direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Meerweg 8 te Allingawier
Status: ontwerp
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1900.WPMeerweg8-ontw

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Meerweg 8 te Allingawier exploiteert initiatiefnemer een klein verkoop- reparatie- en onderhoudsbedrijf voor lichte machines. Deze bedrijfsactiviteit is niet passend binnen de regels van het vigerende bestemmingsplan. Om een planologisch kader te kunnen bieden voor de uitvoering van deze activiteiten wil initiatiefnemer de huidige bestemming 'Wonen - Woonboerderij' wijzigen de bestemming 'Bedrijf'. Op 5 september 2019 is door het college van burgemeester en wethouders aangegeven dat er geen bezwaren zijn tegen de wijziging van de bestemming als er aan de voorwaarden uit het bestemmingsplan 'Buitengebied Súdwest-Fryslân'. wordt voldaan. Om dit aan te kunnen tonen is voorliggende wijzigingsplan opgesteld.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen in het buitengebied van de gemeente Súdwest-Fryslân. De globale ligging van het plangebied is weergegeven op onderstaande afbeelding. Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding van dit wijzigingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.WPMeerweg8-ontw_0001.png"

Afbeelding 1: Ligging plangebied

1.3 Vigerend bestemmingsplan

De locatie is gelegen in het plangebied van het bestemmingsplan 'Buitengebied Súdwest-Fryslân', vastgesteld op 5 oktober 2017. De onderstaande afbeelding toont een fragment van de verbeelding van het bestemmingsplan met de ligging van de bedrijfslocatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.WPMeerweg8-ontw_0002.png"

Afbeelding 2: Uitsnede verbeelding (Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

De locatie heeft de enkelbestemming 'Wonen - Woonboerderij'. Daarnaast zijn de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 2' en 'Waarde - Landschap verkaveling' van toepassing.

Binnen de bestemming 'Wonen - Woonboerderij' is de wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het wijzigen van de bestemming naar de bestemming 'Bedrijf'. Hierbij zijn de volgende voorwaarden opgesteld:

  • 1. De wijziging uitsluitend betrekking kan hebben op de bebouwing binnen het bestaande bestemmingsvlak;
  • 2. De wijzigingsbevoegdheid uitsluitend kan worden toegepast ten behoeve van bedrijven genoemd in de categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijven dan wel bedrijven welke niet zijn genoemd, mits deze bedrijven naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende woongebieden, al dan niet onder te stellen voorwaarden, voor wat betreft geur, stof, gevaar en geluid kunnen worden gelijkgesteld met de bedrijven welke wel zijn genoemd;
  • 3. De wijziging slechts wordt toegepast indien er sprake is van een goede landschappelijke inpassing;
  • 4. Parkeren op eigen erf dient plaats te vinden;
  • 5. Buitenopslag niet is toegestaan;
  • 6. De bedrijvigheid geen onevenredige verkeersaantrekkende werking mag hebben.

Hieronder volgt een korte toets aan de voorwaarden:

Ad 1.

De wijziging van de huidige bestemming naar de bestemming 'Bedrijf' vindt plaats binnen het huidige bestemmingsvlak. Dit is weergegeven op de verbeelding behorende bij dit wijzigingsplan.

Ad 2.

De bedrijfsactiviteiten zijn gelijk te stellen met die van een ‘handel in auto’s, motorfietsen, reparatie- en servicebedrijven’. Dit is in de Staat van Bedrijven opgenomen als een categorie 2 bedrijf. In hoofdstuk 4 worden de betreffende milieu- en omgevingsaspecten behandeld. Uit dit hoofdstuk blijkt dat het initiatief geen negatieve effecten heeft de aangrenzende woongebieden.

Ad 3.

Het perceel is in de huidige situatie goede landschappelijke inpassing door de aanwezigheid van bomen en struiken op de rand van het perceel. De nieuwe loods komt op het huidige erf te staan op gelijke hoogte met de bestaande loods. Door de bestaande inpassing en de situering van de loods achter de aan de weg gelegen bebouwing is in de gewenste situatie sprake van een goede inpassing van het erf. De inpassing is verder uitgewerkt in bijlage 1 van de regels.

Ad 4.

Er blijft voldoende parkeerruimte op het erf. Er wordt geen parkeerruimte opgeofferd met het planvoornemen en de verkeersbewegingen naar het erf blijven gelijk.

Ad 5.

In de nieuw te bouwen loods en in het achterhuis bij de woning zijn voldoende opslagmogelijkheden. Buitenopslag wil initiatiefnemer ten allen tijde voorkomen.

Ad 6.

De locatie heeft een goede ontsluiting via de Meerweg. De kleinschaligheid van het bedrijf zal geen onevenredige verkeersaantrekkende werking met zich meebrengen.

1.4 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een weergave van de huidige en de toekomstige situatie weergegeven. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het relevante beleid van het Rijk, de provincie en de gemeente beschreven. In hoofdstuk 4 passeren alle relevante milieu- en omgevingsaspecten de revue. In hoofdstuk 5 komt de juridische vormgeving aan bod. Het laatste hoofdstuk gaat in op maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

In de huidige situatie is er sprake van een bedrijf aan huis binnen de woonbestemming. Initiatiefnemer heeft een bedrijf aan huis voor de verkoop, reparatie en onderhoud voor lichte machines. Zie onderstaande afbeelding voor de huidige situatie.

2.2 Toekomstige situatie

De activiteiten die uitgevoerd worden door initiatiefnemer op het terrein zijn strijdig met het bestemmingsplan. Ondanks eerdere pogingen om de activiteiten te legaliseren is het nu dankzij beleidswijzigingen mogelijk om daadwerkelijk de activiteiten te legaliseren doormiddel van dit wijzigingsplan. De wens van initiatiefnemer is zijn bedrijf toekomstbestendig maken. Dit wil initiatiefnemer realiseren door een nieuwe loods met werkplaats, opslag en magazijn. In deze loods zullen alle bedrijfsmatige activiteiten plaatsvinden. De nieuwe loods wordt landschappelijk ingepast zoals is weergegeven op het beplantingsplan in Bijlage 1 van de regels.

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.WPMeerweg8-ontw_0003.png"

Afbeelding 3: gewenste situatie

Hoofdstuk 3 Beleidskaders

Dit hoofdstuk behandelt het beleid dat betrekking heeft op het voorliggende bestemmingsplan. Achtereenvolgens wordt ingegaan op het Rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid, voor zover dat is gerelateerd aan het plangebied en het voorliggende initiatief.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op Rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van Rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR heeft het Rijk drie Rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk economische structuur van Nederland.
  • Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat.
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie Rijksdoelen worden er 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Toets

Dit initiatief maakt geen onderdeel uit van de 13 Rijksdoelen.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) biedt de basis voor het stellen van algemene regels, op te nemen in een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB). Die regels richten zich primair op gemeenten, die het eerstverantwoordelijke overheidsniveau zijn voor de inhoud van ruimtelijke plannen. In het ‘Besluit algemene regels ruimtelijke ordening’ (Barro, 7 december 2011), ook wel bekend onder de naam AMvB Ruimte, zijn de nationale belangen uit de SVIR voorzien van juridische kaders, waarmee de doorwerking van de nationalebelangen op ruimtelijk gebied is geborgd

Op 1 oktober 2012 is aan het Barro een aantal onderwerpen toegevoegd. Het gaat onder andere om de Ecologische hoofdstructuur, elektriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet, veiligheid rond rijksvaarwegen.

Toets

Het Barro bevat geen relevante regels die invloed uitoefenen op het onderhavige plan.

3.1.3 Conclusie Rijksbeleid

De toets aan het SIVR en Barro laat zien dat het initiatief in overeenstemming is met het relevante Rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Streekplan Fryslân 2007

Het Streekplan streeft naar behoud en versterking van de leefbaarheid en de vitaliteit van het platteland, vooral ten behoeve van de inwoners van het platteland zelf. Deze doelstelling komt tot uitdrukking in:

  • het bevorderen van een evenwichtige bevolking- en huishoudensamenstelling op het platteland door ruimte te bieden voor de opvang van de plaatselijke woningbehoefte;
  • het vasthouden van de plaatselijke werkgelegenheid door ruimte te bieden voor de ontwikkeling van lokale en regionale bedrijvigheid;
  • het verbeteren van de ruimtelijke (kern)kwaliteiten van het platteland;
  • het verbeteren van de bereikbaarheid van voorzieningen door het draagvlak voor bovenlokale en regionale voorzieningen in de regionale centra te behouden en te versterken en in te zetten op bereikbaarheid van deze voorzieningen vanuit de kleine kernen;
  • het vergemakkelijken van de combinatie van arbeid en zorgtaken op het platteland.

Het landelijk gebied is primair bestemd voor functies die een ruimtelijk-functionele relatie met het landelijk gebied hebben. Het gaat daarbij vooral om de functies landbouw, recreatie, natuur en waterberging en bestaande woon- en werkfuncties en voorzieningen.

3.2.2 Grutsk op 'e Romte

Provinciale Staten hebben op 26 maart 2014 het document “Grutsk op ‘e Romte” als thematische structuurvisie over landschap en cultuurhistorie vastgesteld. In deze thematische structuurvisie zijn landschappelijke en cultuurhistorische structuren van provinciaal belang in samenhang geanalyseerd en gewaardeerd. Het doel hiervan is behoud en verdere ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit door middel van informeren, inspireren en adviseren. Op deze wijze verwacht Provincie Fryslân de doorwerking van provinciale belangen in ruimtelijke plannen van gemeenten, rijk en provincie te borgen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.WPMeerweg8-ontw_0004.png"

Afbeelding 4: Deelgebied Kleigebied Westergo

De locatie is gelegen in de Makkumermeerpolder. In het document wordt hier het volgende provinciaal belang genoemd: 'droogmakerijen die als eigenstandige structuren in het landschap liggen. Een droogmakerij is de ultieme vorm van cultuurlandschap. Deze voormalige meren/meertjes worden nu bemalen en zijn vrij rechtlijnig ingericht. De boerderijerven liggen langs de rechtlijnige planmatig aangelegde wegen.'

Bij ontwikkelingen:

  • Scherp houden van de eigenstandige structuren van de voormalige meren en deze als geheel onderscheiden houden van de omgeving. De orthogonale verkaveling (regelmatige blokverkaveling) en de slingerende ringdijken (die de voormalige oever van de meren volgen) zijn essentiële ingrediënten.
  • De boerenerven langs de rechtlijnige wegenstructuur houden (dus niet ‘los’ in de droogmakerij) en het ritme ervan langs de infrastructuur respecteren.

Toets

De kenmerken van de Makkumermeerpolder worden met de voorgenomen bestemmingswijziging niet aangetast. Het plan is vanuit dit perspectief uitvoerbaar.

3.2.3 Provinciale Verordening Romte Fryslân

In de 'Verordening Romte Fryslân' worden die onderwerpen uit het 'Streekplan 2007' en 'Grutsk op 'e Romte' geregeld, waarvan de juridische doorwerking en borging in ruimtelijke plannen van gemeenten noodzakelijk is. Het onderhavige initiatief betreft een ruimtelijk plan. Dit betekent dat bij de interpretatie en toepassing van bepaalde artikelen in concrete situaties zoals deze, getoetst moet worden aan het provinciale beleid.

Toets

In de provinciale verordening Romte 2014 zijn geen specifieke regels opgenomen die betrekking hebben op de voorgenomen bestemmingswijziging. De uitvoering en instandhouding van de landschappelijke inpassing is geborgd in de regels van dit wijzigingsplan.

3.2.4 Conclusie provinciaal beleid

Het initiatief voldoet aan het van toepassing zijnde beleid en regels van de provinciale Verordening Romte 2014. Het provinciale beleid en regelgeving vormen geen belemmering voor dit wijzigingsplan.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Ontwikkelvisie 2011 - 2021

De “Ontwikkelvisie 2011–2021 gemeente Súdwest-Fryslân” is op 22 maart 2012 vastgesteld. In deze visie staan de gemeentelijke ambities betreffende sociale, ruimtelijke en economische ontwikkelingen beschreven. De visie vormt een belangrijke basis voor nieuw beleid en ruimtelijke plannen. De visie maakt duidelijk hoe de gemeente zich naar de toekomst toe wil positioneren, wat de belangrijkste speerpunten zijn en op welke aandachtsgebieden wordt ingezet. De ontwikkelvisie beslaat een periode van tien jaar.

In de gemeente worden vijf landelijke clusters en één stedelijk cluster rondom Bolsward en Sneek onderscheiden. De ontwikkelvisie rust op zes pijlers waar een visie op is geformuleerd en waar een koers per landelijk of stedelijke cluster voor is uitgezet. De pijlers met bijbehorende visie betreffen:

  • 1. Verscheidenheid in kernen: Gebiedsgerichte aanpak via clusters, met oog voor samenhang. Aandacht voor unieke ruimtelijke structuur, sociaaleconomische kenmerken en toekomstvisies van de kernen. Extra aandacht voor plattelandskernen en stadswijken waar de leefbaarheid onder druk staat.
  • 2. Weidsheid van het landschap: Zorgvuldig met weidsheid omgaan, maar ruimte bieden voor nieuwe ontwikkelingen naar aard/schaal. Er worden hoge eisen aan ruimtelijke kwaliteit gesteld.
  • 3. Economische verscheidenheid: Gebiedsgerichte aanpak om te zorgen dat de gemeente zich in totaliteit sterk ontwikkelt. Ruimtelijke keuzes maken ten aanzien van economische ontwikkeling. Extra aandacht voor sterke sectoren vanwege hun groeipotentie en innovatief vermogen. Bijeenbrengen onderwijs en arbeidsmarkt, zodat vraag en aanbod beter aansluiten.
  • 4. Grote sociale verbondenheid: Iedereen kan (naar vermogen) meedoen.De huidige sociale infrastructuur wordt optimaal benut. Betere samenwerking en afstemming tussen partijen. Betere afstemming aanbod. Uitgangspunten zijn eigen verantwoordelijkheid, eigen kracht en zelfredzaamheid. Kwetsbare groepen actief opsporen.
  • 5. Grote rijkdom aan cultuur en erfgoed: Cultuur en cultureel erfgoed hebben verbindende werking op de samenleving en grote aantrekkingskracht op toeristen. Daarom wordt gezorgd voor een divers cultureel aanbod en voor bescherming, behoud en ontsluiting van cultureel erfgoed.
  • 6. Sterke aantrekkingskracht voor toeristen: Toerisme en recreatie als verbinding tussen stad/platteland, cultuur, natuur, sport, zorg, land- en tuinbouw. Verdiepen van bestaand aanbod, kwaliteitsverbetering en slim combineren van aanbod. Watertoerisme versterken door samenwerking andere vaargebieden.

Toets

De pijler 3 is een relevante pijler uit de structuurvisie. Dit voornemen is er op gericht een toekomstbestendige bedrijfslocatie voor de ondernemer. Een ontwikkeling die past bij het versterken van de economische verscheidenheid.

3.3.2 Visie Ruimtelijke Kwaliteit

Nieuwe functies en eisen brengen met zich mee dat de inrichting en het gebruik van het stedelijk en landelijk gebied voortdurend moeten worden aangepast. Nieuwe elementen en structuren worden aan het landschap toegevoegd terwijl oude verdwijnen.

Het landschap van de gemeente Súdwest-Fryslân is waardevol. Het grootste deel van de gemeente maakt onderdeel uit van het Nationaal Landschap Zuidwest Fryslân. In de Nota Ruimte (Rijk) zijn de zogenaamde kernkwaliteiten voor Nationaal Landschap Zuidwest-Fryslân alsvolgt benoemd:

  • Schaalcontrast van zeer open naar besloten
  • Middeleeuwse verkaveling, waterlopen en meren
  • Stuwwallen en terpen

De gemeente is verdeeld in vier landschapstypen:

  • De IJsselmeerkust
  • Het kleigebied
  • Het veengebied en de meren
  • Het stuwwallenlandschap

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.WPMeerweg8-ontw_0005.png"

Afbeelding 4: doorsnede uit Visie Ruimtelijke Kwaliteit

Het plangebied is gelegen in het 'kleigebied'. Dit gebied is een open en grootschalig landschap met structurerende elementen als dijken, terpen, paden, eendenkooien en vaarten. De planlocatie wordt bestempeld als droogmakerij. Kenmerkend is hier de bebouwing die verspreid is langs de rechte hoofdontsluitingswegen en langs de randen van de droogmakerijen. De planlocatie is gelegen langs een hoofdontsluitingsweg.

Toets

De veranderingen op de planlocatie hebben geen invloed op de kernkwaliteiten van het kleilandschap. De plannen zijn vanuit dit perspectief toelaatbaar.

3.3.3 Welstandsnota Súdwest-Fryslân

De welstandsnota is vastgesteld op 14 november 2018. Deze welstandsnota is een harmonisatie van de welstandsnota’s van de voormalige gemeenten Bolsward, Nijefurd, Sneek, Wûnseradiel, Wymbritseradiel en de betreffende delen van de voormalige en opgesplitste gemeenten Boarnsterhim en Littenseradiel.

Als bouwplannen niet passen binnen de sneltoetscriteria (de criteria voor kleine bouwplannen), is het van belang in welk gebied wordt gebouwd. Daarvoor is het grondgebied van de gemeente verdeeld in gebiedstypes/welstandsgebieden. Dit zijn gebieden waarvoor dezelfde welstandscriteria gelden. Op de bij deze welstandsnota behorende welstandskaarten zijn die verschillende welstandsgebieden te bekijken.

Het plangebied is gelegen in het gebiedstype 'Buitengebied'. De aanvraag omgevingsvergunning zal worden getoetst aan de specifieke criteria die gelden voor dit gebied.

Toets

Bij een aanvraag omgevingsvergunning wordt het bouwplanvoorgelegd aan de welstandscommissie van de gemeente Súdwest-Fryslân .

3.3.4 Conclusie gemeentelijk beleid

De toets aan de verschillende relevante beleidsstukken en nota's van de gemeente Súdwest-Fryslân laat zien dat er beleidstechnisch geen bezwaren bestaan tegen het wijzigen van de bestemming.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

4.1 Inleiding

Het voornemen betreft het legaliseren van een bestaande situatie en het toekomstbestendig maken van het bedrijf doormiddel van het bouwen van een nieuwe loods. In dit hoofdstuk worden de van toepassing zijnde milieu- en omgevingsaspecten beoordeeld voor deze ontwikkeling. De effecten op relevante milieu- en omgevingsaspecten worden in dit hoofdstuk getoetst.

4.2 Bedrijven en milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

Toets

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype tot rustig gebied:

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.WPMeerweg8-ontw_0006.png"

Tabel 2: algemene richtafstanden tot omgevingstype

Bovenstaande zijn algemene richtafstanden. Voor het gebied wordt het eerstgenoemde omgevingstype 'rustig buitengebied' aangehouden. De activiteiten van initiatiefnemer zijn in dit geval gelijk te stellen met die van een ‘handel in auto’s, motorfietsen, reparatie- en servicebedrijven’. Deze vallen binnen milieucategorie 2. Hierbij geldt de grootste afstand voor het aspect ‘Geluid’. Deze is 30 meter. De bedrijfsbestemming waar de nieuwe loods gerealiseerd kan worden ligt buiten de 30 meter tot de woning. Het overige deel van het erf behoud de woonbestemming.

Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

4.3 Bodemkwaliteit

Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een project onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het projectgebied. Aangetoond dient te worden dat de bodem en het grondwater geschikt zijn voor het beoogde gebruik.

Mocht er een verontreiniging te verwachten zijn dan wel mocht deze feitelijk aanwezig zijn, dan dient voor vaststelling van een plan en/of het nemen van het besluit inzichtelijk gemaakt te worden of de bodemverontreiniging de voorgenomen bestemmings- en/of functiewijziging in het kader van gezondheid en/of financieel gezien in de weg staat.

Toets

In de huidige situatie is sprake van een woonbestemming. Ter plaatse van de nieuw te bouwen loods is bodemonderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 1) . Uit de onderzoeksresultaten volgt dat er vanuit milieugygiënisch oogpunt geen belemmeringen te verwachten zijn t.a.v. de voorgenomen nieuwbouw.

Conclusie

Vanuit het aspect bodem is de voorgenomen functieverandering uitvoerbaar.

4.4 Geluid

De mate waarin het geluid onder andere het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). In het bestemmingsplan moet volgens de Wgh worden aangetoond dat gevoelige functies, zoals woningen, een aanvaardbare geluidsbelasting hebben als gevolg van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen. Indien nieuwe geluidgevoelige functies binnen de geluidszone van (spoor)wegen en/of industrieterreinen worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting.

Toets

Om geluidhinder te voorkomen is de nieuwe loods en bedrijfsbestemming waar de bedrijfsactiviteiten plaatsvinden, op 30 meter of meer van de naastgelegen woning (en) gesitueerd. Geluidhinder vanwege installaties en activiteiten binnen de bedrijfslocatie zal niet optreden omdat geluidgevoelige objecten altijd op voldoende afstand (30m) van het bedrijf liggen. Dit is ook gebleken uit de toets aan de richtafstanden uit de VNG brochure 'Bedrijven en milieuzonering' in paragraaf 4.2.

Er worden in het plangebied geen geluidgevoelige functies gerealiseerd. Op dit punt is geen extra onderzoek nodig.

Conclusie

Het voorgenomen initiatief voldoet aan de Wet geluidhinder. Geconcludeerd kan worden dat vanuit het aspect geluid geen belemmeringen bestaan ten aanzien van dit wijzigingsplan.

4.5 Luchtkwaliteit  

De milieukwaliteitseisen omtrent luchtkwaliteit zijn verankerd in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer. Nieuwe ontwikkelingen mogen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarde die voor een aantal verontreinigende stoffen in de wet is gesteld.

Als aannemelijk is dat aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormt luchtkwaliteit geen belemmering om een projectplan vast te stellen. Deze voorwaarden zijn:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • het project leidt - al dan niet per saldo - niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • het project draagt 'niet in betekenende mate' bij aan de luchtverontreiniging;
  • het project past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit of binnen een regionaal programma van maatregelen.

Projecten die 'niet in betekenende mate bijdragen' (NIBM) aan de luchtverontreiniging, hoeven niet meer afzonderlijk getoetst te worden aan de grenswaarden voor de buitenlucht. Het Besluit NIBM omschrijft het begrip nader: een project dat minder dan 3% van de grenswaarden bijdraagt is NIBM. Dit komt overeen met 1,2 microgram per m3 (µg/m3 ) voor fijn stof en stikstofoxiden (NO2).

Toets

Met de voorgenomen activiteiten die worden uitgevoerd binnen de bedrijfsbestemming leidt tot een minimale toename van lichte verkeersbewegingen. Dit zal de gestelde grenswaarden niet overschrijden. Hiermee draagt het project NIBM bij aan de fijstofuitstoot ter plaatse.

Conclusie

Vanuit het aspect luchtkwaliteit is het plan uitvoerbaar.

4.6 Externe veiligheid

Externe veiligheid beschrijft risico’s met een externe werking, die ontstaan door het transport van, de opslag van of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transport (weg, spoor, water en buisleiding) in relatie tot de (bebouwde) omgeving.

Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

  • Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico (PR) geeft de kans om te overlijden op een bepaalde plaats ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Het PR is op de kaart van het gebied weer te geven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6/jaar PR-contour (die als wettelijk grenswaarde fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten komen.

  • Groepsrisico

Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting. Het GR is weer te gegeven in de fN-curve: een grafiek waar de kans (f) is afgezet tegen het aantal slachtoffers (N). Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. De 1% letaliteitgrens vormt doorgaans de grens van het invloedsgebied (tenzij anders bepaald). Dit is de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen.

Hoe moet worden omgegaan met risico’s voor mensen in de omgeving van risicobronnen is in verschillende wet- en regelgeving opgenomen.

  • Besluit en Regeling externe veiligheid inrichtingen
  • Besluit en Regeling externe veiligheid buisleidingen
  • Besluit en Regeling externe veiligheid Transportroutes
  • Besluit risico’s zware ongevallen
  • Vuurwerkbesluit
  • Circulaire ontplofbare stoffen voor civiel gebruik
  • Besluit ruimte
  • Activiteitenbesluit

Toets

Risico's

Met behulp van de risicokaart externe veiligheid is gekeken naar de risico’s in de omgeving van het plangebied. De risicokaart is hulpmiddel om risico bronnen in de omgeving te kunnen bepalen. Onderstaand is de afstand van het plangebied tot dichtstbijzijnde risicobron te zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.WPMeerweg8-ontw_0007.png"

Afbeelding 5: Uitsnede risicokaart

Op ruim 2 kilometer ten noordwesten van de planlocatie liggen twee LPG-tankstations (Makkum). Deze hebben geen invloed op het externe risico van het plangebied.

Inrichtingen

In de directe omgeving van de projectlocatie bevinden zich geen Bevi-bedrijven. Ook vanuit het Activiteitenbesluit, het Vuurwerkbesluit, het Besluit ruimte en de Circulaire ontplofbare stoffen voor civiel gebruik krijgt deze locatie niet te maken met veiligheidsafstanden.

Buisleidingen

In de directe omgeving van de projectlocatie bevinden zich geen relevante buisleidingen.

Besluit en Regeling externe veiligheid transportrisico’s

In de directe omgeving van de locatie liggen geen transportroutes voor gevaarlijke stoffen.

De voorgenomen ontwikkeling vindt plaats op voldoende afstand van:

  • bedrijven die werken met gevaarlijke stoffen;
  • wegen waarop vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • ondergrondse buisleidingen waarin vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.

De risicocontouren van opslag, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen vormen geen belemmering voor de aangevraagde ontwikkeling.

Conclusie

Het aspect 'externe veiligheid' levert geen belemmeringen op voor de uitvoering van het plan.

4.7 Water

In het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) wordt gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets. Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Watertoets

Voor dit planvoornemen is de watertoets uitgevoerd (zie Bijlage 2). Hieruit volgt dat de normale procedure van toepassing is.

Wateraspecten en overige aandachtspunten

Hoofdwatergang

Het plangebied is gelegen naast een hoofdwatergang van het waterschap. Voor uitvoering van onderhoudswerkzaameden dient 5 meter vrij te blijven t.o.v. deze sloot. Gebouwen en werkzaamheden komen niet binnen deze 5 meter beschermingszone anders dan bestaand.

Compensatie

Het planvoornemen betreft een uitbreiding van verhard oppervlak in het landelijk gebied met 335 m2. De norm voor compensatie in het landelijk gebied is 1.500 m2. Deze norm wordt niet overschreden. Er hoeft in dit geval niet te worden gecompenseerd.

Conclusie

Voor wat betreft het aspect water kan het plan uitvoerbaar worden geacht.

4.8 Ecologie

In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de (mogelijk) aanwezige natuurwaarden. Daartoe wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming.

Gebiedsbescherming

De Wet natuurbescherming regelt onder andere de bescherming van de Natura 2000-gebieden die zijn aangewezen op grond van de Europese Habitat- en Vogelrichtlijn. Daarnaast is de Planologische Ecologische Hoofstructuur in het kader van de gebiedsbescherming van belang.

Soortenbescherming

De Wet natuurbescherming regelt ook de bescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. Bekeken moet worden of er beschermde soorten aanwezig zijn in of nabij het plangebied, in hoeverre het plan negatieve gevolgen kan hebben op die beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen moeten worden genomen

Toets

Gebiedsbescherming

Binnen de inrichting worden geen activiteiten uitgevoerd die stikstofdepositie veroorzaken. Er door de wijzing van de bestemming zal geen negatief effect optreden voor de voor stikstof gevoelige Natura 2000-gebieden.

In de aanlegfase is het mogelijk dat stiksof vrij komt in de vorm van NH3 en/of NOx. Alle mobiele bronnen en verkeersbewegingen die actief zijn in deze fase zijn ingevoerd in AERIUS. Uit deze berekening (zie Bijlage 3) volgt dat de aanlegfase geen depositiebijdrage oplevert.

Daar komt bij dat het plangebied niet in omvang wijzigt t.o.v. de huidige woonbestemming. Er zal dan ook geen inbreuk worden gedaan op overige gebieden zoals de Planologische EHS of Wav gebieden.

Soortbescherming

Ter plaatse van de nieuwbouw zijn de gronden in gebruik ten behoeve van de huidige en gewenste bestemming. Hier is geen geschikte habitat voor beschermde soorten aanwezig.

Conclusie

Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing of vergunning aangevraagd te worden om de voorgenomen activiteiten uit te kunnen voeren in overeenstemming met wet- en regelgeving voor beschermde soorten en gebieden. Het aspect ecologie vormt geen belemmeringen voor uitvoering van het plan.

4.9 Cultuurhistorie en archeologie

De Monumentenwet 1988 is op 1 juli 2016 overgegaan in de Erfgoedwet. De Erfgoedwet vormt samen met de Omgevingswet het wettelijke fundament voor de cultuurhistorie en archeologie in Nederland. In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met ons erfgoed wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarbij heeft en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend. Het beschermingsniveau zoals die in de oude wetten en regelingen golden blijven gehandhaafd. Onderdelen van de huidige Monumentenwet die de fysieke leefomgeving betreffen worden over enige tijd overgeheveld naar de Omgevingswet. Voorbeelden daarvan zijn de verplichting om rekening te houden met archeologie bij het opstellen van bestemmingsplannen (straks omgevingsplannen)

Toets

Cultuurhistorie

Voor dit gebied is de 'Polderverkaveling (meerpolders)' van toepassing. Hier hoort de volgende omschrijving bij: "Drooggelegde meren, van voor en na de kadastrale kartering uit 1832. Deze hebben een rationeel ingedeelde verkaveling die, eventueel samen met een bewoningsstructuur, het nieuw geworven land indeelt." (Bron: Provincie Fryslân)

Bestemmingsplan Buitengebied

In het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Súdwest-Fryslân' is de dubbelbestemming 'Waarde - Landschap verkaveling' van toepassing voor het plangebied. De verkavelingstekening laat zien dat het verkavelingspatroon een hoge waardering heeft gekregen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.WPMeerweg8-ontw_0008.png"

Afbeelding 6: fragment verkavelingstekening bestemmingsplan 'Buitengebied Súdwest - Fryslân'.

Het voornemen zal het verkavelingspatroon niet aantasten omdat het verkavelingspatroon door het wijzigen van de bestemming niet wordt aangepast.

Archeologie

Om te bepalen of er archeologisch onderzoek nodig is, is de archeologische kaart FAMKE geraadpleegd.

IJzertijd-middeleeuwen

De kaart geeft aan dat ter plaatse van het plangebied 'Advies - 4' van toepassing is. In deze gebieden kunnen zich op enige diepte archeologische lagen bevinden uit de steentijd, die zijn afgedekt door een veen- of kleidek. Mochten zich hier archeologisch resten bevinden, dan zijn deze waarschijnlijk goed van kwaliteit. De provincie beveelt daarom aan om bij ingrepen van meer dan 500 m² een karterend (boor)onderzoek uit te laten voeren.

Steentijd-bronstijd

De kaart geeft aan dat in het plangebied 'Advies -5' van toepassing is. In deze gebieden kunnen zich op enige diepte archeologische lagen uit de steentijd bevinden, die zijn afgedekt door een veen- of kleidek. Mochten zich hier archeologisch resten bevinden, dan zijn deze waarschijnlijk goed van kwaliteit. De provincie beveelt aan om bij ingrepen van meer dan 2.500 m2 een karterend archeologisch onderzoek uit te laten voeren.

Voornemen

Het voornemen betreft het wijzigen van de bestemming en het bouwen van een nieuwe loods. Deze loods heeft een oppervlakte van 330 vierkante meter. Dit is kleiner dan de aangegeven 500 vierkante meter. Een archeologisch onderzoek is hiermee niet aan de orde.

Conclusie

Vanuit het oogpunt van zowel archeologie als cultuurhistorie kan het planvoornemen uitvoerbaar worden geacht.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

Bij de uitvoering van een voornemen kan in zijn algemeenheid onderscheid worden gemaakt tussen de economische en de maatschappelijke uitvoerbaarheid. Bij de eerste gaat het om de kosten en andere economische aspecten die met de verwezenlijking van het plan samenhangen. Bij het tweede gaat het erom hoe de verwezenlijking door de maatschappij (overheid en burgers samen) wordt gedragen.

5.1 Economische uitvoerbaarheid

Er geldt een wettelijke verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een plan. In dit kader wordt in deze paragraaf ingegaan op de economische aspecten die met de verwezenlijking van het plan samenhangen. Tevens is in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) geregeld dat in het kader van een bestemmingsplan voor bepaalde bouwplannen de grondexploitatieregeling van toepassing is.

Het plan wordt gefinancierd door de initiatiefnemer, de gemeentelijke kosten zijn gedekt middels de te heffen leges. De kosten voor het opstellen van dit wijzigingsplan zijn voor de initiatiefnemer. Er wordt vanuit gegaan dat de initiatiefnemer het plan kan financieren en dat het daarom economisch uitvoerbaar is.

Er zal een anterieure overeenkomst gesloten worden tussen initiatiefnemer en gemeente waarin onder andere het verhaal van eventuele planschade is geregeld. De gemeenteraad besluit dan ook bij vaststelling van dit wijzigingsplan om geen exploitatieplan vast te stellen.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Vooroverleg

In het kader van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het voorontwerp wijzigingsplan verzonden naar verschillende instanties. Hierbij is een reactie binnengekomen van de Provincie Fryslân en het Wetterskip. Beide reacties zijn als Bijlage 4 bijgevoegd en als volgt verwerkt in dit wijzigingsplan:

Reactie provincie:

  • Archeologie: de bestaande loods wordt niet gesloopt. Deze behoudt de woonbestemming. De grens van 500 m2 wordt niet overschreden.
  • Landschappelijke inpassing: er is een beplantingsplan toegevoegd als Bijlage 1 en de uitvoering en instandhouding is geborgd met een voorwaardelijke verplichting in de regels.
  • Ecologie: er is geen sprake meer van de sloop van het bestaande gebouw. Ecologisch onderzoek kan achterwege blijven
  • Stikstof: er is een AERIUS berekening van de aanlegfase gemaakt. Deze is toegevoegd als bijlage en de tekst is aangepast.

Reactie Waterschap:

  • Er is een nieuwe watertoets gemaakt en bijgevoegd als Bijlage 2.
  • De waterparagraaf is aangepast naar aanleiding van deze nieuwe watertoets. Afstand tot waterschapssloot en compensatie is hierin beschreven.

Ontwerp

Het ontwerpwijzigingsplan wordt gedurende zes weken ter inzage gelegd op grond van artikel 3.1 Wro. Gedurende deze termijn heeft iedereen mondeling of schriftelijk de mogelijkheid een zienswijze in te dienen. Ontvangen zienswijzen zullen worden beoordeeld en beantwoord. De zienswijzen kunnen eventueel leiden tot aanpassing van het wijzigingsplan. De resultaten van de ter inzage legging worden opgenomen in een bijlage bij het plan.

Vaststelling

Vervolgens wordt het wijzigingsplan, al dan niet gewijzigd naar aanleiding van zienswijzen, vastgesteld door het college en 6 weken ter visie gelegd. Belanghebbenden kunnen dan beroep indienen bij de Raad van State.