Plan: | Sneek - Harinxmaland fase 2A2 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1900.2024BPSneekHL2A2-vast |
Aan de noordzijde van Sneek wordt een grote uitbreidingswijk van Harinxmaland ontwikkeld door de gemeente Súdwest-Fryslân. De juridische basis voor deze wijk wordt gevormd door de Structuurvisie 2020 Sneek en Wymbritseradiel Noord, waarin een voorbeeld van een ontwerp is gegeven, en de Nota van Uitgangspunten die in 2005 door de gemeenteraad is vastgesteld en waarin op hoofdlijnen een aanzet is gegeven voor het gebied. Deze documenten zijn vertaald naar het bestemmingsplan Harinxmaland, dat in 2006 door de voormalige gemeente Sneek is vastgesteld.
In het kader van deze ontwikkeling is in het verleden een aantal ruimtelijke plannen opgesteld om fase 1 van de wijk te realiseren. Inmiddels is de realisatie van fase 2 opgestart. In dit bestemmingsplan wordt fase 2A2 juridisch-planologisch mogelijk gemaakt. Deze fase bestaat uit verschillende woonvelden, gescheiden door groen en water. Fase 2A2 biedt ruimte aan in totaal 44 woningen, die zowel vrijstaand als twee-onder-een-kap worden uitgevoerd. Ook is ruimte voor een aantal experimentele woningen.
Op basis van het vigerende bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming Woondoeleinden - Uit te werken woondoeleinden. De gronden met deze bestemming zijn onder andere bestemd voor woondoeleinden, bepaalde soorten bedrijvigheid en voorzieningen. Daaromtrent is een uitwerkingsplicht opgenomen. Vanwege het feit dat een bestemmingsplan na een planperiode van 10 jaar wordt herzien en het vigerende bestemmingsplan uit 2006 dateert, is bij de ontwikkeling gekozen voor een herziening van het bestemmingsplan in plaats van een uitwerkingsplan. Het vigerende bestemmingsplan vormt hierbij de basis voor de planontwikkeling.
Het bestemmingsplan Sneek - Harinxmaland fase 2A2 bestaat uit de volgende stukken:
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan opgenomen gronden aangegeven. De regels bepalen een juiste ontwikkeling en beheer van het plangebied. De toelichting hoort bij het plan. Hierin zijn de aan het plan ten grondslag liggende uitgangspunten en onderzoeken weergegeven.
Het plangebied ligt ten westen van de spoorlijn Leeuwarden-Sneek en tussen de Stadsrondweg Noord en de Ivige Leane en ten noorden van het ontwikkelgebied Harinxmaland fase 2A1. De ligging en begrenzing van het plangebied is weergegeven in figuur 1.1.
Figuur 1.1 Ligging plangebied
Het plangebied is momenteel geregeld in het bestemmingsplan Harinxmaland, dat door de raad van de voormalige gemeente Sneek is vastgesteld op 28 februari 2006 en door Gedeputeerde Staten is goedgekeurd op 20 juni 2006. In dit bestemmingsplan zijn globaal de planologische en juridische kaders voor de woonuitbreiding aangegeven. Het heeft hierin de bestemming 'Woondoeleinden - Uit te werken woondoeleinden'. De gronden met deze bestemming zijn onder andere bestemd voor woondoeleinden, bepaalde soorten bedrijvigheid en voorzieningen. Hiervoor is een uitwerkingsplicht opgenomen.
Figuur 1.2 Ligging plangebied met geldend bestemmingsplan Harinxmaland
Figuur 1.3 Ligging plangebied met de omliggende geldende plannen
De juridisch-planologische regeling van dit bestemmingsplan wordt in de volgende hoofdstukken nader toegelicht en gemotiveerd. Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een korte toelichting gegeven op het plangebied en komt het plan aan de orde. In dit hoofdstuk zijn tevens de uitgangspunten vanuit het bestemmingsplan Harinxmaland opgenomen. Daarna volgt in hoofdstuk 3 een uiteenzetting van het relevante beleid. Vervolgens worden in hoofdstuk 4 de voor het plangebied relevante milieu- en omgevingsaspecten besproken. Hoofdstuk 5 beschrijft de juridische aspecten van het bestemmingsplan en in hoofdstuk 6 wordt tot slot een weergave gegeven van de uitvoerbaarheid.
Sneek is gelegen aan de zuidzijde van het oude Middelzeegebied, waardoor op de verspreid liggende gebiedstyperende terpen verschillende dorpen zijn ontstaan. Ten noorden van de stad waren vruchtbare kleigronden gelegen, afgezet langs de oevers van de voormalige Middelzee. Aan de zuidkant strekte zich een moerasvlakte uit met talloze plassen, poelen en meren. De vruchtbare kleigronden in het noorden werden door de Hemdijk beschermd tegen het water uit het zuiden.
Sneek zelf is ontstaan op een landtong in de oude Middelzee waar de vaarweg naar het noorden de zuidelijke dijk van de Hempolder Scherhem kruist. Deze vaarweg naar het noorden werd noodzakelijk, omdat transport over de Middelzee door dichtslibbing onmogelijk was geworden. Een exacte datering van het ontstaan van Sneek is niet bekend, maar wel is bekend dat de stad in de 11de eeuw al bestond.
Vanaf de 13de eeuw verkreeg Sneek diverse stadsrechten, die in 1456 officieel werden bestendigd, waarmee Sneek één van de Friese elf steden werd. Als handelsstad was dit tevens het begin van een bloeiperiode die tot circa 1550 zou duren. In 1492 werd begonnen met de aanleg van een grachtengordel en stadsmuur, waardoor Sneek vanaf die tijd de enige ommuurde stad van Friesland was. Van deze historische vestingwerken resteren thans nog het Bolwerk en de Waterpoort.
De stad zelf heeft een historische kern met een radiale structuur, die is ontstaan vanuit de toegangswegen en de zes waterelementen, waaronder de Frjentsjerter Feart. Uitbreidingen hebben zich rondom deze basisstructuur voortgezet. Tot het eind van de 19de eeuw werd de stad binnen de stadsgrachten steeds voller gebouwd. Hierna verrezen aan de overzijden van de stadsgrachten de eerste woningen en vervolgens werd in een hoger wordend tempo de verschillende wijken aangelegd. In de loop van de tijd heeft Sneek zich hierdoor ontwikkeld tot een compacte stad binnen de rondweg, waarbij in de laatste decennia ook de rondweg is overgestoken, zoals in het zuiden van de stad de wijk Tinga en Duinterpen. De wijk Harinxmaland is de eerste woonuitbreiding aan de noordzijde van de stad buiten de huidige stedelijke rondweg.
Harinxmaland is een woonwijk waarin een gedifferentieerd programma van woningen wordt aangeboden. Centraal door het plan is een brede watergang aangelegd, die een deel van de woningen via het water ontsluit. De watergang sluit aan op De Swette. Dit is een belangrijke historische vaarwatergang, die deel uitmaakt van de Elfstedenroute. De wijk wordt in verschillende fasen ontwikkeld, waarbij de ontwikkelingsrichting van oost (met De Swette als begrenzing) naar west is. Het deel ten oosten van de spoorlijn Sneek-Leeuwarden hoort bij de eerste ontwikkelingsfase van Harinxmaland. Dit gebied is gefaseerd tot ontwikkeling gebracht. Nu worden verder naar het westen, aan de andere kant van de spoorlijn, de volgende fasen van Harinxmaland gerealiseerd.
De zuidkant van fase 2A2 grenst aan fase 2A1, waar ook woningbouw is voorzien. Het bestemmingsplan dat het uitgangspunt voor fase 2A1 is op 22 juni 2023 vastgesteld door gemeente Súdwest-Fryslân. De gronden zijn momenteel nog grotendeels ingericht als grasland met extensief agrarisch gebruik. Daarnaast lopen er meerdere watergangen door het plangebied. Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 70.000 m2. Een luchtfoto van het plangebied en de overige deelgebieden is weergegeven in figuur 2.1.
Figuur 2.1 Luchtfoto plangebied (2023)
Figuur 2.2 Ligging plangebied met luchtfoto huidige situatie (2023)
Harinxmaland fase 2A maakt onderdeel uit van het moederplan Harinxmaland uit 2006 met een uit te werken woonbestemming. Dit bestemmingsplan is geënt op het stedenbouwkundig plan Croonen en het structuurplan Sneek Wymbritseradeel 2020. Het bestemmingsplan Harinxmaland voorziet in een opgave voor de realisatie van 1.300 woningen. Hierbij is uitgegaan van het hoofdaandeel twee-onder-een-kapwoningen en vrijstaande grondgebonden woningen.
Stedenbouwkundige opzet Harinxmaland fase 1 A t/m F (periode 2010 tot heden)
In Harinxmaland fase 1 is de start gemaakt met de uitwerking en realisatie hetgeen in 5 fasen (a t/m f) vanaf 2010 tot heden heeft plaatsgevonden. De invulling is gegeven door woningen in de sociale huur en geliberaliseerde huur alsmede starters koopwoningen en woningen in het middensegment. De buitenrand van fase 1 kenmerkt zich vooral door aaneengesloten grondgebonden woningen in bouwblok (carré) opstelling als begeleiding van de stadsrondweg Noord. Daarachter zijn met name vrijstaande en 2^1 kap woningen gerealiseerd waarvan het merendeel aan het water zijn gesitueerd. Binnen het plan zijn op 4 plaatsen speelvoorzieningen en een parkje aangelegd. Het plan kenmerkt zich vooral door waterpartijen met doorzichten en geconcentreerd openbaar groen.
Stedenbouwkundige opzet Harinxmaland fase 2A2 (vanaf heden)
Voor fase 2A2 ligt het accent op maximaal 44 woningen, bestaande uit vrijstaande woningen en twee-onder-een-kapwoningen en een aantal experimentele woningen. Het accent ligt hierbij op innovatie, compact wonen en duurzaamheid. Bij deze woningen wordt veel vrijheid gegeven en weinig restricties opgelegd wat betreft de architectuur en de ruimtelijke inpassing. Wel wordt er een maximaal bebouwingspercentage en een ruimtelijke enveloppe meegegeven om excessen te voorkomen.
In analogie van fase 1 is gekozen om zoveel mogelijk water in het plan in te brengen, maar eveneens ook in verhouding veel open ruimte met groen en speelvoorzieningen voor jong en oud. Deze opzet is een logische opvolging van fase 1, maar met een eigen karakter. Dit laatste wordt ook mede bepaald door de inpassing van de archeologische vindplaatsen en de onderliggende kavelstructuur van het plangebied. Aan de oostkant van het plangebied is een archeologische vindplaats aanwezig. Dit deel wordt opgehoogd, zodat het een eiland vormt binnen de watergangen die worden aangelegd. Op deze plek wordt tevens een speelplek gecreëerd voor oudere kinderen (het Spijkerbos). In fase 2A1, aan de zuidkant van het plangebied, is een speelgebied voor jongere kinderen gerealiseerd.
Een essentieel onderdeel van het plan is de voortzetting van de waterverbinding tussen de Swette en de Frentsjerter Feart. Deze verbinding zal per fase verder in fase 2 tot stand dienen te komen. Hierbij zal met name de vaarweg worden geprojecteerd op de bestaande 'opvaarten' die van oudsher in dit gebied aanwezig zijn. Als opvolger van 'oude paden nieuwe wegen' nu 'oude vaarten nieuwe waterwegen'. Hiermee ontstaat er een goede aanvulling op het waternet rond om Sneek en is de mogelijkheid aanwezig als sloepe-route vanaf de Frentsjerter Feart naar de Swette via de Oudvaart (Aldfeart) bij de Snitsermarre (Sneekermeer) te komen.
In het plangebied van fase 2A is meer aandacht voor het fietsverkeer binnen het plan en de daarmee verbonden wandelroute door het plan. Het autoverkeer dient zoveel mogelijk beperkt te blijven tot de rand van het plan. Hiermee wordt de leefbaarheid van de woonstraten aanzienlijk verbeterd. Door vooral ook veel groen en water in het plan op te nemen is daarmee een positief effect op het tegengaan van hitte-stress. Een stenige omgeving is met het oog op klimaatverandering onverstandig. In Harinxmaland fase 2A wordt daarmee de woningdichtheid 16 woningen per hectare (in fase 1 bedraagt de dichtheid 18 woningen per hectare) en een uitgeefbaarheid van ca. 40%. Daarmee is de leefomgeving in plan 2A nog verder aangepast aan de laatste inzichten op het gebied van klimaat en energieverbruik (koelen kost tweemaal zoveel energie dan verwarmen).
Harinxmaland is een woonwijk aan de rand van Sneek waar zowel het buitengebied als de stad voelbaar samenkomen in een groene waterrijke woonomgeving. In fase 2A2 worden koopwoningen gerealiseerd, maar fase 2 als geheel bestaat uit een gevarieerd aanbod van woningtypes in het huur- en koopsegment.
Voor de realisatie van fase 2A van de woonwijk Harinxmaland is een beeldkwaliteitsplan opgesteld. Daarbij is fase 2A is opgedeeld in verschillende deelfasen (2A1 tot en met 2A4) welke samen fase 2A vormen. Dit is nader beschreven in het beeldkwaliteitsplan, dat is opgenomen in Bijlage 1. Hieronder worden de verschillende deelfasen nader toegelicht en beschreven, waarbij voor het gehele plangebied geldt dat het wordt opgehoogd tot een hoogte van 0,5 m NAP, zodat waterrobuust wordt gebouwd.
Fase 2A1 bestaat uit een woningbouwprogramma van 80 woningen waarvan 42 sociale huurwoningen en 38 woningen in het lagere prijssegment voor starters. Deze rijwoningen zijn georiënteerd op de straten rondom en staan in een vaste rooilijn. De zuidelijke rijwoningen vormt de representatieve rand van de wijk aan de Rondweg Noord. Aan de achterzijde van de woningen is er aandacht voor de overgang naar de semi-openbare groenruimte binnen het bouwblok.
Het doel is om een groen- en waterrijk nieuw woongebied te realiseren. In de voorliggende fase 2A1 zijn dan ook veel groene openbare ruimtes voorzien. De randen langs wegen worden groen ingekleed en het midden van het semi-openbare gebied tussen de woningen wordt groen ingericht. Ook wordt in het centrale middengedeelte een speelplek ingericht. Hiervan vindt in een later stadium een nadere uitwerking van plaats.
Deelgebied 2A2 bestaat uit verschillende woonvelden, gescheiden door groen en water. 2A2 biedt ruimte aan in totaal 44 woningen in het middensegment, een combinatie tussen vrijstaand, twee-onder-een kapwoningen en experimentele woningen. De woningen staan niet in een verplichte rooilijn en zijn zowel georiënteerd op de straat als op het groen als het water, indien van toepassing. De representatieve zijde is aan de straatzijde. De bebouwing in de deelgebieden 2A1 en 2A2 onderscheiden zich van elkaar, maar behoren tot dezelfde bouwstijl.
In deelgebied 2A3 wordt het experiment opgezocht door experimentele woningen mogelijk te maken, bijvoorbeeld in collectief particulier opdrachtgeverschap, kangoeroewoningen of tiny houses. Deze zone is welstandsluw, ook is er geen verplichte oriëntatie, situering, rooilijn of plaatsing op het perceel.
Deelgebied 2A4 bestaat uit het voorzieningencluster. Binnen dit cluster wordt detailhandel mogelijk gemaakt, in de vorm van een (buurt)supermarkt. Daarnaast is er ruimte om andere wijkvoorzieningen te huisvesten, bijvoorbeeld een kinderopvang of buurthuis. Daarnaast worden er een aantal grondgebonden woningen en appartementen gerealiseerd. De gebouwen in deze zone zijn alzijdig georiënteerd en van hoogwaardige architectonische kwaliteit. Dit bebouwing in dit deelgebied markeert de hoofdentree van de wijk.
Het voorliggend plan betreft fase 2A2 van de stedenbouwkundige opzet en het beeldkwaliteitsplan. Het woningbouwprogramma voor het gebied betreft in totaal 44 woningen met een combinatie van vrijstaande, twee-onder-een-kapwoningen en experimentele woningen. Een nadere toelichting is in paragraaf 2.4.2 op het voornemen gegeven. In figuur 2.2 is het oorspronkelijk stedenbouwkundig ontwerp van het plangebied weergegeven.
Figuur 2.2 Oorspronkelijk stedenbouwkundig ontwerp
Figuur 2.3 Legenda bij stedenbouwkundig ontwerp
Bij het opstellen van een bestemmingsplan, waarin een nieuwe ontwikkeling wordt mogelijk gemaakt, moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening aandacht worden besteed aan de parkeerbehoefte en de verkeersafwikkeling.
Verkeersgeneratie
Binnen het plangebied worden 44 woningen mogelijk gemaakt, bestaande uit een combinatie van vrijstaande woningen, twee-onder-een-kapwoningen en een aantal experimentele kavels. Omdat de verdeling van de woningtypen nog niet vaststaat, wordt uitgegaan van een verdeling van 50%.
Bij de berekening van de verkeersgeneratie wordt hierbij uitgegaan van een worstcase situatie van 24 vrijstaande woningen, omdat dit meer verkeersgeneratie oplevert dan twee-onder-een-kapwoningen.
De toekomstige verkeersgeneratie is berekend op basis van de gemiddelde kentallen die afkomstig zijn van CROW (publicatie 381: Toekomstbestendig parkeren). Gemeente Súdwest-Fryslân betreft een weinig stedelijke gemeente en het plangebied ligt in 'rest bebouwde kom'. Het plangebied ligt niet in het buitengebied omdat het plangebied op grond van provinciaal beleid als stedelijk gebied wordt aangemerkt. Aldus neemt de verkeersgeneratie op basis van 24 vrijstaande woningen en 20 twee-onder-een-kapwoningen ((24*8,2) 196,8 + (20*7,8)) met 353 mvt/etmaal toe.
Verkeersafwikkeling
De ontsluiting van de wijk vindt plaats op de Ivige Leane. Het verkeer wordt afgewikkeld aan de rondweg van Sneek, aan de zuidzijde van Harinxmaland. Bij het ontwerpen van de infrastructuur van de wijk is rekening gehouden met de invulling van het plangebied. De ontsluitende wegen hebben voldoende capaciteit voor de afwikkeling van het verkeer vanuit de wijk.
Parkeren
Voor de leefbaarheid in de wijk is het verder van belang dat er voldoende parkeergelegenheid is. Dit is onder andere vastgelegd in het Gemeentelijke Verkeer- en Vervoerplan (GVVP). Er wordt in het GVVP niet ingegaan op normen en aantallen. Hiervoor heeft de gemeente de 'Parkeernormennota Súdwest-Fryslân 2018' vastgesteld. Voor woningen in het middensegment (> €150.000 of woonoppervlak > 100 m2 bvo) geldt een parkeerplaats van 2 parkeerplaatsen per woning. Op basis van 44 woningen geldt aldus een parkeerbehoefte van 88 parkeerplaatsen. Deze parkeernorm is inclusief bezoek, alleen bij de ontwikkeling van nieuwbouwwijken kan er 0,3 parkeerplaats per woning worden geëist als de parkeernorm door middel van alleen opritten op eigen terrein opgevangen wordt.
De genoemde parkeernorm is als uitgangspunt gehanteerd voor de invulling van het plangebied en is gewaarborgd in de regels van dit bestemmingsplan. Uitgangspunt is dat parkeren op eigen terrein plaatsvindt, waarbij elke woning een oprit krijgt. Langs de woonstraten worden tevens langsparkeerplaatsen aangelegd voor bewoners en bezoekers.
Dit hoofdstuk beschrijft het van belang zijnde Rijks-, provinciale, regionale en gemeentelijke beleid. Daarbij worden, waar nodig, uitgangspunten voor dit bestemmingsplan geformuleerd.
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (hierna: NOVI) vastgesteld. De NOVI is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft richting en helpt om keuzes te maken, te kiezen voor slimme combinaties van functies en uit te gaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden. En er nu mee aan de slag te gaan en beslissingen niet uit te stellen of door te schuiven. Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. Bij de NOVI hoort een Uitvoeringsagenda. Hierin staat hoe uitvoering wordt gegeven aan de NOVI.
Binnen de NOVI zijn 8 voorlopige aandachtsgebieden geformuleerd als zogeheten NOVI-gebied. In een NOVI-gebied krijgt een aantal concrete vraagstukken extra prioriteit. Dit helpt om grote veranderingen en ruimtelijke opgaven in een regio beter te realiseren.
Opgaven
Er is in Nederland sprake van een aantal dringende maatschappelijke opgaven. Deze opgaven kunnen niet apart van elkaar worden opgelost. Ze moeten in samenhang bekeken worden. Ze grijpen in elkaar en vragen meer ruimte dan beschikbaar is in Nederland. Niet alles kan, niet alles kan overal. Op het niveau van nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven aan de omgeving in Nederland, verwoord in vier opgaven:
Realiseren opgaven
In de NOVI is een tweetal instrumenten opgenomen om de opgaven te realiseren.
Momenteel wordt voor Noord-Nederland gewerkt aan een omgevingsagenda. Als voorloper is er gewerkt aan een Contour Omgevingsagenda waarin acht omgevingsopgaven zijn benoemd:
Een NOVI-gebied is een instrument waarbij Rijk en regio meerdere jaren verbonden zijn aan de gezamenlijke uitwerking van de verschillende opgaven in het ruimtelijke domein. Vaak wordt voortgebouwd op bestaande samenwerkingstrajecten. Denk aan een Regio Deal en een verstedelijkingsstrategie.
Conclusie
In het voorliggend geval wordt met de ontwikkeling gewerkt aan de opgave om steden en regio's sterker en leefbaarder te maken. Gelet op het voornemen en de opgave uit de NOVI sluit het voornemen aan bij de rijksbelangen zoals opgenomen in de NOVI.
In de SVIR is de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. De Ladder is ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Dat betekent dat overheden nieuwe stedelijke ontwikkelingen moeten motiveren met oog voor de behoefte en de beschikbare ruimte binnen stedelijk gebied.
De Ladder is van toepassing als een plan wordt aangemerkt als 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. Of er sprake is van een 'stedelijke ontwikkeling', wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Volgens jurisprudentie is in beginsel pas sprake van een stedelijke ontwikkeling bij plannen voor meer dan 11 woningen of andere stedelijke functies met een ruimtebeslag van meer dan 500 m². Het plan voorziet in de bouw van 44 woningen. Derhalve dient de behoefte aan de ontwikkeling te worden aangetoond.
Het geldende bestemmingsplan 'Harinxmaland' uit 2006 voorziet (met een uitwerking zonder ruime uitwerkingsmogelijkheden) al in het bouwen van 1.300 woningen, maar van deze uitwerkingsplicht wordt geen gebruikgemaakt. Het gebied is in de Verordening Romte van de provincie Fryslân 2014 wel aangemerkt als bestaand stads- en dorpsgebied (hierop wordt verder ingegaan in paragraaf 3.2.2).
Omdat een nieuw bestemmingsplan is opgesteld en er meer dan 11 woningen mogelijk worden gemaakt, is hierna de behoefte beschreven en de locatiekeuze gemotiveerd.
Beschrijving behoefte
Het ruimtelijk verzorgingsgebied van de stedelijke ontwikkeling bepaalt tot welk gebied de beschrijving van de behoefte zich moet uitstrekken. De begrenzing van de regio is dus afhankelijk van de aard en omvang het programmaonderdeel dat als stedelijke ontwikkeling wordt gezien. Voor wonen is dat de gemeente Súdwest-Fryslân binnen de regio Zuidwest-Friesland. Waarbij specifiek voor de plaats Sneek de woningbehoefte is bepaald.
Regionale woondeal 2022-2030 regio Zuidwest-Friesland
In de regionale woondeal 2022-2030 regio Zuidwest Friesland zijn afspraken gemaakt omtrent woningbouw binnen deze regio, tussen het Rijk, de provincie en de betreffende gemeenten waaronder Súdwest-Fryslân. Hieruit volgt dat er behoefte is aan minimaal 1.980 woningen in de komende 10 jaar. De voorgenomen ontwikkeling sluit hierbij aan.
Strategie woningbouw 2020-2030
In maart 2021 zijn afspraken gemaakt over de woningbouwplanning (Woningbouwafspraken 2020-2030). Met de nieuwe woningbouwafspraken is er ruimte ontstaan om plannen aan het woningbouwprogramma toe te voegen. Dit komt doordat er in de kernen Sneek, Bolsward, Workum en Makkum binnenstedelijk vrij geprogrammeerd mag worden en omdat er voor een percentage van 30% overgeprogrammeerd mag worden.
Het (nieuwe) woningbouwprogramma 2020-2030 kent een totale plancapaciteit van 1.968 wooneenheden. Daartegenover staat een opgave conform de huishoudensprognose van 1.500 woningen. Wanneer de binnenstedelijke vrije capaciteit conform de woningbouwafspraken buiten beschouwing wordt gelaten en rekening wordt gehouden met 30% overprogrammering in verband met voorzienbare planuitval, dan kunnen er in de periode 2020-2030 circa 1.000 wooneenheden aan het woningbouwprogramma worden toegevoegd. De woonregio Zuidwest en de provincie onderkennen dat de vraagdruk in Sneek niet verklaard kan worden door de huishoudensprognose en dat daarom de binnenstedelijke plancapaciteit in Sneek (maar ook in Bolsward, Workum en Makkum) buiten beschouwing wordt gelaten. Hierdoor ontstaat er een grotere bandbreedte waarbinnen woningbouwplannen geprogrammeerd kunnen worden. Marktindicatoren geven ook aan dat er ook in de deelgebieden buiten de deelgebieden waarin de groeikernen Sneek en Bolsward liggen sprake is van oplopende vraagdruk (afnemende beschikbaarheid, stijgende prijzen).
In de strategie is vastgelegd dat Harinxmaland fase 2 per direct in ontwikkeling zal worden genomen.
Woononderzoek 2018
De woningbehoefte voor de gemeente Súdwest-Fryslân is in het Woononderzoek 2018 onderzocht. In het woononderzoek is beschreven dat volgens de provinciale prognose de komende jaren het aantal inwoners daalt in de gemeente Súdwest-Fryslân. Als gevolg van de gezinsverdunning groeit tot circa 2030 het aantal huishoudens – en daarmee de woningbehoefte – nog wel. Tot 2028 is de behoeftegroei ongeveer 1.300 woningen in de gemeente Súdwest-Fryslân. Voor het deelgebied Sneek en buitengebied is een woningbehoefte van 530 tot 590 geraamd. Dit betekent dat gemiddeld 75 woningen per jaar dienen te worden gerealiseerd in het deelgebied Sneek en buitengebied.
Woonvisie Súdwest-Fryslân 2017-2022 en Afwegingskader Woningbouw
De kwalitatieve woningbehoefte is in de gemeentelijke woonvisie en het afwegingskader woningbouw beschreven. Hier wordt in paragraaf 3.4.2 nader op ingegaan. Voor de plaats Sneek wordt ingezet op 210-240 sociale huurwoningen en 70-80 middenhuur woningen. Fase 2A2 voorziet niet in de bouw van huurwoningen, maar fase 2 als geheel wel.
Woningbouwprogramma 2020-2030
De ontwikkeling is opgenomen in het gemeentelijke woningbouwprogramma (Harinxmaland fase 2).
Conclusie
Er is in Sneek een grote woningbehoefte. Het plan geeft invulling aan 44 woningen in het koopsegment en sluit daarmee aan op de woningbehoefte.
Op 23 september 2020 is de 'Omgevingsvisie Fryslân - De romte diele' vastgesteld, waarin de ambities voor de provincie voor 2030-2050 zijn uitgesproken. Hierbij wordt gewerkt met 9 principes die richting geven bij het maken van keuzes. Enerzijds zijn de principes inhoudelijk van aard, zoals zuinig ruimtegebruik, omgevingskwaliteit als ontwerpbasis, koppelen van ambities, gezondheid en veilig. Anderzijds zijn er samenwerkingsprincipes, zoals rolbewust, decentraal wat kan, het 'ja, mits-principe', aansluiting zoeken en sturen op proces, ruimer op inhoud. De insteek om de ambities te realiseren is niet door verandering tegen te houden, maar door de gewenste nieuwe ontwikkelingen te laten aansluiten bij bestaande kwaliteiten.
Toetsing aan de Omgevingsvisie Fryslân
De voorgenomen ontwikkeling is een volgende fase van de nieuwbouwwijk Harinxmaland. Met de ontwikkeling worden 44 woningen gerealiseerd. Deelgebied 2A2 bestaat uit verschillende woonvelden, gescheiden door groen en water. Daarnaast is voor het plan een beeldkwaliteitsplan opgesteld (zie paragraaf 2.4). De ontwikkeling vindt plaats binnen bestaand stedelijk gebied (zie ook paragraaf 3.2.2). Hiermee wordt aangesloten op de negen principes, zodat er zuinig omgegaan wordt met de ruimte en de gezondheid optimaal wordt ondersteund.
De voorgenomen ontwikkeling is passend binnen de Omgevingsvisie.
Op 25 juni 2014 hebben Provinciale Staten de Verordening Romte Fryslân 2014 vastgesteld. Deze verordening behelst een aanpassing van de op 15 juni 2011 vastgestelde verordening en is op 16 augustus 2014 in werking getreden en in 2018 partieel herzien. In deze verordening is het beleid van de provincie vertaald naar regels voor ruimtelijke plannen.
In artikel 1 van de verordening worden regels gegeven gericht op het bundelen van stedelijke functies in stedelijk gebied. Indien dit niet mogelijk is, kan aansluitend op bestaand stedelijk gebied een uitbreidingslocatie worden toegestaan. Tot het bestaand stedelijk gebied van een kern rekent de provincie het (aaneengesloten) gebied met stedelijke functies (woonbebouwing, bedrijfsbebouwing in brede zin en maatschappelijke functies), waaronder mede begrepen de daarbij behorende voorzieningen (inclusief groenvoorzieningen) en verkeersinfrastructuur. Volgens de verordening valt de locatie binnen het bestaand stedelijk gebied. Hier kunnen stedelijke functies, zoals wonen, toegevoegd worden.
In artikel 3 is bepaald dat een ruimtelijk plan voor woningbouw in overeenstemming moet zijn met een woonplan, dat de schriftelijk instemming van Gedeputeerde Staten heeft. Hiervan mag afgeweken worden indien het woningbouwproject niet meer dan 11 woningen bevat en gelegen is binnen bestaand stedelijk gebied.
Volgens de begrenzing tussen het buitengebied en het bestaand bebouwd gebied ligt het plangebied binnen het bestaand bebouwd gebied (zie figuur 3.1). Hier wordt ruimte geboden voor het ontwikkelen van stedelijke functies voor zover deze naar aard en omvang passen bij de kern.
Op grond van de toelichting op de begrenzing van bestaand stedelijk gebied wordt de locatie desondanks aangemerkt als uitbreiding, omdat het een bestemmingsplan voor een stedelijke woonuitbreiding betreft. Daarmee valt het plan bijvoorbeeld niet onder de afspraken voor plafondloos bouwen en moet het als een uitbreidingsplan worden getoetst aan het woningbouwprogramma.
Figuur 3.1 Begrenzing bestaand bebouwd gebied (PVR2014)
De geplande aantallen woningen zijn in overeenstemming met de woningbouwafspraken 2020-2030 voor de Regio Zuidwest Friesland en provincie Fryslân. Het plan is daarmee in overeenstemming met de regels uit de verordening.
Toetsing aan de Verordening Romte Fryslân
Het voorliggend plan is gelegen binnen bestaand stedelijk gebied en sluit daarmee aan op de ambitie van de provincie om binnen stedelijk gebied eerst te bouwen. Het plan betreft in totaal 44 woningen. Deze woningen zijn reeds meegenomen in het woningbouwprogramma. In paragraaf 3.1.2 is de woningbehoefte aangetoond. Gelet hierop is het voorliggende plan passend binnen de Verordening Romte Fryslân.
Op 20 april 2023 is de regionale woondeal 2022-2030 regio Zuidwest Friesland ondertekend waarin het Rijk met de provincie Fryslân en gemeente De Fryske Marren en gemeente Súdwest-Fryslân afspraken heeft gemaakt om de woningbouw te versnellen en de betaalbaarheid van woningen te vergroten. Afgesproken is dat van alle nieuwbouw 2/3 betaalbaar is, evenredig verdeeld over koop en sociale huur. De regionale woondeals worden gezien als de aftrap voor een langjarige samenwerking tussen Het Rijk, de provincies en de woningmarktregio's. In de regionale woondeals worden onder andere afspraken gemaakt over de kwantitatieve opgave, het vergoten van het aandeel betaalbare woningen en het versnellen van de bouwproductie. De regionale woondeals worden op dit moment beschouwd als het belangrijkste en meest recente kader ten aanzien van woningbouw.
In de regionale woondeal Zuidwest-Friesland is o.a. afgesproken dat de gemeente Súdwest-Fryslân minimaal 1980 woningen toegevoegd in de komende 10 jaar. De overeengekomen inzet is expliciet beschreven als een minimale inspanningsverplichting. In navolging hierop brengen partijen gezamenlijk (werkgroep) in kaart in hoeverre planologische regimes tegemoetkomen aan de afspraken in de woondeals. Dit met als doel om planologische kaders niet op voorhand de afgesproken verruiming van de planvoorraad en versnelling van de bouwproductie in de weg te laten staan.
Toetsing aan de regionale woondeal
De ontwikkeling van de woningen binnen het plangebied sluit aan op de regionale woondeal. Hiermee wordt voorzien in een deel van de 1980 woningen die de komende 10 jaar minimaal moeten worden toegevoegd in Zuidwest Friesland. Aanvankelijk waren binnen het plangebied geen betaalbare woningen voorzien. Met de gewijzigde opzet van de bouwblokken is dit nu wel mogelijk en ook een streven van de gemeente. Daarmee blijft het plan in overeenstemming met de regionale woondeal.
De gemeenteraad heeft op 29 april 2021 de Omgevingsvisie 1.0 'Oars tinke yn Súdwest': samenwerken aan een gezonde leefomgeving' vastgesteld. De Omgevingsvisie 1.0 voldoet aan de artikelen 4.9 en 4.10 van de Invoeringswet Omgevingswet. In de overgangswetgeving Omgevingswet krijgt een structuurvisie op basis van de Wro automatisch de status van een Omgevingsvisie op basis van de Omgevingswet wanneer deze van kracht wordt. Deze visie is tot stand gekomen met de inwoners en ketenpartners van Súdwest Fryslân.
De Omgevingsvisie 1.0 schetst de hoofdlijnen van de ontwikkelingsrichting voor de woon- werk- en leefomgeving op de langere termijn. De Omgevingsvisie helpt om keuzes te maken bij ontwikkelingen die de fysieke leefomgeving beïnvloeden en nodigt uit tot ontwikkelingen. Met deze Omgevingsvisie kan de gemeente beoordelen of ontwikkelingen en projecten bij Súdwest-Fryslân passen.
De Omgevingsvisie 1.0 bestaat uit vijf thema's:
In de Omgevingsvisie 1.0 is een koppeling gelegd met de 17 duurzame ontwikkeldoelen (Sustainable Development Goals) zoals die wereldwijd worden gehanteerd.
De gemeenteraad heeft in de Omgevingsvisie 1.0 de kaders op hoofdlijnen voor toekomstige ontwikkelingen vastgesteld. De maatregelen om de vastgestelde thema's uit te kunnen werken worden beschreven in, samen met de ketenpartners, op te stellen omgevingsprogramma's. Dit om de ambities uit de Omgevingsvisie 1.0 dichterbij te brengen. Het college van B&W stelt de omgevingsprogramma's vast. Zoals in de thema-onderdelen van de Omgevingsvisie benoemd, worden de volgende omgevingsprogramma's opgesteld:
Toetsing aan de Omgevingsvisie
Het voorliggende plan voorziet in de bouw van 44 nieuwe woningen. De woningen zullen gasloos worden gerealiseerd, waardoor wordt bijgedragen aan het thema 'duurzaam, energieneutraal en klimaatadaptief'. Voorts wordt de wijk groen opgezet om een gezonde en leefbare wijk te creëren, zie ook paragraaf 2.4. Hiermee wordt bijgedragen aan het thema 'gezonde vitale mensen in een gezonde en veilige leefomgeving'. Tenslotte draagt het planvoornemen bij aan het thema 'veerkrachtige en leefbare wijken, dorpen en steden', omdat woningen worden gerealiseerd die aansluiten op de vraag en behoefte. Gelet hierop past de ontwikkeling binnen de Omgevingsvisie Súdwest-Fryslân.
Op 20 juli 2017 is de Woonvisie vastgesteld door de gemeenteraad. Deze visie vormt het uitgangspunt voor het woonbeleid. In 2019 is door de gemeenteraad een ambitiedocument met een visie op het woningbouwvraagstuk vastgesteld. Het ambitiedocument is een aanscherping op de woonvisie in verband met de marktomstandigheden. De onderstaande uitgangspunten zijn leidend als het gaat om woningbouw:
Specifiek voor Sneek bedraagt tot 2028 de extra vraag 530 tot 590 woningen. In Sneek zal naar verwachting tot ruim na 2028 huishoudensgroei plaatsvinden. Sneek en Bolsward zijn groeikernen. Hierbij zet de gemeente in op transformatie/herbestemmen en nieuwbouw op inbreidingslocaties. Hierbij staat de gemeente positief tegenover initiatieven van inwoners die gezamenlijk een bijzonder project willen realiseren, zoals een knarrenhofje of een ecowijk. Daarnaast kennen de grotere kernen de meeste herstructureringslocaties die geschikt zijn voor tijdelijke woonconcepten. Om in de behoefte te voorzien, is in Sneek en Bolsward ook ruimte voor projectmatige nieuwbouw. In de woonstrategie 2020-2030 is aangegeven dat Harinxmaland fase 2 per direct in ontwikkeling zal worden genomen door de gemeente.
Voor de plaats Sneek wordt ingezet op 210-240 sociale huurwoningen en 70-80 middenhuur woningen (zie onderstaande tabel).
Tabel 3.1. Overzicht kwalitatieve woningbehoefte (bron: Afwegingskader woningbouw gemeente Súdwest-Fryslân)
Toetsing aan de Woonvisie, ambitiedocument en Woningbouwprogramma
Het voorliggend plan betreft de realisatie van 44 koopwoningen in het middensegment. Hiermee sluit het planvoornemen niet direct aan op de kwalitatieve woonbehoefte. In fase 2A1 worden echter 42 sociale huurwoningen en 38 woningen in het lagere prijssegment voor starters gerealiseerd, waardoor in fase 2A2 koopwoningen gerealiseerd kunnen worden. Hiermee sluit de ontwikkeling aan op de woonvisie, het ambitiedocument en de woonstrategie.
De gemeente Súdwest-Fryslân heeft een bomenbeleid. Aan de hand van zeven beleidskaders is het bomenbeleid in Súdwest-Fryslân vormgegeven. De beleidskaders zijn:
Toetsing aan het bomenbeleidsplan
De voorliggende ontwikkeling betreft een nieuwe woonwijk die groen ingericht wordt. Bij een nadere uitwerking van de inrichting van de openbare ruimte zal rekening worden gehouden met het handboek 'Kwaliteitshandboek inrichting openbaar groen Súdwest-Fryslân'. Hiermee dient invulling gegeven te worden aan het uitgangspunt die in het bomenbeleidsplan zijn genomen.
De gemeente Súdwest-Fryslân heeft voor de toetsing van bouwwerken de welstandsnota Súdwest-Fryslân opgesteld. Hierin zijn welstandscriteria opgenomen waaraan nieuwe ontwikkelingen getoetst moeten worden. Een belangrijke pijler van de welstandsnota is het gebiedsgerichte welstandsbeleid. De gebiedsgerichte welstandscriteria worden gebruikt voor de kleine en middelgrote bouwplannen die zich voegen binnen de bestaande ruimtelijke structuur van Súdwest-Fryslân. Deze criteria zijn gebaseerd op de plaatselijke identiteit en het architectonisch vakmanschap en de ruimtelijke kwaliteit zoals die in de bestaande situatie worden gebruikt.
Voor nieuw te ontwikkelen gebieden of gebieden die ingrijpend worden veranderd, zijn of worden specifieke welstandscriteria opgesteld. Dat kan in de vorm van een door de gemeenteraad vast te stellen beeldkwaliteitsplan.
Toetsing aan de welstandsnota
Het voorliggende planvoornemen voorziet in een nieuwe woonwijk. Voor de stedenbouwkundige structuur is voor de ontwikkeling een apart beeldkwaliteitsplan opgesteld. In bijlage 1 is het beeldkwaliteitsplan opgenomen met op pagina 12-13 de welstandscriteria voor deelgebied 2A2. Bij de beoordeling van de bouwplannen zal dit beeldkwaliteitsplan als toetsingskader gelden.
Met het vaststellen van de 'Erfgoednota 2021-2026 Cultureel Erfgoed is geen keus' (april 2021) heeft de gemeente haar visie en missie op behoud en ontwikkeling van het erfgoed vastgesteld. De gemeente SWF zorgt samen met de mienskip dat cultureel erfgoed duurzaam behouden en ontsloten wordt en zichtbaar en beleefbaar is. Dit doet zij door erfgoed te waarderen en te beschermen, bewustwording en samenwerking te stimuleren en daardoor erfgoed te versterken en levend te houden.
De mienskip heeft tijdens het 'Rondje Súdwest' in 2019 in het kader van de Omgevingsvisie 1.0 'Oars tinke yn Súdwest' (2021) cultureel erfgoed benoemd als wezenlijk onderdeel van thema 2 van de 5 thema's in de Omgevingsvisie 1.0: sterke kernwaarden: cultureel erfgoed, natuur, weids en waterrijk landschap. Ook het weidse en waterrijke landschap is erfgoed. Immers, de meren, kanalen en sloten en weide- en akkergronden zijn allemaal onder menselijke invloed ontstaan en verder vormgegeven, oftewel cultuurlandschap. In die zin geldt hetzelfde voor thema 4: vitaal en aantrekkelijk landschap. Ook in thema 3: veerkrachtige en leefbare wijken, dorpen en steden en thema 5: duurzaam, energieneutraal en klimaatadaptief heeft cultureel erfgoed een rol als wezenlijk onderdeel van de bijzondere woonkwaliteiten. Een zorgvuldige afweging van de cultuurhistorische waarden om de omgevingskwaliteit te kunnen waarborgen en te versterken is dus essentieel.
Het is een gemeentelijke wettelijke taak om te komen tot een zorgvuldige planbehandeling en besluitvorming voor wat betreft cultuurhistorie. Als gevolg van het beleid 'Modernisering Monumentenzorg' is per 1 januari 2012 in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.6.1) bepaald dat gemeenten verplicht zijn cultuurhistorie mee te wegen bij het opstellen van het bestemmingsplan. Niet alleen de cultuurhistorische waarden in de grond (archeologie), maar ook die boven de grond moeten meegenomen worden.
Zo stelt de gemeente bij bestemmingsplannen cultuurhistorische analyses op en gaat de gemeente bij de bescherming van archeologische (verwachtings)waarden in bestemmingsplannen formeel uit van de gemeentelijke FAMKE (Friese Archeologische Monumentenkaart Extra), een uitsnede van de provinciale FAMKE. Voor de bekende en de te verwachten cultuurhistorische waarden gaat de gemeente uit van de Cultuur Historische kaart van de provincie Fryslân (CHK) en de Landschapsbiografie Súdwesthoeke. Deze kaarten zijn daarmee onderlegger voor het in de Erfgoednota geformuleerde beleid. Niet alle op deze kaarten aangegeven waarden kunnen echter behouden blijven, hier komt een gemeentelijke afweging aan te pas.
In de toelichting van het bestemmingsplan moet beschreven worden hoe het bestemmingsplan met deze waarden omgaat. Een nadere onderbouwing in dit bestemmingsplan is gegeven in paragraaf 4.7.3. Op de plankaart kunnen cultuurhistorische waarden aangeduid worden met dubbelbestemmingen en/of aanduidingen. In de regels bij het bestemmingsplan moet worden omschreven welke voorschriften er aan die bestemming zijn gekoppeld. Met de komst van de Omgevingswet worden deze op een gegeven moment doorvertaald naar het omgevingsplan.
De duurzaamheidsvisie geeft richting aan de missie van de gemeente om een duurzame toekomstbestendige gemeente te worden. De gemeente wil duurzaamheid voor iedereen in Súdwest-Fryslân praktisch en toepasbaar maken. De gemeente wil samen met burgers en bedrijven werken aan een duurzame samenleving. Hiertoe gelden een aantal spelregels, namelijk dat ten opzichte van nu meer in de menselijke basisbehoeften moet worden voorzien, de bodem minder moet worden uitgeput, minder schadelijke chemische stoffen worden gebruikt en de natuur minder wordt aantast.
In de visie stelt de gemeente zichzelf een aantal strategische doelen. Eén van deze doelen is het op aardgas aangewezen woningbestand niet verder uit te breiden. Per 1 juli 2018 dient reeds alles gasloos te worden gebouwd. Een ander doel is om te bouwen met materialen die uit en/of terug keren in gezonde gesloten kringlopen. Waar mogelijk wordt gewerkt met herbruikbare materialen zoals hout.
Beleid en normstelling
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.
Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.
Onderzoek
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 ha of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van 44 woningen.
Conclusie
De beoogde ontwikkeling blijft ruim onder de drempelwaarde. Dit betekent wel dat een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' noodzakelijk is. Dit notitiedocument is opgenomen als bijlage 2. Hierin wordt geconcludeerd dat voor dit plan geen MER nodig is.
Toetsingskader
Wettelijke geluidszone wegen
Woningen worden door de Wet geluidhinder (hierna: Wgh) als geluidsgevoelig aangemerkt. Indien nieuwe woningen of andere geluidsgevoelige gebouwen mogelijk worden gemaakt, is volgens de Wgh akoestisch onderzoek verplicht indien deze worden geprojecteerd binnen de geluidszone van een weg (of spoorweg). Daarnaast dient op basis van jurisprudentie in het kader van een goede ruimtelijke ordening aannemelijk te worden gemaakt dat ook sprake is van een aanvaardbaar geluidsniveau wanneer de ontwikkeling is gesitueerd nabij niet gezoneerde wegen (30 km-wegen).
Langs alle wegen – met uitzondering van 30 km-wegen en woonerven – bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege de weg moet worden getoetst. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen- of buitenstedelijke ligging. De geluidshinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.
Het plangebied is gelegen binnen de geluidzone van de Stadsrondweg Noord, waardoor akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai noodzakelijk is.
Nieuwe situaties
Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van woningen binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Hogere grenswaarden kunnen alleen worden verleend nadat is onderbouwd dat maatregelen om de geluidsbelasting aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Deze hogere grenswaarde mag de uiterste grenswaarde niet te boven gaan. De uiterste grenswaarde is op grond van artikel 83 Wgh afhankelijk van de ligging van de woningen (binnen- of buitenstedelijk). Voor de beoogde binnenstedelijke ontwikkeling geldt een maximaal toelaatbare hogere waarde van 63 dB voor wegverkeerslawaai.
Railverkeerslawaai
Het plangebied is, op basis van de referentiepunten van het spoor ter hoogte van het plangebied, gelegen in de geluidzone van de spoorlijn Sneek-Leeuwarden (zonebreedte 100 m). Akoestisch onderzoek naar aanleiding van spoorweglawaai is daardoor noodzakelijk. De voorkeursgrenswaarde bedraagt Lden = 55 dB voor woningen en de maximale grenswaarde Lden = 68 dB.
Onderzoek en conclusie
Het onderzoek naar weg- en railverkeerslawaai wordt aan een volgende versie van dit bestemmingsplan toegevoegd.
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies, zoals woningen, een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en (nieuwe) milieugevoelige functies in voldoende mate mee te nemen, wordt in deze rapportage gebruikgemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten. Voor de richtafstanden wordt onderscheidt gemaakt tussen rustige woongebieden/rustige buitengebieden en gemengde gebieden.
Toetsing
Omdat het plangebied in de toekomstige situatie uit overwegend de woonfunctie bestaat, kan het plangebied worden aangemerkt als 'rustige woonwijk'. Dit betekent dat een verkorte richtafstand moet worden aangehouden in vergelijking tot een gemengd gebied. Binnen het plangebied is momenteel geen bedrijvigheid gevestigd. Wel bestaat deelgebied 2A4 in de toekomstige situatie uit een voorzieningencluster. Binnen dit cluster wordt detailhandel mogelijk gemaakt, in de vorm van een (buurt)supermarkt. Daarnaast is er ruimte om andere wijkvoorzieningen te huisvesten, bijvoorbeeld een kinderopvang of buurthuis. Voor een supermarkt geldt een milieucategorie 1, met een richtafstand van 10 meter. Voor een kinderopvang geldt een milieucategorie 2, met een richtafstand van 30 meter. Een buurthuis als zodanig komt niet voor in de richtafstandenlijst. Gezien de aard van de functie wordt aangenomen dat hier geen afstand voor aangehouden hoeft te worden. Dit betekent dat 30 meter de grootste afstand is die aangehouden dient te worden. Op basis van onderstaande figuur 4.1 wordt aangenomen dat de afstand tussen de planologisch toegestane kinderopvang en de beoogde woningen in deelgebied 2A2 circa minimaal 200 meter bedraagt. Daarmee wordt ruimschoots aan de richtafstand voldaan. In de directe omgeving van het plangebied zijn verder geen vormen van bedrijvigheid aanwezig die een belemmering kunnen vormen voor de ontwikkeling van het gebied. Vanuit het omgevingsaspect milieuzonering zijn er geen belemmeringen om de woningbouw te realiseren.
Figuur 4.1 Indeling gebied 2A: deelgebied 2A2 paars, deelgebied 2A4 groen
Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Toetsingskader
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het projectgebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.
Onderzoek
Om hierin inzicht te krijgen is voor geheel fase 2 een verkennend (water)bodemonderzoek uitgevoerd. Het volledig onderzoek is opgenomen in bijlage 3. Op grond van het uitgevoerde onderzoek wordt geconcludeerd dat geen sprake is van een bodemverontreiniging van betekenis. De onderzoeksresultaten geven geen aanleiding tot het uitvoeren van een nader bodemonderzoek en/of sanerende maatregelen. Wel gelden er wettelijke beperkingen bij het verplaatsen en elders toepassen van grond. Derhalve wordt aanbevolen bij grondverzet zoveel mogelijk grond op de locatie te hergebruiken. Indien bij eventuele graafwerkzaamheden op deze locatie grond vrijkomt, die elders zal worden hergebruikt, is het Besluit bodemkwaliteit van toepassing.
Conclusie
Vanuit het aspect bodem zijn er geen belemmeringen voor het bestemmingsplan.
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang.
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekenende mate
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden twee situaties onderscheiden:
Onderzoek
Het bestemmingsplan maakt de realisatie van 44 woningen mogelijk. Dit aantal valt ruim onder de grens van 1.500 woningen die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Het plan draagt dan ook niet in betekenende mate bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijnstof in de lucht. Er wordt dan ook voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2020 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de Stadsrondweg-Oost, direct ten oosten van het plangebied. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2022 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijnstof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedroegen in 2022; 9,4 µg/m³ voor NO2, 13,1 µg/m³ voor PM10 en 6,2 µg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedroeg 6 dagen. Hierdoor is ter plaatste van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied. Ter plaatse van het plangebied is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Wet natuurbescherming
Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:
Natura-2000 gebieden
De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn). Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Onderzoek
Stikstofdepositie
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het NNN. Uit de kaart van het Natuurbeheerplan blijkt dat in het plangebied of de directe omgeving geen beschermde landschapselementen aanwezig zijn. De afstand tot zowel het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Sneekermeergebied betreft 3,6 km. De afstand tot het dichtstbijzijnde NNN-gebied bedraagt 2,9 km. Het plangebied ligt buiten beschermde natuurgebieden. Directe effecten, zoals areaalverlies en versnippering, kunnen hierdoor worden uitgesloten. Gezien de afstand tot natuurgebieden en de locatie van het plangebied (stedelijke omgeving) kunnen ook verstoring en verandering van de waterhuishouding worden uitgesloten.
Het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige Natura 2000-gebied betreft het Sneekermeergebied. Voor de voorgenomen ontwikkeling is een stikstofberekening uitgevoerd (bijlage 4). Op basis van dit onderzoek wordt geconcludeerd dat voor de aanleg- en gebruiksfase geen sprake is van rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j. Significant negatieve effecten op beschermde gebieden kunnen derhalve worden uitgesloten. De Wnb en het beleid van de provincie Friesland staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.
Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.
Onderzoek
De ontwikkeling van het plangebied betreft de bouw van 44 woningen. Met de voorgenomen ontwikkeling zullen enkele sloten worden gedempt en het terrein bouwrijp worden gemaakt. In dat kader is een ecologische quickscan uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 5. De nieuwe gedragscode soortbescherming voor gemeenten krachtens 22 april 2020 kan voor veel soorten worden gehanteerd, en biedt in veel gevallen vrijstelling van ontheffingsplicht onder specifieke voorwaarden en werkwijzen. In Bijlage 7 is de gedragscode opgenomen.
De ontwikkeling zal naar verwachting leiden tot een beperkt verlies van leefgebied van een aantal beschermde soorten waarvoor een provinciale vrijstelling geldt. Het betreft soorten als ree, vos, haas, konijn, marterachtigen en diverse algemene (spits)muis-, amfibieën- en vissensoorten. De ingreep heeft geen invloed op de gunstige staat van instandhouding van deze soorten omdat er sprake is van een tijdelijke, en plaatselijke verstoring, voldoende leefgebied aanwezig blijft en het relatief algemene soorten betreft.
Vleermuizen
Verblijfplaatsen van vleermuizen zijn uit te sluiten. Het plangebied vormt in geringe mate geschikt foerageergebied. Essentieel foerageergebied is echter uit te sluiten, temeer gezien de ligging in een groene omgeving. Om eventueel aanwezig foerageergebied functioneel te houden en verstoring te voorkomen, dienen twee maatregelen in acht te worden genomen:
Grote modderkruiper
Het leefgebied van de grote modderkruiper bestaat uit ondiepe wateren met een dikke modderlaag en een uitbundige waterplantengroei (RAVON). Dergelijk habitat is binnen de sloten binnen het plangebied (deels) aanwezig. Op de bodem van de sloten is veel voedselrijk slib aanwezig, de waterplantengroei is op sommige delen uitbundig waar het op andere plekken nagenoeg volledig ontbreekt. De soort is echter niet uit te sluiten. Nader onderzoek is noodzakelijk om de aanwezigheid van de soort aan te tonen dan wel uit te sluiten. Hieruit zal blijken of het aanvragen van een ontheffing Wnb nodig is. Er geldt geen vrijstelling voor de ontheffingsverplichting vanuit de gedragscode soortenbescherming voor gemeenten. Wel zijn hier voorwaarden en werkwijzen in opgenomen die moeten worden opgevolgd wanneer de soort wordt aangetroffen in het vervolgonderzoek.
Het vervolgonderzoek is opgenomen als bijlage 6. De aanwezigheid van grote modderkruiper is onderzocht middels de eDNA methode, waarbij watersamples uit de betreffende watergangen worden genomen die vervolgens geanalyseerd zijn op de aanwezigheid van DNA-fragmenten van de grote modderkruiper. Hierbij is vastgesteld dat grote modderkruiper niet aanwezig is in de bemonsterde watergangen. Er is wat betreft grote modderkruiper geen belemmering vanuit de Wnb. Wel blijven overige mitigerende maatregelen uit voorliggende quickscan gelden.
Vogels met jaarrond beschermde nesten
Van een aantal vogelsoorten zijn de nesten het hele jaar door beschermd. Ook de functionele leefomgeving is daarbij beschermd. Bij de aantasting van de nestlocatie en/of de functionele leefomgeving is een ontheffing Wnb noodzakelijk. In het plangebied zelf zijn geen (potentiële) nesten aangetroffen met een jaarrond beschermde functie. In de directe omgeving kunnen echter nesten van vogels met jaarrond beschermde nesten worden bezet waar in de uitvoering rekening mee dient te worden gehouden. Hierbij dient de verstoringsafstand in acht te worden genomen om verlating van het nest of verstoring van jongen te voorkomen.
Broedvogels
Voor alle beschermde inheemse (ook algemeen voorkomende) vogelsoorten geldt een verbod op handelingen die opzettelijk nesten, rustplaatsen en eieren vernielen of beschadigen, alsook op het wegnemen van nesten van vogels. Daarnaast is het verboden vogels opzettelijk te storen, tenzij de storing niet van wezenlijke invloed is op de staat van instandhouding van de desbetreffende vogelsoort. In veel situaties kan dit voorkomen worden door verstorende werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren.
Conclusie
Ten behoeve van de ontwikkeling zal een ontheffing worden aangevraagd voordat de (bouw)werkzaamheden worden uitgevoerd. Voor het overige worden er geen negatieve effecten op de NNN en Natura 2000-gebieden verwacht. Tevens zijn er – behoudens de grote modderkruiper – geen negatieve effecten op beschermde soorten te verwachten. Tenslotte is op basis van de Wnb altijd de algemene zorgplicht van toepassing, die inhoudt dat eenieder voldoende zorg in acht neemt voor alle inheemse dieren en planten en hun directe leefomgeving. Concreet betekent dit dat bij (ruimtelijke) ingrepen gezorgd moet worden dat dieren niet verstoord of gedood worden en dat planten niet zomaar verplant worden. Ook dient gelet te worden op bijvoorbeeld broedende vogels, de voortplantingsperiode van amfibieën en de zoogperiode van zoogdieren.
De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden of beschermde soorten. Het aspect ecologie vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht geworden. De Monumentenwet 1988 is met ingang van 1 juli 2016 dan ook vervallen. De bepalingen uit de Monumentenwet 1988 zijn deels overgegaan naar de Erfgoedwet en – zodra die wet in werking treedt in 2022 – deels naar de Omgevingswet. De bepalingen en vergunningen uit de Monumentenwet 1988 die overgaan naar de Omgevingswet blijven van toepassing tot de datum dat de Omgevingswet in werking treedt. Deze artikelen gelden tot dat moment als overgangsrecht op grond van de Erfgoedwet en tenzij expliciet vermeld, veranderen deze niet van inhoud. Tot die tijd blijft de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) het wettelijke kader voor de omgang met gebouwde en aangelegde rijksmonumenten en de Monumentenwet 1988 voor de omgang met de archeologische rijksmonumenten.
Tot cultuurhistorie worden voor dit bestemmingsplan gebouwde monumenten inclusief beschermde stads- en dorpsgezichten, archeologie en cultuurlandschap gerekend. In deze paragraaf wordt een analyse gemaakt van de cultuurhistorische (verwachtings)waarden en het eventueel noodzakelijke beschermingsregime. Bij deze analyse wordt volgens de gemeentelijke erfgoednota uitgegaan van de Landschapsbiografie Súdwesthoeke, de Cultuur Historisch kaart van de provincie Fryslân (CHK), waar ook de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) deel van uitmaakt.
Algemeen
Bij het opstellen en uitvoeren van ruimtelijke plannen wordt rekening gehouden met de bekende en de te verwachten archeologische waarden. Op welke plaatsen archeologisch onderzoek aan de orde is, wordt op grond van het gemeentelijk beleid bepaald. De gemeente volgt hiertoe de provinciale Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE). Op deze kaart worden voor de perioden steentijd-bronstijd en ijzertijd-middeleeuwen adviezen gegeven over eventueel te verrichten onderzoeken. De archeologisch waardevolle terreinen en de verwachtingszones zijn beschermd via een dubbelbestemming archeologie, afhankelijk van de toegekende waarde. Zoals gezegd wordt gebruikgemaakt van twee soorten archeologische waarden. Het betreft de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 1' en 'Waarde - Archeologie 2'. Waarde - Archeologie 1 wordt gehanteerd voor terreinen of gebieden die op de FAMKE het advies 'streven naar behoud' en 'waarderend onderzoek' hebben meegekregen, dus de bekende archeologisch waardevolle terreinen. Waarde - Archeologie 2 wordt gehanteerd voor gebieden die op de FAMKE het advies 'karterend onderzoek' en 'quickscan' hebben gekregen en zijn dan ook gebieden met een archeologische verwachtingswaarde.
Analyse
In gebieden met een archeologische waarde (Waarde - Archeologie 1) zijn in principe ingrepen vanaf 50 m² en dieper dan 40 cm vergunningsplichtig en moet een archeologisch onderzoek uitgevoerd worden voorafgaand aan de vergunningverlening. Dit om de archeologische behoudenswaardigheid in voldoende mate te kunnen bepalen. Het vaststellen van de archeologische waarde wordt gedaan aan de hand van één of meerdere archeologisch vooronderzoeken. In eerste instantie moet een bureau- en booronderzoek worden uitgevoerd. Eventueel volgt hierop nog een proefsleuvenonderzoek. Na iedere onderzoeksfase wordt de rapportage van het betreffende onderzoek ter beoordeling aan de gemeente voorgelegd. Het vooronderzoek wordt afgesloten als uit de beoordeling van de rapportage blijkt dat de waarde van het te verstoren terrein in voldoende mate is vastgesteld. Vervolgens wordt namelijk besloten of voorwaarden aan de omgevingsvergunning worden verbonden (opgraven, begeleiden en/of planaanpassing) of dat het plangebied archeologisch wordt vrijgegeven ten behoeve van de werkzaamheden.
Voor de gebieden in een archeologische verwachtingszone (Waarde - Archeologie 2) zijn de vrijstellingsgrenzen ruimer en speelt mogelijk archeologisch onderzoek bij ingrepen vanaf 500 m². Wanneer sprake is van bodemverstorende ingrepen dieper dan 40 cm, afhankelijk van de omvang van de ingreep, dan is archeologisch onderzoek nodig.
In het plangebied is volgens de FAMKE sprake een archeologische verwachting voor zowel de steentijd-bronstijd als de ijzertijd-middeleeuwen. Voor de periode steentijd-bronstijd geldt karterend onderzoek 3, wat betekent dat bij ingrepen van meer dan 5.000 m2 of dieper dan 40 cm, in principe archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Voor de periode ijzertijd-middeleeuwen geldt karterend onderzoek 1, waarvoor een onderzoeksplicht geldt bij ingrepen vanaf 500 m2.
In 2005 en 2006 is door het ingenieursbureau RAAP voor het gehele plangebied Harinxmaland een inventariserend en waarderend booronderzoek uitgevoerd. Tijdens het karterende onderzoek zijn een groot aantal (potentieel) waardevolle gebieden aangetroffen. Ze zijn in het vigerende bestemmingsplan Harinxmaland bestemd als 'Archeologisch waardevolle gebieden' (artikel 13). Voor de gebieden met een verwachtingswaarde is de aanduiding 'Gebieden met archeologische verwachtingswaarde' opgenomen.
Vooralsnog is er binnen het plangebied sprake van twee vindplaatsen: vindplaatsen 18 en 48. Vindplaats 18 betreft mogelijk een nederzetting/afgegraven terp (boerderijplaats) uit de ME-NT, het verwachtingsgebied omvat 0,47 ha (waarvan een klein deel in H2a1 ligt) en de afmetingen zijn circa 110 m bij 70 m. Een deel van de vindplaats zal worden vergraven ten behoeve van een watergang. In maart 2024 is er een waarderend archeologisch proefsleuvenonderzoek uitgevoerd door ingenieursbureau RAAP. Op basis van de eerste proefsleuf ter plaatse van de geplande watergang, werden enkele terplagen waargenomen. Op basis van een dieper gelegen vlak bleek het te gaan om een marginaal dun restant van een 13e/14e eeuwse verhoogde boerderijplaats ter hoogte van de boerderijplaats aangegeven op de HISGIS en dat vrijwel alle jongere sporen verdwenen waren door latere afgravingen. Hierdoor kon de waarde van het gehele terrein in twijfel worden getrokken. Daarom is er een tweede proefsleuf haaks op de eerste sleuf en over de boerderijplaats aangelegd. Hierin werden enkele sloten met daarin uitbreidingen van een podium waargenomen. Dit wijst erop dat de kern ter plaatse van de watergang heeft gelegen en ten noorden daarvan, waar het huidige maaiveld lager is gelegen en daarmee de kans op intacte sporen nog kleiner is. In de tweede zuidelijke sleuf werden behalve sloten nog enkele lagen waargenomen die mogelijk verband houden met een overstroming of eventuele dijkdoorbraak, dit zal tijdens de uitwerking blijken. Als met al is een groot deel van de vindplaats verdwenen en zal naar verwachting verder gravend onderzoek weinig nieuwe gegevens ten opzichte van het huidige proefsleuvenonderzoek opleveren. Dit maakt het terrein van lage toegevoegde waarde en dat het advies gegeven kan worden om de archeologische dubbelbestemming van het perceel te verwijderen. Het bevoegd gezag, zijnde de gemeente, heeft dit selectieadvies overgenomen en vindplaats 18 komt daarmee te vervallen. Het archeologisch onderzoek is opgenomen in bijlage 9.
Figuur 4.2 Overzicht vindplaatsen (vindplaats 57 is komen te vervallen) (bron: RAAP)
Vindplaats 48, betreft een middeleeuwse huisplaats en heeft een omvang van 0,06 ha met 30 m bij 25 m. Deze vindplaats wordt op basis van het RAAP-onderzoek behoudenswaardig geacht en krijgt een dubbelbestemming Waarde - Archeologie 1. De vindplaats wordt ingepast in een groenzone met water. Degradatie wordt voorkomen door een damwand er omheen aan te brengen. Ook wordt er worteldoek over de vindplaats zelf aangebracht voorafgaand aan de ophoging. Er geldt voor deze vindplaats een vrijstellingsoppervlakte van slechts 5 m2 in afwijking van de gebruikelijke 50 m2. Dit omdat het een relatief kleine vindplaats betreft. Ook kleine ingrepen zorgen op een dergelijke kleine vindplaats voor een groot verlies van wetenschappelijke informatiewaarde. De dieptevrijstelling is op 1 meter min maaiveld gezet en niet op de gebruikelijke 40 cm, vanwege de ophooglaag.
Algemeen
In 2019 heeft de gemeente Súdwest-Fryslân, samen met de gemeente De Fryske Marren, de provincie Fryslân en de stichting Mar en Klif, een Landschapsbiografie van de Friese Súdwesthoeke laten opstellen. Vrijwel heel Súdwest-Fryslân maakt deel uit van het Nationaal Landschap Zuidwest-Friesland. Dit gebied wordt gekenmerkt door een grote verscheidenheid aan landschapstypen, waaronder het stuwwallenlandschap in Gaasterland, de IJsselmeerkust van Makkum tot Lemmer, de kleizone met de wel bekende terpen en het veengebied van de Friese Meren. Ieder landschapstype kent een eigen ontstaansgeschiedenis en cultuurhistorische elementen die van grote waarde zijn voor de beleving van het landschap in de Súdwesthoeke. De waardevolle cultuurhistorische elementen in het buitengebied en het Nationale Landschap zijn op regionaal niveau geïnventariseerd en in kaart gebracht in de landschapsbiografie. Deze vormt een aanvulling op de reeds bestaande Cultuurhistorische kaart van Fryslân en sluit aan bij de door de provincie Fryslân uitgegeven 'Wordingsgeschiedenis van Fryslân'. Hiermee is de feitelijke basis gelegd voor het ruimtelijk beleid en het 'beter vertellen' van de historie van de Súdwesthoeke.
Analyse
Het plangebied is gelegen in de veenrandzone die ook wel bekend staat als het klei-op-veenlandschap. De zone strekt zich voornamelijk uit aan de zuidkant van de Marne- en Middelzeeslenk en raakte al bewoond in de Late IJzertijd en de Romeinse tijd. Om wateroverlast tegen te gaan, begon men aan het einde van de 12de eeuw met de aanleg van een reeks binnenpolders ten zuiden van de Marne- en de Middelzeepolders. Deze polders worden ook wel de hempolders of hemmen genoemd en liggen in een halve cirkel tussen Schraard en Raerd. Het plangebied is gelegen in de zogenaamde Scherhempolder. De (deels) verdwenen dijken liggen buiten het plangebied.
Er is hier sprake van een onregelmatige blokverkaveling. Dit type verkaveling wordt gekenmerkt door percelen met een afwisselende rechthoekige, vierkante of afgeronde vorm, waarbij een duidelijke regelmaat of structuur ontbreekt. Dit type verkaveling is vaak zeer oud. De basis ervan stamt vaak uit de periode voor de bedijkingen, die rond de 11 eeuw begonnen. Een groot deel van het kleigebied in Súdwest-Fryslân is op deze manier verkaveld. Natuurlijke waterlopen zoals (voormalige) prielen en kweldergeulen zijn soms nog herkenbaar in de kronkelende perceelscheidingen. Het verdient zeer de aanbeveling om de kenmerkende verkaveling van de oorspronkelijke kavel van de boerderijplaats van vindplaats 18 direct noordelijk van het plangebied terug te laten komen in de doorontwikkeling van de stedenbouwkundige opzet. Hier is om die reden dan ook rekening mee gehouden door ter plaatse een groenzone in te richten, met een wandel- en fietspad. De woonkavels zijn hierop afgestemd en liggen buiten de boerderijplaats.
Uit de CHK en Landschapsbiografie blijkt verder dat er sprake is van een inmiddels verdwenen boerderijplaats. De indeling van de boerderijplaats wordt duidelijk op de kadastrale kaart uit 1832, waarop zichtbaar is dat de voormalige boerderij zich bevindt vlak buiten het plangebied (zie figuur 4.3). Dit betreft vindplaatsnummer 18, die inmiddels archeologisch is gewaardeerd en niet behoudenswaardig wordt geacht. In de nabijheid van het plangebied zijn verder geen cultuurhistorische elementen aanwezig.
Figuur 4.3 Uitsnede van de kadastrale kaart van 1832 geprojecteerd op de huidige topografie
Het voorliggende bestemmingsplan betreft een nadere uitwerking van het moederplan. Aanwezige en verwachte cultuurhistorische en archeologische waarden worden indien nodig beschermd door middel van een dubbelbestemming. Het bestemmingsplan is vanuit cultuurhistorisch oogpunt dan ook uitvoerbaar. Nadere onderzoeken zijn niet nodig.
In alle gevallen blijft de archeologische meldingsplicht van toevalvondsten van kracht (artikel 5.10, lid 1 Erfgoedwet). Concreet houdt dit in dat wanneer bij graafwerkzaamheden vondsten worden aangetroffen waarvan de vinder redelijkerwijs moet kunnen weten dat het archeologie betreft, dit gemeld moet worden bij het bevoegd gezag, zijnde de gemeente.
Toetsingskader
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheergebied van het Wetterskip Fryslân, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over de voorgestane ontwikkeling.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap en de gemeente Súdwest-Fryslân nader wordt behandeld.
Europees:
Nationaal:
Provinciaal:
Waterschapsbeleid
Het beleid van Wetterskip Fryslân is verwoord in het Waterbeheerprogramma 2022-2027. In het Waterbeheerprogramma 2022-2027 beschrijft Wetterskip Fryslân de doelen ten aanzien van waterveiligheid, voldoende water, schoon water, integrale uitwerking van de klimaatopgaven en water in de samenleving voor de komende jaren. Daarbij zet het Wetterskip in op het versterken van dijken, de aanleg van waterbergingsgebieden, het langer vasthouden van zoet water en de verbetering van de waterkwaliteit. Ook wordt vooruit gekeken om de effecten van de klimaatverandering op te kunnen vangen, daarom zijn maatregelen en ruimtelijke keuzes onvermijdelijk.
Onderzoek
Voor het planvoornemen is de watertoets doorlopen. Deze is opgenomen in Bijlage 8.
Huidige situatie
Algemeen
Het plangebied bestaat uit agrarische gronden waarop 44 woningen zullen worden gerealiseerd. Het plangebied bevat gronddammen. De minimale kruinhoogte bedraagt -0,75 NAP.
Waterkwantiteit
In het plangebied is oppervlaktewater aanwezig, zie figuur 4.4.
Figuur 4.4 Oppervlaktewater in het plangebied (bron: Legger Wetterskip Fryslân)
Veiligheid en waterkeringen
Het plangebied ligt niet in een kern- of beschermingszone.
Afvalwaterketen en riolering
Het plangebied is niet aangesloten op een rioolstelsel.
Toekomstige situatie
Algemeen
Waterkwantiteit
Door ruimtelijke ontwikkelingen neemt de hoeveelheid verhard oppervlak toe met als gevolg een versnelde afvoer van hemelwater. Het is nodig om deze versnelde afvoer te compenseren om de waterberging in een gebied in stand te houden. De meest voorkomende manier van compenseren is het graven van oppervlaktewater. Uiteraard is het toepassen van alternatieve maatregelen in het plan ook mogelijk. In de waterparagraaf, regels en of verbeelding dient duidelijk aan te worden gegeven wat voor maatregelen er worden genomen om de versnelde afvoer als gevolg van de toename verharding te compenseren.
Het is niet toegestaan zonder watervergunning neerslag versneld tot afvoer te laten komen indien daarbij meer dan 200 m² onverharde grond in stedelijk gebied en 1.500 m² in landelijk gebied wordt bebouwd of verhard. Er geldt een vrijstelling van de vergunningsplicht wanneer wordt voldaan aan de compensatieregels genoemd in dit wateradvies. De meest voorkomende manier van compenseren is het graven van extra oppervlaktewater. Bij het graven van extra oppervlaktewater hanteert het Wetterskip de volgende compensatienorm:
Bij dit plan zullen de nieuwe woningen en bijbehorende voorzieningen zorgen voor extra verharding. Ook zullen enkele bestaande watergangen worden gedempt. Ten behoeve van verharding in fase 2A1 heeft overleg plaatsgevonden met het Wetterskip. Hieruit volgt dat in het deelgebied 2A2 twee watergangen worden gegraven, zie figuur 4.5.
Figuur 4.5 Overzicht afspraken watercompensatie
Als gevolg van de nieuwe plannen in deelgebied 2A2 zal de verharding dus verder toenemen en worden dus ook meer watergangen gedempt. In een nader overleg met het Wetterskip zal de compensatieopgave worden bepaald en wordt bekeken hoe die wordt uitgevoerd. In ieder geval wordt binnen het plangebied extra oppervlakte water aangelegd wat dient als compensatie. Dit is weergegeven in figuur 4.6.
Figuur 4.6 Voorlopig ontwerp Harinxmaland
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.
Veiligheid en waterkeringen
De ontwikkeling heeft geen invloed op de waterveiligheid in de omgeving.
Waterbeheer
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de 'Keur'. Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Voor de onderhavige woningbouw is dan ook een ontheffing noodzakelijk. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de 'Keur'. Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.
Watervergunningen
Ten behoeve van de ontsluiting en wegen van de nieuwe woonwijk zal een aansluiting gemaakt worden op de rotonde waarbij de hoofdwatergang wordt gepasseerd. Daarnaast worden sloten gedempt. Voor de beschreven werkzaamheden zal een watervergunning worden aangevraagd.
Afspraken met waterschap
Tijdens de bestemmingsplanprocedure zijn afspraken gemaakt met het waterschap over het borgen van belangen op de volgende onderdelen:
Omdat het plan in delen wordt ontwikkeld, zal er tijdens de ontwikkeling van het plan een tijdelijke situatie ontstaan m.b.t. het waterbeheer. Wanneer alle fases zijn afgerond zal er uiteindelijk een nieuwe definitieve situatie ontstaan (zie figuur 4.7).
Figuur 4.7 Definitieve situatie (links) en tijdelijke situatie (rechts)
Uitkomsten zijn onder andere dat de keringlijn van de nieuwe waterkering (figuur 4.8) op de gevellijn komt te liggen van de woningen/gebouwen die grenzen aan het polderpeil. Het hele gebied wordt voor de boezem aangelegd met een aanleghoogte van 0,50m+ zoals ook de andere fases van Harinxmaland.
Figuur 4.8 Nieuwe waterkering
Aangezien tijdens de eerste werkzaamheden aan deze 2 fasen er geen mogelijkheid is een koppeling te maken met boezemwater is de insteek om de 2 plannen tijdelijk aan te leggen op 0,55-mNAP. Hierdoor is het mogelijk om de inlaatfunctie voor de omliggende polders te handhaven. De oude opvaart wordt grotendeels gedempt en de toevoerfunctie van inlaatwater wordt tijdelijk geregeld via het nieuw aan te leggen hemelwaterriool (d=500mm) in de woonwijk.
Aan de compensatie van toename verharding en te dempen sloten voor beide plangebieden wordt ruimschoots voldaan (in zowel de tijdelijke- en definitieve situatie). Hiermee blijft er ook flexibiliteit over om eventueel de definitieve situatie te kunnen inzetten bij het ontwikkelen van volgende fases.
Conclusie
De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
Toetsingskader
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Onderzoek
Aan de hand van de risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het projectgebied. Op de risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.
Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Toetsingskader
Rond planologisch relevante leidingen dient rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden (belemmeringenzones).
Onderzoek
Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig.
Conclusie
Het aspect kabels en leidingen staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Het plangebied ligt direct naast de spoorlijn Sneek - Stavoren. In algemene zin geldt dat door het rijden van treinen over de spoorlijn trillingen kunnen worden opgewekt, die zich voortplanten door de bodem en vervolgens gebouwfunderingen kunnen aanstoten en in trilling kunnen brengen. Deze trillingen planten zich voort in de gebouwconstructie. Eventuele (objectiveerbare) trillinghinder is afhankelijk van de optredende trillingssterkten en de mate van voorkomen (hoe vaak is een trilling voelbaar).
In Nederland bestaan op dit moment geen wettelijke regelingen en normen die duidelijke grenswaarden met een beoordelingssysteem voor trillingen geven. Sinds 1993 is er wel de meet- en beoordelingsrichtlijn van de SBR: 'Trillingen deel B – Hinder voor personen in gebouwen' waarin streefwaarden worden gegeven aan de hand waarvan redelijkerwijs mag worden aangenomen dat er geen hinder optreedt. De SBR-publicatie is in 2002 geactualiseerd. Vanwege de toenemende aandacht voor trillingen en trillinghinder langs spoorlijnen (met name waar veelvuldig goederentreinen rijden) is er sinds mei 2019 de 'Handreiking Nieuwbouw en Spoortrillingen' (Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat). In de Handreiking wordt twee afstandscriteria aangegeven ten aanzien van de beoordeling van het aspect trillingen. Vindt een plan of project plaats binnen een afstand van 100 meter van een spoorlijn, dan wordt geadviseerd een quickscan trillinghinder uit te voeren op basis van paragraaf 10.1 van de Handreiking. Vindt een plan of project plaats binnen 250 meter afstand van een spoorlijn, dan moet worden beoordeeld in hoeverre klachten, bodemopbouw en/of het treinbeeld aanleiding geven voor het doen van nader onderzoek.
Voor het plangebied is de situatie ten aanzien van spoortrillingen beoordeeld op basis van een quickscan zoals beschreven in paragraaf 10.1 van de Handreiking, waarin tevens is aangegeven dat bij voorkeur ook aandacht wordt besteed aan eventuele ontwikkelingen aan de bron (wijzigingen aan het spoor, wijzigingen in treintypen et cetera). In de Handreiking staan de volgende informatiebronnen genoemd die gebruikt kunnen worden voor een quickscan: bodemgesteldheid en opbouw, ligging waterpartijen, treinbeeld, locatie ES-lassen, wissels en overgangsconstructies, locatie bebouwing en type bebouwing en eventuele toekomstige wijzigingen aan het spoor.
Wat betreft de bodemgesteldheid geldt dat ter plaatse van het plangebied in Sneek sprake is van kleigrond, waarin de overdracht van trillingen minder goed is in vergelijking met veen en zand (gunstig).
Wat het treinbeeld betreft: op basis van het Geluidregister Spoor rijden er per etmaal circa 137 rekeneenheden over het spoor, wat neerkomt op circa 68 treinen per etmaal (2 rekeneenheden) per trein. Dit is relatief weinig en er rijden geen goederentreinen die langer zijn dan personentreinen en meer trillinghinder veroorzaken. Een toename van het treinverkeer op deze regionale spoorlijn wordt niet verwacht.
Hoewel de nieuwe bebouwing/bouwvlakken op korte afstand van het spoor komen te liggen, is het op grond van bovenstaande niet aannemelijk dat hinder vanwege spoortrillingen zal optreden. Ook blijkt uit de RIVM-publicatie 'Wonen langs het spoor- Gezondheidseffecten trillingen van treinen” (RIVM rapport 2014-0096) dat het optreden van trillingshinder vooral gerelateerd is aan het rijden van goederentreinen. Op de spoorlijn Sneek-Stavoren rijden geen goederentreinen. Tenslotte dient te worden opgemerkt dat op andere locaties langs de spoorlijn in Sneek bestaande woningen ook op korte afstand zijn gelegen, bijvoorbeeld woningen aan de Evert Egbertsstraat (40 meter). Deze locatie ligt in oostelijke richting, aan de overzijde van het spoor. Er zijn geen klachten bekend ten aanzien van trillingshinder afkomstig van deze locaties.
Gezien de bovengenoemde overeenkomsten kan worden gesteld dat een nader aanvullend onderzoek niet noodzakelijk wordt geacht en dat in het kader van bovengenoemde Handreiking deze quickscan toereikend is voor het aspect trillingen.
Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen conform de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, digitaal en analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden.
Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.
In deze paragraaf wordt de algemeen gehanteerde indeling van de bestemmingsregels aan de orde gesteld. Deze ziet er als volgt uit:
Hoofdstuk 1: Inleidende regels
Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels
Hoofdstuk 3: Algemene regels
Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels
Dit onderdeel bestaat uit de begrippen en de wijze van meten. In de begripsomschrijving wordt aangegeven wat in de regels onder bepaalde begrippen moet worden verstaan. De gemeente Súdwest-Fryslân heeft een standaardbegrippenlijst waarvan alleen in uitzonderingsgevallen mag worden afgeweken. In het bestemmingsplan worden alleen de begrippen opgenomen die van toepassing zijn op het plan.
Ook de wijze van meten zal in het bestemmingsplan worden beschreven.
Een bestemming is een omschrijving van aan de grond toegekende functies, zoals wonen, bedrijven, groenvoorzieningen, etc. In de bestemmingsregel wordt aangegeven waarvoor en – wanneer nodig - hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. Voor de bevordering van de leesbaarheid en de raadpleegbaarheid moet een vaste volgorde worden gehanteerd. Voor zover het voor het betrokken bestemmingsplan van toepassing is, geldt dit voor alle soorten bestemmingen, zoals bestemmingen, dubbelbestemmingen, uit te werken bestemmingen en voorlopige bestemmingen.
In de bestemmingsplannen van de gemeente Súdwest-Fryslân zijn verschillende bestemmingen te onderscheiden. Aan deze bestemmingen zijn bepaalde regelingen gekoppeld, zoals de bestemmingsomschrijving, bouwregels, gebruik, etc. De volgende indelingen worden bij de gemeente Súdwest-Fryslân gebruikt voor het opstellen van bestemmingsregels.
Artikel (nummer) Bestemmingsnaam
Bestemmingsomschrijving
In de bestemmingsomschrijving wordt een nadere omschrijving gegeven van de aan de gronden toegekende functie(s). De bestemmingsomschrijving is voornamelijk functioneel, maar bevat ook enkele inrichtingsaspecten.
Bouwregels
In de bouwregels worden de bebouwingsbepalingen voor alle bouwwerken geregeld. Het gaat daarbij onder meer om oppervlakten, hoogten en afstanden ten opzichte van naburige functie(s).
Nadere eisen
Wanneer nodig worden nadere eisen gesteld voor bepaalde kwalitatief omschreven criteria, zoals woonsituatie, straat- en bebouwingsbeeld en verkeersveiligheid. De nadere eisen bieden de mogelijkheid om sturend op te treden wanneer dit nodig is in concrete situaties in het kader van het verlenen van een omgevingsvergunning. De nadere eisen worden meestal gesteld aan de plaats en de afmeting van bebouwing. Om deze reden en omdat het gaat om een aanvulling op een basiseis, volgt dit onderdeel op de bouwregels.
Specifieke gebruiksregels
In dit onderdeel wordt aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval strijdig zijn met de bestemming. Niet alle mogelijke strijdige gebruiksvormen worden genoemd, maar vooral die, waarvan het niet meteen duidelijk is of deze in strijd is met de bestemming.
Afwijken van de gebruiksregels
Hier is aangegeven of en in hoeverre kan worden afgeweken van de gebruiksregels. De voorwaarden moeten objectief begrensd zijn.
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden
Voor het uitvoeren van bepaalde werken en/of werkzaamheden, zoals graven of planten, vereist de gemeente hierin dat een vergunning wordt verleend, voordat hiermee wordt gestart. Ook kunnen deze werken/werkzaamheden worden verboden. Dit is bedoeld om aanwezige waarden (cultuurhistorie, landschap etc.) te beschermen. In dit onderdeel staat wanneer een vergunning nodig is en welke voorwaarden hieraan zijn gesteld.
Omgevingsvergunning voor slopen
Volgens artikel 3.3 Wro kan in het bestemmingsplan worden bepaald, dat het verboden is om binnen een bij dat plan aangegeven gebied zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders bouwwerken te slopen. In dit onderdeel staat wanneer een vergunning nodig is en welke voorwaarden hieraan kunnen worden gesteld. Het gaat meestal over gebouwen die niet zijn aangewezen als rijks-, provinciale of gemeentelijke monumenten. Op de verbeelding zijn deze panden voorzien van een aanduiding.
Wijzigingsbevoegdheid
Wijzigingsbevoegdheden kunnen gaan over het wijzigen van een functie of van bebouwing. Bij een wijziging van de functie wordt opgenomen naar welke bestemming de wijziging kan plaatsvinden. Het is niet noodzakelijk om in de wijziging aan te geven welke regels van toepassing zijn. De regels zijn automatisch gekoppeld aan de bestemming waarin wordt gewijzigd, behalve in het geval van wijziging in een bestemming die nog niet in het plan zit of als een wijziging in meerdere bestemmingen mogelijk is. In het eerste geval kunnen de randvoorwaarden in de wijzigingsbevoegdheid zelf worden opgesomd. Hieraan moet bij wijziging worden voldaan. De wijziging die over meerdere bestemmingen plaatsvindt is vaak aangeduid op de verbeelding en geregeld in de algemene wijzigingsregels.
Hierin staan de regelingen over de afstemming met andere regelgeving (waaronder een anti-dubbeltelbepaling) en de algemene procedurebepalingen, afwijkingsregels en/of wijzigingsbevoegdheden. De stedenbouwkundige bepalingen (bijvoorbeeld parkeerbepaling) die vroeger waren opgenomen in de Bouwverordening worden in dit hoofdstuk als algemene bouwregels opgenomen. De algemene regels gelden voor alle bestemmingen, tenzij ze gekoppeld zijn aan een specifieke aanduiding, bijvoorbeeld bij een geluidzone rond een industrieterrein.
Voor de overgangsregels wordt verwezen naar het Besluit ruimtelijke ordening. Hierbij wordt per 1 oktober 2010 de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in acht te genomen. De formulering van de overgangs- en slotregels is vastgelegd in de landelijke Standaard voor Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP).
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) staan de regels voor de bestemmingsplanprocedure. De procedure bestaat uit de volgende onderdelen:
Voorbereiding
Ontwerp
Vaststelling
Beroep
Terinzagelegging
Bij de onderdelen Ontwerp en Beroep moet het plan ter inzage worden gelegd. Voor een voorontwerpbestemmingsplan is dit niet verplicht en kan het dus voorkomen dat deze niet ter inzage wordt gelegd.
Voor de bekendmaking van een plan plaatsen B&W een publicatie. Dit gebeurt in het Gemeenteblad en/of de Staatscourant. Hierin staat onder andere vermeld óf en binnen welke periode er gereageerd kan worden en waar deze reactie naartoe gestuurd moet worden.
De publicaties staan op de website www.officielebekendmakingen.nl. Op de gemeentelijke website www.gemeentesudwestfryslan.nl staat ook een link naar deze website.
De wijze van bestemmen is afgestemd op de bestemmingsplannen die voor de eerdere fasen van Harinxmaland zijn opgesteld.
Het structuurbepalend groen langs het spoor is bestemd als 'Groen'. Daarnaast is ook het binnengebied tussen de woningen bestemd als 'Groen'. In de bestemming groen zijn parkeervoorzieningen mogelijk, deze zijn voorzien langs het spoor en op de opritten van woningen. Ook zijn aan het groen ondergeschikte sport- en speelvoorzieningen toegestaan. Op of in de gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 1,5 meter, de bouwhoogte van overige andere bouwwerken bedraagt ten hoogste 5 meter.
Een deel van het openbaar gebied binnen het woongebied is onder de bestemming 'Verkeer - Verblijf' gebracht. Hieronder valt voornamelijk de infrastructuur binnen het plangebied. Op deze gronden zijn wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een verblijfsfunctie, voet- en rijwielpaden, parkeervoorzieningen, bermen en beplanting, straatmeubilair, nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen en water toegestaan. Op of in de gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd. De bouwhoogte van erf- en terrreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 meter, de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt ten hoogste 8 meter en de bouwhoogte van overige andere bouwwerken bedraagt ten hoogste 5 meter.
Binnen het plangebied wordt water gedeeltelijk afgegraven. Hiervoor is de bestemming 'Water' opgenomen. Hieronder valt voornamelijk water, waterhuishoudkundige voorzieningen, met de daarbij behorende waterberging en bermen en beplanting. Op of in de gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd. De bouwhoogte van vlonders en steigers bedraagt ten hoogste 1 meter vanaf het NAP, de bouwhoogte van overige andere bouwwerken bedraagt ten hoogste 2,5 meter vanaf het NAP.
Op de gronden met de bestemming als omschreven in artikel 5 'Wonen' zijn woonhuizen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf of een bed and breakfast in de woning, bijbehorende bouwwerken, tuinen erven en terreinen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, water en nutsvoorzieningen toegestaan.
Als hoofdgebouw mogen uitsluitend vrijstaande en twee-onder-één-kapwoningen worden gebouwd in maximaal 2 bouwlagen met kap (goothoogte van 7 meter, bouwhoogte van 12 meter). Overeenkomstig het gemeentelijk afwijkingenbeleid is een regeling opgenomen waarmee onder voorwaarden dakopbouwen kunnen worden gerealiseerd.
Voor de locatie waar experimentele woningen mogen worden gebouwd, zijn specifieke bouwregels opgenomen.
De gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en overkappingen bedraagt ten hoogste 90% van de hoofdvorm van het woonhuis (dit is inclusief eventuele aan- en uitbouwen die onderdeel vormen van het woonhuis), met een maximum van 100 m² dan wel ten hoogste de bestaande oppervlakte indien dit meer is, met dien verstande dat ten hoogste 50% van het erf bebouwd wordt. Voor de experimentele woningen bedraagt de oppervlakte ten hoogste 40 m2 per hoofdgebouw.
Verder bedraagt de goothoogte van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk of overkapping ten hoogste de bouwhoogte van de vloer van de eerste bouwlaag van de woning vermeerderd met 0,25 m. Ten slotte bedraagt de goothoogte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk of overkapping maximaal 3 meter en de bouwhoogte 5 meter. Voor een aangebouwd bijbehorend bouwwerk geldt een bouwhoogte van maximaal 7 meter.
Terrein- en erfafscheidingen zijn toegestaan, de maximale hoogte hiervoor is 1 meter indien deze voor de naar de weg gekeerde gevel van de woning worden gebouwd. Achter de naar de weg gekeerde gevel en onder voorwaarden in hoeksituaties mogen erf- en terreinafscheidingen tot 2 meter hoog worden gebouwd. Daarnaast mogen vlaggenmasten met een maximale hoogte van 8 meter worden geplaatst. Tot slot mogen overige andere bouwwerken tot een hoogte van 5,5 meter worden gebouwd.
Op de gemeentelijke Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (gemeentelijke FAMKE) zijn gebieden aangegeven met een hoge archeologische waarde. Voor de archeologische verwachtingsgebieden gelden verschillende beleidsadviezen die zijn terug te vinden op de FAMKE.
De dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 1' wordt gehanteerd voor terreinen of gebieden die op de FAMKE het advies 'streven naar behoud' en 'waarderend onderzoek' hebben meegekregen, dus de bekende archeologisch waardevolle terreinen. Deze dubbelbestemming geldt onvoorwaardelijk voor alle onderliggende gronden.
Binnen het plangebied is sprake van locaties met een archeologische verwachtingswaarde. Op beide locaties is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' toegepast. Binnen deze dubbelbestemming geldt dat voor bouwwerkzaamheden en voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden over een grotere oppervlakte dan 5 m² die de bodem dieper dan 1 m beneden maaiveld verstoren, archeologisch onderzoek nodig is.
De bestemmingsplanprocedure geeft inzicht in het draagvlak en daarmee de maatschappelijke uitvoerbaarheid van een plan. Voorafgaand aan deze procedure wordt een inloopbijeenkomst georganiseerd om belanghebbenden kennis te laten maken met de plannen. Het bestemmingsplan doorloopt de volgende procedurestappen.
Ontwerpfase bestemmingsplan
Het bestemmingsplan krijgt direct de status van ontwerp, waarmee de fase van voorontwerp wordt overgeslagen. Hier is bewust voor gekozen met het oog op de invoeringsdatum van de Omgevingswet.
Het ontwerpbestemmingsplan doorloopt de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen formele bestemmingsplanprocedure. In dat kader heeft het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegen van 22 december 2023 tot en met 1 februari 2024. In deze periode is een ieder in de gelegenheid gesteld een zienswijze in te dienen. Hiervan is gebruik gemaakt door 3 instanties. De ingekomen zienswijzen hebben geen aanleiding gegeven het plan juridisch te wijzigen. Wel zijn een aantal onderdelen in de toelichting aangevuld.
Vaststellingsfase bestemmingsplan
De gemeenteraad heeft het bestemmingsplan op 26 september 2024 vastgesteld met inachtneming van een aantal ambtshalve wijzigingen.
Tegen de vaststelling van het bestemmingsplan is beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).
Financiële haalbaarheid
Er is in Sneek een grote woningbehoefte. Het project maakt 44 woningen mogelijk. In paragraaf 3.1.2 is aangetoond dat hier behoefte aan is.
Grondexploitatie
Doel van de in de Wro opgenomen grondexploitatieregeling is het bieden van ruimere mogelijkheden voor het kostenverhaal en het creëren van meer sturingsmogelijkheden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden, (woning)bouwcategorieën en fasering. Bij de privaatrechtelijke weg worden dergelijke afspraken in een (anterieure) overeenkomst vastgelegd.
De gronden in het plangebied zijn in eigendom van de gemeente. De gemeente zorgt voor de uitgifte van de bouwkavels. Met deze uitgangspunten is sprake van een sluitende grondexploitatie. Omdat de gronden in het plangebied waar het nieuwe woonmilieu wordt ontwikkeld in eigendom is van de gemeente, is het opstellen van een exploitatieplan niet noodzakelijk en zal hier van worden afgezien.