direct naar inhoud van 3.4 Provinciaal beleid
Plan: Irislaan 8
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0866.BP00147-0301

3.4 Provinciaal beleid

3.4.1 Provinciale Planologische Commissie

Bij brief van 18 oktober 2007 heeft de Provinciale Planologische Commissie gereageerd op een verzoek om een principeuitspraak te doen over het plan "Irislaan 8". De Provinciale Planologische Commissie concludeerde dat ingestemd kan worden met de realisatie van een woning op het zuidelijke deel van het plangebied. Wel werd als voorwaarde gesteld dat het overige plangebied een passende natuurbestemming krijgen en dat deze bestemming in samenhang met het project van de ene woning in een integraal bestemmingsplan wordt geregeld.

3.4.2 Structuurvisie Ruimtelijke Ordening

Kader

De Structuurvisie Ruimtelijke ordening die is vastgesteld door Gedeputeerde Staten op 20 juli 2010 en door Provinciale Staten op 1 oktober 2010, geeft aan welke ambities de provincie heeft op het gebied van het provinciale ruimtelijke beleid tot 2025 en hoe ruimtelijke ontwikkelingen een plek kunnen krijgen die aansluit bij de kwaliteiten van Brabant. Op 1 januari 2011 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening Noord-Brabant in werking getreden. In de nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zijn twee ruimtelijke trends te onderscheiden: de schaalvergroting en de behoefte aan identiteit.

De provincie streeft naar een concentratie van verstedelijking, robuuste en aaneengesloten natuurgebieden, concentratiegebieden voor glastuinbouw en intensieve veehouderijen en voldoende ruimte voor waterberging nu en in de toekomst. De provincie wil duurzaam en zuinig omgaan met de leefomgeving en de ruimte en een goede relatie creëren tussen wonen en werken in de stedelijke omgeving en een groene landelijke omgeving daarbuiten. Bij de vaststelling van deze Structuurvisie zijn de uitwerkingsplannen van het Streekplan 2002 vervallen.

De provincie kiest in haar ruimtelijke beleid tot 2025 voor de verdere ontwikkeling van gevarieerde en aantrekkelijke woon-, werk- en leefmilieus en een kennisinnovatieve economie met als basis een klimaatbestendig en duurzaam Brabant. Het principe van behoud en ontwikkeling van het landschap is in deze structuurvisie de 'rode' draad die de ruimtelijke ontwikkelingen stuurt.

De structuurvisie is samen met de Verordening Ruimte (zie paragraaf 3.4.3) een middel om de provinciale ruimtelijke visie op Brabant te realiseren.

3.4.3 Verordening Ruimte

Kader

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening heeft de provincie Noord-Brabant een verordening opgesteld waarin de provincie aangeeft welke doelen en ambities bereikt moeten worden en welke instrumenten zij wil inzetten. In de Verordening ruimte staan de juridisch bindende regels. De provinciale Verordening ruimte is een concrete uitwerking van de ambities van de provincie Noord-Brabant. Provinciale Staten hebben op 17 december 2010 de Verordening ruimte vastgesteld.

Als gevolg van de verordening kunnen stedelijk ontwikkelingen plaatsvinden binnen de gebieden die zijn aangeduid als bestaand stedelijk gebied. Voor de bouw van nieuwe woningen geldt dat hierover afspraken moeten worden gemaakt in het Regionaal Ruimtelijk Overleg, onder meer over het aantal woningen dat de gemeente wil realiseren.

Beschouwing

Het plangebied is op de kaart behorend bij de Verordening aangeduid als Ecologische hoofdstructuur. Zie hiervoor figuur 3.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0866.BP00147-0301_0005.png"

Figuur 3.1 Uitsnede kaart Verordening Ruimte

De voorgenomen oprichting van de woning is gepland op de locatie van een voormalig schoutinggebouw (maatschappelijke functie). De locatie is gelegen net buiten bestaand stedelijk gebied. Door de oprichting van een woning op deze locatie wordt de enige en laatste bouwmogelijkheid ter afronding van een woongebied ingevuld. Ten aanzien van het door de provincie gestelde ten aanzien van de provinciale belangen kan worden geconcludeerd dat het bouwen van één woning op het voormalige scoutingterrein en het bestemmen van de overige gronden tot 'Bos' een kwantitatieve en kwalitatieve versterking van de ecologische waarden en kernmerken van het gebied tot gevolg heeft. Redenen hiervoor zijn dat het woonperceel slechts ongeveer de helft van het voormalige scoutingterrein zal bedragen en dat een woonfunctie minder impact zal hebben op aanwezige flora en fauna in het gebied dan het voormalige gebruik als scoutingterrein. Tevens zal het weghalen van een gebiedsvreemde, maatschappelijke functie uit een woongebied leiden tot versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Verder krijgt het resterende en tevens overgrote deel van het plangebied de bestemming 'Bos', waarbinnen de oprichting van gebouwen is uitgesloten en definitieve invulling gegeven wordt aan de doelstellingen van de EHS. Dit alles leidt tot een kwalitatieve versterking van ecologische- en natuurwaarden.

Conclusie

Het plangebied ligt in de ecologische hoofdstructuur maar vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

3.4.4 Beleid Waterschap

Waterschapsbeleid

Bij ruimtelijke ontwikkelingen, waaronder ver- en nieuwbouwplannen, hanteert het waterschap een aantal beleidsuitgangsprincipes ten aanzien van het duurzaam omgaan met water, die van belang zijn als vertrekpunt van het overleg tussen initiatiefnemer en waterbeheerder. Deze uitgangsprincipes zijn opgenomen in de beleidsnotitie "Ontwikkelen met duurzaam wateroogmerk” (waterschap De Dommel en waterschap Aa en Maas, juli 2006, bestuurlijk vastgesteld 14 november 2007).

De beleidsuitgangspunten zijn:

  • 1. Het bestaande grondwater- en oppervlaktewaterregime dient intact te blijven, oftewel er dient hydrologisch neutraal gebouwd te worden. Hemelwater wat valt ter plaatse van daken en verhardingen mag niet versneld worden afgevoerd naar het regionale afwateringsstelsel;
  • 2. Voor de verwerking van hemelwater dienen de afwegingsstappen hergebruik-vasthouden-bergen-afvoeren als uitgangspunt te worden gehanteerd. De afvoer mag niet meer bedragen dan de afvoer in de oorspronkelijke situatie. Hiervoor hanteert het waterschap een bergingsnorm en een maximale toegestane landbouwkundige afvoer;
  • 3. Ten aanzien van de waterkwaliteit geldt de voorkeursvolgorde schoon houden, scheiden en tenslotte zuiveren. Afvoer van schoon water naar het gemengd stelsel wordt in principe niet meer toegestaan. Afvalwater en hemelwater dienen gescheiden te worden aangeboden bij de perceelsgrens. Verder dienen bij inrichting, bouwen en beheer zo min mogelijk vervuilende stoffen te worden toegevoegd aan de bodem en het grond- en oppervlaktewatersysteem. Conform de voorkeursvolgorde dienen in alle gevallen de mogelijkheden voor bronmaatregelen (schoon houden) te worden onderzocht.

Het beleid van het waterschap stelt dat het hemelwater op het verharde oppervlak binnen een bergingsvoorziening geborgen moet worden bij een bui die statistisch gezien 1 keer in de 10 jaar voorkomt + 10%. Bij een bui die statistisch gezien 1 keer in de 100 jaar voorkomt + 10% mag geen wateroverlast ontstaan.

De bergingsvoorzieningen dienen binnen 72 uur leeg te lopen. En de berging dient boven de GHG te liggen.

Om vervuiling van het hemelwater en de infiltratievoorziening met uitloogbare materialen te voorkomen, worden eisen gesteld aan het materiaalgebruik bij de bouw. Hiervoor dienen de uitgangspunten van duurzaam bouwen overgenomen te worden.

Provinciaal beleid

Volgens de Provinciale Milieuverordening is de locatie niet gelegen in een 25jaarszone of 100jaarszone van het nabij gelegen drinkwaterwingebied. De locatie gelegen is wel gelegen in de boringsvrije zone van het drinkwaterwingebied. Het is verboden in boringsvrije zones buiten inrichtingen:

  • 1. Boorputten oprichten, exploitatie te nemen of te hebben met meer dan 10 meter beneden maaiveld;
  • 2. Grond mag niet dieper geroerd worden dan 10 meter beneden maaiveld of op elke andere wijze een andere manier geroerd mag worden;
  • 3. Het oprichten van warmtepompsystemen met een bodemwarmtewisselaar.

Daarnaast is een gedeelte van de locatie gelegen in een beschermingszone conform Verordening Waterhuishouding Noord Brabant 2005. Voor deze gebieden geldt dat in beginsel niet is toegestaan om bestaande grondwateronttrekkingen naar deze gebieden toe of binnen deze gebieden te verplaatsen. Daarnaast dient voor tijdelijke grondwateronttrekkingen (bemaling) een vergunning te worden aangevraagd.

Beschouwing

In paragraaf 5.3 wordt nader ingegaan op de waterhuishouding en riolering van het plangebied.