direct naar inhoud van Regels
Plan: Bestemmingsplan Scharnegoutum-Noord
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1900.2023oostBPScharNoo-VAST

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Bestemmingsplan Scharnegoutum-Noord met identificatienummer NL.IMRO.1900.2023oostBPScharNoo-VAST van de gemeente Súdwest-Fryslân;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 aan-huis-verbonden beroep of bedrijf:

de uitoefening van een beroep of bedrijf (dan wel het verlenen van diensten) op administratief, maatschappelijk, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig of een daarmee gelijk te stellen gebied, zoals opgenomen in de bij deze regels behorende Bijlage 1, dat in of bij een woonhuis wordt uitgeoefend, waarbij in overwegende mate de woonfunctie blijft behouden en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.6 aangebouwd bijbehorend bouwwerk:

Een op de grond staand gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw; functionele ondergeschiktheid is niet vereist;

1.7 aan huis verbonden kleinschalige bedrijfsactiviteiten:

Het beroepsmatig verlenen van diensten of het uitvoeren van ambachtelijke bedrijvigheid door middel van handwerk, waarvan de omgeving in een woning met behorende gebouwen past en de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin in overwegende mate blijft behouden;

1.8 achtererfgebied:

erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 meter van de voorkant, van het hoofdgebouw;

1.9 ander bouwwerk:

een bouwwerk, geen gebouw, geen bijbehorend bouwwerk en geen overkapping zijnde;

1.10 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.11 bêd en brochje

een overnachtingsaccommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en veelal kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt;

1.12 bedrijf:

een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren, inzamelen en verhandelen van goederen;

1.13 bestaand(e):
  • bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan legaal bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van inwerkingtreding is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald;
  • bij gebruik: het gebruik dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan legaal bestaat, tenzij in de regels anders is bepaald;
1.14 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.15 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.16 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofgebouw verbonden, al dan niet vrijstaand bouwwerk;

1.17 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk (alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en vergroten van een standplaats);

1.18 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.19 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.20 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.21 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.22 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en andere bouwwerken zijn toegelaten;

1.23 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.24 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.25 dakkapel:

Een uitbouw binnen het dakvlak van een gebouw met kapconstructie, welke uitbouw doorgaans geen wijziging van de vorm en het profiel van het dak veroorzaakt;

1.26 dakvlak:

een (hellend) vlak in een dak samen met andere vlakken bepalend voor de dakvorm;

1.27 dakopbouw:

Het door een gevel of nokverhoging vergroten van een bestaande ruimte welke leidt tot een wijziging van de vorm en het profiel van het dak;

1.28 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen, geen motorbrandstoffen zijnde, aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsmatige activiteit; onder detailhandel vallen geen afhaalzaken en maaltijdbezorgdiensten;

1.29 eerste bouwlaag:

de bouwlaag op de begane grond;

1.30 eerste verdieping:

de tweede bouwlaag van een hoofdgebouw, een souterrain of kelder niet daaronder begrepen;

1.31 erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw en de bestemming deze inrichting niet verbiedt;

1.32 erotisch getinte vermaaksfunctie:

een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal;

1.33 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.34 hoofdgebouw:

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie en/of afmetingen als belangrijkste bouwwerk is aan te merken, met dien verstande dat aangebouwde en/of vrijstaande bijbehorende bouwwerken niet tot het hoofdgebouw worden gerekend;

1.35 hoofdvorm:

een gebouw dat op een bouwperceel architectonisch als belangrijkste gebouw valt aan te merken exclusief aangebouwde bijbehorende bouwwerken

1.36 huishouden:

de bewoning van een woning door:

  • a. één persoon;
  • b. twee of meerdere personen in de vorm van een samenlevingsverband, die een duurzame (gemeenschappelijke) huishouding voeren of willen voeren, waar bij een gemeenschappelijke huishouding sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan, waaronder geen kamerbewoning begrepen.
1.37 kap:

Een kap is een afdekking van een gebouw waarbij bij in een horizontale projectie ten minste 50% van het gebouw wordt afgedekt met hellende dakvlakken;

1.38 mantelzorg:

langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt;

1.39 nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water- en electriciteitsdistributie, alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen openbare sanitaire voorzieningen, transformatorhuisjes, pompstations, gemalen en zendmasten;

1.40 overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde bestaande uit een dak en ten hoogste één wand;

1.41 pand:

de kleinste bij de totstandkoming en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;

1.42 peil:
  • a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  • c. indien in of op het water wordt gebouwd: het Nieuw Amsterdams Peil of de hoogte van het terrein ter plaatse van de meest nabij gelegen locatie waar het water grenst aan het vaste land;
1.43 permanente bewoning:

het gebruiken van een woning of recreatiewoning als hoofdverblijf, zijnde de vaste woon- en verblijfplaats, waarbij de woning voor de bewoners het reële hoofdverblijf vormt en derhalve niet een adres is waar men tijdelijk en/of recreatief verblijft;

1.44 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander persoon tegen vergoeding;

1.45 seksinrichting:

de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.46 voorerfgebied:

erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied.

1.47 voorgevel:

de op de verbeelding aangegeven aanduiding gevellijn of als deze niet op de verbeelding is aangegeven de naar de weg of naar de openbare ruimte gekeerde gevellijn, met dien verstande dat indien een bouwvlak gericht is op meerdere wegen of is gericht op meerdere openbare ruimtes, de bouwgrens die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;

1.48 vrijstaand bijbehorend bouwwerk:

een op zichzelf staand, vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw; functionele ondergeschiktheid is niet vereist, tenzij in de voorschriften anders is bepaald;

1.49 wonen:

het huisvesten van één (afzonderlijk) huishouden in een (bedrijfs-)woning of woonhuis, waarbij een (bedrijfs-)woning of woonhuis uitsluitend mag worden gebruikt voor permanente bewoning;

1.50 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.51 woonhuis:

een gebouw, hetzij vrijstaand, hetzij aaneengebouwd, dat slechts één woning omvat;

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van de regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling:

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 de hoogte van een antenne-installatie:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van de antenne installatie.

2.4 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van de daken en dakkapellen.

2.5 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.6 de ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.

2.7 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.8 uitzondering wijze van meten:

bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilaster, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, reclameborden, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1,50 meter bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen;
  • b. bermen en beplanting;
  • c. fiets- en voetpaden en calamiteitenwegen;
  • d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

met daaraan ondergeschikt:

  • e. nutsvoorzieningen;;
  • f. parkeervoorzieningen;
  • g. sport- en speelvoorzieningen
  • h. moestuin(en).
3.2 Bouwregels
3.2.1 Andere bouwwerken

Op of in deze gronden zijn uitsluitend andere bouwwerken toegestaan.

3.2.2 Bouwregels

Voor het bouwen van andere bouwwerken zoals bedoeld in sublid 3.2.1 gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van straatmeubilair bedraagt ten hoogste 9,00 meter;
  • b. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken geen overkappingen zijnde bedraagt ten hoogste 3,00 meter.
3.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. de verkeersveiligheid; en
  • b. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
3.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2 en toestaan dat een bouwwerk voor de opslag ten behoeve van de moestuin(en) wordt geobuwd, mits:

  • a. de oppervlakte van het bouwwerk voor de opslag ten behoeve van de moestuin(en) ten hoogste 20 m2 bedraagt;
  • b. de goot- en bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk of overkapping ten hoogste 3,00 en 4,00 meter bedragen;
  • c. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

Artikel 4 Tuin

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen woningen;

met de daarbij behorende:

  • b. wegen en paden;
  • c. parkeervoorzieningen;
  • d. groenvoorzieningen;

met daaraan ondergeschikt:

  • e. nutsvoorzieningen.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. op de gronden binnen deze bestemming mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a is de bouw van erkers en tochtportalen toegestaan, mits:
    • 1. de horizontale diepte niet meer bedraagt dan 1,50 meter;
    • 2. de horizontale afstand van de erker tot de perceelgrens met het openbaar gebied niet minder bedraagt dan 2,50 meter;
    • 3. de breedte niet meer bedraagt dan 50% van de breedte van de gevel van het hoofdgebouw;
    • 4. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 3 meter dan wel de hoogte van de eerste verdiepingslaag van het hoofdgebouw +0,25 meter is.

4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt niet meer dan 1,00 meter;
  • b. de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt niet meer dan 8,00 meter;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen bedraagt niet meer dan 5,50 meter.

Artikel 5 Verkeer - Verblijf

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Verkeer - Verblijf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een verblijfsfunctie;
  • b. voet- en fietspaden;
  • c. parkeervoorzieningen;
  • d. bruggen;
  • e. straatmeubilair;

met daaraan ondergeschikt:

  • f. nutsvoorzieningen;
  • g. groenvoorzieningen;
  • h. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

5.2 Bouwregels
5.2.1 Gebouwen en overkappingen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.

5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt niet meer dan 2,00 meter;
  • b. de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt niet meer dan 8,00 meter;
  • c. de bouwhoogte van verkeersregelende voorzieningen, lichtmasten en geluidswerende voorzieningen bedraagt niet meer dan 12,00 meter.
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen bedraagt niet meer dan 5,50 meter.

Artikel 6 Wonen

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het wonen in een woonhuis, al dan niet in combinatie met ruimte voor:
    • 1. een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf;
    • 2. mantelzorg;
    • 3. bêd & brochje;

met de daarbij behorende:

  • b. tuinen, erven en terreinen;

met daaraan ondergeschikt:

  • c. nutsvoorzieningen;
  • d. parkeervoorzieningen, waarbij voldaan wordt aan de bepalingen in artikel 12.1;
  • e. groenvoorzieningen;
  • f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

6.2 Bouwregels
6.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. als hoofdgebouw mogen uitsluitend woonhuizen worden gebouwd;
  • b. een hoofdgebouw moet binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • c. de oppervlakte van een hoofdgebouw bedraagt niet meer dan 150 m²;
  • d. het aantal woningen bedraagt per bouwvlak niet meer dan het ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' aangegeven aantal;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn' moet de voorgevel van het hoofdgebouw in de aangegeven gevellijn worden gebouwd;
  • f. ter plaatse van de aanduiding ‘maximum goothoogte (m)’ bedraagt de goothoogte niet meer dan op de verbeelding is aangegeven;
  • g. ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bouwhoogte (m)’ bedraagt de bouwhoogte niet meer dan op de verbeelding is aangegeven;
  • h. de dakhelling bedraagt tenminste 30°;
  • i. per hoofdgebouw is niet meer dan één dakopbouw per dakvlak toegestaan, met dien verstande dat:
    • 1. als er sprake is van een dakopbouw door het verhogen van de gevel dient te worden voldaan aan het gestelde onder 6.2.4 onder a;
    • 2. als er sprake is van een dakopbouw door het verhogen van de nok dient te worden voldaan aan het gestelde onder 6.2.4 onder b.

 

6.2.2 Bijbehorende bouwwerken en overkappingen

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken en overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en overkappingen bedraagt niet meer dan 90% van de oppervlakte van de hoofdvorm van het hoofdgebouw maar niet meer dan 100 m², met dien verstande dat ten hoogste 50% van het erf buiten het bouwvlak bebouwd wordt;
  • b. de goothoogte van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk of aangebouwde overkapping bedraagt niet meer dan de vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw vermeerderd met 0,25 meter;
  • c. de bouwhoogte van een aangebouwd bijbehorende bouwwerk of een aangebouwde overkapping is ten minste 1,00 meter lager dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw, tenzij;
    • 1. een hoofdgebouw bestaat uit één bouwlaag met een plat dak, dan mag een aangebouwd bijbehorend bouwwerk of aangebouwde overkapping niet meer bedragen dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw;
    • 2. een aangebouwd bijbehorend bouwwerk of aangebouwde overkapping binnen een afstand van 3,00 meter tot de zijdelingse perceelsgrens ligt, dan mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan 7,00 meter, met dien verstande dat een aangebouwd bijbehorend bouwwerk of aangebouwde overkapping ten minste 1,00 meter lager is dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw;
  • d. de goot- en bouwhoogte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk of overkapping bedragen niet meer dan 3,00 respectievelijk 5,50 meter.

6.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde

Voor het bouwen van andere bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt niet meer dan 1,00 meter, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het (hoofd)gebouw of het verlengde daarvan niet meer dan 2,00 meter mag bedragen
  • b. de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt niet meer dan 8,00 meter;
  • c. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken geen overkappingen zijnde bedraagt niet meer dan 5,50 meter.

6.2.4 Dakopbouwen
a Dakopbouwen door het verhogen van de gevel

In aanvulling op het gestelde onder 6.2.1 gelden voor dakopbouwen door het verhogen van een gevel de volgende regels:

  • a. een dakopbouw is uitsluitend toegestaan op een hoofdgebouw van één bouwlaag met kap, waarbij de dakhelling niet minder bedraagt dan 30 graden;
  • b. Ter weerszijden van een dakopbouw moet tenminste één meter dakvlak over blijven;
  • c. de verticale afstand van de goothoogte van de dakopbouw tot de noklijn van de woning bedraagt tenminste één meter als de dakopbouw gesitueerd is grenzend aan het voorerfgebied en bedraagt tenminste 0,5 meter als de dakopbouw gesitueerd is grenzend aan het achtererfgebied;
  • d. de breedte van een dakopbouw grenzend aan het voorerfgebied bedraagt niet meer dan 40% van de breedte van het dakvlak, met dien verstande dat de breedte niet meer mag bedragen dan 4 meter.
  • e. de breedte van een dakopbouw grenzend aan het achtererfgebied bedraagt niet meer dan 60% van de breedte van het dakvlak, met dien verstande dat de breedte niet meer mag bedragen dan 6 meter.
  • f. de afstand van een dakopbouw grenzend aan het achtererfgebied tot het voorerfgebied bedraagt ten minste 3 meter.

b Dakopbouwen door het verhogen van de nok

In aanvulling op het gestelde onder 6.2.1 gelden voor dakopbouwen door het verhogen van de nok de volgende regels:

  • a. de nokverhoging is alleen toegestaan op een hoofdgebouw met een zadeldak van niet meer dan 35 graden;
  • b. de dakopbouw is alleen toegestaan in een dakvlak dat grenst aan het achtererfgebied;
  • c. Ter weerszijden van een dakopbouw moet tenminste één meter dakvlak over blijven;
  • d. de afstand van de dakopbouw tot de achtergevel is horizontaal gemeten tenminste één meter;
  • e. de nokverhoging vindt plaats door het verlengen van het tegenover liggende dakvlak waardoor de nok richting achtererfgebied schuift, waarbij de hellingshoek gelijk blijft aan de hellingshoek van het bestaande dakvlak;
  • f. de hoogte van de buitenwanden van de dakopbouw bedragen niet meer dan 1,2 meter;
  • g. de breedte van de dakopbouw bedraagt niet meer dan 60% van de breedte van het dakvlak, met dien verstande dat de breedte niet meer mag bedragen dan 6 meter;
  • h. de afstand van een dakopbouw tot het voorerfgebied bedraagt tenminste 3 meter.

6.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. de goede woonsituatie;
  • b. de sociale veiligheid;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

6.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. het bepaalde in lid 6.2.1 sub b voor het bouwen van een hoofdgebouw buiten het bouwvlak;
  • b. het bepaalde in lid 6.2.1 sub e voor het bouwen van de voorgevel van het hoofdgebouw buiten de aangegeven gevellijn;
  • c. het bepaalde in lid 6.2.1 sub f voor het realiseren van een afwijkende goothoogte tot maximaal de toegestane bouwhoogte;
  • d. het bepaalde in lid 6.2.2 sub a voor het vergroten van het te bebouwen oppervlak tot ten hoogste 70% van het erf buiten het bouwvlak,

mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

6.5 Specifieke gebruiksregels
6.5.1 Aan-huis-verbonden beroep of bedrijf

Aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten worden toegestaan binnen de bestemming, met dien verstande dat:

  • a. het beroep of bedrijf voorkomt op de lijst met toelaatbare beroepen en bedrijven in Bijlage 1;
  • b. het vloeroppervlak van de ruimten voor de uitoefening van aan huis gebonden beroepen niet meer mag bedragen dan 30% van de begane grond vloeroppervlakte van de woning, inclusief aangebouwde bijbehorende bouwwerken, met een maximum van 50 m2;
  • c. een aan huis verbonden beroep of bedrijf uitsluitend is toegestaan in de woning en/of in de aangebouwde bijbehorende bouwwerken;
  • d. vrijstaande bijbehorende bouwwerken niet mogen worden gebruikt of ingericht voor een aan huis gebonden beroep of bedrijf;
  • e. alleen het beroeps- of bedrijfsmatig gebruik dat niet vergunningsplichtig of meldingsplichtig is ingevolge de Wet Milieubeheer of het Activiteitenbesluit is toegestaan;
  • f. voorzien moet worden in voldoende parkeergelegenheid voor de uitoefening van de aan huis gebonden beroepen (uitgangspunt hierbij is parkeren op eigen terrein);
  • g. geen sprake is van een onevenredige verkeers- en/of publieksaantrekkende werking;
  • h. de omvang van de reclame-uitingen maximaal 0,50 m2 bedragen;
  • i. geen buitenopslag van goederen plaatsvindt;
  • j. de persoon die bij een woning een aan huis verbonden beroep of bedrijf exploiteert ook de bewoner is van de desbetreffende woning (er is een functionele en persoonlijke binding tussen de bewoner van de woning en de exploitatie van het beroep of bedrijf aan huis);
  • k. het niet is toegestaan om personeel in dienst te hebben voor het aan huis verbonden beroep of bedrijf;
  • l. bij op fysieke dienstverlening gerichte bedrijven of beroepen aan huis (kappers, schoonheidssalons e.d., niet meer dan één plaats (of stoel) mag worden geëxploiteerd. Dit betekent dat een dienst niet aan meer dan één klant tegelijk mag worden aangeboden en uitgevoerd;
  • m. alleen ondergeschikte detailhandel is toegestaan, eventueel in de vorm van een webwinkel, die direct voortvloeit uit, gerelateerd is aan en noodzakelijk is voor de dienst en/of het bedrijfs- of beroepsmatig gebruik

6.5.2 Bêd & Brochje

Bêd en brochje wordt toegestaan binnen de bestemming, met dien verstande dat:

  • a. ten hoogste 2 slaapkamers en maximaal 5 personen zijn toegestaan;
  • b. de bêd & brochje uitsluitend is toegestaan in het hoofdgebouw en/of in de aangebouwde bijbehorende bouwwerken;
  • c. vrijstaande bijbehorende bouwwerken niet worden gebruikt of ingericht ten behoeve van een bêd & brochje;
  • d. de oppervlakte van bêd & brochje maximaal 30% van de begane grond vloeroppervlakte van het hoofdgebouw bedraagt, inclusief aangebouwde bijbehorende bouwwerken, met een maximum van 50 m²;
  • e. geen reclame-uitingen worden aangebracht;
  • f. voor de uitoefening van de bêd & brochje wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid, waarbij voldaan wordt aan de bepalingen in artikel 12.1 en parkeren bij voorkeur op eigen erf plaatsvindt.

6.5.3 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning;
  • b. het gebruik van woonhuizen en bijbehorende bouwwerken voor recreatieve bewoning;
  • c. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor detailhandel, anders dan in producten gerelateerd aan en noodzakelijk voor een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf;
  • d. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor horeca.

Artikel 7 Waarde - Archeologie 2

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), ook bestemd voor het behoud van de aldaar in of op de grond aanwezige archeologische (verwachtings)waarden.

7.2 Bouwregels
7.2.1 Voorrangsregeling

De regels van deze dubbelbestemming gelden primair ten opzichte van de regels van iedere andere bestemming, waarmee deze dubbelbestemming samenvalt.

7.2.2 Onderzoeksplicht

Voor bouwwerken, waaronder begrepen het heien van heipalen en het slaan van damwanden, met een oppervlakte groter dan:

  • a. 2.500 m2 en die de bodem dieper dan 2,90 m -NAP (3,30 meter beneden maaiveld) verstoren moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend de aanvrager een karterend (boor)onderzoek uit laten voeren, waarbij minimaal zes boringen per hectare worden gezet, met een minimum van zes boringen voor gebieden kleiner dan een hectare. In deze gebieden kunnen zich op enige diepte archeologische lagen uit de steentijd bevinden, die zijn afgedekt door een veen- of kleidek. Mochten zich hier archeologisch resten bevinden, dan zijn deze waarschijnlijk goed van kwaliteit. De resultaten van een dergelijk karterend booronderzoek kunnen bijvoorbeeld inzicht geven in de aanwezigheid van dekzandkopjes of -ruggen, waarop zich archeologisch resten kunnen bevinden. Het booronderzoek dient zich vooral te richten op de aanwezigheid van podzol en het microreliëf van het zand onder het veen- of kleidek. Mochten zich in de gebieden dekzandkoppen of -ruggen bevinden, dan dient de aanvrager een waarderend onderzoek te laten verrichten op de gevonden koppen. Het Plan van Aanpak voor al het onderzoek moet vroegtijdig afgestemd worden met het Bevoegd gezag.
  • b. moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin naar het oordeel van het bevoegd gezag:
  • c. de archeologische waarden van de (water)bodem die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
  • d. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
7.2.3 Uitzonderingen

Artikel 7.2.2 is niet van toepassing op bouwwerken, waaronder begrepen het heien van heipalen en het slaan van damwanden, waarbij:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe gecertificeerde instantie en/of het bevoegd gezag is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  • b. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe gecertificeerde instantie en/of het bevoegd gezag is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/of werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad;
  • c. de uitvoering reeds gestart is en/of vergund is ten tijde van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
  • d. het de vervanging, vernieuwing of verandering betreft van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut en/of niet dieper wordt vergraven dan de te verwijderen fundering, met uitzondering van nieuwe kelders;
  • e. het een bouwwerk betreft met een oppervlakte van maximaal:
    • 1. 2.500 m2,

met dien verstande dat de onder e.1 genoemde uitzondering niet van toepassing is op waterbodems;

  • f. het een bouwwerk betreft dat niet dieper dan 2,90 m -NAP (3,30 meter beneden maaiveld) en zonder heiwerkzaamheden wordt gerealiseerd, met dien verstande dat deze uitzondering niet van toepassing is op waterbodems.
7.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan, indien op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe gecertificeerde instantie en/of het bevoegd gezag is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwwerken kunnen worden geschaad, met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.2.3 mits de volgende voorwaarden in acht worden genomen:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor ondanks de uitvoering van de bouwwerkzaamheden de archeologische resten in de (water)bodem kunnen worden behouden, en/of:
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen, en/of:
  • c. de verplichting de bouwwerkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen.
7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.4.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming ‘Waarde - Archeologie 2’ zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ontgronden, afgraven (waaronder saneren), verlagen, baggeren (waaronder saneren) egaliseren, mengen, diepploegen en ontginnen van gronden;
  • b. het uitvoeren van werken of werkzaamheden aan oevers en kaden;
  • c. de aanleg van gronddepots;
  • d. het graven, verdiepen en/of verbreden van vaargeulen, watergangen en andere wateren;
  • e. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en drainage en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • f. het permanent verlagen van het waterpeil;
  • g. het verwijderen en/of aanbrengen van bomen en diepwortelende beplanting, waarbij de verstoring bij verwijderen of aanbrengen meer dan 3,30 meter onder het maaiveld (dieper dan 2,90 m -NAP) bedraagt;
  • h. het aanleggen en/of verbreden van wegen, paden, banen en/of parkeergelegenheden.
7.4.2 Onderzoeksplicht

Voordat een omgevingsvergunning wordt verleend, moet door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin naar het oordeel van het bevoegd gezag:

  • a. de archeologische waarden van de (water)bodem die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
  • b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
7.4.3 Uitzonderingen

Het verbod als bedoeld in 7.4.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden die:

  • a. een oppervlakte hebben van maximaal 2.500 m2’,

met dien verstande dat de onder a genoemde uitzondering niet van toepassing is op waterbodems;

  • b. niet dieper gaan dan 2,90 m -NAP (niet dieper dan 3,30 meter onder het maaiveld, met uitzondering van gronddepots én waterbodems);
  • c. het normale onderhoud betreffen;
  • d. al in uitvoering en/of vergund zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
  • e. op archeologisch onderzoek gericht zijn;
  • f. te maken hebben met de aanleg van ondergrondse infrastructuur met een minimum diameter van 0,40 meter, mits deze sleufloos wordt uitgevoerd.

7.4.4 Toelaatbaarheid

De werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden als bedoeld in artikel 7.4.1 zijn slechts toelaatbaar, mits:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe gecertificeerde instantie en/of het bevoegd gezag is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  • b. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe gecertificeerde instantie en/of het bevoegd gezag is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad;
  • c. indien op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe gecertificeerde instantie en/of het bevoegd gezag is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden kunnen worden geschaad, de volgende voorwaarden in acht worden genomen:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor ondanks de uitvoering van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden de archeologische resten in de (water)bodem kunnen worden behouden, en/of
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen, en/of
    • 3. de verplichting de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen.
7.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' te verwijderen indien op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene gebruiksregels

9.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met de in dit plan gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het opslaan of bergen van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.
  • c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  • d. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen.
9.2 Landschappelijke inpassing
  • a. tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van nieuwe bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - voorwaardelijke verplichting' zonder de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform de in Bijlage 2 opgenomen landschapsmaatregelen teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a mogen gronden en bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - voorwaardelijke verplichting' worden gebruikt, uitsluitend indien en voor zover binnen een termijn van 24 maanden na het onherroepelijk worden van dit bestemmingsplan uitvoering wordt gegeven aan de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform de in Bijlage 2 opgenomen landschapsmaatregelen teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing;

Artikel 10 Algemene aanduidingsregels

10.1 Veiligheidszone
10.1.1 Aanduidingsomschrijving

De voor 'veiligheidszone' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, ook bestemd voor de veiligheid van personen in relatie tot het aspect externe veiligheid ten aanzien van de nabijgelegen buisleidingen.

10.1.2 Specifieke bouw- en gebruiksregels

Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone' gelden de volgende regels:

  • a. Het is ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone' verboden om gebouwen te gebruiken als kwetsbare, dan wel beperkt kwetsbare objecten;
  • b. Langdurig verblijf is ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone' niet toegestaan.
10.1.3 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen:

  • a. ten behoeve van de vestiging of verplaatsing van één of meerdere buisleidingen onder de voorwaarde dat ter plaatse een aanduiding 'veiligheidszone' wordt aangebracht en er binnen de zone geen kwetsbare of beperkt-kwetsbare objecten aanwezig zijn en bij wijziging worden uitgesloten;
  • b. door de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone' te verwijderen, indien het met deze gebiedsaanduiding samenhangende gebruik van de buisleidingen is beëindigd, dan wel indien er geen sprake meer is van een te hoog veiligheidsrisico.

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, kan met omgevingsvergunning worden afgeweken van:

  • a. de bij recht in het plan gegeven maten, afmetingen en percentages, tot ten hoogste 10% van die maten, afmetingen en percentages, indien dit om bouwtechnische redenen of om redenen van doelmatigheid van de bouw noodzakelijk is;
  • b. het bepaalde ten aanzien van het bouwen van gebouwen binnen het bouw- c.q. het bestemmingsvlak in die zin dat de grenzen van het bouw- c.q. het bestemmingsvlak met ten hoogste 1,50 meter worden overschreden door:
    • 1. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen en schoorstenen;
    • 2. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken;
    • 3. ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen.

Artikel 12 Overige regels

12.1 Voldoende parkeergelegenheid
  • a. Een nieuw bouwwerk, verandering van een bouwwerk, verandering van gebruik van een bouwwerk of van gronden (al dan niet gecombineerd), waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, is niet toegestaan wanneer op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden;
  • b. bij een omgevingsvergunning, dan wel bij de beoordeling of het gebruik in overeenstemming is met het bestemmingsplan wordt op basis van de op dat moment van toepassing zijnde beleidsregels bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid;
  • c. bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregel

Artikel 13 Overgangsrecht

13.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in sub a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het sub a. met maximaal 10%.
  • c. Sub a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

13.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sub a, te veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en afwijking wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het bepaalde onder sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 14 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan: Bestemmingsplan Scharnegoutum-Noord.