direct naar inhoud van Regels
Plan: Simmerfjild Makkum
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1900.2023westBPmakksmmf-ontw

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan Simmerfjild Makkum met identificatienummer NL.IMRO.1900.2023westBPmakksmmf-ontw van de gemeente Súdwest Fryslân;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit:

de uitoefening van een beroep of bedrijf (dan wel het verlenen van diensten) op administratief, maatschappelijk, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig of een daarmee gelijk te stellen gebied, zoals opgenomen in de bij deze regels behorende Bijlage 1 Lijst met beroepen en bedrijven aan huis, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij in overwegende mate de woonfunctie blijft behouden en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.6 aangebouwd bijbehorend bouwwerk:

een op de grond staand gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw; functionele ondergeschiktheid is niet vereist;

1.7 aanlegplaats:

een ruimte voor het tijdelijk afmeren van een vaartuig;

1.8 aanlegsteiger:

een aan de oever en boven water gebouwde constructie en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwwerken, bedoeld voor het tijdelijk afmeren van een vaartuig, zoals een aanlegplaats;

1.9 achtererfgebied:

erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1,00 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen;

1.10 ander bouwwerk:

een bouwwerk, geen gebouw, geen bijbehorend bouwwerk en geen overkapping zijnde;

1.11 bebouwingspercentage:

een aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bebouwingsvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;

1.12 bêd en brochje:

een overnachtingsaccommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en veelal kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt;

1.13 bedrijf:

een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren, inzamelen en verhandelen van goederen;

1.14 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.15 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.16 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw, dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, al dan niet vrijstaand bouwwerk;

1.17 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.18 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.19 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.20 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.21 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.22 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en andere bouwwerken zijn toegelaten;

1.23 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.24 cultuurhistorische waarden:

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt;

1.25 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.26 dakkapel:

een uitbouw binnen het dakvlak van een gebouw met kapconstructie, welke uitbouw doorgaans geen wijziging van de vorm en het profiel van het dak veroorzaakt;

1.27 dakopbouw:

het door een gevel of nokverhoging vergroten van een bestaande ruimte welke leidt tot een wijziging van de vorm en het profiel van het dak;

1.28 dakvlak:

een (hellend) vlak in een dak samen met andere vlakken bepalend voor de dakvorm;

1.29 dakvormen:

dakvormen:

  • a. afgeknot schilddak: een schilddak met deels een platte afdekking, zoals hieronder is afgebeeld;
  • b. lessenaarsdak: een éénzijdige kapconstructie, zoals hieronder is afgebeeld, waarbij het hoogste punt over de gehele, of nagenoeg de gehele lengte in één gevel is gelegen;
  • c. mansardedak: een kap, zoals hieronder is afgebeeld, waarbij het dakvlak bestaat uit twee vlakken die elkaar onder een stompe hoek ontmoeten;
  • d. schilddak: een kap, zoals hieronder is afgebeeld, waarbij het dak bestaat uit vier vlakken die elkaar in een nok(lijn) ontmoeten;
  • e. zadeldak / tentdak: een kap, zoals hieronder is afgebeeld, waarbij het dak bestaat uit twee vlakken die elkaar in een nok(lijn) ontmoeten;
1.30 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen, geen motorbrandstoffen zijnde, aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsmatige activiteit; onder detailhandel vallen geen afhaalzaken en maaltijdbezorgdiensten;

1.31 eerste bouwlaag:

de bouwlaag op de begane grond, een souterrain of kelder niet daaronder begrepen;

1.32 eerste verdieping:

de tweede bouwlaag van een hoofdgebouw;

1.33 erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw en de bestemming deze inrichting niet verbiedt;

1.34 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.35 hoofdgebouw:

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie en/of afmetingen als belangrijkste bouwwerk is aan te merken, met dien verstande dat aangebouwde en/of vrijstaande bijbehorende bouwwerken niet tot het hoofdgebouw worden gerekend;

1.36 hoofdvorm:

een gebouw dat op een bouwperceel architectonisch als belangrijkste gebouw valt aan te merken exclusief aangebouwde bijbehorende bouwwerken;

1.37 horecabedrijf:

een bedrijf, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor verkoop aan het publiek wordt bereid en verstrekt, al dan niet voor consumptie ter plaatse, en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie;

1.38 huishouden:

de bewoning van een woning door:

  • a. één persoon;
  • b. twee of meerdere personen in de vorm van een samenlevingsverband, die een duurzame (gemeenschappelijke) huishouding voeren of willen voeren, waar bij een gemeenschappelijke huishouding sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan, waaronder geen kamerbewoning begrepen;
1.39 kampeermiddel:

een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan, dan wel enig ander daarmee vergelijkbaar voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.40 kap:

een kap is een afdekking van een gebouw waarbij bij in een horizontale projectie ten minste 50% van het gebouw wordt afgedekt met hellende dakvlakken;

1.41 ligplaats:

het afmeren en het vervolgens doen of laten liggen van een vaartuig aan of op de oever, aan de oeverbescherming, aan of op een natuurlijke of een voor dat doel aangebrachte voorziening of aan een ander vaartuig, anders dan voor aanleggen;

1.42 mantelzorg:

langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt;

1.43 milieusituatie:

de waarde van een gebied in milieuhygiënische zin die wordt bepaald door de mate van scheiding tussen milieugevoelige en milieubelastende functies, daarbij in het bijzonder gelet op het voorkomen dan wel beperken van hinder door geur, stof, geluid, gevaar, licht en/of trilling;

1.44 Normaal Amsterdams Peil:

het Normaal Amsterdams Peil (afgekort tot NAP) is de referentiehoogte ofwel peil waaraan hoogtemetingen in Nederland worden gerelateerd. Het NAP staat sinds 1891 voor Normaal Amsterdams Peil;

1.45 normaal onderhoud:

het onderhoud dat gelet op de bestemming regelmatig noodzakelijk is voor een goed beheer en gebruik van de gronden en bouwwerken, die tot de betreffende bestemming behoren;

1.46 nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water- en electriciteitsdistributie, alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen openbare sanitaire voorzieningen, transformatorhuisjes, pompstations, gemalen en zendmasten;

1.47 overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde bestaande uit een dak en ten hoogste één wand;

1.48 pand:

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;

1.49 peil:
  • a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  • c. indien in of op het water wordt gebouwd: het Normaal Amsterdams Peil of de hoogte van het terrein ter plaatse van de meest nabij gelegen locatie waar het water grenst aan het vaste land;
1.50 permanente bewoning:

het gebruiken van een pand als hoofdverblijf, zijnde de vaste woon- en verblijfplaats, waarbij het pand voor de bewoners het reële hoofdverblijf vormt en derhalve niet een adres is waar men tijdelijk en/of recreatief verblijft;

1.51 recreatieve bewoning:

de bewoning die plaatsvindt in het kader van weekend- en/of verblijfsrecreatie door personen die elders hun hoofdverblijf hebben;

1.52 seksinrichting:

de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.53 standplaats:

een in of op het terrein aangegeven plek voor het plaatsen of geplaatst houden van een kampeerplaats of standplaats mobiele verkoopinrichting;

1.54 voorerfgebied:

erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied;

1.55 voorgevel:

de op de verbeelding aangegeven aanduiding 'gevellijn' of, als deze niet op de verbeelding is aangegeven, de naar de weg of naar de openbare ruimte gekeerde gevellijn, met dien verstande dat indien een bouwvlak gericht is op meerdere wegen of is gericht op meerdere openbare ruimtes, de bouwgrens die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;

1.56 vrijstaand bijbehorend bouwwerk:

een op zichzelf staand, vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw; functionele ondergeschiktheid is niet vereist, tenzij in de voorschriften anders is bepaald;

1.57 waterhuishoudkundige voorzieningen:

voorzieningen die nodig zijn voor een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit; hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, gemalen, inlaten, etc.;

1.58 webwinkel:

een winkel op een perceel waarbij de verkoop van op de eindgebruiker gerichte goederen uitsluitend plaatsvindt via internet, waarbij geen klanten op het perceel langskomen (om goederen af te halen of uit te proberen of te betalen) en er geen ruimtelijke uitstraling uitgaat van de webwinkel;

1.59 wonen:

het huisvesten van één (afzonderlijk) huishouden in een (bedrijfs-)woning, waarbij een (bedrijfs-)woning uitsluitend mag worden gebruikt voor permanente bewoning;

1.60 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.61 woonark:

een drijvend bouwwerk, niet (meer) bestemd of ingericht om te varen, doorgaans voorzien van een rechthoekige opbouw, en bestemd voor wonen;

1.62 woongebouw:

een gebouw met een gemeenschappelijke toegang, dat meerdere naast elkaar en/of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat (al dan niet in combinatie met bergruimte) en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;

1.63 woonhuis:

een gebouw, hetzij vrijstaand, hetzij aaneengebouwd, dat één woning omvat.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.2 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.3 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.4 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.5 de ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend;

2.6 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.7 uitzondering wijze van meten:

bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilaster, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, reclameborden, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1,50 m bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen;
  • b. bermen en beplanting;
  • c. paden;
  • d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen,


met daaraan ondergeschikt:

  • e. nutsvoorzieningen;
  • f. wegen;
  • g. parkeervoorzieningen;
  • h. sport- en speelvoorzieningen.
3.2 Bouwregels

Op of in de gronden zijn uitsluitend andere bouwwerken toegestaan.

3.2.1 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van straatmeubilair bedraagt ten hoogste 9,00 m;
  • b. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken bedraagt ten hoogste 3,00 m.
3.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. de verkeersveiligheid; en
  • b. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

Artikel 4 Verkeer - Verblijf

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Verkeer - Verblijf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een verblijfsfunctie;
  • b. parkeervoorzieningen;
  • c. bermen en beplanting;
  • d. straatmeubilair,


met daaraan ondergeschikt:

  • e. groenvoorzieningen;
  • f. oeververbindingen;
  • g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • h. nutsvoorzieningen.
4.2 Bouwregels

Op of in de gronden zijn uitsluitend andere bouwwerken toegestaan.

4.2.1 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 2,00 m;
  • b. de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt ten hoogste 8,00 m;
  • c. de bouwhoogte van verkeersregelende voorzieningen en lichtmasten bedraagt ten hoogste 12,00 m;
  • d. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken bedraagt ten hoogste 5,50 m.

Artikel 5 Water

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Water’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. water;
  • b. waterhuishoudkundige voorzieningen,

met de daarbij behorende:

  • c. waterberging;
  • d. bermen en beplanting,


met daaraan ondergeschikt:

  • e. aanlegsteigers;
  • f. ligplaatsen;
  • g. haven alleen ter plaatse van de aanduiding 'haven';
  • h. bruggen alleen ter plaatse van de aanduiding 'brug';
  • i. groenvoorzieningen;
  • j. nutsvoorzieningen;
  • k. wegen en paden.
5.2 Bouwregels

Op of in deze gronden zijn uitsluitend andere bouwwerken toegestaan.

5.2.1 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. aanlegsteigers zijn alleen toegestaan:
    • 1. ter plaatse van de aanduiding 'aanlegsteiger'; en
    • 2. ter plaatse van de oevers direct grenzend aan de gronden bestemd voor 'Wonen';
  • b. de bouwhoogte van aanlegsteigers bedraagt ten hoogste 1,00 m gemeten vanaf het Normaal Amsterdams Peil;
  • c. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken bedraagt ten hoogste 2,50 m gemeten vanaf het Normaal Amsterdams Peil.
5.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van de gronden als ligplaats voor woonschepen;
  • b. het gebruik van gronden als ligplaats voor (recreatie)vaartuigen, behalve daar waar het op grond van de gemeentelijke verordening havens en overige wateren gemeente Súdwest-Fryslân is toegestaan.

Artikel 6 Wonen

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen, al dan niet in combinatie met:
    • 1. een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf;
    • 2. mantelzorg;
    • 3. bêd en brochje,


met de daarbij behorende:

  • b. tuinen, erven en terreinen,

met daaraan ondergeschikt:

  • c. nutsvoorzieningen;
  • d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • e. groenvoorzieningen;
  • f. parkeervoorzieningen.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. als hoofdgebouw mogen uitsluitend woonhuizen worden gebouwd;
  • b. het maximum aantal te bouwen woningen bedraagt niet meer dan 55;
  • c. indien ter plaatse de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is aangegeven, mag het aantal woningen niet meer bedragen dan in de aanduiding is aangegeven;
  • d. een hoofdgebouw moet binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' mogen alleen vrijstaande woonhuizen worden gebouwd;
  • f. de oppervlakte van een hoofdgebouw bedraagt ten hoogste 150 m²;
  • g. indien ter plaatse de aanduiding 'gevellijn' is aangegeven, dient de voorgevel van het hoofdgebouw in de gevellijn te worden gebouwd;
  • h. de goot- en bouwhoogte van een hoofdgebouw bedragen niet meer dan de ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' aangegeven goot- en bouwhoogte, dan wel ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' aangegeven bouwhoogte;
  • i. de afstand van een niet-aaneengebouwde zijde van een hoofdgebouw tot de zijdelingse bouwperceelgrens bedraagt niet minder dan 3,00 m;
  • j. per woonhuis is niet meer dan één dakopbouw per dakvlak toegestaan, met dien verstande dat een dakopbouw door het verhogen van de gevel uitsluitend is toegestaan en daarbij dient te worden voldaan aan het gestelde onder 6.2.4;
  • k. ter plaatse van de aanduiding 'plat dak' dient een hoofdgebouw plat afgedekt te worden;
  • l. indien ter plaatse de aanduiding 'maximale dakhelling (graden)' is aangegeven, dient de dakhelling van het hoofdgebouw maximaal de in de aanduiding 'maximale dakhelling (graden)' aangegeven dakhelling te bedragen.
6.2.2 Bijbehorende bouwwerken en overkappingen

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken en overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en overkappingen bedraagt ten hoogste 90% van de oppervlakte van de hoofdvorm van het hoofdgebouw met een maximum van 100 m², met dien verstande dat ten hoogste 70% van het erf buiten het bouwvlak bebouwd wordt;
  • b. de goothoogte van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk of aangebouwde overkapping bedraagt ten hoogste de hoogte van de vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw vermeerderd met 0,25 m;
  • c. de bouwhoogte van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk of een aangebouwde overkapping is ten minste 1,00 m lager dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw, tenzij:
    • 1. een hoofdgebouw bestaat uit één bouwlaag met een plat dak, dan is de bouwhoogte ten hoogste gelijk aan de bouwhoogte van het hoofdgebouw;
    • 2. een aangebouwd bijbehorend bouwwerk of aangebouwde overkapping binnen een afstand van 3,00 m tot de zijdelingse perceelsgrens ligt, dan is de bouwhoogte ten hoogste 7,00 m en ten minste 1,00 m lager dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw;
  • d. de goot- en bouwhoogte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk of overkapping bedragen ten hoogste 3,00 en 5,00 m;
  • e. bijbehorende bouwwerken en overkappingen worden tenminste 3,00 m achter de naar de weg gekeerde gevel(s) gebouwd, met dien verstande dat:
    • 1. indien ter plaatse de aanduiding 'gevellijn' is aangegeven bijbehorende bouwwerken en overkappingen tenminste 3,00 m achter de gevellijn worden gebouwd;
    • 2. indien ter plaatse de aanduiding 'bijgebouwen' is aangegeven bijbehorende bouwwerken voor de naar de weg gekeerde gevel(s) mogen worden gebouwd, mits de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken per hoofdgebouw niet meer dan 50 m² bedraagt en in ieder geval niet meer dan 40% van het erf bedraagt en de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk niet meer dan 3,00 m bedraagt.
6.2.3 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 1,00 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het (hoofd)gebouw en het verlengde daarvan, ten hoogste 2,00 m bedraagt;
  • b. de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt ten hoogste 8,00 m;
  • c. de bouwhoogte van de overige andere bouwwerken bedraagt ten hoogste 5,50 m.
6.2.4 Dakopbouwen
a Dakopbouwen door het verhogen van de gevel

In aanvulling op het gestelde onder 6.2.1 gelden voor dakopbouwen door het verhogen van een gevel de volgende regels:

  • a. een dakopbouw is uitsluitend toegestaan op een hoofdgebouw van één bouwlaag met kap, waarbij de dakhelling niet minder bedraagt dan 30 graden;
  • b. ter weerszijden van een dakopbouw moet tenminste 1,00 m dakvlak over blijven;
  • c. de verticale afstand van de goothoogte van de dakopbouw tot de noklijn van de woning bedraagt tenminste 1,00 m als de dakopbouw gesitueerd is grenzend aan het voorerfgebied en bedraagt tenminste 0,5 m als de dakopbouw gesitueerd is grenzend aan het achtererfgebied;
  • d. de breedte van een dakopbouw grenzend aan het voorerfgebied bedraagt niet meer dan 40% van de breedte van het dakvlak, met dien verstande dat de breedte niet meer mag bedragen dan 4,00 m;
  • e. de breedte van een dakopbouw grenzend aan het achtererfgebied bedraagt niet meer dan 60% van de breedte van het dakvlak, met dien verstande dat de breedte niet meer mag bedragen dan 6,00 m;
  • f. de afstand van een dakopbouw grenzend aan het achtererfgebied tot het voorerfgebied bedraagt ten minste 3,00 m.
6.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. de goede woonsituatie;
  • b. de sociale veiligheid;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
6.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.2.1 onder i en toestaan dat de afstand van een hoofdgebouw c.q. een blok van aaneengebouwde hoofdgebouwen tot de bouwperceelgrens ten minste 1,00 m bedraagt, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

6.5 Specifieke gebruiksregels
6.5.1 Aan-huis-verbonden beroep of bedrijf

Aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten zijn toegestaan binnen de bestemming, met dien verstande dat:

  • a. het beroep of bedrijf voorkomt op de lijst met toelaatbare beroepen en bedrijven in Bijlage 1;
  • b. het vloeroppervlak van de ruimten voor de uitoefening van aan-huis-verbonden beroepen en bedrijven niet meer mag bedragen dan 30% van de begane grond vloeroppervlakte van de woning, inclusief aangebouwde bijbehorende bouwwerken, met een maximum van 50 m²;
  • c. een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf uitsluitend is toegestaan in de woning en/of in de aangebouwde bijbehorende bouwwerken;
  • d. vrijstaande bijbehorende bouwwerken niet mogen worden gebruikt of ingericht voor een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf;
  • e. alleen het beroeps- of bedrijfsmatig gebruik dat niet vergunningsplichtig of meldingsplichtig is ingevolgde de Wet milieubeheer of het Activiteitenbesluit, dan wel diens rechtsopvolger, is toegestaan;
  • f. voor de uitoefening van de aan-huis-verbonden beroepen wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid, waarbij voldaan wordt aan de bepalingen in lid 14.1;
  • g. geen sprake is van een onevenredige verkeers- en/of publieksaantrekkende werking;
  • h. de omvang van de reclame-uitingen maximaal 0,50 m² bedragen;
  • i. geen buitenopslag van goederen plaatsvindt;
  • j. de persoon die bij een woning een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf exploiteert ook de bewoner is van de desbetreffende woning. Er moet een functionele en persoonlijke binding tussen de bewoner van de woning en de exploitatie van het beroep of bedrijf aan huis zijn;
  • k. het niet is toegestaan om personeel in dienst te hebben voor het aan-huis-verbonden beroep of bedrijf;
  • l. bij op fysieke dienstverlening gerichte bedrijven of beroepen aan huis (kappers, schoonheidssalons e.d.) niet meer dan één plaats (of stoel) mag worden geëxploiteerd. Dit betekent dat een dienst niet aan meer dan één klant tegelijk mag worden aangeboden en uitgevoerd;
  • m. alleen ondergeschikte detailhandel is toegestaan, eventueel in de vorm van een webwinkel, die direct voortvloeit uit, gerelateerd is aan en noodzakelijk is voor de dienst en/of het bedrijfs- of beroepsmatig gebruik.
6.5.2 Bêd en brochje

Bêd en brochje is toegestaan binnen de bestemming, met dien verstande dat:

  • a. ten hoogste 2 slaapkamers en maximaal 5 personen zijn toegestaan;
  • b. de bêd en brochje uitsluitend is toegestaan in het hoofdgebouw en/of in de aangebouwde bijbehorende bouwwerken;
  • c. vrijstaande bijbehorende bouwwerken niet worden gebruikt of ingericht ten behoeve van een bêd en brochje;
  • d. de oppervlakte van een bêd en brochje maximaal 30% van de begane grond vloeroppervlakte van het hoofdgebouw bedraagt, inclusief aangebouwde bijbehorende bouwwerken, met een maximum van 50 m²;
  • e. de omvang van de reclame-uitingen bedraagt maximaal 0,5 m²;
  • f. voor de uitoefening van de bêd en brochje wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid, waarbij voldaan wordt aan de bepalingen in lid 14.1.
6.5.3 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning;
  • b. het gebruik van woonhuizen en bijbehorende bouwwerken voor recreatieve bewoning;
  • c. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor detailhandel, anders dan in producten gerelateerd aan en noodzakelijk voor een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf;
  • d. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor horeca.

Artikel 7 Woongebied - Uit te werken

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Woongebied - Uit te werken' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen al dan niet in combinatie met:
    • 1. een aan-huis-verbonden beroep- of bedrijfsactiviteit;
    • 2. bêd en brochje;
    • 3. mantelzorg;
  • b. wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een verblijfsfunctie;
  • c. groenvoorzieningen;
  • d. bermen en beplanting,


met de daarbij behorende:

  • e. tuinen, erven en terreinen,

met daaraan ondergeschikt:

  • f. nutsvoorzieningen;
  • g. parkeervoorzieningen;
  • h. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • i. straatmeubilair;
  • j. sport- en speelvoorzieningen.
7.2 Uitwerkingsregels

Burgemeester en wethouders moeten de in lin 7.1 omschreven bestemming uitwerken met inachtneming van de volgende regels:

7.2.1 Onderzoeksverplichting
  • a. de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten door het wegverkeer mag niet hoger zijn dan de voorkeursgrenswaarde of een verkregen hogere grenswaarde;
  • b. vóór uitwerking van de bestemming dient ecologisch onderzoek, in de vorm van een Natuurtoets, te zijn uitgevoerd, waaruit blijkt dat de ontheffing respectievelijk vergunning kan worden verleend of niet noodzakelijk is;
  • c. vóór uitwerking van de bestemming dient overleg met het Wetterskip te zijn gepleegd en de resultaten van dat overleg worden betrokken bij de uitwerking;
  • d. vóór uitwerking van de bestemming dient de economische uitvoerbaarheid van het plan te worden aangetoond. Een door de gemeente goedgekeurde planschaderisico analyse, waarbij eventuele planschade door de aanvrager financieel is afgedekt, is daar onderdeel van;
  • e. vóór uitwerking van de bestemming dient een onderzoek naar externe veiligheid te zijn uitgevoerd, waaruit blijkt dat:
    • 1. wordt voldaan aan de grenswaarden voor het risico c.q. risicoafstanden voor kwetsbare objecten;
    • 2. rekening is gehouden met de richtwaarden voor het risico c.q. risicoafstanden voor beperkt kwetsbare objecten;
    • 3. het groepsrisico is afwogen;
  • f. de toelichting moet conform artikel 3.1.6, tweede lid van het Besluit ruimtelijke ordening een motivering bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in de behoefte van die nieuwe stedelijke ontwikkeling kan worden voorzien;
  • g. de te bouwen woningen moeten qua aantal, woningtype, doelgroep, prijsklasse en fasering passen binnen het gemeentelijk en door Gedeputeerde Staten geaccordeerd woonplan, en derhalve binnen de op dat moment tussen de gemeente/de regio en de provincie geldende regionale woningbouwafspraken/de woningbouwprogrammering waarbij het aantal te bouwen woningen in ieder geval niet meer is dan 33;
  • h. de stedenbouwkundige beeldkwaliteit dient te worden geborgd en aan te sluiten bij de eisen aan de stedenbouwkundige beeldkwaliteit van fase 1 van dit bestemmingsplan.
7.2.2 Bouwregels (uit te werken)
a Toe te laten bouwwerken

Op de gronden , bedoeld in lid 7.1, mogen de volgende bouwwerken worden gebouwd:

  • a. woongebouwen, woonhuizen en daarbij behorende bouwwerken en overkappingen;
  • b. andere bouwwerken, zoals erf- en terreinafscheidingen, straatmeubilair, palen en masten.

b Bouwwerken

Zolang de in lid 7.1 bedoelde uitwerking niet onherroepelijk is, mogen bouwwerken alleen worden gebouwd, op voorwaarde dat het bouwplan in overeenstemming is met het ontwerp-uitwerkingsplan.

c Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. als hoofdgebouw mogen woongebouwen, vrijstaande, halfvrijstaande (per twee aaneen gebouwd) woonhuizen en woonhuizen in rijen (meer dan twee aaneengebouwd) worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van een grondgebonden woning mag maximaal 11,00 m zijn;
  • c. de goothoogte van een grondgebonden woning mag maximal 6,00 m zijn;
  • d. de oppervlakte van een grondgebonden woning mag maximaal 150 m² zijn;
  • e. de bouwhoogte van een woongebouw mag maximaal 12,00 m zijn;
  • f. de oppervlakte van een woongebouw mag maximaal 500 m2 zijn.

d Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 2,00 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de naar de weg gekeerde gevel(s) van het (hoofd)gebouw en het verlengde daarvan, ten hoogste 1,00 m bedraagt;
  • b. de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt ten hoogste 8,00 m;
  • c. de bouwhoogte van straatmeubilair bedraagt ten hoogste 9,00 m;
  • d. de bouwhoogte van verkeersregelende voorzieningen en lichtmasten ten behoeve van het verkeer bedraagt ten hoogste 12,00 m;
  • e. de bouwhoogte van de overige andere bouwwerken bedraagt ten hoogste 5,50 m.

e Delegatiebepaling

Bij de in lid 7.1 bedoelde uitwerking kunnen burgemeester en wethouders ook regels over het bij omgevingsvergunning afwijken van de in het uitwerkingsplan opgenomen bouwregels en gebruiksregels opnemen, zolang zij daarmee binnen de grenzen van de bestemming en de uitwerkingsregels blijven.

Artikel 8 Leiding - Riool

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van rioolpersleidingen (inclusief voorzieningen) met de daarbij behorende belemmeringsstroken.

8.1.1 Voorrangsregeling

De regels van deze dubbelbestemming gelden primair ten opzichte van de regels van iedere andere bestemming, waarmee deze dubbelbestemming samenvalt.

8.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd;
  • b. op of in deze gronden mogen uitsluitend andere bouwwerken ten behoeve van de bestemming worden gebouwd;
  • c. de bouwhoogte van andere bouwwerken bedraagt ten hoogste 3,00 m.
8.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.2 en toestaan dat in de andere daar voorkomende bestemming(en) gebouwen en andere bouwwerken worden gebouwd, mits:

  • a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de leiding;
  • b. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de betreffende leiding.
8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.4.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming ‘Leiding - Riool' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanbrengen en rooien van diepwortelende beplantingen en bomen;
  • b. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het indrijven van voorwerpen in de bodem, zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;
  • d. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  • e. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.

8.4.2 Uitzonderingen

Het verbod als bedoeld in 8.4.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden:

  • a. dienen tot het in stand houden of voltooien van werken die op de dag van het van kracht worden van het plan reeds bestaan of in uitvoering zijn genomen;
  • b. behoren tot het normale onderhoud en beheer;
  • c. mogen worden uitgevoerd op basis van een al verleende vergunning;
  • d. worden uitgevoerd ten behoeve van de instandhouding van de leiding(en).

8.4.3 Toelaatbaarheid

De werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden als bedoeld in 8.4.1 zijn slechts toelaatbaar, mits:

  • a. deze werken en werkzaamheden of de hiervan direct of indirect te verwachten gevolgen geen afbreuk doen aan de belangen van de betreffende leiding;
  • b. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de betreffende leidingbeheerder.

Artikel 9 Waarde - Archeologie 1

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde - Archeologie 1’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de aldaar in of op de grond aanwezige archeologische (verwachtings)waarden.

9.2 Bouwregels
9.2.1 Voorrangsregeling

De regels van deze dubbelbestemming gelden primair ten opzichte van de regels van iedere andere bestemming, waarmee deze dubbelbestemming samenvalt.

9.2.2 Omgevingsvergunning voor het bouwen

Voor bouwwerken, waaronder begrepen het heien van heipalen en het slaan van damwanden, die de bodem dieper dan 0,30 m beneden maaiveld verstoren, moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin naar het oordeel van het bevoegd gezag:

  • a. in voldoende mate een proefsleuvenonderzoek is uitgevoerd en naar aanleiding daarvan de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
  • b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
9.2.3 Voorschriften omgevingsvergunning voor het bouwen

Indien uit het in lid 9.2.2 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorschriften worden verbonden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen (bijvoorbeeld een archeologievriendelijk heipalenplan), waardoor ondanks de uitvoering van de bouwwerkzaamheden de archeologische resten in de gronden kunnen worden behouden; en/of
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; en/of
  • c. de verplichting de bouwwerkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen.
9.2.4 Uitzondering vergunningplicht

Het bepaalde in lid 9.2.2 is niet van toepassing op bouwwerken waarbij:

  • a. naar oordeel van het bevoegd gezag voldoende is aangetoond zonder archeologisch rapport dat de archeologische waarden van de gronden niet onevenredig worden aangetast en/of dat er geen sprake (meer) is van archeologische waarden (bijvoorbeeld een saneringsrapport); en/of
  • b. het een bouwwerk betreft in landbodems dat niet dieper dan 0,30 m onder het maaiveld wordt gerealiseerd.
9.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
9.3.1 Omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden
  • a. Een omgevingsvergunning is benodigd voor de werken genoemd onder 9.3.2 die de bodem dieper dan 0,30 m onder maaiveld verstoren.
  • b. Alvorens een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden als bedoeld in sub a. kan worden verleend, dient door de aanvrager een rapport te worden overgelegd waarin naar het oordeel van het bevoegd gezag:
    • 1. in voldoende mate een proefsleuvenonderzoek is uitgevoerd en naar aanleiding daarvan de archeologische waarden van de bodem die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
    • 2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.

9.3.2 Vergunningplichtige werken en werkzaamheden

Het beschrevene onder 9.3.1 is van toepassing op de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden:

  • a. het ontgronden, afgraven (waaronder saneren), verlagen, baggeren (waaronder saneren), onderzuigen, afplaggen, egaliseren, mengen, diepploegen en ontginnen van gronden/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;
  • b. het uitvoeren van werken of werkzaamheden aan oevers en kaden;
  • c. de aanleg van gronddepots;
  • d. het graven, verdiepen en/of verbreden van vaargeulen, watergangen en waterpartijen;
  • e. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en drainage en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • f. het verwijderen en/of aanbrengen van bomen en diepwortelende beplanting;
  • g. het aanleggen en/of verbreden van wegen, paden, banen en/of parkeergelegenheden;
  • h. grondwaterpeilverlagingen;
  • i. het verwijderen van fundamenten.
9.3.3 Voorschriften omgevingsvergunning

Voordat een omgevingsvergunning kan worden verleend, moet door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin naar het oordeel van het bevoegd gezag:

  • a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld (niet (meer) aanwezig zijn en/of niet onevenredig worden geschaad; en/of
  • b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd; en/of
  • c. de verplichting de werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen.
9.3.4 Uitzondering vergunningplicht

Lid 9.3.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden die:

  • a. naar oordeel van het bevoegd gezag voldoende is aangetoond zonder archeologisch rapport dat de archeologische waarden in de gronden door de bouwwerken niet onevenredig worden aangetast en/of dat er geen sprake (meer) is van archeologische waarden (bijvoorbeeld een saneringsrapport);
  • b. niet dieper gaan dan 0,30 m onder het maaiveld in landbodems;
  • c. het normale onderhoud en gebruik betreffen;
  • d. het normale agrarische gebruik betreffen;
  • e. al in uitvoering zijn op grond van een verleende omgevingsvergunning of vergund zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
  • f. op archeologisch onderzoek gericht zijn;
  • g. te maken hebben met de aanleg van ondergrondse infrastructuur met een maximum diameter van 0,30 m, mits deze sleufloos wordt uitgevoerd.

Artikel 10 Waarde - Cultuurhistorisch waardevolle lijnen

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Cultuurhistorisch waardevolle lijnen' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en versterking van de landschappelijke- en cultuurhistorische waarden van dijken, strekdammen, kapglooiingen, historische paden en (vaar)wegen.

10.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde bij de andere ter plaatse aangewezen bestemmingen mogen op of in deze gronden:

  • a. geen nieuwe gebouwen worden gebouwd, behalve ter vervanging van bestaande gebouwen; of
  • b. bouwwerken, geen gebouw zijnde, worden gebouwd tot een hoogte van 1,2 m of ter vervanging van bestaande bouwwerken.
10.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend het gebruiken van dijken en historische paden en wegen voor tuin- en akkerbouw.

10.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
10.4.1 Vergunningplicht

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is, ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen, een omgevingsvergunning vereist:

  • a. het wijzigen van het beloop en/of het profiel van de dijken, strekdammen, kapglooiingen en historische paden;
  • b. het ontgronden, afgraven, egaliseren en/of ophogen van gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;
  • c. het dempen en/of graven van waterlopen;
  • d. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
  • e. het aanbrengen van bomen en overige diepwortelende beplanting;
  • f. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen.

10.4.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in 10.4.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan met een daarvoor benodigde vergunning.

10.4.3 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke en cultuurhistorische waarden zoals beschreven (voor zover van toepassing) in de landschapsbiografie en/of de Cultuurhistorische Kaart Fryslân (CHK) en/of de Cultuurhistorische inventarisatie en waardering historische paden en wegen in de gemeente Súdwest-Fryslân.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 11 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 12 Algemene gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met de in dit plan gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het opslaan of bergen van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.
  • c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  • d. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen.

Artikel 13 Algemene afwijkingsregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:

  • a. de bij recht in het plan gegeven maten, afmetingen en percentages, tot ten hoogste 10% van die maten, afmetingen en percentages, indien dit om bouwtechnische redenen of om redenen van doelmatigheid van de bouw noodzakelijk is;
  • b. het bepaalde ten aanzien van het bouwen van gebouwen binnen het bouw- c.q. het bestemmingsvlak in die zin dat de grenzen van het bouw- c.q. het bestemmingsvlak met ten hoogste 1,50 m worden overschreden door:
    • 1. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen en schoorstenen;
    • 2. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken;
    • 3. ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen.

Artikel 14 Overige regels

14.1 Voldoende parkeergelegenheid
  • a. Een nieuw bouwwerk, verandering van een bouwwerk, verandering van gebruik van een bouwwerk of van gronden (al dan niet gecombineerd), waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, is niet toegestaan wanneer op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden.
  • b. Bij een omgevingsvergunning, dan wel bij de beoordeling of het gebruik in overeenstemming is met het bestemmingsplan wordt op basis van de op dat moment van toepassing zijnde beleidsregels bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid.
  • c. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 15 Overgangsrecht

15.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in sub a met maximaal 10%.
  • c. Sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
15.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sub a, te veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en afwijking wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 16 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Simmerfjild Makkum' van de gemeente Súdwest Fryslân.