Plan: | Zoeterwoude, Dorp-West |
---|---|
Status: | voorontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0638.BP00001-0001 |
Watertoets en waterbeheer
In het Besluit ruimtelijke ordening is de 'watertoets' opgenomen. Deze heeft tot doel om ruimtelijke ontwikkelingen te toetsen aan het vigerend waterbeleid en de wateraspecten volwaardig mee te laten wegen bij de besluitvorming omtrent een goede ruimtelijke ordening. Dit proces komt in samenwerking tussen de gemeente en waterbeheerder tot stand.
In het plangebied wordt het waterbeheer gevoerd door het Hoogheemraadschap van Rijnland. In het kader van de verplichte watertoets wordt over deze ruimtelijke ontwikkeling overleg gevoerd met de waterbeheerder. De opmerkingen van de waterbeheerder worden verwerkt in deze waterparagraaf.
Nationaal beleid
Het Nationaal Bestuursakkoord Water is een overeenkomst tussen het Rijk, de provincies, het InterProvinciaal Overleg (IPO), de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de Unie van Waterschappen. Het beleid van Waterbeheer 21e eeuw (WB21) en de kaderrichtlijn water (KRW) zijn belangrijke pijlers van het akkoord. Partijen verplichten zich hiermee om gezamenlijk te werken aan een Nederland dat kan leven met water. Het akkoord benadrukt de gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het op orde krijgen en houden van het totale watersysteem. De opgave voor de langere en korte termijn is in beeld gebracht, instrumenten zijn benoemd en het tijdpad is uitgestippeld. Daarmee is niet zozeer een fase afgesloten, maar wordt het vervolg van een inhoudelijk, procedureel en financieel omvangrijke operatie mogelijk gemaakt, concreet:
Het Nationaal Bestuursakkoord Water-actueel (NBW-actueel, 2008) is een actualisatie van het oorspronkelijke NBW uit 2003. Het betreft een overeenkomst tussen het Rijk, de provincies, het InterProvinciaal Overleg (IPO), de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de Unie van Waterschappen. Het beleid van WB21 en KRW zijn belangrijke peilers van het akkoord. Het NBW heeft tot doel om in 2015 het watersysteem op orde te hebben en daarna op orde te houden anticiperend op veranderende omstandigheden zoals onder meer de verwachte klimaatverandering, zeespiegelstijging, bodemdaling en toename van verhard oppervlak. In de actualisatie uit 2008 is meer nadruk gelegd op klimaatveranderingen, de stedelijke wateropgave, ontwikkelingen in de woningbouw en infrastructuur en de implementatie van de Kaderrichtlijn Water.
De Kaderrichtlijn Water is sinds 2000 van kracht en schrijft voor dat in 2015 alle waterlichamen een 'goede ecologische toestand' (GET), en voor sterk veranderde/kunstmatige wateren een 'goed ecologisch potentieel' (GEP) moeten hebben bereikt. De chemische toestand moet voor alle waterlichamen (natuurlijk en kunstmatig) in 2015 goed zijn. In april 2005 is het 'Werkprogramma WB21-KRW 2005/2009' vastgesteld. Omdat zowel het beleid van Waterbeheer 21e eeuw (WB21) als de KRW zich richten op 2015 worden beide sporen gecombineerd.
Het kabinetsstandpunt Anders omgaan met Water, Waterbeleid in de 21e eeuw, beschrijft het advies van de Commissie Waterbeheer 21e eeuw (WB21). Men deelt de zorg dat het huidige watersysteem niet in staat is om klimaatverandering, bevolkingsgroei en economische groei goed op te vangen. Het waterbeheer moet veranderen om Nederland in de toekomst, wat water betreft, veilig, leefbaar en aantrekkelijk te houden. Belangrijk in de nieuwe aanpak is het realiseren van veerkrachtige watersystemen die weer de ruimte krijgen, het niet afwentelen van knelpunten in tijd of plaats, de drietrapsstrategie 'vasthouden, bergen, afvoeren', en de ruimte die nodig is voor de wateropgave te reserveren.
Het Rijk streeft in de Vierde Nota Waterhuishouding naar het hebben en houden van een veilig en bewoonbaar land en het in stand houden en versterken van gezonde en veerkrachtige watersystemen, waarmee een duurzaam gebruik blijft gegarandeerd. Stedelijk waterbeheer is één van de speerpunten, waarbij men streeft naar een meer duurzame omgang met het water in de stad. Van belang zijn het doen van onderzoek naar de knelpunten in het stedelijk waterbeheer, het ontwikkelen van een gemeenschappelijke visie van gemeenten en waterbeheerders en meer aandacht voor het afkoppelen van verhard oppervlak en infiltratie in de bodem.
Provinciaal beleid
In het Beleidsplan Groen, Water en Milieu 2006-2010 is het provinciale beleid voor milieu en water, en ook voor natuur en landschap geïntegreerd. Rekening is gehouden met het beleid vanuit de KRW en het NBW. De provincie wil met het beleidsplan een leef- en investeringsklimaat realiseren dat gezond, groen en veilig is. Een duurzame ontwikkeling van stedelijk en landelijk gebied wordt voorgestaan door het toepassen van de lagenbenadering. Het beleidsplan bevat de randvoorwaarden vanuit onder meer de ruimtelijke wateropgave en aspecten van veiligheid (risico's van wateroverlast en overstroming). Momenteel werkt de provincie aan een nieuw Provinciaal Waterplan.
Als nadere uitwerking van het beleid Waterbeheer 21e eeuw is ook voor dit stroomgebied een watervisie opgesteld: het Ontwerp-Deelstroomgebiedsvisie Midden-Holland. Het plangebied ligt op de overgang van rivierzone en veenweidegebied. Er zijn geen specifieke gebiedsknelpunten aangeduid. Het omliggende stedelijke gebied heeft wel de gebruikelijke knelpunten van bestaand stedelijk gebied (tekort aan waterberging, grondwateroverlast, onvoldoende waterkwaliteit, etc.). In het Waterstreefbeeld 2050 heeft de Meerburgerwatering de aanduiding 'vergroten aanvoercapaciteit via zoete as Midden-Holland'. De achtergrond voor het vergroten van de aanvoercapaciteit is dat ook in de toekomst voor Midden-Holland voldoende zoetwateraanvoer moet worden gerealiseerd, met het Amsterdam-Rijnkanaal als aanvoerader. In het gebied zelf wordt gestreefd naar een 'duurzaam stedelijk waterbeheer', waarbij de wateropgave wordt opgelost. Het wateradvies geeft aan dat het gebied overwegend geschikt is voor droge functies en kapitaalsintensieve functies met een grote drooglegging.
Waterschapsbeleid
In het Waterbeheersplan 2006-2009 wordt het motto van Rijnland geconcretiseerd: 'droge voeten en schoon water'. Dat is een behoorlijke opgave, zeker gezien de toekomstige ontwikkelingen, maar in het Waterbeheersplan beschrijft Rijnland hoe het waterbeheer de komende jaren wordt vormgegeven. In het waterbeheerplan is de missie en ambitie van het Hoogheemraadschap voor het watersysteem en het beheer daarvan geconcretiseerd in de vorm van strategische doelen: het waarborgen van veiligheid tegen overstromingen, het realiseren van voldoende water en het bereiken van gezonde watersystemen.
De Nota Waterneutraal Bouwen is een uitwerking van het beleid dat in het Waterbeheersplan 2000 is geformuleerd. Concreet houdt waterneutraal bouwen in dat bij ruimtelijke ontwikkelingen waarbij het verhard oppervlak toeneemt- en/of waarbij het waterbergend vermogen afneemt er maatregelen worden getroffen om de negatieve effecten (grotere aan- en afvoer) te voorkomen. Uitgangspunt is dat deze maatregelen plaatsvinden in het plangebied.
De Nota Waterparagraaf in Bestemmingsplannen zet uiteen dat de waterparagraaf de uitwerking van de watertoets is, en beschrijft daarnaast welke onderwerpen in de waterparagraaf aan de orde dienen te komen. Essentie van de waterparagraaf is dat het wateradvies en de gemaakte afwegingen expliciet en toetsbaar een plaats krijgen. Daarnaast dient beschreven te worden wat de uitwerking van een plan op het watersysteem is en welke eisen het watersysteem aan het besluit of plan oplegt.
De 'Keur 2006 en Beleids- en Algemene regels 2009' maken het mogelijk dat het Hoogheemraadschap van Rijnland haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebods- en verbodsbepalingen) voor waterkeringen (dijken en kaden), watergangen (kanalen, rivieren, sloten en beken) en andere waterstaatswerken (bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen). Er kan een ontheffing van de in de Keur vastgelegde gebods- en verbodsbepalingen worden aangevraagd om een bepaalde activiteit wel te mogen uitvoeren. Als Rijnland daarin toestemt wordt dat geregeld in een Keurvergunning. In de Beleids- en Algemene regels, die bij de Keur horen, is het beleid van Rijnland nader uitgewerkt.'
Huidige situatie
Bodem en grondwater
Het plangebied beslaat de kern Zoeterwoude-Dorp, uitgezonderd het centrum en het gebied Dorp-Zuid. De bodem is ontstaan als gevolg van langdurige veenontwikkeling op kleigronden. Het gebied stond onder invloed van de Oude Rijn die ten noordoosten van het plangebied loopt. De Oude Rijn zorgde voor afzettingen van oeverwallen en rivierklei en voor de aanvoer van zoet water. Vanuit de Oude Rijn liepen kreken het plangebied in, deze zorgden voor ontwatering van het gebied. De bodem bestaat ter plaatse uit klei op een ondergrond van veen en de maaiveldhoogte varieert van circa NAP -1 m tot NAP -1,5 m. Het plangebied wordt aangeduid met grondwatertrap II. Hierbij ligt de gemiddeld hoogste grondwaterstand minder dan 0,4 m onder het maaiveld, terwijl de gemiddeld laagste grondwaterstand varieert tussen 0,5 m en 0,8 m onder het maaiveld.
Figuur 4.1 Peilgebieden
Oppervlaktewatersysteem
Ten westen van de Noordbuurtseweg maakt het plangebied onderdeel uit van de Groote Westeindsche Polder (WW-04). Ten oosten van de Noordbuurtseweg/Zuidbuurtseweg ligt het plangebied in de Grote Polder (WW-07). De verschillende peilgebieden zijn weergegeven in figuur 4.1. De verschillende wijken in het plangebied worden gescheiden door groene zones en water, de waterstructuur is daarmee een belangrijk ruimtelijk element.
De aftakking van de Meerburgerwatering, in het noorden van het plangebied, wordt aangemerkt als boezemwater. De boezem ligt opvallend hoger in het landschap, het boezempeil wordt gehandhaafd op NAP -0,6 m. In het plangebied bevinden zich verder ook een aantal polder hoofdwatergangen, ook deze zijn weergegeven in figuur 4.1.
In het plangebied worden de aftakking van de Meerburgerwatering, de Stompwijksche Vaart, het Watertje, de Noordbuurtsche Vaart en de Zuidbuurtsche Watering aangemerkt als boezemwateren. Deze boezemwateren zijn voorzien van boezemwaterkeringen, het boezemwater wordt via de Meerburger Watering afgevoerd naar de Oude Rijn.
Riolering
Ten oosten van de Noordbuurtseweg, het Watertje en de Zuidbuurtseweg ligt een drukrioolstelsel. In de wijken Westwout, Vogelweide en Bloemenweide is de bebouwing aangesloten op een gemengd stelsel. De percelen tussen de Dr. Kortmanstraat en de Verlaatweg zijn aangesloten op een gescheiden stelsel. Het hoofdgemaal is in 2007 gerenoveerd, waarbij eveneens de capaciteit is verhoogd. In het plangebied bevinden zich 3 riooloverstorten.
Toekomstige situatie
Consoliderend plan
In het plangebied vinden geen nieuwe ontwikkelingen plaats die relevant zijn voor het aspect water. Het biedt daarom weinig of geen mogelijkheden om het watersysteem en -beheer te verbeteren. Mochten er in de toekomst ontwikkelingen plaatsvinden, dan is het van belang om de uitgangspunten van duurzaam stedelijk waterbeheer, zoals geformuleerd door het Hoogheemraadschap van Rijnland, daar waar mogelijk toe te passen.
Concreet is het belangrijk om bij eventuele ontwikkelingen duurzame, niet-uitloogbare bouwmaterialen toe te passen (dus geen zink, lood, koper en PAK's-houdende materialen) om diffuse verontreiniging van water en bodem te voorkomen. Het geniet de voorkeur om afstromend hemelwater van schone oppervlakken te scheiden van afvalwater en af te voeren naar het oppervlaktewater. Hiermee wordt voorkomen dat schoon hemelwater afgevoerd wordt naar de afvalwaterzuiveringsinstallatie.
Autonome ontwikkelingen
Als gevolg van het oxiderende en inklinkende veen daalt het maaiveld, dit zal gevolgen hebben voor de concurrentiepositie van de landbouw in het gebied. Naar verwachting krijgt de landbouw in de toekomst te maken met hogere waterpeilen, periodieke tekorten, verzilting en hogere kosten. Landbouw in zijn huidige vorm zal daarom op termijn niet langer rendabel zijn, gezocht dient te worden naar meer duurzame vormen van landgebruik. Het stijgen van de zeespiegel vergroot het belang van het consolideren van de waterpeilen op het huidige niveau.
De kleiruggen in het gebied zullen relatief hoger komen te liggen bij voortgaande bodemdaling. Dit kan leiden tot aanpassing van de verkaveling en zelfs tot aanpassing van de geteelde gewassen. Ook kan hierdoor de wens ontstaan om de kreekruggen af te vlakken, vanuit landschappelijk oogpunt is afvlakken van het reliëf echter ongewenst.
Daarnaast is het van belang om in de toekomst een overwogen keuze te maken ten aanzien van het peilbeheer. Vanuit waterhuishoudkundig oogpunt is het aan te raden geen verdere peilverlagingen door te voeren, hiermee wordt verdere bodemdaling voorkomen en ontstaat een meer duurzame situatie. Het peilbeheer heeft directe gevolgen voor de gebruikswijze van het plangebied.
Figuur 4.2 Archeologie
Beheer en onderhoud
In zijn algemeenheid geldt dat voor aanpassingen aan het bestaande waterhuishoudingsysteem bij het Hoogheemraadschap vergunning dient te worden aangevraagd op grond van de 'Keur' (ex artikel 77 en 80 van de Waterschapswet). Dit geldt dus bijvoorbeeld voor de aanleg van overstorten van de hemelwaterafvoer (HWA) op het oppervlaktewater en het graven van nieuwe watergangen etc. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit van het profiel en/of veiligheid wordt aangetast, de aan- en/of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd.
Water en waterstaatsdoeleinden in het bestemmingsplan
In het bestemmingsplan worden de watergangen als zodanig bestemd. Voor waterkeringen (kernzone) inclusief de beschermingszones geldt een zogenaamde dubbelbestemming, 'Waterstaat - Waterkering'.