direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Paraplu Herziening Dagstandplaatsen Zoetermeer
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0637.BP00096-0003

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding planherziening

De gemeente Zoetermeer is een bruisende stad. Er gebeurt van alles in de openbare ruimte. Zo zijn er evenementen, sportmanifestaties en markten. Ook vinden we in de hele stad vaste standplaatshouders die hun waren aanbieden, vaak als aanvulling op het winkelbestand. Dat zijn bijvoorbeeld de patat-, vis-, loempiaverkopers, maar ook de standplaatshouders die elk jaar in het winter- of zomerseizoen een plek innemen. Denk hierbij aan oliebollenverkopers in de winter en aan ijsverkopers in de zomer. Naast de vaste standplaatsen vormen de tijdelijke standplaatsen een grote groep. Het hele jaar door zijn er wel standplaatshouders in de stad die voor kortere tijd een plek innemen. Het gaat daarbij zowel om standplaatshouders met ideële doelen als om standplaatshouders met commerciële doelen. Bij de eerste groep valt te denken aan organisaties als Amnesty International, Stichting Wakker Dier, Ouderenhulp en politieke partijen. Bij de tweede groep gaat het vaak om het promoten van producten als chips of frisdrank of het promoten van het eigen bedrijf. Ook vraagt een commerciële standplaatshouder wel een tijdelijke plek aan vlak bij een evenement en voor de duur van het evenement. Het gaat dan meestal om de verkoop van goederen. Al deze standplaatsen maken gebruik van de openbare ruimte. Meestal staan ze op gemeentegrond. Soms staan ze op particulier terrein. Standplaatsen verlevendigen de stad, verschaffen werkgelegenheid, dragen bij aan de aantrekkelijkheid van de openbare ruimte en zijn een verrijking voor het voorzieningenaanbod voor de consument.

Het uitgangspunt van de gemeente Zoetermeer is ruimte bieden aan deze ondernemers. Het college stelt echter wel regels aan deze vorm van ambulante handel.

Op 22 november 2018 zijn de “Nadere regels voor standplaatsen 2018” door het college van B&W vastgesteld (zie Bijlage 1). Met het nieuwe standplaatsenbeleid is sprake van een actueel beleidskader ten aanzien van standplaatsen. Voor de inwerkingtreding van het nieuwe beleid is het noodzakelijk om het beleid juridisch-planologisch door te vertalen. Eén van de aspecten waar een standplaats aan moet voldoen, is dat het moet passen binnen de bepalingen van het bestemmingsplan.

Met behulp van deze "Parapluherziening Dagstandplaatsen Zoetermeer" worden alle geldende bestemmingsplannen gelijktijdig op één onderdeel, in dit geval het opnemen van standplaatsen voor ambulante handel, herzien. Hiermee wordt juridisch-planologisch geregeld dat het innemen van een standplaats in overeenstemming is met het bestemmingsplan. In een enkel geval wordt een bestaande standplaatslocatie wegbestemd, conform het beleid.

1.2 Het plangebied

De reikwijdte van dit paraplubestemmingsplan omvat het gehele grondgebied van de gemeente Zoetermeer en is gebaseerd op artikel 1.f van de beleidsregels 'Nadere regels Standplaatsen 2018'.

Alle bestaande en nieuwe standplaatsen worden opgenomen door middel van een aanduiding in de geldende hoofdbestemmingen. Op onderstaande figuur is een overzicht opgenomen van alle standplaatslocaties.

Voor de duidelijkheid is in Bijlage 2 ook een overzicht in tabelvorm opgenomen waarin alle bestaande en nieuwe standplaatsen zijn opgenomen.

 

afbeelding "i_NL.IMRO.0637.BP00096-0003_0001.png"

1.3 Opbouw

De juridische vorm van dit bestemmingsplan betreft een parapluregeling. Een dergelijke regeling voorziet in een aanpassing van meerdere bestemmingsplannen tegelijkertijd, op één of meerdere specifieke onderdelen. Voor het overige blijven deze bestemmingsplannen onverminderd van toepassing. Het bestemmingsplan "Parapluherziening dagstandplaatsen Zoetermeer" bestaat naast deze toelichting uit een set planregels en een verbeelding.

Met dit plan wordt alleen de aanduiding 'specifieke vorm van - bestemming - standplaats' toegevoegd aan de plankaart, alwaar zich volgens het nieuwe beleid standplaatsen mogen bevinden. Ook wordt een aantal oude standplaatsmogelijkhedenen wegbestemd en worden bestaande standplaatsen in geldende bestemmingsplannen die niet helemaal op de correcte locatie zijn weergegeven, aangepast. Per locatie is tevens op de verbeelding door middel van een maatvoeringsaanduiding aangegeven, hoeveel standplaatsen maximaal binnen het vlak zijn toegestaan.

Er worden geen nieuwe bestemmingen toegevoegd en of nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt.

1.4 Geldende bestemmingsplannen

De geldende bestemmingsplannen waarop voorliggend paraplubestemmingsplan van toepassing is, zijn de volgende:

Bestemmingsplan "Stadscentrum/Dorpsstraat";

Bestemmingsplan "1e herziening Stadscentrum/Dorpsstraat";

Bestemmingsplan "Rokkeveen";

Bestemmingsplan "Buytenwegh";

Bestemmingsplan "Buytenpark";

Bestemmingsplan "Dorp IV";

Bestemmingsplan "Driemanspolder";

Bestemmingsplan "Seghwaert";

Bestemmingsplan "De Leyens en Noordhove";

Bestemmingsplan "Oosterheem/Zegwaartseweg-Noord";

Bestemmingsplan "Oosterhage/Businesspark Oosterheem";

Bestemmingsplan "Kwadrant/Van Tuyll sportpark/ Lansinghage/ Brinkhage";

Bestemmingsplan "Noordelijk Plassengebied";

Bestemmingsplan "Meerzicht";

Bestemmingsplan "Palenstein";

Bestemmingsplan "Noordelijke Bedrijventerreinen";

Bestemmingsplan "Vervoersknoop Bleizo";

Bestemmingsplan "Voorweg 2017".

1.5 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de planbeschrijving. Hoofdstuk 3 gaat in op de verantwoording van de milieuaspecten. Hoofdstuk 4 gaat in op de juridische aspecten en planverantwoording. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan. Tot slot wordt in hoofdstuk 6 beschreven hoe om is gegaan met de samenspraak en het vooroverleg.

Hoofdstuk 2 Beschrijving plan

2.1 Inleiding

Dit bestemmingsplan heeft als doel om het gemeentelijk standplaatsenbeleid goed uit te kunnen voeren. Immers, één van de aspecten waar een standplaats aan moet voldoen is dat het moet passen binnen het bestemmingsplan. Zo wordt, via voorliggende parapluherziening het standplaatsenbeleid in het kader van goede ruimtelijke ordening planologisch ingebed.

2.2 Juridisch kader: APV en Nadere regels Standplaatsen 2018

Algemene Plaatselijke Verordening

Op grond van artikel 5.16 van de Algemene Plaatselijke Verordening Zoetermeer (hierna te noemen APV) is het verboden zonder vergunning van het college een standplaats in te nemen of te hebben. Als weigeringsgronden worden onder andere genoemd het niet voldoen aan redelijke eisen van welstand en strijdigheid met het bestemmingsplan. Daarnaast staan in artikel 1.8 de algemeen geldende weigeringsgronden in het belang van openbare orde, openbare veiligheid, volksgezondheid en bescherming van het milieu.

Aan de hand van de weigeringsgronden genoemd in artikel 1.8 en het derde en vierde lid van artikel 5.16 van de APV, kan het college nadere regels ten aanzien van standplaatsen vaststellen.

Nadere regels standplaatsen 2018

Door het opstellen van ruimtelijk beleid voor standplaatsen hebben gemeenten een belangrijk instrument in handen, om het woon- en leefklimaat voor de consument en het investeringsklimaat voor de ondernemer te verbeteren. Met goed standplaatsenbeleid kan een gemeente sturen op locatie, aantal en diversiteit (branchering) van standplaatsen. Dit vraagt om een actieve en positieve benadering van standplaatsen. Niet langer wordt vooral gekeken of en wanneer een standplaats overlast oplevert, maar waar en in welke vorm een standplaats een meerwaarde heeft.

Het bestaande standplaatsenbeleid van de gemeente Zoetermeer dateert uit 2003. Diverse wet- en regelgeving is sindsdien veranderd. Tevens is er de nodige jurisprudentie uitgesproken verband houdende met standplaatsen. Tenslotte is het standplaatsenbeleid uit 2003 niet langer als actueel te beschouwen, hetgeen kan leiden tot knelpunten in de uitvoering van het beleid. Daarom is het standplaatsenbeleid geactualiseerd en zijn de 'Nadere regels standplaatsen 2018' opgesteld en 22 november 2018 vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer.

Het opstellen van een beleidsnotitie voor standplaatsen heeft als doel:

- ondernemers duidelijkheid bieden over hun mogelijkheden en positie;

- de uitvoeringsorganisatie van de gemeente krijgt helderheid over vergunningverlening en handhaving.

De 'Nadere regels standplaatsen 2018' handelt over de behandeling en de beoordeling van vergunningaanvragen voor het innemen van een standplaats als bedoeld in Afdeling 4 Standplaatsen van de Algemene plaatselijke verordening (APV). De 'Nadere regels standplaatsen 2018' bevat de voorwaarden, waaronder dat plaats kan vinden. Dit laat onverlet dat op grond van de openbare orde, de openbare veiligheid of andere toepasselijke wettelijke kaders, nadere voorschriften kunnen worden opgenomen in de standplaatsvergunning.

2.3 De planologische vertaling

De juridische vorm van dit bestemmingsplan betreft een parapluregeling. Een dergelijke regeling voorziet in een aanpassing / aanvulling van meerdere bestemmingsplannen tegelijk op een of meerdere specifieke onderdelen. Voor het overige blijven deze bestemmingsplannen onverminderd van toepassing. Met dit plan vindt alleen een aanpassing van de planregels plaats, specifiek voor het toestaan van standplaatsen.

Kenmerk van ambulante handel is dat deze plaatsvindt vanuit een verrijdbaar of verplaatsbaar object (kraam, wagen of een tafel). Er is geen sprake van een 'bouwwerk' in de zin van het bestemmingsplan of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Op grond van de Wabo is daarom geen omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen vereist. Het bestemmingsplan hoeft om die reden geen bouwregels te bevatten, maar uitsluitend gebruiksregels die standplaatsen in de openbare ruimte toestaan. Ook wordt het maximum aantal standplaatsen per aanduidingsvlak geregeld.

Alle bestemmingen waarin standplaatsen zijn toegestaan, zijn opgenomen.

Daarbij is de complete bestemmingsregel uit het moederplan gekopieerd en in zijn geheel opgenomen.

Aan de regels voor die betreffende bestemmingen is de aanduiding 'specifieke vorm van - naam bestemming - standplaats' toegevoegd, waarmee het gebruik als standplaats op die locatie wordt toegestaan.

Tevens is zowel op de plankaart als in de regels het aantal standplaatsen per locatie opgenomen en geregeld.

Aangezien niet alle bestemmingen 'Groen' of 'Bedrijventerrein' of 'Centrum' uit de verschillende (moeder)bestemmingsplannen hetzelfde luiden, dienen ze allemaal apart te worden overgenomen.

Voor het onderscheid zijn ze daarom voorzien van een extra naam. Zo is er een bestemming 'Groen - Kwadrant' en een bestemming 'Groen - Stadscentrum'. En zo is er ook een bestemming 'Centrum - Buytenwegh' en een bestemming 'Centrum - Seghwaert', etc.

Verwijzingen

In de bestemmingen die zijn overgenomen in deze parapluherziening staan verschillende verwijzingen naar andere bestemmingen, zoals naar de verschillende dubbelbestemmingen die soms ook voor sommige hoofdbestemmingen gelden.

Deze dubbelbestemmingen zijn niet overgenomen in de planregels van deze parapluherziening. Ze zijn wel zichtbaar op de plankaart maar ze zijn niet gekoppeld in Ruimtelijkeplannen.nl. Ze zijn wel gekoppeld in het moederplan dat op die locatie geldig is.

Om efficiency redenen is hiervoor gekozen. Als iemand de regeling van de dubbelbestemming wil lezen kan men terecht in het moederplan alwaar naar wordt verwezen en alwaar de dubbelbestemming is opgenomen.

Wegbestemmen

Op een aantal locaties is een bestemming opgenomen zonder de specifieke aanduiding voor een standplaats omdat daar de mogelijkheid wordt wegbestemd, conform het standplaatsenbeleid.

Weekmarkt

Aangezien gebleken is dat de bestaande weekmarkt in de wijk Oosterheem als standplaats was geregeld, terwijl dat geen standplaatsen zijn, is voor de weekmarkt in Oosterheem de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer-verblijfsgebied - weekmarkt' opgenomen.

Hetzelfde geldt voor de bestaande weekmarkt in Rokkeveen. Daarvoor is nu de aanduiding 'specifieke vorm van Centrum - Rokkeveen - weekmarkt' opgenomen.

Hoofdstuk 3 Milieu en leefkwaliteit

3.1 Verkeer en parkeren

Verkeersaantrekkende werking

Standplaatsen kunnen een verkeersaantrekkende werking hebben. Over het algemeen zal de extra verkeersaantrekkende werking minimaal zijn omdat de meeste standplaatsen zich in winkelcentra of vervoersknooppunten bevinden alwaar al sprake is van grote vervoersstromen. Het is niet de verwachting dat de standplaatsen substantieel extra verkeersstromen op gang brengen. Op dit aspect worden dan ook geen problemen verwacht.

Per standplaatslocatie zijn nooit meer dan 3 standplaatsen toegestaan. Voorts zijn alle standplaatslocaties besproken met de brandweer en akkoord bevonden.

Verkeersveiligheid

In het belang van de verkeersveiligheid is het niet mogelijk overal een standplaats in te nemen. De locaties die nu in dit bestemmingsplan worden opgenomen, zijn allemaal zorgvuldig tot stand gekomen en getoetst op verkeersveiligheid. De locaties zijn dan ook op dit aspect ruimtelijk aanvaardbaar.

Bij de beoordeling van de vergunningsaanvraag wordt de verkeersveiligheid nog eens beoordeeld. Indien sprake is van een verkeersonveilige situatie als gevolg van de vergunningsaanvraag wordt geen vergunning verleend. Deze afweging is aan de orde bij de beleidsmatige toetsing aan het gemeentelijk standplaatsenbeleid en niet in dit paraplubestemmingsplan.

Parkeren

De standplaatsen worden veelal geplaatst op gronden in de openbare ruimte. Ruimte die wordt ingenomen door standplaatsen, wordt aan andere functies onttrokken (bijvoorbeeld soms parkeren of openbare weg, trottoir, etc.). Aangezien het niet wenselijk is om op grote schaal ruimte te onttrekken aan deze openbare functies, wordt een restrictief standplaatsenbeleid gevoerd door de gemeente Zoetermeer en zijn de standplaatslocaties zeer zorgvuldig, en in overleg met brandweer en stadsbeheer tot stand gekomen. Parkeerplaatsen zijn hierbij zoveel als mogelijk ontzien. Er worden dan ook geen problemen met betrekking tot parkeren voorzien.

3.2 Geluid

3.2.1 Algemeen

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het verlenen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.

3.2.2 Beoordeling

Standplaatsen zijn niet aan te merken als geluidgevoelige objecten. De geluidsuitstraling van een standplaats is zeer beperkt. De locaties worden toegewezen waar deze zo min mogelijk overlast geven. Het aspect geluid vormt geen belemmering voor dit bestemmingplan.

3.3 Bodemkwaliteit

3.3.1 Algemeen

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren).

3.3.2 Beoordeling

Het bepalen of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstig gebruik van de bodem is alleen noodzakelijk in situaties waarin personen structureel en langdurig ter plaatse verblijven of aanwezig zijn. Bij een standplaats wordt niet structureel langdurig verbleven. Een standplaats is eveneens geen risicovolle activiteit voor de bodem. Een bodemonderzoek is in dit kader dan ook niet noodzakelijk.

3.4 Luchtkwaliteit

3.4.1 Algemeen

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit. In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

a. Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);

b. Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen);

3.4.2 Beoordeling

Met dit paraplubestemmingsplan worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt die gevolgen hebben voor de luchtkwaliteit. De standplaatsen zijn slechts tijdelijk aanwezig, waardoor een eventuele verkeersaantrekkende werking - en daarmee een invloed op de luchtkwaliteit - ook tijdelijk is. Er is daarom geen aanleiding tot het uitvoeren van een luchtkwaliteitsonderzoek. Het aspect luchtkwaliteit staat de vaststelling van het paraplubestemmingsplan niet in de weg.

3.5 Externe Veiligheid

3.5.1 Algemeen

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:

  • het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • de Regeling basisnet;
  • de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied).

Voor het transport van gevaarlijke stoffen per buisleiding geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

3.5.2 Beoordeling

De standplaatsen betreffen geen kwetsbare objecten. Externe veiligheid vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit parapluplan.

3.6 Bedrijven en milieuzonering

3.6.1 Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.

Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave "Bedrijven en Milieuzonering" uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastendefunctie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan of wijzigingsplan mogelijk is. Hoewel deze richtafstanden indicatief zijn, volgt uit jurisprudentie dat deze afstanden als harde eis gezien worden door de Raad van State bij de beoordeling of woningen op een passende afstand van bedrijvenworden gesitueerd.

3.6.2 Beoordeling

Een standplaats wordt niet genoemd in de VNG-Brochure Bedrijven en milieuzonering. Door het feit dat het karakter van de standplaatsen tijdelijk is en geen sprake is van een verslechtering van de bestaande situatie, zal de invloed op het woon- en leefklimaat ter plaatse van omliggende woningen nihil zijn. Een standplaats past qua aard en schaal bij de omgeving. Het aspect milieuzonering staat de vaststelling van het parapluplan dan ook niet in de weg.

3.7 Natuurwaarden

3.7.1 Algemeen

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met Natura 2000-gebieden en het Natuur Netwerk Nederland (voorheen EHS). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten.

3.7.2 Beoordeling

Gebiedsbescherming

De locaties vormen geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000 en/of EHS. Er is geen sprake van een plan die bij recht activiteiten mogelijk maakt die tot significant negatieve effecten op beschermde natuurgebieden leidt. Gebiedsbescherming vormt geen belemmering.

Soortenbescherming

Als gevolg van dit bestemmingsplan zullen geen gebouwen worden gesloopt of beplanting worden verwijderd. De regeling voor standplaatsen zal dan ook geen invloed hebben op de aanwezige flora en fauna.

3.8 Archeologie en Cultuurhistorie

3.8.1 Algemeen

Archeologie

Initiatiefnemers hebben op basis van de Erfgoedwet een archeologische zorgplicht bij projecten waarbij de bodem wordt verstoord. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

Cultuurhistorie

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.

In de Bro is in artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a opgenomen dat een bestemmingsplan of wijzigingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.

3.8.2 Beoordeling

Dit parapluplan brengt geen werken of werkzaamheden met zich mee die invloed hebben op de archeologische- en cultuurhistorische waarden. De gronden worden niet geroerd. Nader onderzoek naar de archeologische- en cultuurhistorische waarden is hierdoor niet noodzakelijk.

3.9 Water

3.9.1 Algemeen

De watertoets - zoals deze in het kader van ruimtelijke plannen dient te worden uitgevoerd - is het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. De watertoets wordt uitgevoerd binnen de bestaande wet- en regelgeving op het gebied van ruimtelijke ordening en water. De watertoets vormt de verbindende schakel tussen het waterbeheer en de ruimtelijke ordening. Het primaat voor het waterbeheer ligt bij de hoogheemraadschappen Rijnland en Schieland.

3.9.2 Beoordeling

Dit parapluplan voorziet uitsluitend in het aanwijzen van standplaatsenlocaties. In het kader van dit parapluplan vinden dan ook geen werkzaamheden in de bodem plaats. De vaststelling van dit parapluplan heeft geen gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse van de standplaatsen.

Hoofdstuk 4 Juridische vormgeving

4.1 Opzet van de regels

4.1.1 Algemeen

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen/aanduidingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

1. Inleidende regels (begrippen en reikwijdte & toepassing);

2. Bestemmingsregels;

3. Algemene regels;

4. Overgangs- en slotregels.

4.1.2 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

• Begrippen (Artikel 1)

In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.

• Wijze van meten (Artikel 2)

In dit artikel wordt de geldende wijze van meten uit onderliggende van kracht zijnde bestemmingsplannen onverminderd van toepassing verklaard.

4.1.3 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. Met deze parapluherziening worden verschillende bestemmingen uit verschillende bestemmingsplannen aangevuld met de aanduiding 'specifieke vorm van naam bestemming - standplaats'.

Omdat een 'aanduiding' is gekoppeld aan een hoofdbestemming, dient ook de hoofdbestemmming opgenomen te worden alwaar de aanduiding betrekking op heeft.

En omdat deze parapluherziening zich uitstrekt over een groot deel van het grondgebied van Zoetermeer en dus over meerdere bestemmingsplannen, liggen sommige standplaatsen bijvoorbeeld op verschillende Centrum-bestemmingen.

Aangezien er niet één algemeen geldende bestemming 'Centrum' bestaat, zijn deze verschillende Centrum-bestemmingen integraal opgenomen.

Wel zijn deze Centrum-bestemmingen voor de duidelijkheid voorzien van een aanvulling, zoals bijvoorbeeld: 'Centrum - Rokkeveen', of 'Centrum - Oosterheem'.

Dit geldt ook voor bijvoorbeeld de verschillende bestemmingen 'Groen' alwaar zich een standplaats bevindt. Ook deze zijn voorzien van een aanvulling zoals:

'Groen - Rokkeveen' en 'Groen - Noordelijk Plassengebied'.

Als men dus bijvoorbeeld op Ruimtelijkeplannen.nl klikt op de locatie van een standplaats in het wijkwinkelcentrum van Oosterheem, komt men uit bij het nieuwe artikel 'Centrum - Oosterheem', waarin de aanduiding 'specifieke vorm van Centrum - Oosterheem - standplaats' is opgenomen. Dit artikel is verder exact gelijk aan de bestemming 'Centrum' die geldig is voor het gebied rondom de locatie van de standplaats, die niet in de parapluherziening is opgenomen.

Tevens is op de verbeelding het maximum aantal toegestane standplaatsen per locatie opgenomen. Dat varieert van maximaal 1 tot maximaal 3 standplaatsen, conform het standplaatsenbeleid.

De verwijzingen die in deze bestemmingen zijn opgenomen naar andere dubbelbestemmingen of naar bijlagen bij de regels, betreffen verwijzingen naar het geldende moederplan waar het nieuwe artikel uit afkomstig is. Die zijn vanzelfsprekend niet opgenomen in dit parapluplan, dat er slechts toe dient om de locaties en een regeling voor standplaatsen aan alle geldende bestemmingsplannen toe te voegen.

Voorbeeld:

In artikel 3 'Bedrijf - Rokkeveen' wordt verwezen naar de 'Lijst van bedrijfsactiviteiten voor een rustige woonwijk Rokkeveen'. Deze bijlage is niet opgenomen in deze Parapluherziening maar hiervoor dient men in het moederplan bestemmingsplan 'Rokkeveen' te kijken, alwaar de bijlage is opgenomen.

4.1.4 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat een verwijzing naar de algemene regels uit de moederplannen die geldig blijven.

4.1.5 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.

Hoofdstuk 5 Vooroverleg en inspraak

5.1 Vooroverleg

In artikel 3.1.1 Bro is bepaald dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg wordt gepleegd met de voor het onderwerp relevante betrokken instanties en overheden. Gezien de aard en inhoud van dit bestemmingsplan is alleen de provincie Zuid Holland om een reactie gevraagd. Bij brief van 25 april 2019, ontvangen op 26 april 2019 heeft de provincie laten weten dat de parapluherziening overeenkomstig het provinciaal beleid is.

5.2 Samenspraak

Conform de gemeentelijke Samenspraakverordening behoeft geen samenspraak te worden gehouden indien reeds over hetzelfde onderwerp een samenspraaktraject heeft plaatsgehad.

Omdat er al een samenspraaktraject heeft plaatsgehad bij het totstandkomen van het nieuwe Standplaatsenbeleid (op 22 november 2018 zijn de “Nadere regels voor standplaatsen 2018” door het college van B&W vastgesteld) behoeft niet opnieuw een samenspraaktraject doorlopen te worden.

Dit bestemmingsplan vormt slechts een juridisch-planologische vertaling van hetgeen in het Standplaatsenbeleid is vastgesteld.

 

5.3 Bestemmingsplan

Van 12 juni 2020 tot en met 23 juli 2020 heeft het ontwerpbestemmingsplan 6 weken ter inzage gelegen. Tegen het ontwerpbestemmingsplan is tijdig 1 zienswijze ingediend door het Kwaliteitsteam Buytenpark.

De zienswijze is aanleiding geweest tot nader overleg met het Kwaliteitsteam Buytenpark. Dit overleg heeft geleid tot het verplaatsen van de geplande standplaats in het Buytenpark naar een plek nabij de parkeerplaatsen aan de Buytenparklaan. Dit is in goed overleg met het Kwaliteitsteam Buytenpark gedaan. Hierop heeft het Kwaliteitsteam aangegeven dat ze geen behoefte meer had aan een uitnodiging om te worden gehoord in de raadscommissie Stad.

Na behandeling van het raadsvoorstel in de raadscommisie van 16 november 2020 is vervolgens op 30 november 2020 de Parapluherziening Dagstandplaatsen Zoetermeer gewijzigd vastgesteld door de gemeenteraad. Het raadsbesluit is bijgevoegd in Bijlage 3.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

Dit paraplubestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen of bouwplannen mogelijk. Dit plan heeft een beheersmatig karakter en uitvoering van dit plan brengt geen kosten met zich mee. Voor dit plan hoeft daarom geen afzonderlijk exploitatieplan vastgesteld te worden.