direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Gauw - Boeijengastrjitte 34
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1900.2023oostBRgauwbs34-vast

Toelichting

Hoofdstuk 1 Aanleiding

1.1 Aanleiding

Sinds de jaren vijftig is er in het centrum van het dorp Gauw in de gemeente Súdwest-Fryslân een bouwbedrijf gevestigd aan het adres Boeijengastrjitte 34. Dit bedrijf heeft in de loop van de tijd haar vestiging uitgebreid met loodsen en aanbouwen. Hedendaags zijn deze gebouwen gedateerd en in een matig tot slechte staat van onderhoud. De gebouwen zijn nagenoeg ongeïsoleerd en daarnaast is een groot deel van de daken voorzien van asbest golfplaten. De bedrijfsgebouwen vallen uit de toon in het dorpsbeeld en vormen door de asbest daken een risico voor de omgeving. In 2015 zijn de bedrijfswerkzaamheden van het huidige bouwbedrijf gestopt. De initiatiefnemer heeft daarom bedacht om de locatie een andere invulling te geven. Het plan is om op het terrein drie nieuwe woningen te realiseren die de percelen een passende ruimtelijke invulling geven en eveneens zorgen voor een woon-impuls voor Gauw. Het voornemen is tevens om de huidige woning met schuur ruimte die op het adres aanwezig is, deels te handhaven en deels te herbouwen. Daarnaast is de bestaande woning geschikt voor een woning met een beroep aan huis.

Op grond van het geldende bestemmingsplan 'Wymbritseradiel noord plandeel Gauw' van toenmalige gemeente Wymbritseradiel (vastgesteld 28-11-2009) is dit voornemen in de huidige situatie planologisch niet mogelijk. De bedrijfsbestemming die in de huidige situatie op Boeijengastrjitte 34 van toepassing is, staat het niet toe om de gronden voor meerdere woningen te gebruiken. Een herbestemming van de gronden van Boeijengastrjitte 34 is daarom nodig om de beoogde invulling van enkele woningen mogelijk te maken. Daarvoor is een nieuw bestemmingsplan vereist. Voorliggend plan voorziet hierin.

1.2 Ligging en begrenzing van het plangebied

Het plangebied (Figuur 1) is gelegen in het noordwestelijke deel van het lintdorp Gauw. Het dorp Gauw ligt ten Noordoosten van de stad Sneek, tussen Sibrandabuorren en Goaijengamieden in de gemeente Súdwest-Fryslân. In het dorp zijn veel verschillende functies aanwezig. De gronden grenzend aan het plangebied bestaan uit gemengde functies. Veel van deze gronden worden gebruikt ten behoeve van wonen maar bijvoorbeeld ook voor kleinschalige detailhandel. Tevens is er ten zuidoosten van het plangebied een begraafplaats met kerk aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.2023oostBRgauwbs34-vast_0001.jpg" Figuur 1: ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied (Figuur 1) is gelegen aan de Boeijengastrjitte 34 en betreft de kadastrale percelen 759, 956, 957, 958, 1055 en 1056. Het plangebied is gelegen aan de Kipfeart en is in de huidige situatie bebouwd met verschillende bedrijfsgebouwen.

1.3 Huidig planologisch regime

Bestemmingsplan Wymbritseradiel noord plandeel Gauw

Het geldende juridisch-planologische kader ter plaatse is het bestemmingsplan 'Wymbritseradiel noord plandeel Gauw' (vastgesteld op 28-11-2009). Het plangebied heeft betrekking op de gronden die zijn aangemerkt met een bedrijfsbestemming (zie Figuur 2). In het plangebied geldt de bestemming 'Bedrijf', met aangeduide bouwvlakken voor de bestaande bebouwing. Binnen deze voor bedrijfsdoeleinden aangewezen gronden zijn uitsluitend bedrijven van categorie 1 en 2 toegestaan. Voorbeelden van bedrijven die zich in de huidige situatie op deze gronden mogen vestigen zijn personenautoverhuurbedrijven of aannemers-/ bouwbedrijven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.2023oostBRgauwbs34-vast_0002.png" Figuur 2: uitsnede plankaart bestemmingsplan 'Wymbritseradiel noord plandeel Gauw'

Strijdigheid met het geldende bestemmingsplan

De voorgenomen ontwikkeling past niet binnen het geldende bestemmingsplan. Het is niet toegestaan om binnen de bestemming 'Bedrijf' drie nieuwe woningen te realiseren en uitsluitend te gebruiken ten behoeve van een woonfunctie.

1.4 Leeswijzer

Na de inleiding in dit hoofdstuk is in hoofdstuk 2 de uitwerking van het planvoornemen beschreven. In hoofdstuk drie is vervolgens ingegaan op relevant overheidsbeleid. Een omschrijving van de omgevingsaspecten betreffende de planologische en milieukundige randvoorwaarden is opgenomen in hoofdstuk 4. Hoofdstuk vijf betreft de juridische toelichting van het bestemmingsplan en de beschrijving van de bestemmingen zelf. Ten slotte is in hoofdstuk 6 zowel de economische als maatschappelijke uitvoerbaarheid uiteengezet.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande situatie

Het plangebied bestaat uit de bedrijfswoning, de daarachter liggende bedrijfsbebouwing (loodsen en aanbouwen), een schuur, verschillende parkeerplaatsen en een tuin met paden en bomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.2023oostBRgauwbs34-vast_0003.png"

Figuur 3: Luchtfoto bestaande situatie plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.2023oostBRgauwbs34-vast_0004.png"

Figuur 4: Luchtfoto bestaande situatie plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.2023oostBRgauwbs34-vast_0005.png"

Figuur 5: achteraanzicht bedrijfsloods plangebied

2.2 Toekomstige situatie

Penta Architecten heeft een ontwerp gemaakt voor de herstructurering van het bedrijventerrein tot een woonlocatie. Dit ontwerp bevat de situatietekening van de nieuwe situatie, diverse plattegronden, 3D-impressies en referentiebeelden. In 2.3 wordt dit ontwerp toegelicht. In deze toelichting wordt nader ingegaan op hoe het ontwerp stedenbouwkundig inpasbaar is en aansluit op het dorp en het landschap.

2.3 Stedenbouwkundig plan

Het stedenbouwkundige plan (Figuur 6) bevat een vervanging van verharding en bedrijfsbebouwing door een drietal woningen. Het is een inbreiding op een bestaande bedrijfslocatie waar voorheen een bouwbedrijf zat. Het gaat om behoud van de bestaande bedrijfswoning en nieuwe woningen die permanent worden bewoond voor de doelgroep middeldure vrije sector.

Er is bewust gekozen voor een beperkt aantal woningen om te voorkomen dat het een aparte 'wijk' wordt en daarmee het karakter zou krijgen van een uitbreidingsplan in plaats van een inbreidingsplan.

De ligging in het hart van het dorp en aan het doorgaande open vaarwater met uitzicht op de landerijen vraagt om een hoge kwaliteit/type van bebouwing. Afwisseling van bebouwing en groen, het informele en de beperkte schaal zijn kenmerkend naast het bouwen van panden met een duidelijke kap.

Het plan gaat uit van behoud van de bestaande bedrijfswoning met platte aanbouw. In deze aanbouw zijn enkele essentiële onderdelen van de woning ondergebracht. De ontsluiting is een informeel insteekweggetje dat meebeweegt in de richting van de Kipfeart. Aan het uiteinde van dit weggetje ligt het grootste erf met daarop een schuurwoning in een tot anderhalve bouwlaag met kap die refereert aan schuren die in een van oorsprong agrarisch dorp voorkomen en ook passen bij de verscheidenheid van functies die oorspronkelijk in het lint aanwezig waren.

De twee andere woningen zijn dorpse vrijstaande woningen in één tot anderhalve bouwlaag met een kap. Deze woningen worden uitgevoerd in baksteen of een combinatie van baksteen en hout. Ze liggen afwisselend in de richting van de Kipfeart en loodrecht daarop, in aansluiting op het informele karakter van de omgeving. Bij alle woningen kan op eigen erf geparkeerd worden en er is in aanleggelegenheid voorzien. In het algemeen worden bij de verschillende gebouwen natuurlijke materialen toegepast in donkere en aardse tinten die opgaan in het landschap en passen bij het dorp. (Bron: toelichting stedenbouwkundig plan Penta Architecten, 16-12-2021).

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.2023oostBRgauwbs34-vast_0006.png"

Figuur 6: stedenbouwkundig plan Boeijengastrjitte 34 (Penta Architecten, versie gewijzigde vaststelling)

2.4 Beeldkwaliteit

Paragraaf 2.4 is te raadplegen als Bijlage 1 bij de toelichting van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (2020)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de leefomgeving. Hiermee kan ingespeeld worden op de grote uitdagingen die voorliggen. Allerlei trends en ontwikkelingen van Nederland hebben invloed op de leefomgeving. Veranderende en groeiende steden, de overgang naar een duurzame en circulaire economie en het aanpassen aan de gevolgen van de klimaatverandering vormen slechts een deel van de opgave. Dit biedt kansen, maar vraagt wel om zorgvuldige keuzes. Want de ruimte, zowel boven-, als ondergronds, is een schaars goed.

Het combineren van al die opgaven vraagt een nieuwe manier van werken. Niet van bovenaf opgelegd, maar in goede samenwerking tussen overheden, bedrijven, kennisinstellingen, maatschappelijke organisaties en burgers. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI wordt een proces in gang gezet waarmee keuzes voor de leefomgeving sneller en beter kunnen worden gemaakt.

De NOVI komt voort uit de Omgevingswet, die naar verwachting in 2023 in werking treedt. De NOVI vervangt, samen met het Besluit Kwaliteit Leefomgeving (BKL) de SVIR, het Barro en het Bro. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:

  • 1. ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • 2. duurzaam economisch groeipotentieel;
  • 3. sterke en gezonde steden en regio's;
  • 4. toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI zoekt de rijksoverheid naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte.
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere.
  • Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat onze leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

De NOVI vindt haar doorwerking in het regionale en lokale beleid waaraan uiteindelijk plannen zullen worden getoetst.

3.1.2 De Ladder voor duurzame verstedelijking

De ladder voor duurzame verstedelijking is een motiveringseis die in de SVIR is geïntroduceerd. In het Bro (artikel 3.1.6) is geregeld dat bij ruimtelijke projecten voorzien moet worden in duurzame verstedelijking. In geval van nieuwe stedelijke ontwikkelingen moet een beschrijving worden gegeven van de behoefte aan die ontwikkeling en wanneer deze plaatsvindt buiten het bestaand stedelijk gebied, moet er tevens gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Als definitie voor stedelijke ontwikkeling is in het Bro opgenomen: ‘ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Er is in de wetgeving geen ondergrens bepaald voor wat een ‘stedelijke ontwikkeling’ is. In een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State wordt de juridische lijn ten aanzien van de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking uiteengezet (overzichtsuitspraak ladder voor duurzame verstedelijking, gepubliceerd op 28 juni 2017).

Uit het bovenstaande wordt duidelijk dat de Ladder voor duurzame verstedelijking alleen geldt voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Uit de overzichtsuitspraak wordt duidelijk dat een bestemmingsplan dat voorziet in minder dan 11 woningen niet voorziet in een stedelijke ontwikkeling zoals deze op basis van het Bro is gedefinieerd. Het planvoornemen voorziet in de toevoeging van drie extra woningen. De grens van 11 woningen wordt daarom niet overschreden ten gevolge van het planvoornemen. Naar aanleiding daarvan kan geconcludeerd worden dat voorliggend bestemmingsplan niet binnen de kaders van de ladder van duurzame verstedelijking ten behoeve van een stedelijke ontwikkeling valt. Nu er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, hoeft de Laddertoets niet te worden doorlopen. In het kader van de uitvoerbaarheid van het plan, moet er wel worden aangetoond dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Hoofdstuk 4 gaat hier nader op in.

3.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) biedt de basis voor het stellen van algemene regels, op te nemen in een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB). Die regels richten zich primair op gemeenten, die het eerstverantwoordelijke overheidsniveau zijn voor de inhoud van ruimtelijke plannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, 07-12-2011), ook wel bekend onder de naam AMvB Ruimte, zijn de nationale belangen uit de SVIR voorzien van juridische kaders, waarmee de doorwerking van de nationale belangen op ruimtelijk gebied is geborgd. Uit het Barro blijkt dat voor het planvoornemen en het plangebied geen sprake is van specifieke aspecten van nationaal belang. Wel geldt bij elk ruimtelijk plan, nationaal belang 13 met betrekking tot zorgvuldig ruimtegebruik.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Fryslân - De romte diele (2020)

De Omgevingsvisie is één van de instrumenten van de nieuwe Omgevingswet. In de Omgevingsvisie Fryslân, 'De Romte Diele' geheten, staat waar de provincie met de leefomgeving van Fryslân naar toe wil: de ambitie en doelen voor de toekomst. Het is een integrale visie voor de lange termijn op een tamelijk hoog abstractieniveau. De visie geeft de richting aan waar de provincie met allerlei partijen naar toe wil werken. Dit gebeurt in programma’s, concrete projecten en initiatieven, en zo nodig ook in regels.

De provinciale omgevingsvisie vervangt het strategisch beleid van de provincie in het streekplan, milieubeleidsplan, waterhuishoudingsplan en het verkeer- en vervoerplan. In de visie is aangegeven wat de provincie doet om de huidige basiskwaliteiten van de Friese leefomgeving op orde te houden. Daarnaast wil de provincie extra inzetten op vier urgente, integrale opgaven, te weten:

  • Fryslân vitaal, leefbaar en bereikbaar houden
  • Energietransitie met kracht voortzetten
  • Fryslân klimaatadaptatief inrichten
  • Versterken biodiversiteit

Naast de integrale opgaven hanteert de Omgevingsvisie een aantal inhoudelijke principes. Deze principes staan voor de manier van werken, en geven richting aan keuzes, projecten en plannen voor de fysieke leefomgeving. Een inhoudelijk principe dat nauw aansluit op het planvoornemen is 'Omgevingskwaliteit als ontwerpbasis'. Dit principe richt zich erop dat nieuwe ontwikkelingen voortbouwen op bestaande omgevingskwaliteiten. Daarbij is aandacht voor eigenheid en identiteit. In dit principe vormen omgevingskwaliteiten het vertrekpunt voor de inpassing van ontwikkelingen. Dit betekent dat ontwikkelingen voortbouwen op bestaande kwaliteiten en deze waar mogelijk versterken of doorontwikkelen. Het principe gaat uit van maatwerk. Elke plek is anders en heeft andere kwaliteiten. Op basis van de omgevingskwaliteiten van gebieden wordt gezocht naar juiste plekken. Zo kan, afhankelijk van de aard en schaal van een ontwikkeling bijvoorbeeld sprake zijn van: inpassen, waarbij de kenmerken van een gebied in stand blijven en nieuwe ontwikkelingen zich daarin voegen.

De voorgenomen herontwikkeling bouwt voort op de bestaande kwaliteiten van het dorp doordat het een andere, beter passende invulling geeft aan het plangebied. De huidige bedrijfsgebouwen in het plangebied zijn in matig tot slechte staat van onderhoud, waardoor ze afbreuk doen aan het dorpsbeeld. De beoogde invulling van het perceel stopt deze afbreuk en zal zich invoegen binnen de bestaande kwaliteiten van het dorp. Naar aanleiding hiervan draagt het planvoornemen bij aan de Omgevingsvisie van de provincie Fryslân.

Natuurinclusief ontwerpen

In de Omgevingsvisie De Romte Diele wordt ingezet op natuurinclusief ontwerpen bij nieuwe ontwikkelingen. Dit is mogelijk door bij het ontwerp rekening te houden met maatregelen die een positief ecologisch effect sorteren.

Bij de uitwerking van de woningen en inrichting van de erven zal rekening worden gehouden met natuurinclusief bouwen. Voorbeelden waaraan wordt gedacht zijn: voorzieningen voor vleermuizen in en om het gebouw, natuurlijke erfafscheidingen die uit hagen en beuken bestaan en een natuurlijke omgeving creëren, vegetatie op het terrein die in elk seizoen bloeiende planten heeft/rijk is aan nectar en stuifmeel. Tot slot kunnen voorzieningen voor insecten in de vorm van een steenstapel of insectenhotel worden gerealiseerd.

Op basis van het voorgaande kan gesteld worden er bij het plan rekening wordt gehouden met natuurinclusieve maatregelen.

Al met al staat het planvoornemen in lijn met de doelen en ambities van de provinciale omgevingsvisie.

3.2.2 Verordening Romte Fryslân 2014

Op 21-02-2018 is de wijzigingsverordening Verordening Romte Fryslân 2014 vastgesteld. Deze wijzigingsverordening is een hernieuwde vaststelling van de verordening uit 2014. In de verordening zijn concrete regels gesteld die ervoor moeten zorgen dat de provinciale ruimtelijke belangen (uit het streekplan, maar ook daarna opgestelde structuurvisies) doorwerken in de gemeentelijke ruimtelijke plannen. In de verordening is onder meer de grens tussen het bestaand stedelijk gebied en landelijk gebied vastgelegd. In stedelijk gebied bestaat een grotere mate van beleidsvrijheid wat betreft de ruimtelijke ordening dan in het landelijk gebied. Het plangebied bevindt zich in het bestaand stedelijk gebied.

Op grond van Artikel 3.1.1 lid 1 uit de Verordening Romte kan een ruimtelijk plan mogelijkheden voor woningbouw bevatten indien de aantallen en de kwaliteit van de woningbouw in overeenstemming zijn met een woonplan, dat de schriftelijke instemming van Gedupteerde Staten heeft.

Op dit moment wordt uitvoering gegeven aan de bouw- en woonagenda van de minister met als doel het versnellen van de woningbouw. Rijk en provincie hebben reeds prestatieafspraken gesloten. Gemeenten zijn nu in gesprek met de provincie om deze door te vertalen naar Woondeals per woonregio. De gemeente Súdwest-Fryslân heeft al woningbouwafspraken met de provincie die voldoende ruimte bieden om de drie woningen toe te voegen. Met het planvoornemen is geen sprake van overschrijding van de met de provincie overeengekomen woningbouwruimte.

Al met al staat het beleid uit de Verordening Romte Fryslân de uitvoerbaarheid van het planvoornemen niet in de weg.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Súdwest-Fryslân 1.0 'Oars tinke yn Súdwest' 2021

De gemeenteraad heeft op 29 april 2021 de Omgevingsvisie 1.0 'Oars tinke yn Súdwest: samenwerken aan een gezonde leefomgeving' vastgesteld. Deze visie is tot stand gekomen met de inwoners en ketenpartners van Súdwest-Fryslân. De Omgevingsvisie schetst de ontwikkelingsrichting voor de woon-, werk- en leefomgeving voor een lange periode. De omgevingsvisie helpt de gemeente om keuzes te maken bij ontwikkeling die invloed hebben op de fysieke leefomgeving. In Súdwest-Fryslân handelt de gemeente volgens het principe: 'Denk vanuit de klant en de initiatiefnemer'. De gemeente hecht daarom veel waarde aan het bieden van duidelijkheid. Er wordt bij de Omgevingsvisie gedacht vanuit ambities en mogelijkheden. Juridische kaders zijn daarbij niet leidend. Daarnaast nodigt de Omgevingsvisie uit tot ontwikkelingen: het is de rode draad voor gemeentelijke activiteiten in de fysieke leefomgeving. De gemeente kan aan de hand hiervan, omgevingsprogramma's en het omgevingsplan beoordelen of ontwikkelingen en projecten bij Súdwest-Fryslân passen.

Met het 'Rondje Súdwest' legden inwoners van de gemeente Súdwest-Fryslân de basis voor de Omgevingsvisie. Hierbij kwamen vijf thema's naar voren:

  • 1. gezonde vitale mensen in een gezonde en veilige omgeving;
  • 2. sterke kernwaarden: cultureel erfgoed, natuur, weids en waterrijk landschap;
  • 3. veerkrachtige en leefbare wijken, dorpen en steden;
  • 4. vitaal en aantrekkelijk landschap;
  • 5. duurzaam, energieneutraal en klimaatadaptief.

De gemeenteraad heeft in de Omgevingsvisie 1.0 op hoofdlijnen kaders voor toekomstige ontwikkelingen vastgesteld. De maatregelen om de vastgestelde thema's uit te kunnen werken worden beschreven in omgevingsprogramma's die samen met de ketenpartners op zullen worden gesteld. Dit om de ambities uit de Omgevingsvisie 1.0 dichterbij te brengen. Het College van B&W stelt de omgevingsprogramma's vast. In de Omgevingsvisie worden de volgende omgevingsprogramma's opgesteld:

  • Gezond Wonen
  • Omgevingskwaliteit
  • Vitaal landschap
  • Klimaatmitigatie
  • Klimaatadaptatie

Voorliggend plan maakt de realisatie van een drietal woningen mogelijk binnen de kern Gauw. Het raakt daarom voornamelijk het omgevingsprogramma 'Omgevingskwaliteit'. Het planvoornemen zorgt ervoor dat ongebruikte bedrijfsbebouwing dat zich in slechte staat van onderhoud bevindt wordt gesloopt en vervangen door drie nieuwbouwwoningen en een woonwerkeenheid bij de bestaande woning. Dit draagt bij aan de kwaliteit van de directe omgeving van het plangebied.

3.3.2 Woonvisie en Woningbouwprogramma 2017-2022

De gemeente stelt in de woonvisie als ambitie om voor een woningvoorraad te zorgen die aansluit op de woningbehoefte. Daarnaast wil de gemeente met haar woonbeleid bijdragen aan het verduurzamen van de bestaande en nieuwe woningvoorraad. De gemeente Súdwest-Fryslân doet dan ook mee aan de Friese Energiestrategie. Deze heeft als doel dat er in 2050 een energie neutrale bebouwde omgeving is.

Het planvoornemen draagt bij aan deze ambitie. De voorgenomen ontwikkeling voorziet in nieuwbouw die volledig gasloos is. Daarnaast zijn alle woningen voorzien van zonnepanelen. Mede hierdoor zijn de woningen volledig energieneutraal. Dit draagt bij aan verduurzaming van de nieuwe woningvoorraad en de Friese Energiestrategie.

Wat betreft de particuliere woningvoorraad zet de gemeente niet alleen in op voldoende woningen, maar ook op de specifieke behoeftes, mogelijkheden en fase in de persoonlijke wooncarrière. De gemeente ziet zichzelf als 'woonregisseur' van de lokale woningmarkt. In de visie staat beschreven dat het uitgangspunt is dat nieuwe woningen niet voor extra ruimtebeslag zorgen. Er wordt uitgegaan van het principe van inbreiding en 'ruimte voor ruimte'. Dit betreft de herinvulling van een leegstaande woning of pand of sloop ten behoeve van een nieuwe woning. In het plangebied is het ruimte voor ruimte-principe van toepassing. De bestaande bedrijfsbebouwing wordt gesloopt en er komen drie nieuwe woningen in de plaats van deze voormalige bebouwing. Er wordt daarmee geen extra beslag op de ruimte in het plangebied gedaan. Het planvoornemen sluit hierdoor aan op de Woonvisie en het daarbij horende programma.

3.3.3 Ambitiedocument wonen SWF 2019

In het ambitiedocument wonen heeft de gemeente Súdwest-Fryslân uiteengezet wat de ambities voor woningbouw in de gemeente zijn voor de komende jaren. Het vormt een leidraad voor de manier waarop de gemeente wil gaan sturen op woningbouw. Het document betreft een doorvertaling en concretisering van de woonvisie. De gemeente hanteert een aantal uitgangspunten die leidend zijn als het gaat om woningbouw, waaronder 'herbestemmen en transformeren gaat voor nieuwbouw'. De gemeente geeft aan dat transformatie voor nieuwbouw gaat en beeldbepalende gebouwen in de kern graag te willen behouden. Bij elk initiatief kijkt de gemeente goed naar de wenselijke invulling. Initiatieven moeten een leegte in het aanbod opvullen en/of een zo lang mogelijke verhuisketen op gang brengen.

Het planvoornemen voorziet in de transformatie van een voormalig bedrijvenperceel. De bedrijfsgebouwen zijn gedateerd, in matig tot slechte staat van onderhoud en vallen uit de toon in het dorpsbeeld. Het planvoornemen voorziet in drie extra woningen in het plangebied. Er is bewust gekozen voor een beperkt aantal woningen om te voorkomen dat het een aparte 'wijk' wordt en daarmee het karakter zou kunnen krijgen van een uitbreidingsplan in plaats van een inbreidingsplan. De transformatie sluit goed aan op het dorpsbeeld gelet op de ligging aan het open vaarwater, uitzicht op de open landerijen en aanwezige ruimte rondom de bebouwing. Het plan voorziet in een ruimtelijk passende invulling en woon-impuls voor Gauw. Hiermee vult de voorgenomen ontwikkeling een leegte in het aanbod op.

Het planvoornemen staat in lijn met het ambitiedocument wonen van de gemeente Sûdwest-Fryslân.

3.3.4 Afwegingskader Woningbouw 2019

Het in het voorgaand aangehaalde 'ambitiedocument wonen' is uitgewerkt in een afwegingskader voor woningbouw. Woningbouwplannen dienen getoetst te worden aan het afwegingskader. De gemeente wil hiermee primair sturing geven aan gewenste ontwikkelingen en secundair ongewenste ontwikkelingen voorkomen. Het afwegingskader wordt toegepast bij plannen van meer dan twee woningen.

Stap 1. basisprincipes

De basisprincipes geven een strategisch kwaliteitsoordeel. Doel is om alleen plannen door te laten gaan die goed aansluiten bij ambities van de gemeente. De basisprincipes betreffen drie aspecten:

  • kaders wonen;
  • quick-scan initiatieven ruimtelijk kader;
  • ruimtelijke kwaliteit

Uit 3.3.3 blijkt dat het planvoornemen aan de kaders voor wonen voldoet. Uit dit hoofdstuk en hoofdstuk 4 is gebleken dat het planvoornemen aan de quick-scan RO voldoet. Daarnaast blijkt uit 2.3 en 2.4 dat het planvoornemen bijdraagt aan de ruimtelijke kwaliteit. Derhalve voldoet de voorgenomen ontwikkeling aan de basisprincipes.

Stap 2. kwalitatieve toets

Initiatieven die voldoen aan de basisprincipes worden door het regieteam wonen beoordeeld aan de hand van verschillende kwaliteitscriteria. De prioriteitstelling vindt plaats op verschillende kwaliteitsaspecten van plannen. De gemeente geeft daarbij een score aan verschillende kwaliteitsaspecten, waarmee zij ook haar prioriteiten nader bepaald.

Kwalitatieve woningbehoefte

De gemeente wil plannen stimuleren op plekken en in segmenten waar aangetoonde behoefte is. In grote en kleine kernen moet een gevarieerd programma in de koop zijn, met variatie in rijwoningen tot €250.000, luxere koopwoningen vanaf €250.000 en koopappartementen. Met het planvoornemen worden 3 woningen in de middeldure vrije sector gerealiseerd. Dit draagt bij aan een gevarieerd programma in de koop. Het planvoornemen scoort 3 punten op dit criterium.

Toegankelijk wonen en zorg

Inspelend op de vergrijzingsgolf, geeft de gemeente prioriteit aan de bouw van nieuwe woonzorglocaties en levensloopbestendige woningen, bij voorkeur op centrumlocaties in grote kernen. De volgende kwaliteiten worden daarbij afgewogen:

  • Het plan voorziet in levensloopgeschikte woningen waarin zorg kan worden ontvangen
  • (Zorg)voorzieningen zijn op loopafstand
  • In grote kernen (categorie 3 en 4): Het plan betreft een beschutte / veilig omgeving met mogelijkheid van ontmoeting en zorg in de directe nabijheid van de locatie.
  • Het plan voorziet in een vorm van zelfstandig wonen specifiek gericht op bijzondere doelgroepen, zoals mensen met dementie, met verstandelijke beperking, GGZ (uitstroom beschermd wonen/ maatschappelijke opvang), of uitstroom jeugdzorg.

Het planvoornemen voorziet in levensloopgeschikte woningen waarin zorg kan worden ontvangen. Daarnaast zijn verschillende voorzieningen op loopafstand van het plangebied aanwezig. De voorgenomen ontwikkeling scoort 1 punt op dit criterium.

Faciliteren burgerinitiatief

De gemeente hecht veel waarde aan het initiatief vanuit inwoners. In het ambitiedocument is aangegeven dat de gemeente plaatselijke initiatieven ondersteunen. Plannen die geïnitieerd zijn door bewoners van de eigen plaats krijgen dan ook extra prioriteit, mits bij het plan een vorm van professionele begeleiding is geregeld. Het planvoornemen heeft betrekking op een initiatief vanuit inwoners, tevens is bij de uitwerking van het plan voorzien in professionele begeleiding. Dit bestemmingsplan scoort derhalve 2 punten op dit criterium.

Bijdrage energietransitie

Bij nieuwbouw en herbestemming toetst de gemeente het plan op technische en energetische gronden aan de hand van de volgende normen:

  • Plan scoort een GPR-score (Gemeentelijke Praktijk Richtlijn) van 7 of hoger (zie menukaart duurzaam bouwen volgens GPR en eisen)
  • De gerealiseerde woningen zijn energieneutraal of NOM (Nul op de Meter).
  • Er wordt circulair gebouwd of bestaand vastgoed wordt hergebruikt (meetmethode op een later moment vaststellen)

De woningen worden energieneutraal gebouwd. Daarnaast is er sprake van hergebruik van bestaand vastgoed, aangezien met het planvoornemen een deel van de bestaande bedrijfsbebouwing wordt hergebruikt voor een woon-werkeenheid. Het planvoornemen scoort 1 punt op dit criterium.

Inbreiden en herbestemmen

Inbreiden en herbestemmen zijn onderdeel van de basisprincipes en worden bij verschillende kernen ook verschillend beoordeeld. Het planvoornemen heeft betrekking op een kleine kern in de gemeente. Daardoor geldt dat herbestemming nadrukkelijk boven nieuwbouw gaat. Prioriteit voor herbestemming is dan ook niet aan de orde. Het planvoornemen voorziet zowel in herbestemming als inbreiding. Op dit criterium scoort het plan geen punten, aangezien inbreiding, transformatie of herbestemming alleen punten krijgt in grote kernen of groeikernen zoals Sneek of Bolsward.

Finale kwalitatieve beoordeling

De toetsing voor grote en kleine kernen verschilt, omdat een aantal criteria alleen bij de grote kernen onderscheidend zijn. Hierdoor is medewerking in alle kernen in beginsel in gelijke mate mogelijk. Bij kleine en middelgrote kernen kan een plan op basis van de puntentoekenning maximaal 9 punten behalen. In deze kernen typeert de gemeente een plan met een score van 5 punten of meer als 'hoog' en een plan tot en met 4 punten als 'laag'. Op grond van het voorgaande wordt geconcludeerd dat het planvoornemen 7 punten heeft behaald waarmee er sprake is van een woningbouwplan dat zorgt voor een hoge woonkwaliteit in het plangebied.

Stap 3. kwantitatieve toets

Voor plannen die kwalitatief (in grote mate) passend zijn, vanuit de basisprincipes en de kwalitatieve toets, voert de gemeente een kwantitatieve toets. Het plangebied valt onder deelgebied 2: Noordoost SWF. Voor dit deelgebied geldt dat er op korte termijn behoefte is aan 30-50 woningen. Het planvoornemen voorziet in beperkte mate (3 extra woningen) in deze behoefte.

Finale planbeoordeling

De gemeente bepaalt op basis van de basisprincipes en de kwantitatieve toets en de prioriteitstelling uit de kwalitatieve toets of plannen in behandeling worden genomen. De toetsing aan het afwegingskader kan een viertal mogelijke conclusies opleveren. Plannen die hoog scoren op de basisprincipes, en passen binnen de kwalitatieve en kwantitatieve toets neemt de gemeente in behandeling. Plannen die op de kwalitatieve toets hoog scoren neemt de gemeente meteen in behandeling.

Dit bestemmingsplan voldoet aan de kwantitatieve toets en scoort hoog op zowel de basisprincipes als de kwalitatieve toets. Gelet op het voorgaande is de conclusie dat het planvoornemen voldoet aan het afwegingskader woningbouw van de gemeente Súdwest-Fryslân.

3.3.5 Welstandsnota gemeente Súdwest-Fryslân 2018

Voor de toetsing van het stedenbouwkundige plan is advies ingewonnen bij de adviescommissie Ruimtelijke kwaliteit van Hûs en Hiem. Bij de advisering van deze commissie is gebruik gemaakt van de gemeentelijke Welstandsnota. Voor de fase waarin concrete bouwplannen worden ontwikkeld voor de nieuwe woningen, wordt echter gebruik gemaakt van de uitgangspunten zoals opgenomen in paragraaf 2.4. In de Welstandsnota is het plangebied zowel in welstandsgebied 'Lintbebouwing' als 'Buitengebied' gelegen. Bij deze twee verschillende welstandsgebieden geldt per gebied ander beleid, met andere welstandscriteria (Bijlage 2).

Lintbebouwing

Het beleid van gebiedstype lintbebouwing is voor een groot deel gericht op het beheer van de bestaande situatie. Het gebied is in structuur nog grotendeels gaaf. Voor deze gebieden worden eveneens geen opmerkelijke ontwikkelingen verwacht. Er mag wel verwacht worden dat de woningen op onderdelen zullen worden aangepast en/of verbouwd. Vernieuwingen en veranderingen dienen zorgvuldig te worden ingepast. Als algemene criteria is daarbij bepaald dat bouwinitiatieven rekening moeten houden met de schaal van de omgeving. In de toekomstige situatie blijft de huidige bedrijfswoning staan met extra aanbouw (ten behoeve van een woon-werkeenheid).

Buitengebied

Het beleid in het buitengebied is met name gericht op het versterken en beheren van de bestaande situatie. In de gemeentelijke visie op ruimtelijke kwaliteit 'Mei soarch foar us lânskip' (2013) zijn kernkwaliteiten van de verschillende landschapstypen benoemd. De gemeenteraad heeft in deze visie aangegeven dat bij alle ruimtelijke ontwikkelingen in de gemeente geldt dat de kernkwaliteiten van de verschillende landschapstypen leidend zijn. Daarnaast worden ruimtelijke ontwikkelingen in dit welstandsgebied gestuurd op een aantal uitgangspunten:

  • Versterken van de grootse openheid van het klei- en veengebied en de meren.
  • Aandacht voor detail binnen het grootschalig landschap.
  • Versterken van het contrast tussen binnendijks en buitendijks gebied.
  • Behoud van authenticiteit en eenvoud.
  • Ruimte voor dynamiek, experiment en contrast.

Als algemene criteria geldt in dit welstandsgebied dat bouwinitiatieven rekening moeten houden met de kenmerken en kernkwaliteiten van het specifieke landschapstype. De specifieke criteria die voor nieuwe bouwinitiatieven in het buitengebied gelden zijn in Bijlage 3 opgenomen.

Welstandsadvies Hûs en Hiem

De Centrale Adviescommissie Ruimtelijke Kwaliteit van Hûs en Hiem heeft op donderdag 24-02-2022 het stedenbouwkundig plan beoordeeld. Hierbij is in beginsel de gebiedsgerichte criteria voor de bovenstaand beschreven deelgebieden als uitgangspunt gebruikt. De adviescommissie heeft aangegeven positief te zijn over het plan. Er zijn echter wel een aantal kanttekeningen en aanbevelingen op basis van het plan op zichzelf en in relatie tot de omgeving geformuleerd (Bijlage 4). Deze aanbevelingen zijn door de initiatiefnemer opgenomen en verwerkt in het stedenbouwkundig plan. Dit heeft vervolgens geresulteerd in een positief welstandsadvies vanuit de adviescommissie.

3.3.6 Parkeernormen Súdwest-Fryslân 2018 en paraplubestemmingsplan Parkeernormen SWF

De gemeente Súdwest-Fryslân heeft een Parkeernormennota opgesteld waarin de inhoud van het begrip 'voldoende parkeergelegenheid' is uitgewerkt. Op basis van de Parkeernormennota is te bepalen of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid. Naar aanleiding van de parkeernormennota is het paraplubestemmingsplan 'Parkeernormen SWF' vastgesteld, waarmee in de hele gemeente voldoende parkeergelegenheid wordt geborgd. Het project is getoetst aan de parkeernormennota en hieruit blijkt dat er binnen het plangebied voldoende parkeerplaatsen zijn ingepast (zie paragraaf 4.8).

3.3.7 Erfgoednota 2021-2026

Met het vaststellen van de 'Erfgoednota 2021-2026 Cultureel Erfgoed is geen keus' (april 2021) heeft de gemeente haar visie en missie op behoud en ontwikkeling van het erfgoed vastgesteld. De gemeente SWF zorgt samen met de mienskip dat cultureel erfgoed duurzaam behouden en ontsloten wordt en zichtbaar en beleefbaar is. Dit doen wij door erfgoed te waarderen en te beschermen, bewustwording en samenwerking te stimuleren en daardoor erfgoed te versterken en levend te houden.

De mienskip heeft tijdens het 'Rondje Súdwest' in 2019 in het kader van de Omgevingsvisie 1.0 'Oars tinke yn Súdwest' (2021) cultureel erfgoed benoemt als wezenlijk onderdeel van thema 2 van de 5 thema's in de Omgevingsvisie 1.0: sterke kernwaarden: cultureel erfgoed, natuur, weids en waterrijk landschap. Ook het weidse en waterrijke landschap is eigenlijk erfgoed. Immers de meren, kanalen en sloten en weide- en akkergronden zijn allemaal onder menselijke invloed ontstaan en verder vormgegeven, oftewel cultuurlandschap. In die zin geldt hetzelfde voor thema 4: vitaal en aantrekkelijk landschap. Ook in thema 3: veerkrachtige en leefbare wijken, dorpen en steden en thema 5: duurzaam, energieneutraal en klimaatadaptief heeft cultureel erfgoed een rol als wezenlijk onderdeel van de bijzondere woonkwaliteiten. Een zorgvuldige afweging van de cultuurhistorische waarden om de omgevingskwaliteit te kunnen waarborgen en te versterken is dus essentieel.

Het is een gemeentelijke wettelijke taak om te komen tot een zorgvuldige planbehandeling en besluitvorming voor wat betreft cultuurhistorie. Als gevolg van het beleid Modernisering Monumentenzorg is per 1 januari 2012 in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.6.1) bepaald dat gemeenten verplicht zijn cultuurhistorie mee te wegen bij het opstellen van het bestemmingsplan. Niet alleen de cultuurhistorische waarden in de grond (archeologie) maar ook boven de grond moeten meegenomen worden.

Zo stelt de gemeente bij bestemmingsplannen cultuurhistorische analyses op en gaat de gemeente bij de bescherming van archeologische (verwachtings)waarden in bestemmingsplannen formeel uit van de gemeentelijke FAMKE (Friese Archeologische Monumentenkaart Extra), een uitsnede van de provinciale FAMKE. Voor de bekende en de te verwachten cultuurhistorische waarden gaat de gemeente uit van de Cultuurhistorische kaart van de provincie Fryslân (CHK) en de Landschapsbiografie Súdwesthoeke. Deze kaarten zijn daarmee onderlegger voor het in de Erfgoednota geformuleerde beleid. Niet alle op deze kaarten aangegeven waarden kunnen echter behouden blijven, hier komt een gemeentelijke afweging aan te pas.

In de toelichting van het bestemmingsplan moet beschreven worden hoe het bestemmingsplan met deze waarden omgaat. Op de plankaart kunnen cultuurhistorische waarden aangeduid worden met dubbelbestemmingen en/of aanduidingen. In de regels bij het bestemmingsplan moet worden omschreven welke voorschriften er aan die bestemming zijn gekoppeld. Met de komst van de Omgevingswet worden deze op een gegeven moment doorvertaald naar het omgevingsplan.

In 4.3 is nader ingegaan op de archeologische- en cultuurhistorische waarden in het plangebied. In deze paragraaf is onderbouwd hoe bij het plan rekening is gehouden met deze waarden. Naar aanleiding hiervan zijn in dit bestemmingsplan regels opgenomen ter bescherming van aanwezige archeologische waarden. Deze regels zijn inzichtelijk gemaakt op de planverbeelding (archeologische dubbelbestemmingen). Voorgaande maakt dat het planvoornemen conform de Erfgoednota 2021-2026 is.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Bedrijfshinder

Toetsingskader

Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening, als uitgangspunt van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), is het waarborgen van voldoende afstand tussen hinder veroorzakende functies zoals bedrijven en voorzieningen, en hindergevoelige functies zoals woningen, noodzakelijk. Bij de ruimtelijk-functionele afstemming hiervan kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten (betreffende geluid, geur, stof en gevaar) redelijkerwijs kan worden uitgesloten in gebieden met functiescheiding (omgevingstype 1: rustige woonwijk dan wel rustig buitengebied). De grootst aangegeven afstand is bepalend.

Als aan de gestelde richtafstanden wordt voldaan, is op die punten sprake van een goede ruimtelijke ordening. De genoemde maten zijn evenwel richtinggevend en met een goede motivering kan en mag hiervan worden afgeweken. De richtafstanden zijn overigens niet alleen gekoppeld aan de milieucategorie van een te beoordelen bedrijf/voorziening maar ook aan de karakterisering van de omgeving. Zo kan in geval van een gemengd gebied (omgevingstype 2), waar sprake is van functiemenging in plaats van functiescheiding, worden gewerkt met een verkleinde richtafstand. Hiertoe kan de minimale richtafstand met één afstandsstap worden verkleind.

Het geldend bestemmingsplan vormt het juridisch-planologisch kader van functies, bebouwing en werkzaamheden die in de verschillende op de verbeelding aangegeven bestemmingen zijn toegelaten. Een studie hiernaar vormt een goede toetsing van het aspect bedrijven- en milieuhinder.

Toetsing

Het plangebied is gelegen in de kern van Gauw. Er zijn in de directe omgeving van het plangebied verschillende functies aanwezig. De combinatie van woongebieden, gemengde en maatschappelijke bestemmingen op korte afstand van elkaar maakt dat de omgeving van het plangebied aangemerkt kan worden als gemengd gebied.

Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of het planvoornemen leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar gezien, in strijd kan worden geacht met een goede ruimtelijke ordening. Hiervan is sprake indien het woon- en leefklimaat van omwonenden wordt aangetast of de realisatie van het plan leidt tot hinder of belemmeringen voor bedrijven uit de omgeving.

De bestaande bedrijfswoning biedt vanwege de omvang van de aangebouwde schuur een goede mogelijkheid om een beroep aan huis uit te oefenen. Dit is een functie die binnen de woonbestemming mogelijk is. Het planvoornemen maakt daarmee geen nieuwe bedrijvigheid en dus geen hinder voor omliggende woningen mogelijk. Het planvoornemen voorziet dan ook niet in een milieubelastende functie. Derhalve is er geen sprake van een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat van omliggende functies.

Interne werking

Bij interne werking gaat het om de vraag of nieuwe functies binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving. In voorliggend geval worden er drie milieugevoelige objecten gerealiseerd. In de huidige situatie is de bestaande (voormalige bedrijfs-)woning al een milieugevoelig object voor bedrijfshinder van derden. Ten gevolge van het planvoornemen verandert dit niet.

Gemengde doeleinden

In de directe nabijheid van het plangebied zijn aan zowel de noord als zuidkant, verschillende gronden bestemd als 'Gemengd'. Deze gronden zijn onder andere bestemd voor detailhandel en bedrijven met milieucategorie 1 en 2. De richtafstand tussen de uiterste situering van de woning en de gemengde bestemming bedraagt met een dergelijke milieucategorie op zijn hoogst 30 meter. Aangezien er sprake is van het omgevingstype gemengd gebied mag met één afstandsstap worden verlaagd. Dit resulteert in een richtafstand van 10 meter. De afstand tussen de gemengde bestemming ten noorden van het plangebied en de bestaande woning is lager dan 10 meter. Hetzelfde geldt voor de afstand tussen de gemengde bestemming ten oosten van het plangebied en de uiterste situering van de meest zuidelijke woning. Aan de richtafstand van 10 meter kan derhalve niet worden voldaan. Er is echter met het geldende bestemmingsplan al aangetoond dat deze kleine afstand tussen de gemengde bestemming en de bestaande woning aanvaardbaar is. Het gaat immers om kleinschalige bedrijvigheid die qua aard en omvang binnen een woonmilieu past. Verder liggen de overige nieuwbouwwoningen op ruime afstand van de omliggende gemengde bestemmingen. Milieuhinder afkomstig van detailhandel of kleinschalige bedrijvigheid ligt daardoor niet in de lijn der verwachtingen.

Kerk

Ten zuidoosten van het plangebied bevindt zich de Hervormde kerk van Gauw. Voor kerkgebouwen geldt milieucategorie 2 met een bijbehorende richtafstand van 30 meter. In voorliggend geval is sprake van omgevingstype gemengd gebied, waardoor met één afstandsstap mag worden verlaagd. Dit resulteert in een richtafstand van 10 meter. Aan deze richtafstand kan ruimschoots worden voldaan, omdat de afstand tussen de maatschappelijke bestemming van de kerk en de uiterste situering van de dichtstbijzijnde woning circa. 29 meter bedraagt.

Autobedrijf

Ten zuidoosten van het plangebied bevindt zich een autobedrijf. Binnen de bedrijfsbestemming die hier geldt kunnen alleen bedrijven van categorie 1 en 2 gevestigd worden. Er is hier echter ook sprake van een 'specifieke bouwaanduiding - b'. Deze aanduiding maakt het mogelijk om op de gronden een bouw- en/of aannemersbedrijf te vestigen. Bij dergelijke bedrijven hoort een milieucategorie van 3.1. Hiervoor zijn geluid en gevaar de bepalende afstanden en geldt een minimale richtafstand van 50 m. Deze richtafstand geldt tussen de grens van de bedrijfsbestemming enerzijds en de uiterste situering van de dichtstbijzijnde woning anderzijds. Doordat er sprake is van omgevingstype gemengd gebied mag hier met één afstandsstap worden verlaagd. Dit resulteert in een richtafstand van 30 m. Aan deze richtafstand wordt ruimschoots voldaan, aangezien de uiterste situering van de dichtstbijzijnde woning op circa 192 m afstand ligt van deze bedrijfsbestemming.

Overige bedrijven

Ten zuidwesten van het plangebied zijn enkele bedrijven met milieucategorie 1 en 2 aanwezig. Gezien de ruime afstand van de uiterste situering van de dichtstbijzijnde woning ten opzichte van de grens van de bedrijfsbestemming (circa 300 m) vormen deze bedrijven geen belemmering voor het planvoornemen. De bedrijven worden evenmin in hun uitbreidingsmogelijkheden beperkt als gevolg van het planvoornemen.

Warmtepompen

Om de geluidsoverlast als gevolg van warmtepompen met een buitenunit tegen te gaan, gelden er vanaf 1 april 2021 in Nederland maximale geluidsnormen. Artikel 3.8 lid 2 van het Bouwbesluit 2012 bepaalt dat een buitenunit maximaal 40 dB(A) mag veroorzaken op de perceelgrens met het aangrenzend perceel waar een woonbestemming geldt of op de gevels van nieuwe woningen. Hierbij dient tevens de cumulatie van de verschillende installaties meegenomen te worden.

Voor het planvoornemen is nog geen duidelijkheid over de wijze van verwarmen/koelen van de woning. In voorliggend bestemmingsplan is daarom een regeling opgenomen ter voorkoming van eventuele hinder vanwege de warmtepompen. Vanwege de grootte van de bouwkavels en de mogelijkheid om alleen vrijstaande woningen te realiseren, wordt er vanuit gegaan dat op de kavels voldoende ruimte bestaat om aan de normering van het Bouwbesluit 2012 te voldoen. Verwacht mag worden dat het planvoornemen geen hinder voor omliggende woonbebouwing veroorzaakt.

Conclusie

Het planvoornemen kan op het gebied van bedrijfshinder uitvoerbaar worden geacht.

4.2 Bodem

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat er in de toelichting inzicht moet worden verkregen over de uitvoerbaarheid van het plan. Een belangrijk onderdeel in de toelichting van een bestemmingsplan is het inzicht in noodzakelijke financiële investering van een (potentieel noodzakelijke) bodemsanering. Een onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem is hierdoor in feite een onderdeel van de onderzoeksverplichting vanuit het college van B&W en de gemeenteraad bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan. Een belangrijke opmerking bij dit onderdeel is dat ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening de bestemming van gronden met een bodem van onvoldoende milieuhygiënische kwaliteit met een hiervoor gevoelige bestemming in beginsel moet worden voorkomen.

Een specifieke mate van bodemverontreiniging betekent in veel gevallen niet meteen dat er een probleem aanwezig is. In veel gevallen zal historisch onderzoek in relatie tot de betreffende verdachte locatie kunnen aantonen of er genoeg aanleiding is om bodemonderzoek te laten uitvoeren. Aan de hand van een oriënterend en/of nader bodemonderzoek kan worden vastgesteld of- en in welke mate en omgeving er sprake is van bodemverontreiniging. Op basis van nader onderzoek kan de provincie beslissen of het noodzakelijk is om de locatie gedeeltelijk of geheel te saneren en of er een noodzaak is tot beveiligingsmaatregelen. Tevens zal de huidige en/of toekomstige bestemming daarbij een rol spelen bij de keuze in saneringsvarianten.

Onderzoek

Om duidelijkheid te verkrijgen over de bodemkwaliteit is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (0477315.100/d.d. 3 mei 2022 Antea Group, Bijlage 5). De onderzoeksopzet van het verkennend bodemonderzoek is gebaseerd op de richtlijnen uit de NEN 5740 (versie 2009). Voor de onderzoeksstrategie is uitgegaan van een ‘onverdachte locatie’ (ONV) bij verkennend bodemonderzoek.

Zintuiglijke waarnemingen

Ter plaatse van een deel van het terrein is een beton- of asfaltverharding aanwezig met plaatselijk een asfaltgranulaatverharding. Ter plaatse van boring 11 en 12 is van 50 tot 70 cm -mv een volledig baksteenhoudende laag aangetroffen. Omdat dit materiaal puur baksteen(granulaat) betreft, wordt deze laag niet als asbestverdacht beschouwd. Verder zijn zowel in de boven- als ondergrond plaatselijk resten baksteen en/of -asfalt aangetroffen. Er zijn zowel op het maaiveld als in de opgeboorde grond geen asbestverdachte materialen waargenomen.

Grond

In één van de mengmonsters is een sterk verhoogd gehalte aan PAK en een verhoogd gehalte aan minerale olie aangetoond. Het mengmonster is uitgesplitst en de individuele deelmonsters zijn geanalyseerd op PAK. Hieruit blijkt dat in één van de deelmonsters een sterk verhoogd gehalte met PAK is aangetoond. In de overige deelmonsters zijn geen verhoogde met PAK aangetoond.

PAK verontreiniging

Er is een mengmonster samengesteld van de zandlaag onder de betonverharding (gemiddelde laagdikte van 0,1 - 0,5 m-mv). Zintuiglijk zijn geen verontreinigingen waargenomen. In het mengmonster is een sterk verhoogd gehalte aan PAK aangetroffen (> interventiewaarde en daarmee een sterke verontreiniging; gemiddeld gehalte 48 mg/kg). Bij uitsplitsing van de 5 deelmonsters is geconstateerd dat het verhoogde gehalte aan PAK veroorzaakt wordt door een sterk verhoogd gehalte ter plaatse van één van de boringen. De overige deelmonsters bevatten niet of nauwelijks verhoogde gehalten. De inschatting is dat het een verontreiniging betreft van beperkte omvang. Vanwege de sterke verhoging in het betreffende monster zal deze verontreiniging in beeld moeten worden gebracht middels aanvullend bodemonderzoek. Als de betonverharding is verwijderd in het kader van de geplande ontwikkeling, kan dit onderzoek plaatsvinden.

Conclusie

In het opgeboorde materiaal (grond) zijn geen bijmengingen met puin aangetroffen. Verwacht wordt dat er geen asbesthoudend materiaal in de bodem aanwezig zal zijn. De laag baksteen (granulaat) wordt evenmin als asbestverdacht beschouwd, aangezien het geen ondefinieerbaar puin betreft, maar een laag baksteenmateriaal.

De onderzoeksresultaten van de standaard parameters geven vanuit de Wet bodembescherming aanleiding tot het uitvoeren van vervolgonderzoek, omdat de gemeten concentratie aan PAK in één van de monsters de betreffende interventiewaarden overschrijdt. Na het verwijderen van de betonvloer is daarom aanvullend bodemonderzoek vereist om de omvang van de PAK-verontreiniging te bepalen. Als de voorbereiding voor inrichting van de toekomstige situatie wordt opgestart en de betonverhardingen worden verwijderd, zou in combinatie met het aanvullend onderzoek tevens een beperkt asbest onderzoek uitgevoerd kunnen worden. In de huidige situatie kunnen deze onderzoeken nog niet plaatsvinden vanwege de aanwezige betonverhardingen.

Overige onderzoeksresultaten geven vanuit de Wet bodembescherming geen aanleiding tot het uitvoeren van vervolgonderzoek, omdat de gemeten concentraties kleiner zijn dan de betreffende interventiewaarden.

Bij het afvoeren van grond van deze locatie dient rekening te worden gehouden met de klasse op grond van het Besluit Bodemkwaliteit. Het betreft hier historisch bebouwd gebied waarvoor een partijkeuring noodzakelijk is volgens de bodemkwaliteitskaart. Op basis van een indicatieve toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit voldoet de meeste grond aan de achtergrondwaarden. Plaatselijk is sprake van grond die voldoet aan de kwaliteitsklasse 'Industrie' en 'Niet toepasbaar'.

4.3 Archeologie en cultuurhistorie

4.3.1 Toetsingskader en beleid

De Monumentenwet 1988 is per 01-07-2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2023 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.

Voor het onderzoek naar erfgoed wordt uitgegaan van de Cultuurhistorische Kaart 2 (CHK2) van de Provincie Fryslân, waar ook de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) deel van uit maakt. Op deze kaarten is informatie opgenomen over archeologische en cultuurhistorische waarden.

4.3.2 Archeologie

Om de archeologische verwachtingswaarde voor het plangebied te kunnen bepalen is de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) gebruikt. Op grond van de FAMKE is voor de periode steentijd-bronstijd geen onderzoek noodzakelijk in het plangebied. Dit advies wordt gegeven als op basis van eerder onderzoek al gebleken is dat er zich geen archeologische resten in de bodem bevinden, of wanneer de archeologische verwachting op gefundeerde gronden zeer laag is, en waar eventuele resten uit de steentijd zich vermoedelijk zodanig diep onder het maaiveld bevinden dat de kans op aantasting bij de meeste ingrepen zeer klein is.

Voor de periode ijzertijd-middeleeuwen ligt het plangebied in twee adviesgebieden (Figuur 7).

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.2023oostBRgauwbs34-vast_0007.jpg"

Figuur 7: overzicht FAMKE-advies ijzertijd-middeleeuwen

Voor het grootste gedeelte van het plangebied wordt 'karterend onderzoek 1' geadviseerd. Dit houdt in dat zich in deze gebieden archeologische resten kunnen bevinden uit de periode ijzertijd - middeleeuwen. De provincie beveelt aan om bij ingrepen van meer dan 500 m² een karterend archeologisch onderzoek uit te laten voeren. De herstructurering van het terrein betreft een ingreep die groter is dan 500 m2. Er is daarom een karterend archeologisch onderzoek uitgevoerd. De rapportage van dit onderzoek is in Bijlage 6 te raadplegen.

Uit het archeologisch onderzoek (20220521/Steekproef b.v./25-06-2022) blijkt dat de bodem op het grootste deel van het plangebied uit twintigste eeuwse ophogingspakketten op een natuurlijke ondergrond van klei en veen bestaat. De aangetroffen antropogene verschijnselen bestaan uit een tuin- of akkerpakket met daarin enkele deeltjes baksteenpuin met daaronder fosfaatvlekken die in een natuurlijk kleipakket zijn neergeslagen. Archeologische indicatoren die aanleiding zouden kunnen geven tot archeologisch vervolgonderzoek zoals terplagen, aardewerk, houtskool en bot en dergelijke, zijn nergens aangetroffen. Uit het voorgaande kan geconcludeerd worden dat de voorgenomen ontwikkeling voor wat het aspect archeologie betreft, voor het overgrote deel van het plangebied uitvoerbaar is. Indien bij toekomstig graafwerk toch archeologische vondsten worden gedaan of archeologische grondsporen worden aangetroffen, dient hier direct melding van te worden gemaakt bij de minister conform de Erfgoedwet 2015, artikel 5.10 en 5.11.

Advies 'streven naar behoud'

Voor een klein gedeelte van het plangebied wordt 'streven naar behoud' aanbevolen (zie Figuur 7). Van deze terreinen is bekend dat zij waardevolle archeologische resten uit de periode bronstijd en later bevatten. In veel gevallen betreft het AMK-terreinen. Het kunnen echter ook terreinen zijn die bij de gemeente bekend staan als archeologisch waardevol. Meestal betreffen het gebieden met een 'archeologisch waardevol gebied' aanduiding, met daaraan gekoppeld een aanlegvergunningstelsel. De provincie beveelt aan om wanneer dit nog niet het geval is, dit in het nieuwe bestemmingsplan op te nemen. In dit bestemmingsplan is deze aanduiding opgenomen op het deel van het plangebied waar het advies van toepassing is (zie 5.2.2).

Ook beveelt de provincie aan om in de gebieden met het advies 'streven naar behoud' geen ingrepen te verrichten die het bodemarchief kunnen schaden. De voorgenomen inrichtings- en bebouwingsactiviteiten op het betrokken gedeelte van de planlocatie zijn beperkt tot het maken van een goede ontsluiting van het gebied. De beoogde ontwikkeling heeft geen werkzaamheden van betekenis ten gevolge voor het kleine gedeelte dat met streven naar behoud is aangemerkt. Als gevolg hiervan zal het bodemarchief niet schaden door het planvoornemen.

4.3.3 Cultuurhistorie

De Provincie Fryslân heeft een cultuurhistorische kaart ontwikkeld (CHK2), waarop de cultuurhistorische waarden van een gebied zichtbaar zijn. Onderstaand fragment geeft een uitsnede uit de CHK2 weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.2023oostBRgauwbs34-vast_0008.png"

Figuur 8: uitsnede CHK2

Op grond van de cultuurhistorische kaart (figuur 8) zijn er in het plangebied geen cultuurhistorische objecten aanwezig. Langs het plangebied loopt de Gauwstervaart. In de nabije omgeving van het plangebied zijn cultuurhistorisch waardevolle wederopbouwwijken, een aantal boerderijplaatsen en een hervormde kerk als rijksmonument aanwezig. De voorgenomen ontwikkeling heeft geen invloed op deze cultuurhistorische elementen. Wat het aspect cultuurhistorie betreft, zijn er daardoor geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van voorliggend plan.

Conclusie 

Het planvoornemen kan voor wat de aspecten archeologie en cultuurhistorie betreft uitvoerbaar worden geacht.

4.4 Ecologie

In het kader van de uitvoerbaarheid van ruimtelijke plannen is het van belang om aandacht te besteden aan beschermde natuurwaarden. De effecten op natuurwaarden dienen te worden beoordeeld in relatie tot bestaande wet- en regelgeving op het gebied van soortenbescherming en gebiedsbescherming.

Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) van kracht. In deze wet is zowel de bescherming van de flora- en faunasoorten vastgelegd, alsook de bescherming van specifieke natuurgebieden (Natura 2000-gebieden). De Wnb heeft onder andere de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998 vervangen, waarin voorheen respectievelijk de soortenbescherming en de gebiedsbescherming was geregeld. Naast de Wnb zijn ook de provinciale structuurvisie en verordening relevant voor de gebiedsbescherming. Hierin is onder meer het behoud en de ontwikkeling van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) (voorheen EHS, Ecologisch Hoofdstructuur) geregeld. Om de uitvoerbaarheid van het planvoornemen te toetsen, is een inventarisatie van natuurwaarden nodig.

SOORTENBESCHERMING

Om de uitvoerbaarheid van het project te toetsen is een beknopte natuurtoets uitgevoerd. Voor dit plan is op 9 maart 2022 een veldbezoek uitgevoerd en zijn verspreidingsgegevens van beschermde soorten in en om het projectgebied uit de NDFF geraadpleegd. Het rapport van de natuurtoets is opgenomen als bijlage bij dit bestemmingsplan (Bijlage 7).

Als gevolg van de sloop van de bebouwing in het gebied gaan mogelijk jaarrond beschermde nestplaatsen van huismus verloren. Nader onderzoek is nodig om te bepalen of huismussen gebruik maken van de bebouwing in het projectgebied. Bij uitvoering van het plan wordt het plangebied mogelijk minder geschikt als foerageergebied voor vogels met jaarrond beschermde nesten, zoals de huismus. Het grotendeels verharde en bebouwde projectgebied vormt hooguit een klein onderdeel van het foerageergebied van deze soort en bovendien is in de directe omgeving in ruime mate alternatief en bovendien hoogwaardiger foerageergebied voor de te verwachten soorten aanwezig. Negatieve effecten op vogels met jaarrond beschermde nesten door verlies van foerageergebied treden niet op.

Indien werkzaamheden tijdens het broedseizoen worden uitgevoerd, kunnen in gebruik zijnde nesten van algemene vogelsoorten worden verstoord of vernietigd. Dit is bij wet verboden. Vernietiging of verstoring van in gebruik zijnde nestplaatsen kan voorkomen worden door bij de planning en uitvoering van de werkzaamheden rekening te houden met het broedseizoen. Een standaardperiode voor het broedseizoen is er niet; van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Voor de meeste vogels geldt dat het broedseizoen ongeveer van 15 maart tot 15 juli duurt.

Bij de sloop van de middelste (nummer 2-4) en zuidelijke (nummer 5) loods gaan mogelijk vleermuisverblijfplaatsen verloren. Nader onderzoek is nodig om te bepalen of in de bebouwing verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig zijn.

Het plangebied zal naar verwachting na de bouw van de nieuwe woningen niet ongeschikt worden voor de te verwachten vleermuissoorten die rondom bebouwing foerageren. Bovendien is in de directe omgeving van het projectgebied in ruime mate alternatief foerageergebied aanwezig. Negatieve effecten op het foerageergebied van vleermuizen treden niet op. De watergang ten zuidwesten van het plangebied is mogelijk onderdeel van een vliegroute voor vleermuizen. Negatieve effecten op vleermuizen kunnen worden voorkomen door tijdens de aanleg- en gebruiksfase geen direct kunstlicht op de watergang te laten schijnen.

Als gevolg van de ontwikkelingen kunnen enkele verblijfplaatsen van algemene grondgebonden zoogdiersoorten en amfibieën worden verstoord en vernietigd. Ook kunnen hierbij enkele exemplaren worden gedood. De te verwachten algemene soorten worden niet in hun voortbestaan bedreigd en vallen in de vrijstellingsregeling bij ruimtelijke ontwikkelingen van de provincie Fryslân. Voor deze soorten hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd. Wel geldt voor deze soorten de zorgplicht van de Wnb. Bij het uitgraven en doortrekken van de noordelijke sloot kan mogelijk grote modderkruiper worden verstoord of gedood. Nader onderzoek moet uitwijzen of deze soort aan- of afwezig is.

Aanvullend onderzoek

Naar aanleiding van het voorgaande is nader onderzoek naar huismus, vleermuizen en grote modderkruiper uitgevoerd. De rapportage van dit aanvullend onderzoek is als bijlage bij de toelichting te raadplegen (Bijlage 8).

Huismus

Uit de twee veldbezoeken voor huismus komt naar voren dat binnen het plangebied geen jaarrond beschermde huismusnesten aanwezig zijn. Het plangebied vormt een klein onderdeel van het foerageergebied van de huismussen die in de omgeving van het plangebied broeden. In de omgeving, zoals in de tuinen van de overige woningen aan de Boeijengastrjitte, is voldoende alternatief foerageergebied beschikbaar waardoor het plangebied geen essentieel onderdeel zal vormen van het foerageergebied van huismus.

Vleermuizen

Bij vleermuizen wordt onderscheid gemaakt in de volgende functies: kraamverblijf, zomerverblijf, paarverblijf, winterverblijf, foerageergebied en vliegroute.

Op basis van de in de beknopte natuurtoets beschreven inventarisaties kan worden geconcludeerd dat in de te slopen bebouwing binnen het plangebied geen verblijfplaatsen (zomer-, kraam- of paarverblijfplaatsen) van vleermuizen aanwezig zijn.

Wel bevindt zich direct buiten het plangebied, in de westgevel van de woning op Boeijengastrjitte 34, een paarverblijf van ruige dwergvleermuis. In de gebouwen aan de Boeijengastrjitte 50 en 53 zijn ook in totaal twee paarverblijven van ruige dwergvleermuizen aanwezig.

Het plangebied vormt een klein onderdeel van het foerageergebied van gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis, laatvlieger, rosse vleermuis en watervleermuis. Tijdens de bezoeken zijn geen belangrijke vliegroutes van vleermuizen in of langs het plangebied vastgesteld.

Grote modderkruiper

Voor het onderzoek naar grote modderkruiper zijn watermonsters in de sloot aan de noordzijde van het plangebied verzameld voor analyse. In totaal zijn 28 watermonsters verspreid over de watergang genomen. Deze monsters zijn vervolgens in één sample gemengd. In het watersample is geen eDNA van grote modderkruiper aangetroffen. Dit betekent dat grote modderkruiper niet in de watergang aanwezig is.

Conclusie nader onderzoek

Bij de sloop van de bebouwing gaan geen jaarrond beschermde nestplaatsen van huismus of verblijfplaatsen van vleermuizen verloren. Ook gaat geen essentieel foerageergebied van huismus of vleermuizen verloren. Bij het verlengen van de sloot vinden, gezien de afwezigheid van grote modderkruiper, geen negatieve effecten op deze soort plaats.

Een ontheffing van de Wet natuurbescherming (Wnb) voor huismus, vleermuis en grote modderkruiper is dan ook niet nodig.


Wel moet bij uitvoeren van de werkzaamheden verstoring op de omringende jaarrond beschermde nesten van huismus, zoals mogelijk aanwezig op de Boeijengastrjitte 34 en 36, voorkomen worden. Ook moet verstoring van de paarverblijfplaats van ruige dwergvleermuis in het gebouw aan de Boeijengastrjitte 34 door het gebruik van kunstverlichting of door de geplande werkzaamheden voorkomen worden. Wanneer verstoring op deze nesten en/of verblijfplaatsen niet voorkomen kan worden, dan is een ontheffing van de Wnb nodig.

GEBIEDSBESCHERMING

In de Wnb is de bescherming van Natura 2000-gebieden geregeld. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningplichtig. Relevant daarbij is dat de Wnb een externe werking kent. Van externe werking is sprake als activiteiten buiten een Natura 2000-gebied van invloed zijn op de natuurwaarden in een Natura 2000-gebied.

Natura-2000

Het projectgebied ligt op ruime afstand van het Natura 2000-gebied ‘Sneekermeergebied’ en ‘Witte en Zwarte Brekken’. Hierdoor zijn in potentie effecten alleen mogelijk door externe werking. Het projectgebied is gescheiden van het Natura 2000-gebied door bebouwing, wegen en agrarisch gebied. Gezien de afstand tot het Natura 2000-gebied, de inrichting van het tussenliggende gebied en de aard van het plan, kan een toename van verstoring door geluid, verlichting of optische verstoring worden uitgesloten.

Stikstofdepositie

Een eventuele toename van stikstofdepositie als gevolg van bouwwerkzaamheden in de aanlegfase was op basis van de Wet Stikstofreductie en Natuurverbetering tot voor kort nog vrijgesteld van de vergunningsplicht. Uit recente jurisprudentie van 2 november 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:3159) blijkt echter dat de aanlegfase weer mee moet worden genomen in de AERIUS-berekening. In het kader van dit bestemmingsplan is daarom een AERIUS-berekening naar zowel de aanleg- als gebruiksfase uitgevoerd. De uitkomsten en toelichting van deze berekening zijn te raadplegen in Bijlage 9.

Uit de AERIUS-berekening blijkt dat de totale emissie van het plan in de aanleg- en gebruiksfase 14,1 kg NOx/jr en 0,9 kg NH3/jr bedraagt. Door deze stikstofdepositie streedt geen negatief effect op in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) beschermde Natura 2000-gebieden. Een vergunning van de Wnb is in kader van de stikstofpositie dan ook niet nodig.

Natuur Netwerk Nederland
Het plangebied ligt op ruime afstand van het dichtstbijzijnde NNN-gebied (>2 kilometer). Hierdoor gaat met de uitvoering van de plannen dan ook geen NNN verloren en worden de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN niet aangetast. Negatieve effecten op het NNN kunnen worden uitgesloten.

Weidevogelkansgebied

Op het fragment van Figuur 8 is de ligging van het plangebied ten opzichte van weidevogelkansgebieden weergegeven. Deze gebieden door de Provincie Fryslân aangewezen in de Verordening Romte Fryslân 2014.

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.2023oostBRgauwbs34-vast_0009.jpg"

Figuur 9: overzicht ligging weidevogelkansgebieden

Op Figuur 9 is te zien dat ten (zuid)oosten van het plangebied weidevogelkansgebieden aanwezig zijn. Weidevogelkansgebieden zullen ten gevolge van het planvoornemen geen verstoring ondergaan, gezien de inrichting van het tussenliggende gebied met wegen en bebouwing en de aard van het plan.

Conclusie

Het planvoornemen kan wat het aspect ecologie betreft uitvoerbaar worden geacht.

4.5 Externe veiligheid

De overheid heeft in voorgaande jaren veiligheidsnormen vastgesteld die moeten worden genomen en waarmee op het gebied van milieu en ruimtelijke ordening rekening moet worden gehouden. Onderdeel van het veiligheidsbeleid is dat afwegingen ten aanzien van risico's op ongevallen die doden en gewonden tot gevolg kunnen hebben, duidelijk zichtbaar moet worden gemaakt en niet impliciet blijven plaatsvinden.

Onderzoek

In het kader van het Interprovinciaal Overleg (IPO) is er een zogeheten risicokaart gecreëerd. Op deze kaart is onder andere informatie met betrekking tot risico's van ongevallen met gevaarlijke stoffen opgenomen. Om na te gaan of er bij het planvoornemen sprake is van risico's ten behoeve van externe veiligheid, is de risicokaart geraadpleegd.

Uit de risicokaart blijkt dat er zich in de directe omgeving van het plangebied geen risicobronnen bevinden. Het plangebied bevindt zich dan ook buiten het invloedgebied van risicobronnen. Daarnaast leidt de herstructurering van het voormalig bedrijventerrein niet tot de totstandkoming van een nieuwe risicobron. Tevens maakt het planvoornemen geen transport van gevaarlijke stoffen die tot risico's kunnen leiden mogelijk.

Conclusie

Het planvoornemen mag voor wat het aspect externe veiligheid betreft als uitvoerbaar worden geacht.

4.6 Geluid

Toetsingskader

De Wet geluidhinder beschouwt een woning als een geluidsgevoelig gebouw. De 'geluidbelasting' op gevels van woningen en andere geluidsgevoelige objecten mag niet hoger zijn dan een in de wet bepaalde norm. Daarom dient er een toetsing plaats te vinden aan de eisen uit de Wet geluidhinder. De Wet geluidhinder gaat in op zowel wegverkeerslawaai, spoorweglawaai als industrielawaai. Voor het planvoornemen zijn de aspecten spoorweglawaai en industrielawaai niet van toepassing. Hier wordt daarom niet op ingegaan in dit bestemmingsplan. De toetsing zal zich daarom richten op wegverkeerslawaai. Een akoestisch onderzoek is op grond van de Wet geluidhinder noodzakelijk wanneer een geluidgevoelig gebouw gelegen is binnen een door deze wet aangewezen geluidzone. Een uitzondering geldt voor: wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied; wegen waarvoor een maximum snelheid geldt van 30 km/uur. Wel dient er sprake te zijn van een 'goede ruimtelijke ordening' om een goed woon- en leefklimaat te garanderen.

Toetsing

Het plangebied ligt ruim buiten de geluidszone van de provinciale weg aan een weg met een snelheidsregime van 30 km/uur. Op grond hiervan is een akoestisch onderzoek niet noodzakelijk. Verwacht mag worden dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat vanwege wegverkeer.

Conclusie

Geluidhinder ten gevolge van wegverkeerslawaai vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

4.7 Luchtkwaliteit

Projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit, hoeven op grond van de Wet milieubeheer (Wm) niet te worden getoetst aan de geldende grenswaarden. Een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 ìg/m3 NO2 of PM10) wordt als nibm beschouwd. Van een dergelijke verslechtering van de luchtkwaliteit is sprake wanneer een ruimtelijk plan tot een toename van meer dan 1.610 auto's (bij 100% autoverkeer), dan wel 130 vrachtwagens (bij 100% vrachtverkeer) per dag leidt (grenswaarden 2018). Kenniscentrum InfoMil vermeldt op hun website dat als de luchtkwaliteit aan de PM10-normen voldoet, dit ook geldt voor de PM2,5-normen. Op grond hiervan is toetsing aan de grenswaarden voor PM2,5 niet nodig, als aan de PM10 normen wordt voldaan.

Onderzoek

Het planvoornemen zorgt voor de toevoeging van enkele nieuwe woningen in het plangebied. De gevolgen voor de luchtkwaliteit zijn in veel gevallen klein. De NIBM grens ligt bij minimaal twee ontsluitingswegen of maximaal 3.000 woningen. Het betreft in deze situatie een toevoeging van enkele nieuwe woningen. Wijzigingen in de luchtkwaliteit ten gevolge van het planvoornemen liggen daardoor niet in de lijn der verwachtingen. Het plan kan als 'niet in betekenende mate' worden beschouwd.

Conclusie

Het plan kan voor het aspect luchtkwaliteit als uitvoerbaar worden beschouwd.

4.8 Verkeer en parkeren

Ruimtelijke plannen brengen in veel gevallen extra verkeersgeneratie met zich mee. Dit heeft invloed op de bestaande verkeerssituatie. Voor de toekomstige situatie kan de verkeersgeneratie worden bepaald aan de hand van kencijfers van het CROW uit de publicatie 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie'. Naast het aspect verkeer dient de aanwezigheid van voldoende parkeerruimte te worden geborgd.

Toetsing

Verkeersgeneratie

Op basis van de kencijfers van het CROW is een verwachting van het extra aantal verkeersritten gedaan. Het planvoornemen beoogt een toevoeging van drie nieuwe woningen. Daarnaast krijgt de reeds bestaande bedrijfswoning een reguliere woonfunctie. Er wordt daarom gekeken naar de categorie 'koop, huis, vrijstaand'. Gauw heeft een omgevingsadressendichtheid van 66. op basis van gegevens van het Centraal Bureau Statistiek (CBS) hoort daarbij een stedelijkheidsgraad van 'niet-stedelijk'. Ook valt het plangebied onder de gebiedscategorie 'Rest bebouwde kom'. Op basis van de kencijfers van het CROW hoort hier een minimaal aantal van 8 en een maximaal aantal van 9 verkeersbewegingen per woning bij (motorvoertuigen per gemiddelde weekdag). Voor de drie woningen vertaalt dit door tot 24 extra verkeersritten. Door deze geringe toename van het aantal verkeersbewegingen vormt het planvoornemen geen belemmering voor de verkeerssituatie. Daarbij moet worden bedacht dat door beëindiging van de bedrijfsfunctie ook verkeersbewegingen van vrachtverkeer, bedrijfsbussen (7 bussen) en personenauto's verdwenen zijn.

Parkeerruimte

De parkeerbehoefte is op basis van de kencijfers van het CROW bepaald. Het planvoornemen beoogt een toevoeging van drie nieuwe woningen. Daarnaast krijgt de reeds bestaande bedrijfswoning een reguliere woonfunctie. Voor deze bestaande woning is voldoende parkeerruimte aanwezig aan de rand van de insteekweg. Voor de te realiseren woningen in het plangebied is uitgegaan van de parkeernormen die voor vrijstaande woningen gelden. Op basis van CBS gegevens ligt het plangebied in een 'niet stedelijke' omgeving. Daarnaast valt het plangebied onder de gebiedscategorie 'rest bebouwde kom'. Hierbij hoort een minimaal aantal van 2 en een maximaal aantal van 3 parkeerplaatsen per woning. Voor de drie woningen gecombineerd komt dit uit op een minimaal aantal parkeerplaatsen van 6. Op basis van het stedenbouwkundig ontwerp is op eigen erf genoeg parkeerruimte aanwezig (zie 2.3). Er zijn eveneens een aantal extra parkeerhavens ingepast. Op basis van het bovenstaande is aangetoond dat met het planvoornemen kan worden voldaan aan de parkeerbehoefte.

Conclusie

Het planvoornemen vormt geen belemmering voor de verkeerssituatie, tevens kan aan de parkeerbehoefte worden voldaan.

4.9 Water

Op grond van de Bro (artikel 3.1.6) dient een waterparagraaf te worden opgenomen in de toelichting van ruimtelijke plannen. Hierin wordt beschreven op welke manier rekening is gehouden met de gevolgen van het plan op de waterhuishoudkundige situatie. Dit betreft zowel het grondwater als het oppervlaktewater Het is een schriftelijke weergave van de zogenoemde watertoets. De watertoets heeft als doel om de waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en evenwichtig in beschouwing te nemen bij alle waterhuishoudkundig relevante besluiten en ruimtelijke plannen. Het voorliggend plangebied valt binnen het beheersgebied van Wetterskip Fryslân.

Onderzoek 

Op vrijdag 11 maart 2022 is de digitale watertoets voor het plangebied uitgevoerd. Het overzicht van deze watertoets is als bijlage bij de toelichting raadpleegbaar (Bijlage 4). Uit de watertoets blijkt dat de normale watertoetsprocedure van toepassing is op het plangebied. Dit geeft aan dat de aanwezige wateraspecten mogelijk invloed kunnen hebben op het plan en andersom. Bij de uitwerking van het plan dient rekening te worden gehouden met de algemene uitgangspunten die Wetterskip Fryslân hanteert. In het kader van het planvoornemen is daarom overlegd met Wetterskip Fryslân. Hieronder staat beschreven wat Wetterskip Fryslân specifiek voor het plangebied adviseert.

Toename verharding

Door ruimtelijke ontwikkelingen neemt de hoeveelheid verhard oppervlak toe met als gevolg een versnelde afvoer van hemelwater. Het is nodig om deze versnelde afvoer te compenseren om de waterberging in een gebied in stand te houden. Dit geldt ook voor toevoegen van oppervlakteverharding die wel past binnen het bestemmingsplan, maar waarvan de grond al meer dan vijf jaar braak ligt en waar in het verleden niet voor gecompenseerd is. Het is niet toegestaan zonder watervergunning neerslag versneld tot afvoer te laten komen indien daarbij meer dan 200 m2 onverharde grond in stedelijk gebied en 1.500 m2 in landelijk gebied wordt bebouwd of verhard. Er geldt een vrijstelling van de vergunningsplicht wanneer wordt voldaan aan de compensatieregels genoemd in dit wateradvies. De meest voorkomende manier van compenseren is het graven van extra oppervlaktewater. In het plangebied is het Polderpeil van toepassing, waardoor een compensatienorm van 10% van de toegevoegde verharde oppervlakte geldt. Het terrein van het plangebied is in de huidige situatie voor het grootste deel verhard. In het stedenbouwkundig plan voor het plangebied wordt slechts bestaande verharding weggehaald en geen nieuwe verharding gerealiseerd. Hierdoor is er geen toename van verharding in het plangebied. Wel wordt er een nieuwe waterloop toegevoegd om het plangebied te scheiden van het agrarische land daar omheen.

Nieuw oppervlaktewater

Bij het graven van nieuw water is sprake van een ontgronding waarop de Ontgrondingenverordening van toepassing is. Artikel 2, lid h. is op het planvoornemen van toepassing. Op grond van dit artikel is de Ontgrondingenwet niet van toepassing op ontgrondingen bestaande uit het aanleggen, verruimen of verdiepen van watergangen door particulieren of niet met de zorg voor de waterhuishouding ter plekke belaste openbare lichamen, ten behoeve van de waterhuishouding en/of de scheepvaart. Dit geldt onder een aantal voorwaarden:

  • 1. de bovenbreedte mag niet meer dan 5 meter bedragen
  • 2. de bodembreedte mag niet meer dan 1,50 meter bedragen
  • 3. De diepte mag niet meer dan 1 meter beneden het oppervlaktewaterpeil, of wanneer een zodanig peil ontbreekt, 1 meter onder het maaiveld bedragen;
  • 4. bij de ontgronding mag niet meer dan 10.000 m3 bodemmateriaal naar elders worden afgevoerd of in depot worden gezet.

De bovenbreedte van de beoogde sloot bedraagt circa 2,5 meter. De bodembreedte zal 0,5 meter bedragen en is daarmee lager dan de 1,50 meter. De sloot zal een diepte hebben van circa 0,5 meter onder het oppervlaktewaterpeil. Daarnaast blijft het bodemmateriaal dat naar elders wordt afgevoerd al dan niet in depot gezet, ruim onder de 10.000 m3.

Waterinlaat

De L-vormige sloot die wordt gerealiseerd komt in het verlengde van de bestaande poldersloot ten noorden van het plangebied. Tussen de bestaande poldersloot en de boezem (Kipfeart) zit een inlaat ten behoeve van de wateraanvoer. Het Wetterskip Fryslân heeft aangegeven dat de functie hiervan geborgd moet worden. De bestaande waterinlaat wordt vervangen door een nieuwe inlaat die onder de kering door naar de boezemvaart loopt. Naar aanleiding hiervan wordt de wateraanvoerende functie in het plangebied geborgd.

Lokale waterkering en terreinhoogte

Het planvoornemen heeft invloed op een lokale waterkering. Deze waterkering heeft als functie om oppervlaktewater tegen te houden. Ook heeft deze waterkering een kernzone van vijf meter aan beide zijden van de Kipfeart. Binnen deze zone mag geen nieuwe bebouwing worden gerealiseerd. Omdat de buiten het plangebied gelegen bestaande bebouwing al aanwezig is in de kernzone, mag dit echter zo blijven. Het is in geval van een doorbraak van de lokale waterkering belangrijk de negatieve gevolgen zo klein mogelijk en de gevolgschade zo laag mogelijk te houden. Het plangebied ligt in een gebied met een overstromingskans van 1:100. Dit betekent dat de lokale waterkering is ontworpen op basis van een maatgevend boezempeil met een kans van voorkomen van 1 op 100 jaar. De initiatiefnemer heeft de hoogte van het perceel laten meten. Uit deze meting en overleg met Wetterskip Fryslân blijkt dat bij de voorgenomen ophoging en de terreinligging op dit moment de waterkerende functie verzekerd is. Om deze waterkerende functie te behouden is het belangrijk dat het vloerpeil van nieuwe bebouwing boven het maatgevend boezempeil (-0,07 m NAP) wordt aangelegd. Het voorgaande is geborgd in de regels van dit bestemmingsplan. Het terrein zelf fungeert als waterkering. Ook wil de initiatiefnemer een damwand aanleggen om de kade te beschermen. De damwand zal in deze situatie niet fungeren als waterkering maar maakt daar onderdeel van uit. Verwacht mag worden dat de waterkerende functie na realisering van het initiatief voldoende is geborgd.

Uit het overleg met Wetterskip Fryslân komt voort dat er een watervergunning vereist is voor de beoogde ontwikkeling. Voordat de werkzaamheden zullen plaatsvinden zal daarom een watergunning worden aangevraagd.

Conclusie

Het planvoornemen mag voor wat het aspect water betreft, uitvoerbaar worden geacht.

4.10 M.e.r.-verantwoording

In het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, moet er alsnog een zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling plaatsvinden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de mogelijke (milieu)effecten.

Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.

  • Voor de ontwerp-bestemmingsplanfase moet een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen. Deze beslissing wordt als bijlage bij het bestemmingsplan opgenomen.
  • Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde komt moet de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie opstellen, waarbij ook mitigerende maatregelen mogen worden meegenomen. Het bevoegd gezag dient binnen zes weken na indienen een m.e.r.-beoordelingsbesluit af te geven. Een vormvrije m.e.r.-beoordelingsbeslissing hoeft echter niet gepubliceerd te worden.

Onderzoek

Op voorliggend bestemmingsplan is de drempelwaarde voor stedelijke ontwikkeling, D11.2 uit de D-lijst van het Besluit m.e.r. van toepassing.

D 11.2 De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:

  • 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • 2. een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of
  • 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

De voorgenomen ontwikkeling bestaat uit de realisatie van drie woningen en betreft daarmee een kleinschalige ontwikkeling waarbij de drempelwaarde van het Besluit m.e.r niet worden overschreden. Voor het planvoornemen geldt daarom een vormvrije m.e.r.-beoordeling. In dit kader kan worden aangegeven dat de milieueffecten van het planvoornemen in voorgaande paragrafen reeds zijn onderzocht. Op basis hiervan mag worden verwacht dat de toekomstige activiteiten in het plangebied geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zullen hebben. Naar alle Europese criteria voor de afweging hieromtrent is gekeken. Het planvoornemen geeft geen aanleiding voor onderzoek in het kader van het Besluit m.e.r.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Inleiding

Dit bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om ruimtelijke plannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe ruimtelijke plannen volgens de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het wijzigingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden.

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.

De inleidende regels van het bestemmingsplan (begrippen en wijze van meten) sluiten aan bij de eisen van de SVBP2012. Daarnaast sluit dit wijzigingsplan ook aan bij de overige eisen uit het Besluit ruimtelijke ordening en het IMRO2012. In voorliggend bestemmingsplan worden tevens begrippen uit de Wabo gehanteerd.

De onderstaande paragrafen lichten toe hoe dit bestemmingsplan is opgebouwd en op welke grondslag dat is.

5.2 Planregels

Het voorliggende bestemmingsplan omvat een verbeelding en regels. Op basis van artikel 3.1.3 van het Bro bevat een bestemmingsplan namelijk een beschrijving van de bestemmingen en het doel van de desbetreffende bestemmingen.

Daarnaast is het bestemmingsplan voorzien van een toelichting. Op grond van artikel 3.1.6 van het Bro is het verplicht om een bestemmingsplan te voorzien van een toelichting die aangeeft welke gedachten aan het plan ten grondslag liggen, uitkomsten van verrichtte onderzoeken en overleggen weergeeft en verslag van de georganiseerde inspraak bij het plan laat zien.

5.2.1 Inleidende regels

Dit onderdeel bestaat uit de begrippen (artikel 1) en de wijze van meten (artikel 2). Deze artikelen beschrijven wat in de regels onder bepaalde begrippen moet worden verstaan en hoe moet worden gemeten bij de toepassing van de bouwregels of gebruiksregels van het plan. Dit is alleen het geval wanneer begrippen niet op voorhand voor een eenduidige uitleg, in overeenstemming met normaal spraakgebruik, vatbaar zijn. De gemeente heeft bindende afspraken over planregels opgesteld. Deze zijn aangepast in overeenstemming met de eisen van de SVBP2012. Alle begrippen worden in alfabetische volgorde opgenomen, met uitzondering van de eerste begrippen 'plan' en 'bestemmingsplan'.

5.2.2 Bestemmingsregels

Wonen

De gronden van het plangebied waarop nieuwe woningen komen worden bestemd met 'Wonen'. Binnen de bestemming 'Wonen' is naast wonen ook kleinschalige bedrijvigheid toegestaan in de vorm van aan-huis-verbonden beroepen/bedrijven of bed&breakfast. Binnen de woonbestemming zijn bouwvlakken aangeduid voor de nieuwe woningen. Bijgebouwen mogen ook buiten het bouwvlak worden gebouwd.

Verkeer - Verblijf

De ontsluiting van het gebied en daaraan grenzende parkeerplaatsen zijn binnen deze bestemming geregeld. De bestemming ‘Verkeer – Verblijf’ is naast de verkeersfunctie ook nadrukkelijk gericht op de verblijfsfunctie. Bij de wegen kunnen ook groenvoorzieningen en water horen.

Gemengd

Deze bestemming staat meerdere functies toe, waaronder wonen en bedrijvigheid. Het gaat om bedrijvigheid met een lage milieubelasting.

Dubbelbestemming Waarde - Archeologie 1

De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' wordt gehanteerd voor een klein deel van het plangebied dat op de FAMKE het advies ‘streven naar behoud’ en ‘waarderend onderzoek’ heeft meegekregen. Dit betreft bekende archeologisch waardevolle terreinen. Voor bouwwerken, waaronder begrepen het heien van heipalen en het slaan van damwanden, met een oppervlakte groter dan 50 m2 en die de bodem dieper dan 0,40 m beneden maaiveld verstoren, moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend door de aanvrager een rapport worden overgelegd.

5.2.3 Algemene regels

De algemene regels bestaan uit een aantal regels. De anti-dubbeltelregel is op basis van artikel 3.2.4 van het Bro ingevoegd. Het betreffende besluit schrijft voor dat de tekst van artikel 3.2.4 van het Bro één op één in een bestemmingsplan wordt overgenomen. In de algemene gebruiksregels is opgenomen welk gebruik strijdig is. In de algemene afwijkingsregels wordt de mogelijkheid beschreven om met een omgevingsvergunning af te wijken van de regels ten aanzien het overschrijden van bepalingen inzake goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte en inhoud van bouwwerken. Als laatste zijn er overige regels opgenomen. In deze regels wordt ingegaan op de regels rondom parkeren.

5.2.4 Overgangs- en slotregel

In dit hoofdstuk zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. Voor de redactie van het overgangsrecht geldt het Bro. Dit besluit schrijft dwingend voor hoe het overgangsrecht moet luiden. Een geringe uitbreiding van de bebouwing met tien procent wordt mogelijk gemaakt. Het gebruik van gronden en bebouwing dat in strijd is met dit nieuwe bestemmingsplan op het tijdstip van inwerkingtreding, mag in beginsel worden voortgezet. Wijziging van dit strijdige gebruik is verboden, indien de afwijking van het plan wordt vergroot. Indien het strijdige gebruik, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

5.3 Procedure

In de Wro en het Bro zijn wettelijke regels voor de bestemmingsplanprocedure vastgelegd. Hierin zijn de volgende fasen onderscheiden:

Terinzageleggingsfase

Na de aankondiging in ten minste één plaatselijk dag-, nieuws- of huis aan huisblad en op de internetpagina van de gemeente wordt het ontwerpbestemmingsplan voor een periode van 6 weken ter inzage gelegd. In deze periode kan door iedereen een zienswijze op het ontwerpbestemmingsplan worden ingediend.

Vaststellingsfase

Na de periode van terinzagelegging stelt de gemeenteraad het ontwerpbestemmingsplan, mogelijk met wijzigingen, binnen een periode van ten hoogste 12 weken vast.

Beroepsfase

Na de vaststelling van het bestemmingsplan maakt de gemeenteraad het vaststellingsbesluit bekend en legt het vastgestelde bestemmingsplan ter inzage. Indien Gedeputeerde Staten of de Inspectie Leefomgeving en Transport een zienswijze hebben ingediend die door de gemeenteraad niet volledig is overgenomen of indien de gemeenteraad het bestemmingsplan gewijzigd heeft vastgesteld, geschiedt bekendmaking en terinzagelegging uiterlijk 6 weken na vaststelling. Uiterlijk 6 weken na bekendmaking van het vaststellingsbesluit kan er beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Indien het bestemmingsplan ongewijzigd is vastgesteld en er gehoor is gegeven aan zienswijzen van Gedeputeerde Staten en/of de Inspectie Leefomgeving en Transport, wordt het vaststellingsbesluit door de gemeenteraad uiterlijk 2 weken na vaststelling bekend gemaakt. Tevens wordt uiterlijk 2 weken na vaststelling het bestemmingsplan ter inzage gelegd.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld naar aanleiding van een verzoek van de initiatiefnemer. De uit het plan voortkomende kosten zullen door de initiatiefnemer worden gedragen.

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.1.1 Wettelijk vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Bro verplicht om bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te voeren met het Rijk, de provincie en het waterschap. Facultatief kan overleg worden gevoerd met ander maatschappelijke organisaties. Dit overleg is vormvrij en de betreffende instanties kunnen ook aangeven wanneer overleg niet nodig is. Het bestemmingsplan is aan de overlegpartners toegezonden. Van de volgende overlegpartners is een reactie ontvangen:

Wetterskip Fryslân

Wetterskip Fryslân ziet geen aanleiding tot opmerkingen en stemt in met de paragraaf 'Water'.

Gemeentelijke beantwoording

Deze reactie wordt voor kennisgeving aangenomen.

Provincie Fryslân

Archeologie (cat. 2 motivering Verordening Romte)

Op grond van de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie 1’ is archeologisch onderzoek nodig bij ingrepen vanaf 50 m2 en dieper dan 0,4 meter. Ik merk op dat de FAMKE uitgaat van onderzoek bij ingrepen dieper dan 0,3 meter. Ik adviseer u de regels op dit punt aan te passen.

Overigens merk ik op dat u een dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie 2’ heeft opgenomen voor het gebied waar in het kader van het plan al archeologisch onderzoek heeft plaatsgevonden. Omdat in het onderzoek geen indicatoren voor archeologische waarden zijn aangetroffen kunt u de dubbelbestemming op de gronden hier ook achterwege laten.

Gemeentelijke beantwoording

In 6.2.2 is geregeld dat ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' archeologisch onderzoek nodig is bij ingrepen vanaf 50 m2 en dieper dan 0,3 meter.

De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' is van de planverbeelding verwijderd.

Soortenbescherming (cat. 3 overige provinciale belangen)

Uit het ecologisch onderzoek komt naar voren dat nader onderzoek nodig is naar de huismus, vleermuizen en de grote modderkruiper. Op basis van de resultaten van het nader onderzoek moet worden bepaald of een ontheffing voor de Wnb nodig is. Ik adviseer u de nadere onderzoeken af te ronden en de resultaten hiervan te verwerken in het ontwerp. Als dit niet mogelijk is dan adviseer ik u in de toelichting van het plan aan te geven dat de opdracht voor nader onderzoek is verstrekt en daarnaast te motiveren dat een eventueel benodigde ontheffing verleenbaar is.

Gemeentelijke beantwoording

In 4.4 zijn de resultaten van het nader ecologisch onderzoek toegelicht. Een ontheffing voor de Wnb is niet nodig. Wel moet bij de werkzaamheden verstoring van jaarrond beschermde nesten en verblijfsplaatsen worden tegengegaan. Indien dit niet mogelijk blijkt, is alsnog een ontheffing voor de Wnb vereist.

Ontgrondingen (cat. 3 overige provinciale belangen)

In de toelichting staat dat er een nieuwe waterloop wordt toegevoegd om het plangebied te scheiden van het agrarische land daar omheen. Ik merk op dat bij het graven van nieuw water sprake is van een ontgronding waarop de Ontgrondingenverordening van toepassing is. Waarschijnlijk is de ontgronding in dit geval vrijgesteld van de vergunningplicht. Het is wel verstandig dit goed uit te zoeken en dit ook te vermelden in de toelichting. Dit kan voorkomen dat later toch nog een aparte ontgrondingenvergunning aangevraagd moet worden.

Gemeentelijke beantwoording

In 4.9 is onderbouwd dat de ontgronding in dit geval is vrijgesteld van de vergunningplicht.

Natuurinclusief bouwen (cat. 4 Omgevingsvisie)

Er is in het plan geen aandacht voor natuurinclusieve maatregelen. Ik vraag u hier aandacht aan te besteden. In de Omgevingsvisie De Romte Diele wordt ingezet op natuurinclusief ontwerpen bij nieuwe ontwikkelingen. Dit is mogelijk door in het ontwerp rekening te houden met maatregelen die een positief ecologisch effect sorteren. Daarbij kan worden gedacht aan bijvoorbeeld gevelstenen met openingen die geschikt zijn voor verblijfplaatsen voor vogels en vleermuizen. De checklist met de 40 punten voor natuurinclusief bouwen op de website van Stadszaken.nl kan hierbij richting geven.

Gemeentelijke beantwoording

In paragraaf 3.2.1 is onderbouwd op welke manier er rekening wordt gehouden met natuurinclusieve maatregelen bij het ontwerp van de woningen.

Water-robuust bouwen (cat. 4 Omgevingsvisie)

Binnen het plangebied ligt een lokale kering van Wetterskip Fryslân. In de toelichting staat dat de initiatiefnemer de hoogte van het perceel heeft laten meten. Uit deze meting en uit overleg met Wetterskip Fryslân blijkt dat bij de voorgenomen ophoging en de terreinligging op dit moment de waterkerende functie – van de lokale kering - verzekerd is. Ik merk op dat de voorgenomen ophoging in overeenstemming is met ons Advies Waterrobuust Bouwen. Ik wil u adviseren de ophoging en de aanleghoogte ook te borgen in de planregels.

Gemeentelijke beantwoording

In de regels van dit bestemmingsplan is een regeling opgenomen die ervoor zorgt dat het vloerpeil van nieuwe bebouwing minimaal -0,06 meter NAP moet bedragen. Hiermee is de aanleghoogte geborgd en blijft de waterkerende functie van het terrein in stand.

Duurzame energie (cat. 4 goede ruimtelijke ordening)

U geeft in de toelichting aan dat u met uw woonbeleid wilt bijdragen aan het verduurzamen van de bestaande en nieuwe woningvoorraad. U geeft aan dat u meedoet aan de Friese Energiestrategie, welke als doel heeft dat er in 2050 een energie neutrale bebouwde omgeving is. In voorliggende plan gaat u hier niet concreet op in. Ik adviseer u aan te geven in hoeverre bij het maken van het ontwerp hier rekening mee gehouden is.

Gemeentelijke beantwoording

In 3.3.2 is nader ingegaan op welke wijze het plan bijdraagt aan verduurzaming van de nieuwe woningvoorraad en de Friese energiestrategie.

Natuurnetwerk Nederland (cat. 6 plantechnisch/juridisch)

In de toelichting stelt u dat de NNN geen externe werking kent. Deze conclusie is niet juist. De externe werking is geregeld in artikel 7.1.1., derde lid van de Verordening Romte. Ik adviseer u de toelichting hierop aan te passen.

Gemeentelijke beantwoording

De tekst is aangepast. In 4.4 is gemotiveerd dat negatieve effecten op het NNN kunnen worden uitgesloten.

Woonprogramma (cat. 6 plantechnisch/juridisch) 

Op zichzelf kan worden ingestemd met het toevoegen van 3 woningen binnen bestaand stedelijk gebied. Ik wil u er voor de volledigheid wel op wijzen dat niet alleen getoetst moet worden aan artikel 3.1.1, tweede lid onder a van de Verordening Romte maar dat op grond van 3.1.1, tweede lid onder b van de verordening ook gemotiveerd moet worden op welke wijze overschrijding van het woningbouwprogramma kan worden voorkomen door uitwisseling of fasering van projecten.

Gemeentelijke beantwoording

In 3.2.2 is onderbouwd dat het er woningbouwafspraken met de provincie zijn die voldoende ruimte bieden om de drie woningen toe te voegen. Met het planvoornemen is geen sprake van overschrijding van de met de provincie overeengekomen woningbouwruimte.

Brandweer Fryslân

In overeenstemming met de punten die genoemd zijn in het aanvullend advies (Bijlage 11) adviseert Brandweer Fryslân om potentiële kopers te informeren over de opkomsttijd, zodat de verwachtingen van de brandweer bij een incident realistisch zijn.

Gemeentelijke beantwoording

Deze reactie wordt voor kennisgeving aangenomen.

Ambtshalve aanvullingen

In kader van het voorontwerp zijn de volgende onderdelen bij nader inzien aangepast:

  • Paragraaf 3.3 is aangevuld met aanvullende toetsing aan het ambitiedocument wonen (3.3.3) en het afwegingskader wonen (3.3.4).
  • 4.1 is aangevuld met een passage over geluidhinder afkomstig van warmtepompen;
  • In de conclusie van 4.2 is een informerende passage opgenomen over de afvoer van grond in relatie tot het planvoornemen
6.1.2 Inspraak

Het voorontwerpbestemmingsplan heeft van 15 september 2022 tot en met 3 november 2022 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode kon eenieder een inspraakreactie op het voorontwerpbestemmingsplan in te dienen. Er zijn geen inspraakreacties ingediend.

6.1.3 Tervisielegging ontwerpbestemmingsplan

Het bestemmingsplan wordt voor een periode van zes weken ter inzage gelegd. Met het ter visie leggen van het bestemmingsplan geeft de gemeente iedereen de mogelijkheid om kennis te kunnen nemen van het plan en eventueel te reageren op de inhoud ervan. Er wordt geacht dat het plan maatschappelijk uitvoerbaar is.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

6.2.1 Realisatiekosten en financiële uitvoerbaarheid

De kosten voor het verrichten van de noodzakelijke onderzoeken ten behoeve van de planvorming vanwege dit bestemmingsplan worden door de initiatiefnemer gedragen. Dit geldt eveneens voor de gebruikelijke kosten voor de ambtelijke planbegeleiding.

6.2.2 Planschade

Door het opstellen van dit bestemmingsplan voor de betreffende gronden is de kans aanwezig dat door eigenaren van gronden in de directe omgeving van het plangebied bij de gemeente op grond van artikel 6.1 Wro een verzoek tot tegemoetkoming in planschade wordt ingediend. Diegenen die schade ondervinden aan de hand van de bestemmingsplanherziening, omdat hun onroerend goed in waarde vermindert, kunnen de schade verhalen (voor zover deze redelijkerwijs niet voor de aanvrager behoort te blijven) wanneer dit boven de 2% van de waarde van het onroerend goed uitkomt.

Conclusie

Het kostenverhaal, evenals de afwenteling van de planschade, wordt gedragen door de initiatiefnemer. Op basis van deze overweging dient het planvoornemen van dit bestemmingsplan economisch als uitvoerbaar te worden geacht. De exploitatiekosten zijn derhalve anderszins verzekerd. Een exploitatieplan op grond van de Grondexploitatiewet is dan ook niet noodzakelijk. Voorgaande betekent dat dit bestemmingsplan niet door onvoldoende economische uitvoerbaarheid wordt belemmerd.