Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Watertje 38
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0638.BP00030-VAS1

Toelichting

1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Initiatiefnemer is voornemens om achter op het voormalige agrarische perceel aan Watertje 38 in Zoeterwoude-Dorp een woning toe te voegen. Met de ontwikkeling wordt het terrein opgeschoond waardoor het terrein weer een meer verzorgde uitstraling krijgt.
 
Voor het beoogde initiatief heeft er op 7 februari 2020 een 'Ja, mits-kompas-gesprek' plaatsgevonden met de gemeente Zoeterwoude. De uitkomst van dit gesprek is dat de gemeente positief tegenover het initiatief staat om een woning op het achterterrein van Watertje 38 te realiseren.
 
De geldende bestemmingsplannen 'Dorp-West 2011' en 'Landelijk gebied' staan het voorgenomen plan niet toe. Om het beoogde plan juridisch-planologisch mogelijk te maken is een nieuw bestemmingsplan nodig waarmee de toe te voegen woning mogelijk wordt gemaakt. Voorliggend bestemmingsplan met verbrede reikwijdte voorziet hierin. Hierbij wordt ook het perceelsgedeelte van het huidige hoofdgebouw Watertje 38 en bestaande bijgebouwen meegenomen.
1.2 Bestemmingsplan met verbrede reikwijdte
In aanloop naar de inwerkingtreding van de Omgevingswet is in de Crisis- en herstelwet de mogelijkheid opgenomen voor gemeenten om te experimenteren met het zogenoemde bestemmingsplan verbrede reikwijdte. Het bestemmingsplan met verbrede reikwijdte betreft één integraal plan, waarin niet alleen regels over 'goede ruimtelijke ordening' zijn opgenomen, maar waar – net als onder de Omgevingswet – de fysieke leefomgeving centraal staat. Dit betekent dat in het plan regels kunnen worden opgenomen over o.a. het waarborgen van de veiligheid, gezondheid, milieu, welstand, natuurbescherming en duurzaamheid.
 
De gemeente heeft een nieuw instrument ontwikkeld waarin al het bestaande gemeentelijke beleid dat gaat over de fysieke leefomgeving samen wordt gebracht. Aan de hand van dit instrument, het zogenaamde Ja, mits-kompas is beoordeeld dat medewerking wordt verleend. Hier is een aantal voorwaarden aan verbonden. De voorwaarden zijn vastgelegd in het document 'Uitkomst ja, mits-kompasgesprek'; zie bijlagen bij toelichting, bijlage 1. In dat verband zijn de volgende aspecten aan de orde:
  1. ruimtelijke kwaliteit: beeldkwaliteit en welstand, cultuurlandschap en monumentale cultuurhistorie;
  2. kwaliteit van de leefomgeving: bodem, water, ecologie & natuurlandschap, licht, externe veiligheid, geluid, geur en luchtkwaliteit:
  3. gezondheid: bewegen, veiligheid en woon- en leefklimaat;
  4. duurzaamheid: energie, afval, mobiliteit, ecologie, bouw en klimaatadaptatie;
  5. economie: landbouw, agrarisch landschap en recreatie;
  6. leefbaarheid: voorzieningen en vitaliteit, wonen en verkeer en parkeren.
 
In de regels van het voorliggende bestemmingsplan is onder de 'Overige regels' een artikel opgenomen waarin de aanvullende voorwaarden zijn vastgelegd over de aspecten van ruimtelijke kwaliteit, kwaliteit van de leefomgeving en duurzaamheid.
 
1.3 Ligging plangebied
Het plangebied is gelegen op het voormalige agrarische perceel aan Watertje 38. Watertje maakt onderdeel uit van de historische lintbebouwing van Zoeterwoude.
 
Het plangebied omvat het perceelsgedeelte van het huidige hoofdgebouw, de te handhaven bijgebouwen en de nieuwe woning. Het achterste deel van het perceel wordt niet meegenomen; dat gedeelte behoudt de huidige agrarische bestemming.
 
Het plangebied is kadastraal bekend onder de gemeente Zoeterwoude, sectie H, perceel 800 (deels) en 802 en heeft een totaal oppervlak van circa 5.300 m².
 
De navolgende afbeeldingen tonen de globale ligging en begrenzing van het plangebied.
 
Globale ligging plangebied (bron: Google Maps)
Globale begrenzing plangebied (bron: Google Maps)
 
1.4 Geldend bestemmingsplan
Het plangebied valt binnen de grenzen van twee bestemmingsplannen. Voor het westelijke gedeelte van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Dorp-West 2011', vastgesteld op 22 december 2011. Voor het oostelijke gedeelte van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Landelijk gebied', vastgesteld op 5 april 2011.
 
Op onderstaande afbeelding staat een uitsnede van de geldende bestemmingsplannen 'Dorp-West 2011' en 'Landelijk gebied' weergegeven.
 
Uitsnede bestemmingsplannen 'Dorp-west 2011' en 'Landelijk gebied', plangebied rood omkaderd (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
 
Bestemmingsplan 'Dorp-West 2011'
De gronden van het westelijke deel van het plangebied beschikken over de bestemmingen 'Wonen' en 'Tuin'. De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen en in samenhang daarmee voor de uitoefening van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten. Hoofdgebouwen mogen enkel binnen het aanwezig bouwvlak gebouwd worden. Binnen het bouwvlak is de bouwaanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 4' opgenomen. Deze bouwaanduiding geeft aan dat de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen ten hoogste 50 m² mag bedragen. De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen.
 
Tevens beschikken deze gronden over de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' die mede bestemd zijn voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden. Het meest westelijke gedeelte van het plangebied is voorzien van de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'. Deze gronden zijn aangewezen voor de waterhuishouding, wateraanvoer en -afvoer, instandhouding van waterkeringen en de bij deze doeleinden behorende waterstaatkundige voorzieningen.
 
Bestemmingsplan 'Landelijk gebied'
Het oostelijke gedeelte van het plangebied beschikt over de bestemming 'Agrarisch met waarden - Natuur- en Landschapswaarden'. Hier zijn grondgebonden veehouderijbedrijven toegestaan. Tevens zijn de gronden bestemd voor het behoud en de versterking van de aanwezige natuur- en landschapswaarden. Op deze gronden mag uitsluitend binnen een bouwvlak gebouwd worden, maar ter plaatse is geen bouwvlak aangeduid. Ook dit deel van het plangebied beschikt over de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. 
   
Het toevoegen van de woning achter de bebouwing aan Watertje 38 is in strijd met de geldende bestemmingsplannen. Derhalve dient een nieuw bestemmingsplan vastgesteld te worden. Voorliggend bestemmingsplan met verbrede reikwijdte voorziet hierin.
 
1.5 Leeswijzer
In hoofdstuk 2 worden achtereenvolgens de huidige situatie en de toekomstige situatie in het plangebied beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante nationale, provinciale, en gemeentelijke beleid opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. In hoofdstuk 5 wordt vervolgens een juridische planbeschrijving gegeven. Tot slot bevat hoofdstuk 6 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van (voor)overleg en inspraak zijn opgenomen.
2 Initiatief
2.1 Huidige situatie
Het perceel aan Watertje 38 betreft een voormalig agrarisch perceel. Het perceel bevindt zich aan de oostelijke rand van Zoeterwoude.
 
Op enkele plaatsen is er doorzicht vanuit het dorpslint naar het buitengebied mogelijk, maar niet ter plaatse van het plangebied. Er is sprake van een rafelige rand, zonder een duidelijke harde grens tussen de bebouwde kom en het buitengebied. Het plangebied voegt zich in dat patroon.
 
Ligging plangebied aan rand van Zoeterwoude (bron; Buro SRO)
 
Het onderhavige perceel is uitsluitend via het Suetanpad, dat doodloopt op het perceel, te bereiken. Langs het Suetanpad staan twee recent gebouwde woningen (bouwjaar 1996 en 2013) die georiënteerd zijn op deze weg.
De bebouwing in het plangebied bestaat in de huidige situatie uit een monumentaal hoofdgebouw en een aantal bijgebouwen. Het hoofdgebouw betreft een rijksmonument uit de 17e eeuw (boerderij met langgerekt, dwars woonhuis) en is evenwijdig aan Watertje gesitueerd. Het hoofdgebouw (nummer 1 op onderstaande afbeelding) vormt een ensemble met een voormalige hooiberg (nr. 2), een authentieke schuur (nr. 3), een karakteristieke oude stal met een mestkelder van 60 m³ (nr. 4) en een schuur (nr. 5).
 
Rond het jaar 2000 is de agrarische bedrijfsvoering op het perceel gestopt, waarna de kwaliteiten van met name het achterterrein achteruit zijn gegaan. Daar zijn enkele restanten aanwezig van het voormalige agrarische gebruik, zoals een houten aanbouw (nr. 6), een vervallen berging zonder dak (nr. 7), kuilplaten (nr. 8), een tijdelijke mestopslag (mestzak, nr. 9), vervallen bergingen zonder dak (nr. 10). schuilgelegenheden (nr. 11) en betonplaten (nr. 12). Aan de noordzijde van het plangebied bevindt zich een stelconplaten-pad, met een recht van overpad voor een agrariër die de achterliggende gronden beheert. Vanaf het Suetanpad is een doorzicht naar het buitengebied aanwezig.
 
Op onderstaande afbeeldingen staat een plattegrond van de huidige situatie weergegeven en zijn afbeeldingen toegevoegd voor een impressie van het perceel.
 
Plattegrond huidige situatie (bron: Buro SRO, d.d. 21 september 2020), met 1. monumentale woning, 2. voormalige hooiberg, 3. authentieke schuur, 4. karakteristieke oude stal met mestkelder, 5. schuur , 6. houten aanbouw. 7. vervallen berging, 8. kuilplaten, 9. tijdelijke mestopslag, 10. vervallen bergingen, 11. schuilgelegenheden en 12. betonplaten. 
Monumentale pand aan Watertje 38 (bron: Street View, juli 2016)
Links de voormalige hooiberg en de achterzijde van het hoofdgebouw, rechts de oude stal (bron: initiatiefnemer, januari 2020)  
Impressie huidige situatie op het achterterrein (bron: Buro SRO, februari 2020)
Zicht op het agrarisch gebied over het stelconplaten-pad (bron: Buro SRO, februari 2020)
   
2.2 Toekomstige situatie
In de beoogde situatie wordt aan de achterzijde van de bestaande bebouwing een nieuwe woning toegevoegd. Er is voor deze ontwikkeling een studie verricht naar de landschappelijke inrichting: 'Landschappelijke inpassing Watertje 38 Zoeterwoude' (Buro SRO, 21 september 2020). Deze notitie is bijgevoegd als bijlagen bij de regels, bijlage 1.
 
Uitgangssituatie
Om deze nieuwe woning mogelijk te maken worden een aantal opstallen, verhardingen e.d. verwijderd. Het gaat hierbij om de aanbouw (nr. 6 op de afbeelding in de vorige paragraaf), de vervallen bergingen (nrs. 7 en 10), kuilplaten (nr. 8) en de betonplaten (nr. 12). In samenhang hiermee wordt het bijbehorende oostelijke gedeelte van het perceel (buiten het plangebied) eveneens van kleinschalige bebouwing en elementen ontdaan: de tijdelijke mestopslag, nr. 9) en schuilgelegenheden (nr. 11). In totaal betreft het een oppervlakte van circa 600 m² aan te verwijderen opstallen, verhardingen en de tijdelijke mestopslag. Hierdoor verbetert de uitstraling van het terrein. Daarbij krijgt het oostelijke perceelsgedeelte (buiten het plangebied) weer het oorspronkelijke open agrarische karakter.
Op het perceel worden het karakteristieke hoofdgebouw, de bijbehorende hooiberg, de authentieke schuur en oude stal en een schuur gehandhaafd.
  
Op navolgende afbeelding staat een plattegrond van de beoogde situatie weergegeven, met een suggestie voor een mogelijk woning.
 
Plattegrond beoogde situatie (bron: Buro SRO, d.d. 21 september 2020)
 
Ontsluiting
Via het Suetanpad zijn zowel de bestaande woning als de nieuwe woning te bereiken. Het benodigde parkeren voor de bestaande en de nieuwe woning heeft geheel op het eigen perceel plaats; daar is voldoende ruimte voor. Daarbij kan de beoogde nieuwe woning worden voorzien van een inpandige garage.
 
Positionering en verhardingen
De nieuwe woning wordt in het verlengde van de huidige, te handhaven bebouwing geplaatst. Het bouwvlak van de nieuwe woning heeft een oppervlakte van circa 280 m². Hierbij is bepaald dat het bouwvlak van de nieuwe woning voor maximaal 90% mag worden bebouwd. Daarnaast biedt het bestemmingsplan nog de mogelijkheid voor bijbehorende bouwwerken tot een maximum van 50 m². Vergunningvrij of via een kruimelregeling zijn geen mogelijkheden, gelet op de reeds aanwezige bebouwing. In totaal, inclusief de benodigde verhardingen om bij de garage en de woning te komen en een pad door de tuin, gaat het om een mogelijk verhard oppervlak van ten hoogste circa 390 m². In het voorliggende bestemmingspan is geregeld dat maximaal 438 m² aan verhardingen mag worden toegevoegd ten behoeve van de nieuwe woning. Daar tegenover staat dat in verband met dit initiatief in totaal circa 600 m² aan verhard oppervlak wordt verwijderd (inclusief de tijdelijke mestopslag). Per saldo verbetert de situatie derhalve aanzienlijk.
 
Hoofdopzet
De woning is gericht op het open agrarisch gebied en op de tuin aan de zuid- en westkant van de woning. De watergang benadrukt de verkavelingsrichting van het landschap, wat nog versterkt wordt met een rij bomen (knotwilgen) aan de noordzijde van de woning. Deze korte bomenrij zorgt voor een groene afscherming van de woning, waarmee het ruimtelijk beeld 'verzacht' wordt. Aan de zuidzijde wordt die afscherming verzorgd door de aanwezige bebouwing en aanwezige beplanting op het aangrenzende perceel. Op deze wijze past het initiatief in de rafelige dorpsrand en is de ruimtelijke impact van de nieuwbouw op de omgeving beperkt.
 
Biodiversiteit
Het perceel wordt ter plaatse van de woning enigszins opgehoogd, om wateroverlast in en om de woning te voorkomen. De bestaande watergang aan de zuidzijde van het onderhavige perceel blijft behouden. Een bestaande dwarssloot wordt iets naar achter geplaatst, zodanig dat de oppervlakte aan water gelijk blijft. De nieuwe dwarssloot markeert de grens tussen het woonperceel en het agrarische gebied. De oevers van deze sloot worden natuurlijk beheerd. Door spontane opslag en gefaseerd maaien ontstaat hier een streekeigen oeverhabitat wat waardevol is voor de biodiversiteit.
 
De bestaande bomen rondom het erf worden zo veel mogelijk behouden. De ruimte direct rondom de woning wordt groen ingericht met passende streekeigen beplanting. Tevens is er op het perceelsgedeelte tussen de beoogde woning en de bestaande bebouwing ruimte voor een moestuin, siertuin en/of een hoogstamboomgaard. Ook dat draagt bij aan het versterken van de biodiversiteit. Tevens krijgt het oostelijke perceelsgedeelte (buiten het plangebied) weer het oorspronkelijke open agrarische karakter.
 
Duurzaamheid
Het geheel wordt vormgegeven met duurzame materialen zowel voor de perceelinrichting als de nieuwbouw. De nieuwe woning wordt voorts gasloos en energieneutraal gebouwd. De mestkelder met een inhoudsmaat van 60 m³ in de oude stal wordt omgevormd tot waterberging. Deze waterberging is vooral bedoeld om de pieken in de regenbuien op te vangen. Door de opvang van pieken zijn er op het perceel zelf meer kansen voor infiltratie van het regenwater. Op een later moment wordt het opgevangen water dan gespuid op het oppervlaktewater, terwijl het in de zomer wordt gebruikt om de tuin te besproeien. Naast de stal zelf, worden de dakvlakken van de grote loods ten zuiden van de stal en van de nieuwe woning aangesloten op de kelder.
 
Massa en kaprichting
De beoogde woning bestaat uit één bouwlaag en een kap, zoals weergegeven op onderstaande afbeelding. Dat voorstel is bedoeld als suggestie voor de mogelijke nieuwe woning. De nokrichting van het hoofdbestanddeel van de woning zal evenwijdig aan de kavelrichting van het landschap worden gesitueerd. Op deze wijze is, in combinatie met traditionele bouwmaterialen en een terughoudende kleurstelling, sprake van een zorgvuldige inpassing.
 
Suggestie van de beoogde woning (bron: Groothuisbouw)
 
Ja, mits-kompas
Voorliggend initiatief is besproken in een Ja, mits-kompas-gesprek. In dat verband zijn diverse aspecten aan de orde gesteld, met een waardering tussen -3 en +3. Waardering 0 betekent dat de impact per saldo neutraal is. Sommige onderdelen zijn niet van toepassing; deze hebben geen score.
 
1. Ruimtelijke kwaliteit
  • Beeldkwaliteit en welstand: waardering -1. Op dit onderdeel heeft de Dorpsbouwmeester Zoeterwoude in het kader van het Ja, mits-kompasgesprek geadviseerd (200214 Preadvies dorpsbouwmeester Watertje 38 Zoeterwoude). De dorpsbouwmeester geeft aan dat de voorgestelde dwarskap en woningkarakteristiek (een woning met een tuitgevel) niet geheel voldoen aan de criteria van het door de raad vastgestelde beleid en meer geschikt is voor een positionering in de eerste lijn. Wel wordt voldaan aan de in de gebiedsomschrijving genoemde tweezijdigheid en de traditionele bouwmiddelen. Deze zijn voldoende als uitgangspunt aangehouden. Ook blijven de bestaande doorzichten naar het landschap open. Om de bezwaren weg te nemen vraagt de dorpsbouwmeester om te kiezen voor een meer eenvoudige hoofdmassa, met een rechthoekige plattegrondopzet en een zadeldak en een meer op de locatie, de tweede lijn en de schuren, afgestemde karakteristiek. Dit advies wordt niet opgevolgd. Dat is ook als zodanig aan de orde gesteld in het Ja. mits kompasgesprek, waardoor het initiatief op het onderdeel 'Beeldkwaliteit en welstand' negatief scoort.
  • Cultuurlandschap: waardering 0
  • Monumentale cultuurhistorie: waardering 0
 
2. Kwaliteit van de leefomgeving
  • Bodem: waardering 0
  • Water: waardering 0
  • Ecologie & natuurlandschap: waardering 0, na optimalisatie: 1. Op dit onderdeel worden diverse inspanningen geleverd gericht op het vergroten van de biodiversiteit en het versterken van de ecologie op het agrarische gedeelte. Zo worden de oevers van de sloten natuurlijk beheerd en krijgt het oostelijke perceelsgedeelte (buiten het plangebied) het oorspronkelijke open agrarische karakter. Door spontane opslag en gefaseerd maaien ontstaat een streekeigen oeverhabitat wat waardevol is voor de biodiversiteit. Tevens wordt de ruimte rondom de woning ingericht met streekeigen beplanting, met een korte rij knotwilgen en tussen de beoogde woning en de bestaande bebouwing ruimte voor een moestuin, siertuin en/of een hoogstamboomgaard. Ook dat draagt bij aan het versterken van de biodiversiteit.
  • Licht: waardering 0
  • Externe veiligheid: geen score
  • Geluid: geen score
  • Geur: geen score
  • Luchtkwaliteit: geen score
 
3. Gezondheid
  • Bewegen: geen score
  • Veiligheid: geen score
  • Woon- en leefklimaat: geen score
 
4. Duurzaamheid
  • Energie: waardering 1. De nieuwe woning wordt gasloos en energieneutraal gebouwd. Vanaf 1 januari 2021 moeten alle gebouwen voldoen aan de eisen van Bijna Energieneutrale Gebouwen (BENG). Die eisen zijn dus ook van toepassing op het nieuwbouwinitiatief in het voorliggende bestemmingsplan.
  • Afval: geen score
  • Mobiliteit: geen score
  • Ecologie: waardering 0
  • Bouw: waardering 0
  • Klimaatadaptatie:  waardering 2. Bij de bouw van de woning en de terreininrichting wordt gebruik gemaakt van duurzame materialen. Verder wordt een bestaande mestkelder met een inhoudsmaat van 60 m³ in de oude stal omgevormd tot waterberging, voornamelijk om pieken in de regenbuien op te vangen. Daarmee zijn er op het perceel zelf meer kansen voor infiltratie van het regenwater. Ook wordt het opgevangen water in de zomer gebruikt om de tuin te besproeien. De dakvlakken van de stal, van de grote loods ten zuiden van de stal en van de nieuwe woning worden aangesloten op die kelder. Daarnaast wordt de hoeveelheid verhard oppervlak aanzienlijk verkleind. Er wordt in totaal circa 600 m² aan verhard oppervlak verwijderd (inclusief de tijdelijke mestopslag), terwijl in samenhang hiermee in het voorliggende bestemmingsplan wordt geregeld dat maximaal 438 m² aan verhardingen mag worden toegevoegd ten behoeve van de nieuwe woning.
 
5. Economie
  • Landbouw, agrarisch landschap: geen score
  • Recreatie: geen score.
 
6. Leefbaarheid
  • Voorzieningen en vitaliteit: geen score
  • Wonen: geen score
  • Verkeer en parkeren: geen score.
 
Conclusie 
De 'Uitkomst ja, mits-kompasgesprek' is bijgevoegd; zie bijlagen bij toelichting, bijlage 1. Uit die beoordeling blijkt dat de negatieve score op het onderdeel 'Beeldkwaliteit en welstand' afdoende wordt gecompenseerd vanuit het aspect 'Duurzaamheid'. Daarmee wordt voldaan aan de uitgangspunten van het Ja. mits kompas-gesprek.
 
3 Beleidskader
3.1 Nationaal beleid
 
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. Deze visie bevat de hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Dit is een combinatie van beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, en nieuw strategisch beleid. De grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland gaan veranderen. De NOVI schrijft een toekomstperspectief met de ambities van het rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven geformuleerd. Deze nationale belangen komen samen in vier prioriteiten:
  1. ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  2. duurzaam economisch groeipotentieel;
  3. sterke en gezonde steden en regio's;
  4. toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied. 
Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.
    
Planspecifiek
Onderhavig initiatief past binnen de derde prioriteit, waarmee het initiatief passend is binnen de intenties van dit rijksbeleid. Gezien de aard en omvang van het initiatief is de NOVI verder niet specifiek van toepassing op het plangebied.  
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur respectievelijk bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 14 nationale belangen opgenomen die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en op 1 oktober 2012, 1 juli 2014 en 1 juli 2016 op onderdelen aangevuld.
 
Planspecifiek
Het Barro is verder niet specifiek van toepassing op het plangebied.
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
 
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, leden 2 - 4 Bro als volgt omschreven:
  • De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
  • Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
  • Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
 
Planspecifiek
Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de ondergrens van wat als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden gezien, ligt tussen de 9 en 14 nieuwe woningen afhankelijk van de omgeving waarin de ontwikkeling plaatsvindt. In onderhavig geval wordt slechts één woning toegevoegd ten opzichte van de huidige situatie. Daarmee is er geen sprake van een stedelijke ontwikkeling en hoeft het plan niet nader getoetst te worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
Geconcludeerd wordt dat voorgenomen ontwikkeling past binnen de ladder voor duurzame verstedelijking.
 
3.2 Provinciaal beleid
3.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland
De Omgevingsvisie is in werking getreden op 20 april 2019. De Omgevingsvisie bestaat uit 4 onderdelen:
 
  1. Ruimtelijke hoofdstructuur
De ruimtelijke hoofdstructuur toont de essentie en de samenhang van verschillende ruimtelijke beleidskeuzes uit de Omgevingsvisie. Het integrale kaartbeeld van de ruimtelijke hoofdstructuur is opgebouwd uit de volgende kaartbeelden:
  • het dagelijks stedelijk systeem, dat bestaat uit de stedelijke agglomeratie en de daarmee via hov (hoogwaardig openbaar vervoer) verbonden regiokernen;
  • de hoogstedelijke zone tussen Leiden en Dordrecht;
  • het logistiek-industriële systeem van mainport, greenports langs vaarwegen en zware infrastructuur
  • de samenhang van grote landschappelijke eenheden met de stedelijke agglomeratie;
  • de groene ruimte en de groenblauwe structuur;
  • het bodem- en watersysteem;
  • energie.
In aanvulling hierop toont de ruimtelijke hoofdstructuur van de ondergrond indicatief de ruimtelijke situatie van de ondergrond.
  
  1. Ambities en sturing
De provincie wil meer vertrouwen geven aan maatschappelijke initiatieven. De provincie werkt daarom vanuit een aantal sturingsprincipes: opgavegericht, provinciaal belang en maatwerk.
 
De provincie heeft zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving. Deze ambities zijn geworteld in de historie, ligging en economische structuur van Zuid-Holland en zijn gekoppeld aan de strategische uitdagingen waar de regio voor staat. De provincie heeft de volgende ambities:
  • Naar een klimaatbestendige delta
  • Naar een nieuwe economie: the next level
  • Naar een levendig meerkernige metropool
  • Energievernieuwing
  • Best bereikbare provincie
  • Gezonde en aantrekkelijke leefomgeving
   
  1. Omgevingskwaliteit
Onder 'omgevingskwaliteit' wordt verstaan: het geheel aan kwaliteiten die de waarde van de fysieke leefomgeving bepalen. De volgende onderdelen vormen de basis van de omgevingskwaliteit:
  • Een beschrijving van de unieke kwaliteiten van Zuid-Holland: de drie deltalandschappen, de Zuid-Hollandse steden en de strategische ligging in internationale netwerken.
  • Een beschrijving van de bestaande omgevingskwaliteit op basis van de leefomgevingstoets, met aandacht voor aspecten van milieukwaliteit. Hiertoe implementeert de provincie de beleidscyclus en monitor Omgevingskwaliteit.
  • Een nadere uitwerking van het provinciale beleid voor het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit, op basis van de 'kwaliteitskaart' en de 'richtpunten ruimtelijke kwaliteit'.
 
  1. Beleidskeuzes
De provincie heeft in de Omgevingsvisie een overzicht gemaakt van samenhangende beleidskeuzes (zie Omgevingsvisie Zuid Holland).
 
Planspecifiek
  1. Ruimtelijke hoofdstructuur
De ruimtelijke hoofdstructuur is voor het beoogde initiatief niet specifiek van belang gezien de aard en omvang van het initiatief.
 
  1. Ambities en sturing
De ambities van de provincie zijn niet specifiek van toepassing voor het beoogde initiatief, maar vormen tevens geen belemmering voor de ontwikkeling. 
 
  1. Omgevingskwaliteit
Voor de beoogde ontwikkeling is de omgevingskwaliteit wel van belang. Hiervoor zullen de relevante kaartlagen van de kwaliteitskaart en de bijbehorende richtpunten nader worden omschreven.
 
Laag van de ondergrond
Op de kaart van de 'Laag van de ondergrond' is het plangebied aangewezen als 'Veencomplex - Veen'. Een groot deel van Zuid-Holland bestaat uit veengronden met een hoge waterstand. Het veen kent een geringe draagkracht. Daarnaast vinden we hier een groot aantal bestaande en voormalige plassen. De voormalige plassen zijn drooggemalen en staan bekend als droogmakerijen. De ondergrond in deze droogmakerijen varieert van venig tot (oude zee)klei. Binnen het veengebied is een aantal plekken waar in de ondergrond nog grote veenpakketten aanwezig zijn. Niet alleen zijn deze veenpakketten van bijzondere waarde, ook zijn deze gebieden zeer gevoelig voor bodemdaling. Ontwikkelingen in het veenlandschap dragen zorg voor behoud van het veen en zijn met name bij de diepe veenpakketten gericht op het beperken van de bodemdaling. Met het beoogde initiatief wordt slechts één woning toegevoegd. Gezien de aard en omvang zullen het veenlandschap en de diepe veenpakketten niet aangetast worden.
     
Laag van de cultuur- en natuurlandschappen
Het plangebied bevindt zich in een 'veen(weide)landschap'. De structuur in de veengebieden is sterk bepaald door de rivieren en veenstromen, de op enige afstand daarvan aangelegde weteringen en andere ontginningsbasissen. Loodrecht daarop staan de verkavelingspatronen. Richtpunten voor het veenlandschap zijn:
  • Bewaren diversiteit aan verkavelingspatronen. Lengtesloten zijn beeldbepalend en worden behouden.
  • Ontwikkelingen houden rekening met het behoud van kenmerkende landschapselementen.
  • Ontwikkelingen dragen bij aan behoud van de maat en weidsheid van de poldereenheden.
  • Nieuwe bebouwing en bouwwerken worden geplaatst binnen de bestaande structuren/ linten en niet in de veenweidepolders.
  • Nieuwe agrarische bedrijven liggen aan bestaande ruilverkavelingslinten of op een zeer goed bereikbare locatie voor zwaar verkeer. Ze vormen visuele eilanden in het veenweidelandschap door stevige, passende beplanting en een ligging op ruime afstand van elkaar.   
 
Met de beoogde ontwikkeling worden een aantal opstallen en de tijdelijke mestopslag verwijderd. Hiermee wordt het terrein opgeschoond en krijgt het een meer verzorgde uitstraling. Hiervoor in de plaats wordt een passende nieuwe woning gebouwd.
 
Doordat het plangebied deel uitmaakt van de historische lintbebouwing van Zoeterwoude zijn de richtpunten van 'linten' van belang. Linten zijn lineaire, aangesloten bebouwing langs wegen, waterwegen of dijken met een sterke relatie met het omliggende landschap. Ze bepalen mede de kenmerken van het landschap en zijn daarvan niet los te zien. De monumentale woning en karakteristieke schuren aan Watertje 38 blijven behouden. Direct achter de bestaande bebouwing wordt de nieuwe woning gebouwd, waardoor deze nauwelijks zichtbaar is vanaf het lint. Hiermee wordt het karakter van het lint zoveel mogelijk geborgd.
 
Laag van stedelijke occupatie
De stads- en dorpsrand is de zone op de grens van bebouwd gebied en landschap. De relatie tussen bebouwd gebied en landschap is afhankelijk van de karakteristieken van de bebouwingsrand en die van het aangrenzende landschap. Daarbij onderscheiden we drie typen ‘overgangskwaliteiten’. Het front, het contact en de overlap. Ontwikkelingen aan de stads- of dorpsrand dragen bij aan het realiseren van een rand met passende overgangskwaliteit. De tuin met groen van de nieuwe woning grenst aan de watergang waar het open landschap begint. Een rij bomen (bijv. knotwilgen) aan de noordzijde geeft de woning aan de noordzijde een groene afscherming, de overige ruimte rondom de woning wordt groen ingericht met passende streekeigen beplanting. Hierbij gaat de woning ook 'schuil' achter de beplanting op het perceel direct ten zuiden van het plangebied. Hierdoor is als geheel sprake van een passende overgangskwaliteit.
  
Laag van de beleving
De kaart 'Laag van de beleving' geeft weer dat het plangebied deels in een groene buffer is gelegen. De groene buffer is een niet verstedelijkt landschap van relatief beperkte omvang tussen of grenzend aan de steden. De bufferende werking hiervan is van grote waarde. De kwaliteit “niet-verstedelijkt gebied" of luwte blijft behouden of wordt waar mogelijk versterkt. Richtpunten die hierbij horen zijn:
  • Er vinden geen grootschalige nieuwe ontwikkelingen plaats in de bufferzone.
  • Nieuwe ontwikkelingen dragen bij aan de recreatieve gebruiks- en belevingswaarde en de contrastkwaliteit met het stedelijk gebied.
 
Gesteld kan worden dat het toevoegen van een enkele woning niet valt onder grootschalige ontwikkelingen. Tevens wordt de nieuwe woning goed ingepast in de bestaande en te versterken groenstructuren van de dorpsrand.
 
  1. Beleidskeuzes
De ontwikkeling sluit aan bij de beleidskeuze 'behoud en versterking ruimtelijke kwaliteit'. Het ruimtelijke kwaliteitsbeleid bestaat uit de voorgenoemde lagen van de kwaliteitskaart. Daarnaast zijn er gebiedsprofielen opgesteld, gezamenlijk met decentrale overheden en andere partijen in de regio. De gebiedsprofielen hebben de status van handreiking, maar nadrukkelijk niet de status van toetsingskader.
 
Het plangebied valt binnen het gebiedsprofiel 'Wijk en Wouden'. Voor elk gebiedsprofiel zijn meerdere kaarten beschikbaar. Hieronder worden alleen de voor het plangebied relevante kaarten besproken die een aanvulling vormen op de reeds genoemde aspecten van de kwaliteitskaart:
 
Herkenbaar waterrijk veen(weide)
De veenweidegebieden liggen aan de noordkant van het gebied Wijk en Wouden, ten zuiden van de N11. De laaggelegen polders worden omsloten door boezemwater met kades. Binnen de polders wordt het landschap gekenmerkt door lange smalle kavels, een ritmiek van sloten met een hoog waterpeil en overwegend grasland als bodemgebruik. Er werd over het algemeen loodrecht op de ontginningsbasis verkaveld. De ambitie die hier geldt is het behouden en versterken van het karakteristieke en herkenbare open veenweidelandschap. Het toevoegen van slechts één woning direct achter de bestaande bebouwing vormt geen belemmeringen van het veenweidelandschap. Tevens wordt een groot deel van de vervallen bebouwing verwijderd waardoor de ruimtelijke kwaliteit van het gebied verbeterd.
 
Kwaliteit in stad- en dorpsgebied
Het westelijke gedeelte van het plangebied is aangewezen als 'Dorp in Veen'. Zoeterwoude is oorspronkelijk een lintdorp in het veengebied. Het dorp is naar het westen toe uitgebreid. Het oorspronkelijke lint is nog goed herkenbaar; het ligt hoger tegen de kade en het boezemwater. Latere uitbreidingen liggen in de polders ongeveer een anderhalve meter lager. Binnen deze nieuwe wijken zijn oorspronkelijke landschappelijk structuren, zoals de verkaveling, niet meer herkenbaar. Ambities die hierbij gelden zijn het herkenbaar houden van Zoeterwoude als losse kern. Aan de westkant wordt Zoeterwoude gekenmerkt door een harde grens, in de vorm van de omgelegde provinciale weg N206. Aan de oostkant daarentegen is sprake van een organisch gegroeide, rafelige rand van Zoeterwoude. De voorgestelde nieuwe woning past geheel binnen dit patroon. Verder wordt bij de nieuwbouw rekening gehouden met de huidige korrel, het profiel en variatie in bebouwing. De karakteristieken van het lint als centrum blijven behouden. Met de beoogde ontwikkeling blijft de kern Zoeterwoude herkenbaar en worden de karakteristieken van het lint als centrum niet aangetast.
 
Kwaliteit van de stads- en dorpsrand
De oorspronkelijke bebouwing is met de voorkant georiënteerd op het ‘interieur’ van het dorp: de kade en het boezemwater. De achterkant van de erven met beplanting vormt een groene, rafelige rand richting het veenweidelandschap of droogmakerij. Sloten, kades en paden verbinden het dorp met het landschap (contactkwaliteit). Vanuit de polder vormt het dorp een groen silhouet met de kerktoren als herkenningspunt. Met de beoogde ontwikkeling blijft de bestaande landschappelijke structuur behouden, waarmee de verbinding tussen het dorp en het landschap behouden blijft.
 
Linten blijven linten
Het plangebied is onderdeel van de historische lintbebouwing van Zoeterwoude. Het lint van Zoeterwoude is aan de westkant flink uitgebreid. Naar het oosten is er nog veel doorzicht mogelijk tussen de bebouwing door over de sloten richting het polderlandschap. Bij ontwikkelingen zijn de huidige korrel, profiel en transparantie van het lint richtinggevend. Met het verwijderen van de kuilplaten, een aantal opstallen en de tijdelijke mestopslag wordt het perceel opgeschoond. Doordat de woning achter de bestaande bebouwing aan het lint wordt gebouwd, is de nieuwe woning nauwelijks zichtbaar vanaf het lint, terwijl aan de zijde van het open landschap sprake is van een passende overgangskwaliteit, wat aansluit bij de ambities die horen bij het veenlint.
 
Conclusie
Met de beoogde ontwikkeling zijn er geen belemmeringen vanuit de Omgevingsvisie. De ruimtelijke kwaliteit van het terrein verbetert en er wordt aangesloten bij de gebiedsprofielen. De beoogde herontwikkeling past binnen de Omgevingsvisie en is in lijn met de provinciale ambities.
 
3.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland
Tegelijk met de Omgevingsvisie is de Omgevingsverordening op 20 april 2019 in werking getreden. De Omgevingsverordening omvat in aanvulling op de Omgevingsvisie toetsbare criteria waaraan planvorming moet voldoen. 
 
Ladder voor duurzame verstedelijking
In artikel 6.10 van de Omgevingsverordening is opgenomen dat een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet voldoen aan de volgende eisen:
  1. de toelichting van het bestemmingsplan gaat in op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking overeenkomstig artikel 3.1.6, tweede, derde en vierde lid van het Besluit ruimtelijke ordening;
  2. indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van locaties die zijn opgenomen in het Programma ruimte. 
 
Bij het voorgenomen plan is in toelichting paragraaf 3.1.3 ingegaan op de ladder voor duurzame verstelijking. Sub b is niet van toepassing, omdat er geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling en de locatie niet groter is dan 3 hectare. Daarmee wordt er voldaan aan artikel 6.10 van de Omgevingsverordening.
  
Ruimtelijke kwaliteit
In artikel 6.9 van de Omgevingsverordening is opgenomen dat een bestemmingsplan, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit, kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling:
  1. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
  2. als de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar wijziging op structuurniveau voorziet (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
    1. zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid;
  3. als de ruimtelijke ontwikkeling niet past bij de bestaande gebiedsidentiteit (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
    1. een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht is besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.   
 
Ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit is sprake van een vorm van inpassen (sub a), omdat de ontwikkeling zich afspeelt op perceelniveau en past bij de aard en de schaal van het gebied. De relevante richtpunten van de kwaliteitskaart en gebiedsprofielen zijn in toelichting paragraaf 3.2.1 toegelicht. Hieruit blijkt dat het beoogde plan aan de relevante richtpunten voldoet.
 
Groene buffer
Het plangebied is gelegen in het gebied waar beschermingscategorie 2 van toepassing is. Binnen beschermingscategorie 2 is het plangebied gelegen binnen het gebied 'groene buffer'. Als landschap zijn de groene buffer gebieden relatief klein, soms ruimtelijk versnipperd en altijd medebepaald door stadsranden. Behoud van deze ruimtes is van belang voor de identiteit en leefkwaliteit van het stedelijk gebied. De stedelijke druk is relatief groot, maar tegelijkertijd vormen ze op de schaal van de provincie een onmisbare ‘tegenhanger’ van de stedelijke dynamiek en verdichting. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn hier mogelijk, maar extra bescherming tegen (grootschalige) stedelijke ontwikkeling is van belang om de schaal en het karakter van deze gebieden in stand te houden.
 
Gezien het voorgaande dient er geconcludeerd te worden dat er geen belemmeringen zijn voor het voorgenomen plan vanuit de Omgevingsverordening.
3.3 Regionaal beleid
3.3.1 Regionale Structuurvisie 2020 Holland-Rijnland
Op 24 juni 2009 heeft het Algemeen Bestuur de Regionale Structuurvisie 2020 Holland Rijnland vastgesteld. Op 28 maart 2012 is door het Algemeen Bestuur ingestemd met de eerste partiële herziening.
 
De structuurvisie van de regio Holland-Rijnland is de toekomstvisie op de ruimtelijke kwaliteit en ontwikkeling van de regio tot 2020, met een doorkijk naar 2030. De visie gaat in op het behouden en versterken van haar kwaliteiten, zoals de hoge landschappelijke en stedenbouwkundige kwaliteit van de regio en de ruimtelijke structuur gebaseerd op een compacte historische centrumstad, een stedelijke kern midden in het Groene Hart, de vele hechte dorpen en de groene omgeving. De structuurvisie kent zeven kernpunten, te weten:
  1. Holland-Rijnland als een topwoonregio;
  2. Leiden vervult een regionale centrumfunctie;
  3. concentratie stedelijke ontwikkeling;
  4. groenblauwe kwaliteit staat centraal;
  5. het Groene Hart, de Bollenstreek en Duin, Horst en Weide blijven open;
  6. twee speerpunten voor economische ontwikkeling: kennis en Greenports;
  7. verbetering van de regionale bereikbaarheid. 
 
Planspecifiek
De ontwikkeling bestaat uit het opschonen van het terrein en het toevoegen van één vrijstaande woning. Hiermee wordt invulling gegeven aan de kernpunten 'Holland-Rijnland als een topwoonregio' en 'concentratie stedelijke ontwikkeling'. De ontwikkeling van de nieuwe woning vindt deels plaats in het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied'. Echter vindt er een aanzienlijke kwaliteitsverbetering plaats van het terrein en wordt het geheel vormgegeven passend bij het bebouwingslint. Daarbij krijgt het aansluitende perceelsgedeelte weer het oorspronkelijke open agrarische karakter, waarbij ook de biodiversiteit wordt vergroot. Er kan gesteld worden dat de overgang van het lint naar het landelijk gebied hiermee wordt verbeterd. Het initiatief is dan ook in lijn met de Regionale Structuurvisie 2020 Holland-Rijnland.
 
3.4 Gemeentelijk beleid
3.4.1 Structuurvisie Zoeterwoude Dorp-Zuidbuurt
De gemeenteraad van Zoeterwoude heeft de structuurvisie voor Dorp en Zuidbuurt op 24 januari 2013 vastgesteld. In de structuurvisie wordt vooral ingegaan op het borgen van de kwaliteiten van deze kernen in relatie tot de ruimtelijke ontwikkelingen die in het tijdsvak tot 2025 te verwachten zijn. De structuurvisie bevat de hoofdlijnen van de voorziene ontwikkelingen van de kernen Dorp en Zuidbuurt voor de komende jaren en het ruimtelijke beleid dat de gemeente Zoeterwoude gaat voeren.
 
Binnen Dorp en Zuidbuurt is het historische lint langs de Zuidbuurtseweg, Watertje en de Noordbuurtseweg nog herkenbaar in de ruimtelijke opbouw van de kern. Het lint kent niet één uniform karakter maar er zijn wel enkele algemene karakteristieken te herkennen. De afwisselingen tussen bebouwing en beplanting creëren doorkijkjes naar het landschap. de bebouwing staat veelal in de lengterichting van de kavels, loodrecht op het lint met de kopgevels aan het lint. Verspreid langs het lint staan enkele rijks- en gemeentelijke monumenten.
 
De structuurvisie gaat ervan uit dat er geen nieuwe uitleg-/uitbreidingslocaties bijkomen, behoudens de bestaan al bekende bouwlocaties. Wel bestaat de mogelijkheid tot herstructurering, waarvoor geldt dat groen- en speelvoorzieningen zo weinig mogelijk mogen worden aangetast.
 
Planspecifiek
Met het voorgenomen initiatief worden diverse (bouwvallige) gebouwtjes, kuilplaten en een tijdelijke mestopslag verwijderd. Hiervoor in de plaats wordt één vrijstaande woning gerealiseerd. De gemeente Zoeterwoude heeft als ambitie de ruimtelijke kwaliteiten in binnen de gemeente te waarborgen of te verbeteren. Met het opschonen van het terrein en het toevoegen van een qua maat en schaal passende woning, wordt aangesloten op de ambities van de gemeente Zoeterwoude. Gesteld kan worden dat het initiatief in lijn is met de Structuurvisie Zoeterwoude Dorp-Zuidbuurt.
 
3.4.2 Structuurvisie Buitengebied Zoeterwoude
De gemeenteraad van Zoeterwoude heeft de structuurvisie voor het buitengebied in februari 2009 vastgesteld. De gemeente Zoeterwoude ligt op een unieke plek aan de rand van het Groene Hart. De weidse groene polders worden door de gemeente, haar inwoners en de omwonenden hoog gewaardeerd. Er ligt echter ook een grote stedelijke druk op het gebied. Met de structuurvisie ‘Buitengebied Zoeterwoude’ wordt door middel van een ruimtelijke en functionele analyse en het formuleren van ruimtelijke maatregelen geprobeerd om de bestaande waarden zoveel mogelijk te benutten en, door nieuwe waarden toe te voegen, te versterken.
 
De ontwikkelingen binnen het buitengebied hebben effecten op verschillende termijnen. De korte termijn en de lange termijn hebben uiteraard veel met elkaar te maken. Ten aanzien van deze termijnen zijn meestal heel verschillende beleidsdiscussies nodig. De Structuurvisie Buitengebied moet enerzijds te vertalen zijn in maatregelen op de korte termijn en anderzijds richtinggevend zijn voor strategische keuzes voor de langere termijn. Verder moeten keuzes op de korte termijn de langetermijnkeuzes niet in de weg staan. In de Structuurvisie Buitengebied worden de volgende keuzes gemaakt:
  • het stimuleren van de iconen van het veenweidelandschap: gras en koeien;
  • het versterken van de basis van het veenweidelandschap: bodem en water;
  • inwoners en bezoekers een hoogwaardig en toegankelijk landschap bieden;
  • inwoners en bezoekers een hoogwaardige recreatieve infrastructuur bieden;
  • begeleiden van de ruimtelijke verandering in de linten, zowel wat betreft vorm als de activiteiten die plaatsvinden; - gedifferentieerde ontwikkeling van de verschillende linten en deelgebieden hierbinnen;
  • stimuleren dat geïnvesteerd wordt in natuur en beplanting;
  • dorps- en stadsranden met kwaliteit en met oog voor kwaliteit;
  • inpassing van of omgang met nieuwe grootschalige ontwikkelingen;
  • communicatie over de kwaliteit van het landschap.
 
Planspecifiek
De linten en de randen zijn van grote invloed op de ruimtelijke kwaliteit in de gemeente. Het plangebied bevindt zich aan de rand van het lint van Watertje. In de huidige situatie zijn er restanten van voormalige agrarische activiteiten aanwezig. Met de beoogde ontwikkeling worden restanten verwijderd, wordt één woning toegevoegd en wordt de ruimtelijke kwaliteit van het terrein ten opzichte van de huidige situatie verbeterd. Met de kwaliteitsverbetering van het terrein vindt er ook een kwaliteitsverbetering plaats op de overgang van het lint naar het landelijk gebied. Daarbij wordt ook het oostelijke perceelsgedeelte (buiten het plangebied) ontdaan van bouwwerken, hekwerken en een tijdelijke mestopslag; het krijgt weer het oorspronkelijke open agrarische karakter. Hiermee kan gesteld worden dat er aangesloten wordt op de ambities uit de Structuurvisie Buitengebied Zoeterwoude.
 
3.4.3 Beeldkwaliteitplan landelijk gebied Zoeterwoude
Het Beeldkwaliteitplan landelijk gebied Zoeterwoude, hierna Beeldkwaliteitplan, is door de gemeenteraad vastgesteld op 26 januari 2012 en gepubliceerd op 8 februari 2012. In het Beeldkwaliteitplan zijn de visies voor het landelijk gebied van de gemeente Zoeterwoude geformuleerd. In hoofdstuk 6 van het Beeldkwaliteitplan zijn deze visies vertaald in richtlijnen voor de beeldkwaliteit. Deze richtlijnen zijn ervoor bedoeld dat het landschap van Zoeterwoude zijn karakteristiek behoudt. De gemeente Zoeterwoude gebruikt deze richtlijnen bij het beoordelen van de ruimtelijke kwaliteit van een ontwikkeling.
 
Planspecifiek
Het plangebied is onderdeel van het 'Lint Zoeterwoude-Dorp deel III'. Tevens is de oostelijke zijde van het plangebied gelegen in de 'Grote Polder' van 'Zone II, agrarisch gebied met natuur- en landschappelijke waarde'. De gemeente heeft hierbij de volgende visie. De eenheid binnen het lint van Zoeterwoude dient versterkt te worden en de kleine schaal en asymmetrische opbouw van het lint dient behouden te blijven. Er wordt ingezet op het behoud en de verbetering van zichtlijnen op het landschap om de bijzondere ligging van het lint aan de rand van het dorp te benutten. Het achtergelegen veenweidegebied dient zo open mogelijk te blijven met een groene uitstraling. Voor de beoogde ontwikkeling zijn de in het beeldkwaliteitsplan gestelde richtlijnen 6.1, 6.2, 6.3, 6.4, 6.5, 6.6, en 6.7 van belang. De relevante richtlijnen worden nader toegelicht.
  
6.1 Behoud van het polderkarakter
Voorliggend plan heeft nauwelijks invloed op het zichtbaar houden van het veenweidekarakter met lange, smalle slangenverkaveling en bebouwingslinten. De huidige verkaveling blijft voor het grootste deel behouden. Tevens zullen de watergangen en slootkanten aansluiten op de bestaande watergangen. Het toevoegen van één nieuwe woning is een kleinschalige ontwikkeling. Daarnaast krijgt het plan een groene inpassing. De beplanting langs de woning loopt niet te ver door het landschap in, zodat de openheid en het zicht op het landschap behouden blijft. Het huidige pad blijft behouden en wordt kwalitatief verbeterd.
 
6.2 Behoud lintkarakter
Met de beoogde ontwikkeling wordt de vervallen bebouwing verwijderd. Hiervoor in de plaats wordt achter het perceel een nieuwe woning toegevoegd. De nieuwe woning wordt passend bij het boerenerf vormgegeven. Aan de noordzijde van de woning wordt een korte rij bomen geplant (knotwilgen) en het gehele terrein krijgt een groen karakter wat de relatie tussen het lint en het achtergelegen open landschap versterkt. Gesteld kan worden dat met het initiatief het lintkarakter niet aangetast wordt.
 
6.3 Profielopbouw herkenbaar continueren
De verbreding van de watergang op de zuidelijke perceelsgrens wordt iets verplaatst, maar blijft de grens markeren tussen het woonperceel en het agrarische gebied. Daarbij blijft de profielopbouw met het oorspronkelijke hoofdgebouw aan Watertje in tact. Ter plaatse van de nieuwe woning wordt het perceel enigszins opgehoogd, om wateroverlast te voorkomen. Echter zal het ophogen nauwelijks invloed hebben op de herkenbaarheid van de profielopbouw.
 
6.4 Landelijke uitstraling erven voortzetten
Vanuit beeldkwaliteit is het wenselijk om, vooral aan de voorzijde, aan te sluiten bij de historische erfopbouw. Wanneer een boerderij de agrarische functie verliest is het zeer wenselijk dat de opbouw van de grond rondom het huis de uitstraling van een agrarisch erf behoudt. Dat is hier aan de orde; het ensemble van het monumentale hoofdgebouw, met hooiberg en authentieke en markante schuur, blijft in tact. Het voorerf blijft dan ook haar huidige uitstraling behouden en het geheel is te bereiken via de bestaande toegangsweg.
De nieuwe woning wordt zo vormgegeven dat deze qua maat, schaal en uitstraling passend is bij de bebouwing op het perceel. Ook de terreininrichting wordt daar op afgestemd. Er heeft tevens een landschappelijke inpassing plaats met een korte rij bomen (bijv. knotwilgen) en solitaire bomen op het erf. Ter plaatse van de nieuwe watergang worden natuurlijke oevers aangelegd. De natuurlijke oevers sluiten goed aan op de al bestaande oevers.
 
6.5 Paard en landschap samenvoegen
Met de beoogde ontwikkeling wordt geen paardenbak mogelijk gemaakt. Toetsing aan 6.5 is dan ook niet van toepassing op het plan.
 
6.6 Minimaal gebruik van stedelijke materialen in het buitengebied
Het terrein blijft bereikbaar via de bestaande brug aan de voorkant van het erf en de bestaande toegangsweg. Er worden geen hekken geplaatst als erfafscheiding. Er wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van halfverharding zodat het landelijke karakter behouden blijft.
  
6.7 Streekeigen beplanting stimuleren
De ligging van het lint in het veenweidegebied zorgt voor specifieke groeiplaatsomstandigheden. De nieuwe beplanting wordt afgestemd op de groeiplaatsomstandigheden om het gewenste karakter van het landschap te behouden. Er zal gekozen worden voor streekeigen beplanting, zoals knotwilgen. Verder wordt vooral de openheid gekoesterd.
 
Geconcludeerd kan worden dat het terrein een kwaliteitsverbetering doorstaat doordat vervallen bebouwing e.d. verwijderd wordt en hiervoor in de plaats een nieuwe woning wordt toegevoegd die past bij het ensemble, het landschap en het lint. Hiermee wordt voor wat betreft de landschappelijke inpassing voldaan aan het Beeldkwaliteitsplan van de gemeente Zoeterwoude.
 
4 Milieu- en omgevingsaspecten
In een bestemmingsplan dient gemotiveerd te worden in hoeverre het plan milieutechnisch haalbaar is. Dit houdt in dat verschillende ruimtelijke en milieutechnische aspecten, zoals ecologie, archeologie, bodem, waterhuishouding, geluid, externe veiligheid, etc. onderzocht moeten worden. In dit hoofdstuk worden deze aspecten nader gemotiveerd.
4.1 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
  1. het plan of besluit is direct m.e.r.- plichtig;
  2. het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.- beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
  3. het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
  4. de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.- (beoordelings)plicht.
 
Planspecifiek
Uit toetsing aan het Besluit m.e.r. volgt dat het besluit tot vaststelling van voorliggend bestemmingsplan valt onder mogelijkheid c. Het besluit bevat namelijk wel een activiteit uit kolom 1 (de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen), maar er wordt niet voldaan aan de gegeven drempelwaarde van 2000 of meer woningen. De voorgenomen ontwikkeling omvat slechts één woning, waarmee het aantal wooneenheden ten opzichte van de huidige planologische situatie met één toeneemt. Het realiseren van een enkele woning vormt geen stedelijke ontwikkeling, zoals bedoeld in D 11.2 in de bijlage van het Besluit milieueffectrapportage. Dit betekent dat het Besluit m.e.r. niet van toepassing is.
 
In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn de belangrijkste milieuaspecten, waaronder bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid en ecologie, in beeld gebracht in toelichting hoofdstuk 4. Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed heeft op het milieu. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten.
 
4.2 Bodem
In het kader van een ruimtelijk plan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er soms een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd in het plangebied. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
 
Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.
 
Planspecifiek
Om aan te tonen dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater geschikt is voor het beoogde gebruik (wonen), heeft Linge Milieu b.v. een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (8 april 2020, Linge Milieu b.v., zie bijlagen bij toelichting bijlage 2). Op basis van dit onderzoek zijn de volgende bevindingen en conclusies naar voren gekomen.
 
Grond
De zandige bovengrond van het te ontwikkelen terrein is licht verontreinigd met metalen en PAK. Lichte verontreiniging is conform verwachting en beperkt zich waarschijnlijk niet tot het perceel zelf. Indicatief is de bovengrond Industrie-kwaliteit. In de kleiige ondergrond zijn alleen molybdeen en PAK licht verhoogd. Van de PFAS-componenten is PFOA-lineair als enige meetbaar verhoogd. Het gehalte ligt ruim onder de Achtergrondwaarde. Op basis van PFAS wordt de grond dus als AW-grond gekwalificeerd.
 
Asbest
Asbest is zowel visueel als analytisch niet aantoonbaar in de licht puinhoudende bovengrond van het te ontwikkelen terrein.
 
Grondwater
Het grondwater stond op het moment van het onderzoek op circa 0.5 m-mv. Het grondwater is matig verontreinigd met barium. Dit metaal is landelijk verhoogd.
 
Conclusie
De lichte verontreiniging in de grond is geen belemmering voor de ontwikkeling van de locatie. Er zal enig graafwerk nodig zijn voor de ontwikkeling. Bij voorkeur wordt vrijkomende grond op de locatie zelf hergebruikt. Bovengrond moet daarbij bovengrond blijven en ondergrond de ondergrond. Als er grotere volumes grond afgevoerd moeten worden dan kan dat met onderhavig onderzoek naar een erkende grondbank. Als grond elders weer als grond toegepast wordt is waarschijnlijk een partijkeuring nodig volgens de Regeling bodemkwaliteit. Geconcludeerd kan worden dat het aspect bodem geen belemmeringen veroorzaakt voor de beoogde ontwikkeling.
4.3 Luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. Deze wet maakt onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
 
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) (1,2 µg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 woningen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
 
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
 
Vanaf 1 januari 2015 geldt er ook een grenswaarde voor een kleinere fractie van fijn stof namelijk PM2,5. De grenswaarde voor PM2,5 bedraagt 25 µg/m³. Gezien het grote verschil tussen de grenswaarde en de achtergrondconcentratie zullen overschrijdingen van deze grenswaarde niet vaak voorkomen. Het blijkt dat als de grenswaarde voor PM10 niet wordt overschreden, er geen overschrijding van de grenswaarde voor PM2,5 zal zijn. Het is de verwachting dat door het schoner worden van de autotechniek de concentratie van met name stikstofdioxide in de toekomst nog verder afneemt.
 
In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of het plan de luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechtert. Indien het plan wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd worden.
 
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling bestaat uit één woning meer dan in het geldende bestemmingsplan is toegestaan. Het project is aan te merken als een project van 'niet in betekenende mate'. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM, niet noodzakelijk.
 
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is met behulp van de 'Atlas leefomgeving' gekeken naar de luchtkwaliteit in en rondom het plangebied. De achtergrondconcentraties over 2017 van fijnstof (PM10 en PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) nabij het plangebied bedragen respectievelijk maximaal 18,3 μg/m³ voor PM10, 10,9 μg/m³ voor PM2,5 en 20,6 μg/m³ voor NO2. Daarmee wordt ruimschoots voldaan aan de wettelijke grenswaarden van 40 μg/m³ voor fijnstof PM10 en stikstofdioxide en 25 μg/m³ voor fijnstof PM2,5.
 
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
 
4.4 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen, ligplaatsen voor woonschepen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen (onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen, verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, kinderdagverblijven).
 
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
 
Planspecifiek
De beoogde extra woning is een geluidgevoelig object als bedoeld in de Wet geluidhinder. Echter bevindt het plangebied zich niet binnen de zone van een onderzoeksplichtige weg. De wegen in de omgeving van het plangebied beschikken over een snelheidsregime van 30 km. Tevens is er geen spoorlijn of gezoneerd industrieterrein aanwezig in de omgeving van het plangebied. Een akoestisch onderzoek is derhalve niet noodzakelijk.
 
Geconcludeerd kan worden dat het aspect geluid geen belemmeringen veroorzaakt voor de beoogde ontwikkeling.
 
4.5 Milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
 
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
 
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
 
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
 
In de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (editie 2009) wordt onderscheid gemaakt in niet-bindende richtafstanden voor de omgevingstypen 'gemengd gebied' en 'rustige woonwijk/ rustig buitengebied'. De omgeving van het plangebied wordt gezien de ligging in de nabijheid van scholen en andere maatschappelijke functies aangemerkt als een gemengd gebied. Dit betekent dat de richtafstanden met één afstandsstap kunnen worden verminderd, met uitzondering van het aspect gevaar.
 
Planspecifiek
Het plangebied kan getypeerd worden als het omgevingstype 'gemengd gebied', omdat sprake is van een matige tot sterke functiemenging. Aan het bebouwingslint van Zoeterwoude bevinden zich woon-, bedrijfs- en maatschappelijke functies. Tevens grenst de oostzijde van het plangebied aan agrarische gronden. De richtafstanden uit de VNG-publicatie kunnen daarom, met uitzondering van het aspect gevaar, met één afstandsstap verlaagd worden.
 
Met het voorliggende bestemmingsplan wordt een gevoelige bestemming (woning) mogelijk gemaakt. Derhalve dient er beoordeeld te worden of er ter plaatse van deze milieugevoelige bestemming sprake is van een goed woon- en leefklimaat en milieubelastende activiteiten in de omgeving niet belemmerd worden als gevolg van het plan.
 
Met behulp van de bestemmingsplannen 'Landelijk gebied', 'Dorp-west 2011' en 'Dorpskern 2013' is bepaald welke milieubelastende activiteiten in de omgeving van het plangebied aanwezig zijn. Aan de hand van de VNG-publicatie is bepaald of aan de relevante richtafstanden wordt voldaan.
 
Op  ca. 75 m afstand ten noorden van de nieuwe woning bevindt zich, aan het Suetanpad 5, een bedrijf waar ten hoogste milieucategorie 2 is toegestaan. In een gemengd gebied geldt hiervoor een richtafstand van 10 m waar ruim aan wordt voldaan.
 
Ten westen van de woning is op een afstand van ca. 100 m de Dorpskerk Zoeterwoude gesitueerd. Een kerkgebouw beschikt over de milieucategorie 2 waarbij in een gemengd gebied een richtafstand van 10 m geldt. Aan die richtafstand wordt ruimschoots voldaan.
 
Op het perceel van Watertje 36a ten zuiden van het plangebied bevindt zich een paardenstal. Hier worden hobbymatig maximaal 2 paarden en 3 schapen gehouden. De beoogde woning bevindt zich op een afstand van ca. 8 m tot de achterzijde van de betreffende paarden-/schapenstal. In artikel 3.111 van het Activiteitenbesluit wordt gesteld dat de regels voor het houden van landbouwhuisdieren gelden bij meer dan 5 paarden en 10 schapen. Daarnaast is er sprake van een inrichting bij meer dan 10 m³ aan mest. Het houden van 2 paarden en 3 schapen, met een kleine mestopslag kan dan ook als een hobbymatige activiteit worden beschouwd, waarvoor volgens het Activiteitenbesluit milieubeheer geen afstandseisen of geurnormen gelden.
 
Geconcludeerd kan worden dat het aspect milieuzonering geen belemmeringen veroorzaakt voor het beoogde initiatief en heeft de nieuwe woning geen invloed op de bedrijfsvoering van de omliggende bedrijven.
 
4.6 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
 
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
 
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
 
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6-contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5-contour.
 
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
 
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
 
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
 
Indien een bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
 
Planspecifiek
Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen, buisleidingen en/of transportroutes van gevaarlijke stoffen aanwezig zijn is de risicokaart geraadpleegd. Onderstaande afbeelding toont een uitsnede van de risicokaart.
 
Uitsnede risicokaart, plangebied zwart omkaderd (bron: risicokaart.nl)
 
Uit het raadplegen van de risicokaart blijkt dat er geen risicovolle inrichting, buisleidingen of tansportroutes in de directe omgeving van het plangebied zijn. Op een afstand van ca. 1 km ten noordwesten van het plangebied bevindt zich de A4 waarover transport van gevaarlijke stoffen is toegestaan. Hierbij geldt een invloedsgebied van 200 m waarmee gesteld kan worden dat het plangebied buiten het invloedsgebied van de A4 ligt.
 
Aan de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp en de mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen moet wel aandacht worden besteed (Bevt, art 7). Bij een incident met toxische stoffen op de A4 kan een giftige gaswolk ontstaan die de locatie kan bereiken. Bij een dergelijke calamiteit zijn geen bijzondere voorzieningen nodig om de omvang van een ramp te beperken en om de aanwezige personen veiligheid te bieden. Het sluiten van ramen, deuren en ventilatieroosters en zoveel mogelijk uitschakelen van ventilatiesystemen na alarmering door de veiligheidsregio of bericht van NL-Alert is daarvoor voldoende.
 
Bij een incident met een LPG-tankwagen op de A4 kan een BLEVE ontstaan. De bereikbaarheid van het plangebied voor de hulpdiensten wijzigt niet na de realisatie van het plan. De hulpdiensten kunnen het gebied en/of de locatie via lokale wegen bereiken om de omvang van een ramp te beperken. De aanwezige personen kunnen zich in veiligheid brengen via het Suetanpad, mits tijdig gewaarschuwd.
 
Ten zuiden van het plangebied ligt op een afstand van ca. 450 m het Zwembad Haasbeek. Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van de inrichting. Toetsing aan het groepsrisico is dan ook niet noodzakelijk.
 
In het kader van het vooroverleg en op grond van artikel 9 van het Bevt is de Veiligheidsregio Hollands Midden op de hoogte gesteld van het plan en in de gelegenheid gesteld om een advies uit te brengen. Uit het advies blijkt dat de opkomsttijd van de brandweer naar het plangebied overschreden wordt met gemiddeld ca. één minuut. Geadviseerd wordt om deze overschrijding te accepteren, mede gezien de realisatie van bouwkundige en installatietechnische voorzieningen welke voldoen aan het nieuwbouwniveau van het bouwbesluit. Tevens kunnen de woningen voorzien worden van rookmelders. 
 
Daarnaast wordt geadviseerd om de bouwwerken te voorzien van de mogelijkheid om de ventilatie met één druk op de knop af te kunnen schakelen. De ontvluchting van het plangebied naar de openbare weg is voldoende mogelijk. 
 
Gelet op voorgaande kan geconcludeerd worden dat het aspect externe veiligheid geen belemmeringen veroorzaakt voor de beoogde ontwikkeling.
 
4.7 Waterhuishouding
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
 
4.7.1 Generiek beleid
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
 
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21e eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
 
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de Waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In deze integrale watervergunning zijn zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) opgegaan in één aparte watervergunning.  
 
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016 - 2021 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten. 
 
4.7.2 Beleid Hoogheemraadschap van Rijnland
Waterbeheerplan
Het algemeen bestuur van Rijnland heeft op 9 maart 2016 het nieuwe Waterbeheerplan (WBP5) vastgesteld. Voor de planperiode 2016 - 2021 is dit Waterbeheerplan van het hoogheemraadschap van toepassing. In dit plan geeft het waterschap aan wat haar ambities voor deze planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen. Het WBP legt meer dan voorheen accent op uitvoering. De drie hoofddoelen zijn:
  • veiligheid tegen overstromingen;
  • voldoende water;
  • gezond water. 
 
Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden. Daarbij wil het hoogheemraadschap dat het watersysteem op orde en toekomstvast wordt gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering. Immers, de verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en heviger buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelrijzing. De taken en bevoegdheden op het gebied van gezond water betreffen het zuiveren van afvalwater en het reguleren van lozingen op oppervlaktewater. Europese regelgeving (de Kaderrichtlijn Water) is hierbij kaderstellend. Het voorkómen van verontreiniging en een goede inrichting van oppervlaktewateren dragen in belangrijke mate bij aan gezond water. Met het oog op het zuiveren van afvalwater beheert het hoogheemraadschap rioolgemalen, persleidingen en zuiveringsinstallaties. Het waterbeheerplan sorteert voor op deze ontwikkelingen.
 
Keur 2015 en Uitvoeringsregels
Op grond van de Waterwet is het hoogheemraadschap bevoegd via een eigen verordening, de Keur, regels te stellen aan handelingen die het watersysteem beïnvloeden. Denk hierbij aan handelingen in of nabij:
  • waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden);
  • watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken);
  • andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen);
  • de bodem van kwelgevoelige gebieden.
Maar ook aan:
  • het onttrekken en lozen van grondwater;
  • het aanbrengen van verhard oppervlak.
 
De Keur vermeldt expliciet welke handelingen vergunningsplichtig zijn en welke aan algemene regels of aan de zorgplicht moeten voldoen. In de Uitvoeringsregels die bij de Keur horen is dit nader uitgewerkt.
 
Hemelwater
Indien een toename van het verhard oppervlak plaatsvindt, dient de initiatiefnemer een verhard oppervlak ter grootte van minimaal 15 % van het nieuw aan te leggen verhard oppervlak te reserveren voor extra open water (bij een toename aan verhard oppervlak vanaf 500 m² tot 5.000 m²). Het nieuwe open water moet aangesloten worden op het bestaande watersysteem. Uitgangspunt is dat de aanleg van verhard oppervlak geen negatieve gevolgen mag hebben op het watersysteem.
 
In overleg met het hoogheemraadschap is het mogelijk om de compensatie-eis voor verhard oppervlak te verminderen door alternatieve maatregelen toe te passen.
 
Riolering en afkoppelen
Voor zover het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, is het van belang dat er met het hoogheemraadschap afstemming plaatsvindt over het omgaan met afvalwater en hemelwater. Overeenkomstig het rijksbeleid gaat het hoogheemraadschap uit van een voorkeursvolgorde voor de omgang met deze waterstromen. Deze houdt in dat allereerst geprobeerd moet worden het ontstaan van (verontreinigd) afvalwater te voorkomen, bijvoorbeeld door het toepassen van niet uitlogende bouwmaterialen en het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto’s wassen en chemische onkruidbestrijding. Vervolgens is het streven vuil water te scheiden van schoon water, bijvoorbeeld door het afkoppelen van hemelwaterafvoeren van gemengde rioolstelsels. De laatste stap in de voorkeursvolgorde is het zuiveren van het afvalwater. De doelmatigheid daarvan wordt vergroot door het scheiden van de schone en de vuile stromen.
 
De Gemeente kan gebruik maken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP), waarin de uiteindelijke afweging wordt gemaakt en waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal staat.
 
Zorgplicht en preventieve maatregelen voor hemelwater
Voor de verwerking van hemelwater wijst het hoogheemraadschap op de zorgplicht en op het nemen van preventieve maatregelen. Het verdient aanbeveling daar waar mogelijk aandacht te besteden aan maatregelen bij de bron. Preventie heeft de voorkeur boven ‘end-of-pipe’ maatregelen. Uitgangspunt is dat het te lozen hemelwater geen significante verslechtering van de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater mag veroorzaken en emissie van vervuilende stoffen op het oppervlaktewater waar mogelijk wordt voorkomen door bijvoorbeeld:
  • duurzaam bouwen;
  • het toepassen berm- of bodempassage;
  • toezicht en controle tijdens de aanlegfase en handhaving tijdens de beheerfase ter voorkoming van verkeerde aansluitingen;
  • het regenwaterriool uit te voeren met (straat)kolken voorzien van extra zand- slibvang of zakputten (putten met verdiepte bodem) op tactische plekken in het stelsel;
  • adequaat beheer van straatoppervlak, straatkolken en zakputten (straatvegen en kolken/putten zuigen);
  • het toepassen van duurzaam onkruidbeheer;
  • de bewoners, gebruikers en beheerders voor te lichten over de werking van de riolering en een juist gebruik hiervan;
  • het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto’s wassen en repareren en chemische onkruidbestrijding.
 
Daar waar ondanks de zorgplicht en de preventieve maatregelen het te lozen hemelwater naar verwachting een aanmerkelijk negatief effect heeft op de oppervlaktewaterkwaliteit, kan in overleg tussen gemeente en waterschap gekozen worden voor aanvullende voorzieningen, een verbeterd gescheiden stelsel of - als laatste keus - aansluiten op het gemengde stelsel. Ook kan de gemeente in overleg met het hoogheemraadschap kiezen voor een generieke ‘end-of-pipe’ aanpak. Deze keuze moet dan expliciet gemaakt worden in het gemeentelijk rioleringsplan.
4.7.3 Watertoets
De ‘watertoets’ is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen.
 
Planspecifiek
Digitale Watertoets
Op 10 maart 2020 is de Digitale Watertoets ingevuld (dossiercode 20200310-13-22686). De bevindingen zijn bekend bij het hoogheemraadschap van Rijnland.
 
Hemelwaterafvoer
In de huidige situatie is het plangebied deels verhard. De vervallen kuilplaten, verhardingen, mestopslag en opstallen met een totale omvang van circa 600 m² worden verwijderd. Hiervoor in de plaats wordt een nieuwe woning gebouwd, waarbij het totale verharde oppervlak ten hoogste ongeveer 350 m² zal bedragen. Het verhard oppervlak neemt derhalve af. De achtergelegen dwarssloot wordt met het initiatief naar achter verplaatst, maar de hoeveelheid oppervlaktewater blijft hierbij gelijk, door de sloot elders te verbreden. Gelet op voorstaande is watercompensatie niet noodzakelijk.
 
Riolering en afkoppeling
Het hemelwater wordt in de toekomstige situatie in de bodem geïnfiltreerd. Tevens heeft opvang van water plaats in de bestaande mestkelder onder de oude stal. Het betreft een kelder met een inhoudsmaat van 60 m³.
Er wordt geen gebruik gemaakt van uitlogende bouwmaterialen. Voor de afvoer van huishoudelijk afvalwater wordt de nieuwe woning aangesloten op de bestaande riolering.
 
Waterkeringen
Het westelijke deel van het plangebied ligt binnen de beschermingszone van een regionale waterkering. In dit gedeelte van het plangebied is het monumentale pand gesitueerd. De bestaande bebouwing blijft hier behouden. De nieuw te bouwen woning valt buiten de beschermingszone. De waterkering is in het geldende bestemmingsplan voorzien van de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'. In voorliggend bestemmingsplan wordt deze dubbelbestemming overgenomen ter bescherming van de waterkering en bijbehorende beschermingszone.
 
Geconcludeerd kan worden dat het aspect water geen belemmeringen veroorzaakt voor de beoogde ontwikkeling.
4.8 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is per 1 januari 2017 de Flora- en faunawet samen met de Boswet en Natuurbeschermingswet vervangen door de Wet natuurbescherming (Wnb). Onder de Wet natuurbescherming zijn de tabellen 1, 2 en 3 vervallen waarin de beschermde soorten zijn opgenomen. Tevens zijn er circa 200 soorten niet langer beschermd en zijn enkele bedreigde soorten toegevoegd. De soortenbescherming binnen de Wet natuurbescherming is opgedeeld in de volgende beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Voor alle beschermde soorten geldt een ontheffingsplicht. Het bevoegd gezag (de provincie) kan voor de soorten die zijn opgenomen in het ‘beschermingsregime andere soorten’ vrijstellingbesluit nemen en hierin onderscheid maken tussen meer en minder strikt beschermde soorten.
 
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
 
Planspecifiek
Met het initiatief wordt bebouwing gesloopt wat mogelijk een negatief effect heeft op beschermde flora en fauna, beschermde natuurgebieden en/of beschermde houtopstanden. Derhalve is door Blom Ecologie B.V. een quickscan Wet natuurbescherming uitgevoerd (Blom Ecologie B.V. d.d. 14 september 2020): zie bijlagen bij toelichting bijlage 3). Uit de quickscan zijn de volgende conclusies naar voren gekomen.
 
Soortenbescherming
De planlocatie heeft geen essentiële betekenis voor beschermde soorten, waarvoor geen vrijstelling geldt bij ruimtelijke ontwikkelingen. De planlocatie is mogelijk geschikt leefgebied voor algemene zoogdieren, foeragerende vleermuizen, amfibieën, insecten en broedvogels en vissen welke niet beschermd zijn (behoudens de Algemene zorgplicht) onder de Wet natuurbescherming.
 
De kleine stenen gebouwtjes op het oostelijke gedeelte van het plangebied zijn niet meegenomen in de quickscan. Echter worden ook hier geen beschermde soorten zoals vleermuizen of vogels met jaarrond beschermd nest verwacht. Indien werkzaamheden aan de schil van de westelijk gelegen bebouwing plaatsvinden dient aangetoond te worden dat er geen verblijfplaatsen van beschermde soorten worden geschaad.
 
Gebiedsbescherming
De planlocatie maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied, het Natuurnetwerk Nederland, een Belangrijk weidevogelgebied of de Strategische reservering natuur en er zijn geen karakteristieke landschapselementen aanwezig. De afstand tot het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige Natura 2000-gebied (Meijendel & Berkheide) bedraagt ca. 8 km. Gelet op de aard van de werkzaamheden, de afstand tot de gebieden en de beoogde situatie is van externe werking op omliggende Natura 2000-gebieden geen sprake. Een Voortoets en/of ‘nee, tenzij’-toets is niet noodzakelijk.
 
Stikstofdepositie
Het realiseren en in gebruik nemen van de woning gaat gepaard met een stikstofuitstoot. In een straal van 10 km rond het plangebied bevinden zich twee Natura 2000-gebieden. 'De Wilck' bevindt zich op een afstand van ca. 2,7 km, maar in dit gebied komen geen stikstofgevoelige habitattypen voor. Het Natura 2000-gebied 'Meijendel & Berkheide' bevindt zich op een afstand van ca. 8 km tot het plangebied. Gelet op de afstand tot dit Natura 2000-gebieden en op de aard van het initiatief is uit te sluiten dat het initiatief een significant negatief effect heeft op Natura 2000-gebieden. Het uitvoeren van een AERIUS-berekening wordt dan ook niet noodzakelijk geacht.
 
Houtopstanden
Op de planlocatie zijn geen houtopstanden aanwezig waarvoor bij kap een meldingsplicht geldt in het kader van de Wet natuurbescherming.
 
Overige aspecten
De uitgevoerde quickscan heeft alleen betrekking op het gebied waar de nieuwe woning wordt gebouwd. De te verwijderen schuilmogelijkheden op het oostelijke perceelsgedeelte en de bestaande, te handhaven panden zijn niet meegenomen in de quickscan. De schuilmogelijkheden betreffen kleine, vervallen gebouwtjes, veelal zonder dak en zonder spouw e.d.. Deze gebouwtjes zijn niet geschikt voor beschermde soorten zoals vleermuizen of vogels met jaarrond beschermd nest.
Indien restauratie plaats heeft van bestaande panden binnen het plangebied, met werkzaamheden aan de gevels of het dak van die gebouwen, dan dient in dat kader een ecologische quickscan te worden uitgevoerd, ook wanneer deze werkzaamheden van binnenuit gebeuren. 
  
Conclusie
De beoogde ontwikkeling leidt, mits enkele algemene maatregelen worden getroffen ten aanzien van de Algemene zorgplicht, foeragerende vleermuizen en algemene broedvogels, niet tot overtreding van de Wet natuurbescherming. De conclusie is dan ook dat de beoogde ontwikkeling uitvoerbaar is zoals bepaald in de Wro (art. 3.1.6 Bro). 
 
Aanvullende eisen
In het kader van het Ja, mits-kompasgesprek is afgesproken om het initiatief te benutten om de biodiversiteit op het agrarische gedeelte van het perceel te vergroten. Zo heeft een natuurlijk beheer van de oevers van de aangrenzende watergang en gefaseerd maaien plaats op het bijbehorende agrarische perceelsgedeelte en wordt streekeigen beplanting toegepast bij de inrichting van de ruimte tussen de nieuwe woning en de bestaande bebouwing. Dit is een wezenlijk onderdeel van de voorliggende ontwikkeling. Om die reden zijn hiervoor bepalingen opgenomen in de Overige regels.
 
4.9 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan totdat de Omgevingswet in werking treedt. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.
  
Planspecifiek
De gronden van het plangebied beschikken in de geldende bestemmingsplannen 'Dorp-west 2011' en 'Landelijk gebied' over de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Bij deze dubbelbestemming geldt dat archeologisch onderzoek uitgevoerd dient te worden wanneer bouwwerkzaamheden met een oppervlakte groter dan 100 m² en dieper dan 30 cm plaatsvinden. De bouwwerkzaamheden van de beoogde ontwikkeling hebben een grotere oppervlakte dan 100 m² en een diepte van meer dan 30 cm waardoor een archeologisch onderzoek noodzakelijk is.
In april 2020 is door Hamaland advies een archeologisch onderzoek uitgevoerd (7 april 2020, Hamaland advies, zie bijlagen bij toelichting bijlage 4). Op basis van het booronderzoek adviseert Hamaland Advies om voor de geplande bodemingrepen geen vervolgonderzoek uit te voeren. Het archeologisch relevante niveau, de oeverafzettingen van de Oude Rijn, komen respectievelijk op een diepte vanaf 175 cm-mv (boring 3) en vanaf 180 cm-mv (boring 1) voor, maar zijn te slecht ontwikkeld voor permanente menselijke bewoning in het verleden. De kans dat archeologische waarden verloren gaan bij de geplande bodemingrepen wordt gering geacht.
Het rapport is beoordeeld door Erfgoed Leiden, waarbij zij te kennen geven dat in dit geval geen dubbelbestemming archeologie in het bestemmingsplan hoeft te worden opgenomen.
 
Gezien bovenstaande kan dan ook geconcludeerd worden dat het aspect Archeologie geen belemmeringen veroorzaakt voor het voorgenomen initiatief en dat geen archeologische dubbelbestemming nodig is.
4.10 Cultuurhistorie
Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Ruimtelijke plannen zijn een belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen.
 
Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van ruimtelijke plannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.
 
Planspecifiek
In de negende en tiende eeuw zijn op de plek waar nu Zoeterwoude ligt enkele kavels ontgonnen ten behoeve van de landbouw. Loodrecht op de oeverwallen van de Oude Rijn is een slotenverkaveling aangelegd waardoor er lange en smalle kavels ontstonden geschikt voor de akkerbouw. Door de ontginning is de grond ingeklonken waardoor dit laagveengebied niet meer geschikt was voor akkerbouw maar overging in veeteelt. In het buitengebied van Zoeterwoude is de regelmatige strokenverkaveling nog goed zichtbaar in het landschap. Op onderstaande historische kaart uit 1930 zijn de oorspronkelijke bebouwingslinten en de stokenverkaveling goed zichtbaar.
 
Historische kaart 1930 Zoeterwoude, plangebied zwart omcirkeld (bron: topotijdreis.nl)
 
In de jaren 50 is aan de westzijde begonnen met wat grootschaliger woningbouw. Watertje maakt deel uit van de historische lintbebouwing van Zoeterwoude. Deze beeldbepalende en sfeervolle bebouwingsrand loopt van noord naar zuid door Zoeterwoude. De bebouwing bestaat voornamelijk uit boerderijen die vaak loodrecht met de kopgevels aan Watertje liggen. De woningen worden met de rijbaan verbonden door middel van bruggen. De ruime kavels en de open weilanden die grenzen aan het lint zijn cultuurhistorisch en ruimtelijk zeer waardevol voor dit gebied.
 
De boerderij aan Watertje 38 is aangewezen als rijksmonument. Het betreft hier een boerderij met langgerekt dwars woonhuis. Met de beoogde ontwikkeling wordt het rijksmonument niet aangetast. De karakteristieke bijgebouwen van de boerderij worden gerestaureerd wat zorgt voor een kwaliteitsverbetering van het erf. Het geheel wordt op een passende wijze vormgegeven en landschappelijk ingericht, waarbij de kenmerkende structuren worden gerespecteerd. Tevens wordt ook het oostelijke perceelsgedeelte ontdaan van gebouwtjes en de tijdelijke mestopslag, waarmee hier de openheid wordt versterkt. Gesteld kan worden dat aspect cultuurhistorie geen belemmeringen veroorzaakt voor de beoogde ontwikkeling.
 
4.11 Duurzaamheid
Het Rijk sluit aan bij de Europese doelstelling om te komen tot een 20 % reductie van de CO2-uitstoot in 2020 ten opzichte van 1990. In 2020 dient verder de bijdrage van duurzame energie 14 % van het totale energieverbruik te zijn. De gebouwde omgeving is goed voor 30 % van het totale energieverbruik in Nederland, heeft een groot besparingspotentieel en kan daardoor een belangrijke bijdrage leveren aan het realiseren van de bovengenoemde doelstellingen, ook op de langere termijn.
 
Nederland in 2050 vrij van aardgas
Op 7 december 2016 is de energieagenda gepubliceerd door minister Kamp. De agenda schetst het beleid na 2023 dat moet leiden tot een vrijwel CO2-neutrale economie in Nederland in 2050. De agenda beschrijft de overgang naar een gasloze maatschappij. Verwarming van huizen en kantoren zal worden overgenomen door duurzame energiebronnen en koken zal in de toekomst uitsluitend nog elektrisch gebeuren.
De Wet Voortgang Energietransitie (Wet VET) schrijft voor dat nieuwbouw per 1 juli 2018 gasloos uitgevoerd dient te worden.
 
Energie (BENG)
De rijksoverheid stimuleert duurzaam bouwen vooral op het aspect energie. Sinds 1995 worden in het Bouwbesluit eisen gesteld ten aanzien van de energiezuinigheid van een gebouw. Tot 31 december 2020 wordt de energie-efficiëntie uitgedrukt in de Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC). Hierbij werd gestreefd naar EPC = 0,0, waarbij een gebouw energieneutraal is. Vanaf 1 januari 2021 moeten alle gebouwen voldoen aan de eisen van Bijna Energieneutrale Gebouwen (BENG). Die eisen vervangen de EPC en zijn dus ook van toepassing op het nieuwbouwinitiatief in het voorliggende bestemmingsplan.
 
MilieuPrestatie Gebouwen (MPG)
De MilieuPrestatie Gebouwen (MPG) is een belangrijke maatstaf voor de duurzaamheid van een gebouw en is bij elke aanvraag voor een omgevingsvergunning verplicht. De MPG geeft aan wat de milieubelasting is van de materialen die in een gebouw worden toegepast. Het gaat hierbij om nieuwbouwwoningen en nieuwe kantoorgebouwen die groter zijn dan 100 m². Hoe lager de MPG, hoe duurzamer het materiaalgebruik.
De gebruikte impact van de gebruikte materialen wordt in kaart gebracht aan de hand van productiewijze van de gebruikte bouwmaterialen, het transport, de levensduur van de materialen en de manier van afdanken. Vervolgens worden alle materialen bij elkaar opgeteld. Het resultaat van een dergelijke analyse wordt uitgedrukt in de zogenaamde ‘schaduwkosten’ van het materiaal. Hoe lager de schaduwkosten, hoe duurzamer het gekozen materiaaltype. Per 1 januari 2018 geldt een maximale totale schaduwprijs van € 1,- / m² bvo.
 
Milieuprestatie Gebouw (MPG)
Vanaf 2013 geldt vanuit het Bouwbesluit de verplichting om bij de aanvraag omgevingsvergunning Bouwen een berekening aan te leveren van de Milieuprestatie van een gebouw. De verplichting geldt voor alle woningen, woongebouwen en kantoorgebouwen (groter dan 100 m²).
 
Ambitie Regionaal Energieakkoord 2017
Binnen de regio Holland Rijnland hebben gemeenten hun ambities en doelstellingen rondom klimaat/energie uitgesproken. De regionale ambitie is om in 2050 een energieneutrale regio te zijn en daarmee bij te dragen aan de nationale en internationale doelstellingen op het gebied van klimaat en energie. Alle huidige en toekomstige ontwikkelingen zullen daar aan bij moeten dragen.
 
Gemeentelijk energiebeleid
De gemeente wil naar een duurzaam en CO2-neutraal Zoeterwoude zonder afval. Hiervoor is het 'Duurzaamheidsprogramma Zoeterwoude 2016-2017' opgesteld. Daarin is verwoordt dat de gemeente Zoeterwoude, samen met de andere regiogemeenten, streeft naar een duurzame ruimtelijke en economische ontwikkeling waar 'people, planet en profit' met elkaar in evenwicht zijn. Het doel is: in 2030 40% minder CO2-uitstoot dan in 1990, vermindering van het gebruik van grondstoffen en water, terugdringing van vervuiling, fijnstof, geur- en geluidoverlast, vrijwel geen productie van restafval en vergroting van de biodiversiteit. De doelstellingen worden bereikt in samenwerking met de samenleving: burgers, bedrijven en organisaties. De gemeente werkt zelf duurzaam en stimuleert en faciliteert duurzame initiatieven.
 
Ja, mits-kompas
In het kader van het zogenaamde Ja-mits kompas wordt standaard uitgegaan van Energieneutrale Gebouwen(BENG). Energieneutraal (EPC=0), Nul op de meter en energieleverend leveren daarbij een toenemende hogere score op. Het voldoen aan de huidige norm van EPC=0,4 levert een negatieve score op.
 
Planspecifiek
De gemeente Zoeterwoude streeft naar duurzame ontwikkelingen en wil ook verder gaan dan de eisen vanuit het Bouwbesluit. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt aangesloten bij dit streven, met een energieneutrale nieuwe woning (EPC van 0). Uiteraard zal ook worden voldaan aan de eisen van BENG.
Er wordt ingezet op hergebruikte en/of duurzaam geproduceerde materialen om zodoende schadelijke emissies en uitputting van grondstoffen als gevolg van de productie van bouwmaterialen te beperken. Daarnaast wordt de biodiversiteit vergroot, met name bij de herinrichting van het agrarische gedeelte van het perceel. Verder zal een bestaande gierkelder in gebruik worden genomen als wateropvang; dat water kan dan in droge periodes worden gebruikt.
Daarnaast heeft het realiseren van duurzame woningen betrekking op:
  • toegankelijke en veilige gebouwen.
  • flexibele plattegronden en levensloopbestendig (bijv. drempelloos en eenvoudig aanpasbaar);
  • een gezonde woning door bijvoorbeeld voldoende frisse lucht, comfortabele ventilatie en voldoende daglicht.
Bij de verdere uitwerkingen wordt hier aandacht aan besteed.
 
Geconcludeerd kan worden dat voldaan wordt aan de ambities ten aanzien van het aspect duurzaamheid.
 
4.12 Verkeer en parkeren
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur en het parkeren in en rondom het plangebied.
 
4.12.1 Verkeer
Voor het maken van een inschatting van de hoeveelheid autoverkeer dat wordt gegenereerd bij ruimtelijke ontwikkelingen, zijn kencijfers verkeersgeneratie ontwikkeld. Onder verkeersgeneratie wordt hierbij verstaan de totale hoeveelheid gemotoriseerd verkeer (exclusief openbaar vervoer) die gedurende een gekozen tijdsperiode naar de beoogde ontwikkeling toe rijdt en hiervan wegrijdt.
 
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren, van parkeerkencijfers naar parkeernormen' kencijfers voor verkeersgeneratie. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen wat de totale verkeersaantrekkende werking bedraagt.
 
Planspecifiek
Het voorliggende bestemmingsplan maakt één extra woning mogelijk. Uit de CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren' blijkt dat de gemiddelde verkeersgeneratie in een 'weinig stedelijk' gebied in de 'rest bebouwde kom' van een vrijstaande koopwoning  8,2 voertuigbewegingen per etmaal bedraagt. De nieuwe woning zal ontsloten worden via het Suetanpad. De kleine toename van het aantal verkeersbewegingen zal opgevangen worden door de huidige ontsluiting. Daarbij mag niet uit het oog worden verloren dat voorheen, toen het perceel nog in gebruik was als agrarisch bedrijf, er sprake was van een aanzienlijke verkeersgeneratie, deels ook met zwaar vracht verkeer.
 
Het aspect verkeer vormt daarmee geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling.
 
4.12.2 Parkeren
Het benodigde of gewenste aantal parkeerplaatsen bij ruimtelijke ontwikkelingen kan worden bepaald op basis van parkeerkencijfers of op basis van parkeernormen. Parkeerkencijfers zijn op de praktijk gebaseerde cijfers van de verwachte parkeerbehoefte. Parkeernormen staan voor het aantal vereiste parkeerplaatsen per type bestemming. Op basis van deze parkeernormen wordt parkeerbeleid veelal vormgegeven.
 
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren, van parkeerkencijfers naar parkeernormen' richtlijnen voor parkeernormen. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen of voorzien wordt in voldoende (auto)parkeerplaatsen. Voorts voorziet de publicatie in minimale voorwaarden voor parkeervoorzieningen.
 
Planspecifiek
Conform CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren' is de parkeerbehoefte van een vrijstaande koopwoning in de categorieën 'weinig stedelijk' en 'rest bebouwde kom' gemiddeld 2,3 parkeerplaatsen per woning. Op eigen terrein is voldoende ruimte om het benodigde aantal parkeerplaatsen te realiseren. Het aspect parkeren vormt daarmee geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
 
5 Juridische planbeschrijving
5.1 Algemeen
Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).     
 
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
 
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten weer die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
5.2 Verbeelding
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven, met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, etc. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).
5.3 Planregels
De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk I bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk II geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk III geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk II. Ten slotte regelt hoofdstuk IV de overgangs- en slotbepalingen. 
 
Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de SVBP 2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemming op alfabetische volgorde. Ook dit hoofdstuk kent een standaardopbouw:
  • bestemmingsomschrijving (in elk bestemmingsplan);
  • bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • nadere eisen (bestemmingsplanafhankelijk);
  • afwijken van de bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • specifieke gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • afwijken van de gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (bestemmingsplanafhankelijk).
5.4 Wijze van bestemmen
Inleidende regels
Artikel 1: Begrippen
In dit artikel is een aantal begrippen verklaard die genoemd worden in de planregels. Dit artikel voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen.
 
Artikel 2: Wijze van meten
In dit artikel is bepaald hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moeten worden. Evenals de begripsbepalingen voorkomen de bepalingen inzake de wijze van meten interpretatieverschillen bij de toepassing van de planregels.
 
Bestemmingsregels
In het voorliggend bestemmingsplan is aangesloten bij de plansystematiek van het geldende bestemmingsplan 'Dorp-West 2011', maar de regelingen zijn ook afgestemd op recentere plannen in de gemeente Zoeterwoude. De volgende (dubbel)bestemmingen komen voor in het voorliggende bestemmingsplan.
 
Artikel 3. Tuin
De tuinbestemming is gelegd op de bij de woningen behorende gronden waarop in principe geen bebouwing is toegestaan. Het betreft hier de tuinen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen.
 
Artikel 4. Water
De gronden met de bestemming 'Water' zijn van belang voor de waterberging en waterhuishouding. Op deze gronden zijn uitsluitend bouwwerken ten behoeve van de waterbeheersing en de verbinding van oevers toegestaan.
 
Artikel 5. Wonen
De gronden met een woonfunctie zijn bestemd met de bestemming 'Wonen'. Op deze gronden zijn tevens het uitoefenen van een aan-huis-gebonden beroep en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten toegestaan, evenals bed & breakfast.
Hoofdgebouwen en garages zijn uitsluitend binnen de aangegeven bouwvlakken toegestaan. Het bouwvlak van het bestaande hoofdgebouw is afgestemd op de contouren van het monumentale gebouw. Hiertoe is het bouwvlak aan de noordzijde uitgebreid ten opzichte van het geldende bestemmingsplan 'Dorp-West 2011'. Voor de nieuwe woning is een nieuw bouwvlak opgenomen waarbinnen enige flexibiliteit ten aanzien van de exacte plaatsing en oriëntatie mogelijk is. Voor het bouwvlak van de nieuwe woning geldt een maximum bebouwingspercentage van 90% van het bouwvlak. Dit is ook als zodanig op de verbeelding aangegeven. De overige bouwvlakken mogen geheel bebouwd worden.
Bijbehorende bouwwerken zijn toegestaan op de overige gronden met de bestemming 'Wonen'. Hierbij zijn de bestaande bijbehorende bouwwerken aangeduid als 'bijgebouwen' op de verbeelding; deze mogen worden gehandhaafd.
 
Artikel 6. Waterstaat - Waterkering
Voor waterkeringen is de waterkerende functie tot uitdrukking gebracht in de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'. Het bebouwen van deze gronden ten behoeve van de onderliggende bestemming is uitsluitend toegestaan als hiervoor een omgevingsvergunning is verleend door het bevoegd gezag. De omgevingsvergunning wordt verleend als de waterkeringen hierdoor niet onevenredig worden geschaad.
 
Algemene regels
Een aantal zaken is algemeen van aard of heeft niet zozeer betrekking op een specifieke bestemming uit hoofdstuk 2 Bestemmingsregels.
 
Artikel 7: Anti-dubbeltelregel
De anti-dubbeltelregel voorkomt dat dezelfde gronden meerdere keren in aanmerking mogen worden genomen bij het verlenen van (verschillende) bouwvergunningen, waardoor bebouwingsmogelijkheden onbedoeld kunnen worden verruimd. Het opnemen van deze regel is verplicht op grond van de Wet ruimtelijke ordening.
 
Artikel 8: Algemene bouwregels
Dit artikel laat beperkte ruimte voor overschrijding van bouwgrenzen. Daarbij worden uiterste maten van overschrijding genoemd en is bepaald dat het om ondergeschikte bouwdelen moet gaan. Er is ook een bepaling opgenomen hoe om te gaan met bestaande afstanden en andere maten. De gemeente beoogt hiermee om te voorkomen vergunde situaties weg te bestemmen en/of onder het overgangsrecht te brengen. Bij de aanwezigheid van een bouwvergunning (of omgevingsvergunning) zorgt deze regeling ervoor dat het bouwplan alsnog binnen het bestemmingsplan past.
 
Artikel 9. Algemene gebruiksregels
De algemene gebruiksregels leggen een aantal vormen van gebruik vast die, ongeacht de bestemmingsregeling, in ieder geval zijn uitgesloten.
 
Artikel 10: Algemene afwijkingsregels
De Algemene afwijkingsregels hebben betrekking op het afwijken met een omgevingsvergunning van de aangegeven maten en bouwgrenzen en voor antenne-installaties.
 
Artikel 11: Algemene wijzigingsregels
Met behulp van de Algemene wijzigingsregels kunnen burgemeester en wethouder onder voorwaarden overschrijdingen van bestemmingsgrenzen toelaten.
 
Artikel 12.1 Verbrede reikwijdte
In dit artikel zijn aanvullende voorwaarden opgenomen waaraan het bouwplan dient te voldoen, conform het Ja, mits-kompas. Met dit artikel wordt in het kader van de verbrede reikwijdte voorgesorteerd op de Omgevingswet. Het gaat om algemene regels waaraan voldaan moet worden: dat het plan beoordeeld is door de dorpsbouwmeester, dat het past binnen het landschappelijke karakter en er over het initiatief gecommuniceerd is met de omgeving. Aan die voorwaarden wordt voldaan. Daarnaast zijn specifieke regels opgenomen met betrekking tot:
  • ruimtelijke kwaliteit;
  • kwaliteit van de leefomgeving;
  • duurzaamheid.
De uitkomsten van het 'Ja, mits-kompas-gesprek' en de afstemming met de dorpsbouwmeester zijn hierin verwerkt.
 
Artikel 12.2 Algemene parkeerregeling 
In dit artikel is een voorwaardelijke verplichting voor het benodigde parkeren opgenomen.
 
Overgangs-en slotregels
Artikel 13: Overgangsrecht
Het overgangsrecht is van toepassing op bebouwing en gebruik dat al bestond bij het opstellen van het plan, maar dat strijdig is met de opgenomen regeling. Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of strijdig gebruik worden voortgezet of gewijzigd. Het opnemen van deze regel is verplicht op grond van de Wet ruimtelijke ordening.
 
Artikel 14: Slotregel
De slotregel geeft aan hoe de regels van het plan worden aangehaald.
 
6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, een wijzigingsplan als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid Wro of naar aanleiding van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, 2º en 3°van de Wabo wordt afgeweken van het bestemmingsplan of de beheersverordening, dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan.
 
In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
 
Planspecifiek
Het uitvoeren van het project heeft geen financiële gevolgen voor de gemeente. De financiële verantwoordelijkheid voor het project en het daarbij horende risico wordt volledig gedragen door de initiatiefnemer. De gemeente heeft ten behoeve van het project met de initiatiefnemer een (planschade-)overeenkomst gesloten. In deze overeenkomst wordt de betaling van de eventuele tegemoetkoming in de planschade, die het nieuwe planologisch kader kan veroorzaken, geregeld. De kosten zijn dankzij de overeenkomst anderszins verzekerd waardoor een exploitatieplan niet nodig is. De economische uitvoerbaarheid van het plan is derhalve verzekerd.
 
6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan met verbrede reikwijdte dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
 
Een ontwerpbestemmingsplan met verbrede reikwijdte dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens de dag na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
 
6.2.1 Participatie
Reeds in 2017 zijn omwonenden geïnformeerd door de initiatiefnemers over het voornemen om ter plaatse een woning toe te voegen. In hoofdzaak was er toen geen bezwaar tegen het initiatief, sommigen waren zeer positief.
Sindsdien heeft de gemeente het 'Zoeterwouds handvat voor Participatie' ontwikkeld voor alle initiatieven in het sociale en ruimtelijke domein. In lijn met dat handvat zijn omwonenden en eigenaren van de aangrenzende percelen begin april 2020 opnieuw benaderd door de initiatiefnemers over het voornemen om een woning te bouwen achter Watertje 38. Het voornemen is uitvoerig besproken waarbij informatie gegeven is over de beoogde locatie en over het type woning dat eventueel gebouwd gaat worden. De omwonenden en eigenaren van de omliggende percelen hebben hier positief op gereageerd en hadden verder geen op- of aanmerkingen. Het is duidelijk geworden dat zij geen bezwaren hebben tegen het onderhavige initiatief.
 
6.2.2 Verslag vooroverleg
De resultaten van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro worden in de voorliggende paragraaf of in een separate bijlage samengevat en van een gemeentelijke reactie voorzien.
 
Vooruitlopend op het formele vooroverleg is het onderhavige initiatief wel reeds besproken met de provincie Zuid-Holland. Hierbij was met name aandacht voor de kwaliteit van de dorpsrand in combinatie met de richtpunten voor groene buffer, waarvoor een beschermingscategorie 2 geldt. De provincie gaf te kennen dat door de situering van de nieuwbouw achter op het perceel de locatie vanaf het oude lint niet of nauwelijks zichtbaar is. Het plan doet dan ook geen afbreuk aan het lint en aan de karakteristieken en ambities die zijn beschreven onder ‘linten blijven linten’ en de punten die zijn opgenomen voor het water en de recreatieve routes. Wel dient rekening te worden gehouden met het zicht vanuit de omgeving op de dorpsrand. Daar hoort de volgende ambitie bij: ‘behouden van de rafelige groene achterkanten van het dorp naar het landschap.’ Dit is een aandachtspunt, bijvoorbeeld met streekeigen bomen/beplanting, zoals deels ook al op tekening staat aangegeven. De provincie constateert dat de opmerkingen ter harte zijn genomen en dat zij dan ook geen opmerkingen meer hebben bij dit plan.”
Naar aanleiding hiervan is het landschappelijk inpassingsplan nog wat aangescherpt ten aanzien van de rand en de streekeigen beplanting.
 
Daarnaast zijn instanties op 11 juni 2020 benaderd in het kader van het wettelijk vooroverleg.
Van het hoogheemraadschap van Rijnland is op 24 juni 2020 een reactie ontvangen. Zij geven aan dat de nieuw te bouwen woning inderdaad buiten de beschermingszone van de waterkering valt. Wel dient voor het wijzigen van de watergang een melding te worden ingediend door de aannemer.
Deze reactie geeft geen aanleiding tot aanpassingen van het bestemmingsplan.
 
6.2.3 Verslag zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft op grond van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht voor een periode van 6 weken, vanaf 2 maart 2021 t/m 13 april 2021, ter inzage gelegen. In deze periode is een ieder in de gelegenheid gesteld om een zienswijze op het plan in te dienen.
 
Er is één zienswijze ingediend door de Veiligheidsregio Hollands Midden. De Nota van beantwoording zienswijzen is in de bijlagen bij toelichting bijlage 5 toegevoegd aan dit bestemmingsplan.