood in de bovengrond is. Dit is vermoedelijk een diffuse verontreiniging. De verhoogd gemeten gehalten zijn dusdanig (alleen overschrijdingen van de achtergrondwaarde) dat aanvullend onderzoek naar deze parameters niet noodzakelijk is. Daarnaast is in het grondwater een licht verhoogde concentratie voor molybdeen gemeten. De gemeten concentratie molybdeen heeft vermoedelijk een natuurlijke oorzaak en aanvullend onderzoek naar deze parameter is niet noodzakelijk.

Vanuit milieuhygiënisch oogpunt zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen woningbouw.

4.5 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn normen voor luchtkwaliteit opgenomen. Deze normen zijn bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging, tegen te gaan. Als maatgevend voor de luchtkwaliteit worden de gehalten fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) gehanteerd.

In Fryslân zijn geen knelpunten op het gebied van luchtkwaliteit. Op basis van de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten blijkt dat er in Oosthem en omgeving sprake is van een goede luchtkwaliteit.

Overschrijdingen van de grenswaarden voor luchtkwaliteit zijn veelal het gevolg van het aantal verkeersbewegingen in een gebied. Op grond van de algemene maatregel van bestuur 'niet in betekenende mate' (NIBM) vormen luchtkwaliteitseisen geen belemmeringen voor projecten die niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Op grond van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) zijn (onder andere) woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen vrijgesteld van toetsing.

De voorgenomen ontwikkeling betreft de herontwikkeling van in totaal 2 woningen. Het plan draagt niet in betekenende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Aanvullend onderzoek naar het aspect luchtkwaliteit is niet noodzakelijk. Het aspect luchtkwaliteit vormt dan ook geen belemmering voor de ontwikkeling.

4.6 Ecologie

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de natuurwaarden van de omgeving en met beschermde plant- en diersoorten. Bij de bescherming van gebieden gaat het om op Europees niveau aangewezen Natura 2000-gebieden. Verder worden in de provinciale verordening gebieden beschermd die van belang zijn voor de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), nu Natuurnetwerk Nederland (NNN). De bescherming van gebieden en de bescherming van soorten en hun verblijfplaatsen is geregeld in de Wet natuurbescherming.

4.6.1 Gebiedsbescherming

Natura 2000-gebieden - directe verstoring

Het plangebied maakt geen deel uit van een Natura 2000-gebied. De dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden is de Waddenzee op circa 4,7 kilometer afstand en is het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied. Directe effecten, zoals verstoring, verontreiniging, versnippering etc. zijn op deze afstand uit te sluiten. Indirecte hinder als gevolg van verkeersbewegingen zijn ook niet aan de orde, omdat autoverkeer de natuurgebieden niet hoeft te kruisen om de planlocatie te bereiken. Geconcludeerd wordt dat de gebieden op zodanig grote afstand liggen dat het plan geen significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen van deze gebieden heeft.

Sikstofdepositie op natuurgebieden

Voor het voorgenomen project is een Aerius-berekening uitgevoerd. De berekening is opgenomen als bijlage 2. Uit de berekening voor blijkt dat er geen toename is van stikstofdepositie hoger dan 0,00 mol/ha/jr voor zowel de aanleg- als de gebruiksfase. Op basis van de berekening zijn significante negatieve effecten op Natura 2000-gebied in de gebruiksfase uitgesloten. Voor de realisatiefase geldt een vrijstelling vanuit de Wet stikstofreductie en natuurverbetering. De beoogde herontwikkeling is derhalve uitvoerbaar in het kader van de Wet natuurbescherming.

Nederlands Natuurnetwerk (NNN)

Een plan mag geen activiteiten en ontwikkelingen mogelijk maken, die leiden tot significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden, of tot een significante vermindering van de oppervlakte van de EHS. Het plangebied maakt geen deel uit van het NNN. NNN-gebieden liggen op ruime afstand. Vanuit de NNN zijn geen belemmeringen voor de plannen aan de orde.

4.6.2 Soortenbescherming

Met dit plan wordt een stuk grond dat is ingericht als grasland, herontwikkeld tot twee woonpercelen. Er vinden in het kader van dit voornemen geen sloop-, kap- en dempingswerkzaamheden plaats. Het plangebied bevat bovendien geen habitat specifieke eigenschappen die relevant zijn voor beschermde soorten. Soortgelijke habitat is in de directe omgeving in ruime mate aanwezig. De kans op (aantasting van) beschermde soorten in het plangebied is vrijwel nihil. Daarom kan op voorhand worden gesteld dat een onderzoek naar beschermde soorten niet noodzakelijk is.

4.7 Archeologie

Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2023 in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

Waardering FAMKE

Voor de gemeente wordt gebruik gemaakt van de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE). De kaart is opgemaakt voor twee perioden: de ijzertijd-middeleeuwen en de steentijd-bronstijd. Op basis van de advieskaart ijzertijd-middeleeuwen geldt een onderzoeksplicht bij ruimtelijke ingrepen met een oppervlakte vanaf 500 m2. Dit is ook verwerkt in het geldende bestemmingsplan, waarin de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' is opgenomen, met dezelfde regeling. Op basis van de advieskaart steentijd-bronstijd is geen onderzoek noodzakelijk.

Binnen het plangebied worden slechts twee woningen mogelijk gemaakt. De oppervlakte van de bebouwing is op basis van het bestemmingsplan net groter dan 500 m2. Daarmee wordt de grenswaarde uit het FAMKE mogelijk overschreden en is dus archeologisch onderzoek noodzakelijk.

Het uitgevoerde archeologisch onderzoek is opgenomen als bijlage 3. Hieruit is naar voren gekomen dat relevante archeologische indicatoren en overige archeologische verschijnselen volledig ontbreken binnen het plangebied. Deze resultaten geven derhalve geen aanleiding om archeologisch vervolgonderzoek in te stellen.

4.8 Cultuurhistorie

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in een ruimtelijk plan een beschrijving opgenomen moet worden van de manier waarop met de aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden.

Conform de gemeentelijke erfgoedvisie en -nota wordt uitgegaan van de Cultuur Historische kaart van de provincie Fryslân (CHK), waar ook de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) deel van uit maakt. Op deze kaarten is informatie opgenomen over archeologische en cultuurhistorische waarden.

Op basis van de Cultuur Historische Kaart (CHK) van de provincie Fryslân liggen ter plaatse van het plangebied geen cultuurhistorische waarden. Wel staan aan de Franekerkade meerdere karakteristieke panden. Door de voorgenomen woningen in een zelfde stijl als deze panden te ontwikkelen, wordt geen afbreuk gedaan aan deze panden. Bovendien blijven deze panden zelf onaangetast door de ontwikkeling. Er wordt daarmee geen afbreuk gedaan aan de cultuurhistorische waarden in de omgeving.

4.9 Water

Deze 'waterparagraaf' bevat de wettelijk verankerde watertoets. Hierin wordt beoordeeld wat de effecten van het bestemmingsplan op de waterhuishouding zijn en of er waterschapsbelangen spelen. Het plangebied ligt in het beheersgebied van Wetterskip Fryslân. In de Leidraad Watertoets van het Wetterskip staan de uitgangspunten waarmee bij het ontwikkelen van ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden. De beschrijving van de wateraspecten sluit zoveel mogelijk aan bij de indeling van het Waterbeheerplan en de Leidraad Watertoets in de thema's Veilig, Voldoende en Schoon.

Watertoetsproces

Het plan is via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap. Hieruit blijkt dat de invloed van het plan mogelijk zodanig is dat de normale procedure van de watertoets van toepassing is. Redenen hiervoor zijn de aanwezigheid van hoofdvaarwegen en de eventuele potentiële toename aan verharding. De watertoets is opgenomen als bijlage 4.

Ruimtelijke adaptatie

Om ook in de toekomst prettig te kunnen wonen, werken en recreëren moeten steden en dorpen ingericht worden met het oog op de toekomst. Het is belangrijk kansen te benutten om het gebied klimaat robuust in te richten. Zo is het mogelijk om het bebouwd gebied beter bestand te maken tegen hevige regenbuien, periodes van droogte en hitte en de gevolgen van een mogelijke overstroming.

Binnen het plangebied worden twee woonpercelen aangelegd. Er is geen sprake van openbare ruimte. Ter plaatse van de woonpercelen zou zo min mogelijk verharding kunnen worden toegepast om op die manier rekening te houden met de ruimtelijke adaptatie.

Veilig

Meerlaagse veiligheid en klimaatadaptie: Voor het aspect 'veilig' gaat het over overstromingsrisico's. Het plangebied ligt vrij voor de boezem en is niet beschermd door een boezemkade tegen hoge waterstanden. Daarom dient in de uitvoering rekening te worden gehouden met de droogleggingsnorm en voldoende hoog te bouwen. In de uitwerking zal hier rekening mee worden gehouden.

Daarnaast ligt langs de Arumer Feart een regionale waterkering. Dit is aan de oostzijde van het plangebied. Deze regionale kering mag niet worden aangetast als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling. In de uitvoering zal hier rekening mee worden gehouden.

Voldoende

Compensatie: Het waterschap hanteert als uitgangspunt dat de toename verhard oppervlak in een gebied voor 10% wordt gecompenseerd in de vorm van nieuw oppervlaktewater of waterberging. Het dempen van watergangen moet volledig gecompenseerd worden. Deze compensatie is bedoeld om wateroverlast door het versneld afvoeren van hemelwater vanaf de verhardingen te voorkomen. Compensatie is nodig bij een toename aan verharding van meer dan 200 m2 binnenstedelijk en meer dan 1.500 m2 buitenstedelijk.

Het plangebied ligt buitenstedelijk. De verharding zal echter niet met meer dan 1.500 m2 toenemen, waardoor watercompensatie niet noodzakelijk is.

Schoon

Afvalwater en regenwatersysteem: Het uitgangspunt is om regenwater en rioolwater zoveel mogelijk gescheiden af te voeren. In het plangebied wordt daarom gekeken of een gescheiden rioolstelsel mogelijk is. Daarnaast wordt gebruik gemaakt van milieuvriendelijke en duurzame materialen, zodat afstromend hemelwater niet verontreinigd wordt.

Waterkwaliteit: De bouwwijze en onderhoudstechniek moeten emissievrij zijn om verontreiniging van het water te voorkomen. In dit geval zal gebruik worden gemaakt van milieuvriendelijke (bouw)materialen.

Vervolg

Waterwet: Voor alle ingrepen in de waterhuishouding moet een vergunning worden aangevraagd of een melding worden gedaan in het kader van de Waterwet.

Procedure: Het wateradvies wordt gecommuniceerd met de ontwikkelaar en geldt als uitgangspunt voor de uitvoering van het plan.

4.10 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie. Sinds een aantal jaren is er wetgeving over “externe veiligheid” om de burger niet onnodig aan te hoge risico's bloot te stellen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het externe veiligheidsbeleid heeft vorm gekregen in de risicobenadering. Er wordt getoetst aan twee verschillende normen: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Ten aanzien van het plaatsgebonden risico geldt een kans van 10-6 als grenswaarde. Dit betekent dat binnen de zogenaamde PR 10-6-contour geen nieuwe kwetsbare objecten mogen worden toegestaan. Voor ontwikkeling van nieuwe beperkt kwetsbare objecten, geldt deze norm als streefwaarde. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het onderscheid tussen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

Om na te gaan of sprake is van risicovolle inrichtingen, transportroutes en buisleidingen is gebruik gemaakt van de risicokaart. Hieruit is naar voren gekomen dat in de wijde omgeving geen risicovolle inrichtingen, transportroutes en buisleidingen aanwezig zijn die invloed hebben op het plangebied. Uit het oogpunt van externe veiligheid zijn daarom geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.11 Kabels en leidingen

Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een Klic-melding in kaart gebracht.


In en rondom het plangebied liggen geen kabels of leidingen die moeten worden voorzien van een planologische regeling.

Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving

5.1 Het juridische systeem

Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen conform de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, digitaal en analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden.

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.

5.2 Toelichting op de bestemmingen

5.2.1 Wijze van bestemmen

De wijze van bestemmen is zover mogelijk aangesloten op het geldende bestemmingsplan en recente bestemmingsplannen in de gemeente. Daarnaast is maatwerk toegepast voor de voorgenomen waterwoningen. Het beoogde stedenbouwkundig ontwerp wordt hiermee mogelijk gemaakt.

5.2.2 Tuin

Overeenkomstig de gemeentelijke systematiek is de voorzijde van de voorgenomen woonerven bestemd als 'Tuin'. Ter plaatse is geen bebouwing toegestaan, met uitzondering van erkers en tochtportalen. Op deze manier is vastgelegd dat er geen bijgebouwen voor de voorgevel komen te staan.

5.2.3 Wonen

De grondgebonden woningen binnen het plangebied zijn bestemd als 'Wonen'. De bestemming komt zoveel mogelijk overeen met de woonbestemming in de omgeving. Om qua maatvoering aan te sluiten op de omgeving zijn een goot- en bouwhoogte opgenomen van 3,5 en 10 meter. De plaatsing van de hoofdgebouwen zijn vastgelegd middels bouwvlakken. Per bouwvlak is één hoofdgebouw toegestaan. Op deze manier is ook de tussenruimte, tussen de woningen, geregeld. Aan de noordoost en noordwestzijde is een voorwaardelijke verplichting opgenomen, ten behoeve van de aanbreng en instandhouding van de landschappelijke inpassing.

5.2.4 Waarde - Archeologie 2

Conform het geldende bestemmingsplan en het FAMKE is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' opgenomen op het hele plangebied. Op basis van deze regeling geldt dat bij ruimtelijke ingrepen met een minimale oppervlakte van 500 m2, archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Op deze wijze worden de archeologische (verwachtings)waarden in het plangebied van een beschermende regeling voorzien.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan doorloopt een uitgebreide procedure. Tijdens deze procedure zijn er verschillende momenten waarop burgers en belanghebbenden hun mening op het plan kenbaar kunnen maken. Hieronder volgt een nadere toelichting.

Voorontwerpfase

Dit voorontwerpbestemmingsplan is in het kader van vooroverleg verzonden aan de overlegpartners. Hierop is een overlegreactie binnen gekomen van de Provincie Fryslân. De reactienota die naar aanleiding hiervan is opgesteld, is opgenomen als bijlage 5.

Ontwerpfase

Het ontwerpbestemmingsplan heeft de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen formele bestemmingsplanprocedure doorlopen. Dit betekent dat het ontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage heeft gelegen. Tijdens deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.

Vaststellingsfase

De gemeenteraad heeft het plan op 20 juli 2023 ongewijzigd vastgesteld. Tot slot is tegen de vaststelling van het bestemmingsplan beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

Financiële haalbaarheid

Het bestemmingsplan vormt het toetsingskader voor een gemeentelijke ontwikkeling. Het project richt zich op een marktsegment waar momenteel vraag naar is. De gemeente heeft aangetoond dat het plan financieel haalbaar is.

Kostenverhaal

Doel van de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen grondexploitatieregeling is het bieden van ruimere mogelijkheden voor het kostenverhaal en het creëren van meer sturingsmogelijkheden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden, (woning)bouwcategorieën en fasering. Bij de privaatrechtelijke weg worden dergelijke afspraken in een (anterieure) overeenkomst vastgelegd.

De gronden worden door de gemeente zelf uitgegeven, waardoor er geen noodzaak is voor het opstellen van een exploitatieplan.