De Omgevingsvisie is in werking getreden op 20 april 2019. De Omgevingsvisie bestaat uit 4 onderdelen:
- Ruimtelijke hoofdstructuur
De ruimtelijke hoofdstructuur toont de essentie en de samenhang van verschillende ruimtelijke beleidskeuzes uit de Omgevingsvisie. Het integrale kaartbeeld van de ruimtelijke hoofdstructuur is opgebouwd uit de volgende kaartbeelden:
- het dagelijks stedelijk systeem, dat bestaat uit de stedelijke agglomeratie en de daarmee via hov (hoogwaardig openbaar vervoer) verbonden regiokernen;
- de hoogstedelijke zone tussen Leiden en Dordrecht;
- het logistiek-industriële systeem van mainport, greenports langs vaarwegen en zware infrastructuur
- de samenhang van grote landschappelijke eenheden met de stedelijke agglomeratie;
- de groene ruimte en de groenblauwe structuur;
- het bodem- en watersysteem;
- energie.
In aanvulling hierop toont de ruimtelijke hoofdstructuur van de ondergrond indicatief de ruimtelijke situatie van de ondergrond.
De provincie wil meer vertrouwen geven aan maatschappelijke initiatieven. De provincie werkt daarom vanuit een aantal sturingsprincipes: opgavegericht, provinciaal belang en maatwerk.
De provincie heeft zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving. Deze ambities zijn geworteld in de historie, ligging en economische structuur van Zuid-Holland en zijn gekoppeld aan de strategische uitdagingen waar de regio voor staat. De provincie heeft de volgende ambities:
- Naar een klimaatbestendige delta
- Naar een nieuwe economie: the next level
- Naar een levendig meerkernige metropool
- Energievernieuwing
- Best bereikbare provincie
- Gezonde en aantrekkelijke leefomgeving
Onder 'omgevingskwaliteit' wordt verstaan: het geheel aan kwaliteiten die de waarde van de fysieke leefomgeving bepalen. De volgende onderdelen vormen de basis van de omgevingskwaliteit:
- Een beschrijving van de unieke kwaliteiten van Zuid-Holland: de drie deltalandschappen, de Zuid-Hollandse steden en de strategische ligging in internationale netwerken.
- Een beschrijving van de bestaande omgevingskwaliteit op basis van de leefomgevingstoets, met aandacht voor aspecten van milieukwaliteit. Hiertoe implementeert de provincie de beleidscyclus en monitor Omgevingskwaliteit.
- Een nadere uitwerking van het provinciale beleid voor het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit, op basis van de 'kwaliteitskaart' en de 'richtpunten ruimtelijke kwaliteit'.
- Beleidskeuzes
De provincie heeft in de Omgevingsvisie een overzicht gemaakt van samenhangende beleidskeuzes (zie Omgevingsvisie Zuid Holland).
Planspecifiek
- Ruimtelijke hoofdstructuur
De ruimtelijke hoofdstructuur is voor het beoogde initiatief niet specifiek van belang gezien de aard en omvang van het initiatief.
- Ambities en sturing
De ambities van de provincie zijn niet specifiek van toepassing voor het beoogde initiatief, maar vormen tevens geen belemmering voor de ontwikkeling.
- Omgevingskwaliteit
Voor de beoogde ontwikkeling is de omgevingskwaliteit wel van belang. Hiervoor zullen de relevante kaartlagen van de kwaliteitskaart en de bijbehorende richtpunten nader worden omschreven.
Laag van de ondergrond
Op de kaart van de 'Laag van de ondergrond' is het plangebied aangewezen als 'Veencomplex - Veen'. Een groot deel van Zuid-Holland bestaat uit veengronden met een hoge waterstand. Het veen kent een geringe draagkracht. Daarnaast vinden we hier een groot aantal bestaande en voormalige plassen. De voormalige plassen zijn drooggemalen en staan bekend als droogmakerijen. De ondergrond in deze droogmakerijen varieert van venig tot (oude zee)klei. Binnen het veengebied is een aantal plekken waar in de ondergrond nog grote veenpakketten aanwezig zijn. Niet alleen zijn deze veenpakketten van bijzondere waarde, ook zijn deze gebieden zeer gevoelig voor bodemdaling. Ontwikkelingen in het veenlandschap dragen zorg voor behoud van het veen en zijn met name bij de diepe veenpakketten gericht op het beperken van de bodemdaling. Met het beoogde initiatief wordt slechts één woning toegevoegd. Gezien de aard en omvang zullen het veenlandschap en de diepe veenpakketten niet aangetast worden.
Laag van de cultuur- en natuurlandschappen
Het plangebied bevindt zich in een 'veen(weide)landschap'. De structuur in de veengebieden is sterk bepaald door de rivieren en veenstromen, de op enige afstand daarvan aangelegde weteringen en andere ontginningsbasissen. Loodrecht daarop staan de verkavelingspatronen. Richtpunten voor het veenlandschap zijn:
- Bewaren diversiteit aan verkavelingspatronen. Lengtesloten zijn beeldbepalend en worden behouden.
- Ontwikkelingen houden rekening met het behoud van kenmerkende landschapselementen.
- Ontwikkelingen dragen bij aan behoud van de maat en weidsheid van de poldereenheden.
- Nieuwe bebouwing en bouwwerken worden geplaatst binnen de bestaande structuren/ linten en niet in de veenweidepolders.
- Nieuwe agrarische bedrijven liggen aan bestaande ruilverkavelingslinten of op een zeer goed bereikbare locatie voor zwaar verkeer. Ze vormen visuele eilanden in het veenweidelandschap door stevige, passende beplanting en een ligging op ruime afstand van elkaar.
Met de beoogde ontwikkeling worden een aantal opstallen en de tijdelijke mestopslag verwijderd. Hiermee wordt het terrein opgeschoond en krijgt het een meer verzorgde uitstraling. Hiervoor in de plaats wordt een passende nieuwe woning gebouwd.
Doordat het plangebied deel uitmaakt van de historische lintbebouwing van Zoeterwoude zijn de richtpunten van 'linten' van belang. Linten zijn lineaire, aangesloten bebouwing langs wegen, waterwegen of dijken met een sterke relatie met het omliggende landschap. Ze bepalen mede de kenmerken van het landschap en zijn daarvan niet los te zien. De monumentale woning en karakteristieke schuren aan Watertje 38 blijven behouden. Direct achter de bestaande bebouwing wordt de nieuwe woning gebouwd, waardoor deze nauwelijks zichtbaar is vanaf het lint. Hiermee wordt het karakter van het lint zoveel mogelijk geborgd.
Laag van stedelijke occupatie
De stads- en dorpsrand is de zone op de grens van bebouwd gebied en landschap. De relatie tussen bebouwd gebied en landschap is afhankelijk van de karakteristieken van de bebouwingsrand en die van het aangrenzende landschap. Daarbij onderscheiden we drie typen ‘overgangskwaliteiten’. Het front, het contact en de overlap. Ontwikkelingen aan de stads- of dorpsrand dragen bij aan het realiseren van een rand met passende overgangskwaliteit. De tuin met groen van de nieuwe woning grenst aan de watergang waar het open landschap begint. Een rij bomen (bijv. knotwilgen) aan de noordzijde geeft de woning aan de noordzijde een groene afscherming, de overige ruimte rondom de woning wordt groen ingericht met passende streekeigen beplanting. Hierbij gaat de woning ook 'schuil' achter de beplanting op het perceel direct ten zuiden van het plangebied. Hierdoor is als geheel sprake van een passende overgangskwaliteit.
Laag van de beleving
De kaart 'Laag van de beleving' geeft weer dat het plangebied deels in een groene buffer is gelegen. De groene buffer is een niet verstedelijkt landschap van relatief beperkte omvang tussen of grenzend aan de steden. De bufferende werking hiervan is van grote waarde. De kwaliteit “niet-verstedelijkt gebied" of luwte blijft behouden of wordt waar mogelijk versterkt. Richtpunten die hierbij horen zijn:
- Er vinden geen grootschalige nieuwe ontwikkelingen plaats in de bufferzone.
- Nieuwe ontwikkelingen dragen bij aan de recreatieve gebruiks- en belevingswaarde en de contrastkwaliteit met het stedelijk gebied.
Gesteld kan worden dat het toevoegen van een enkele woning niet valt onder grootschalige ontwikkelingen. Tevens wordt de nieuwe woning goed ingepast in de bestaande en te versterken groenstructuren van de dorpsrand.
- Beleidskeuzes
De ontwikkeling sluit aan bij de beleidskeuze 'behoud en versterking ruimtelijke kwaliteit'. Het ruimtelijke kwaliteitsbeleid bestaat uit de voorgenoemde lagen van de kwaliteitskaart. Daarnaast zijn er gebiedsprofielen opgesteld, gezamenlijk met decentrale overheden en andere partijen in de regio. De gebiedsprofielen hebben de status van handreiking, maar nadrukkelijk niet de status van toetsingskader.
Het plangebied valt binnen het gebiedsprofiel 'Wijk en Wouden'. Voor elk gebiedsprofiel zijn meerdere kaarten beschikbaar. Hieronder worden alleen de voor het plangebied relevante kaarten besproken die een aanvulling vormen op de reeds genoemde aspecten van de kwaliteitskaart:
Herkenbaar waterrijk veen(weide)
De veenweidegebieden liggen aan de noordkant van het gebied Wijk en Wouden, ten zuiden van de N11. De laaggelegen polders worden omsloten door boezemwater met kades. Binnen de polders wordt het landschap gekenmerkt door lange smalle kavels, een ritmiek van sloten met een hoog waterpeil en overwegend grasland als bodemgebruik. Er werd over het algemeen loodrecht op de ontginningsbasis verkaveld. De ambitie die hier geldt is het behouden en versterken van het karakteristieke en herkenbare open veenweidelandschap. Het toevoegen van slechts één woning direct achter de bestaande bebouwing vormt geen belemmeringen van het veenweidelandschap. Tevens wordt een groot deel van de vervallen bebouwing verwijderd waardoor de ruimtelijke kwaliteit van het gebied verbeterd.
Kwaliteit in stad- en dorpsgebied
Het westelijke gedeelte van het plangebied is aangewezen als 'Dorp in Veen'. Zoeterwoude is oorspronkelijk een lintdorp in het veengebied. Het dorp is naar het westen toe uitgebreid. Het oorspronkelijke lint is nog goed herkenbaar; het ligt hoger tegen de kade en het boezemwater. Latere uitbreidingen liggen in de polders ongeveer een anderhalve meter lager. Binnen deze nieuwe wijken zijn oorspronkelijke landschappelijk structuren, zoals de verkaveling, niet meer herkenbaar. Ambities die hierbij gelden zijn het herkenbaar houden van Zoeterwoude als losse kern. Aan de westkant wordt Zoeterwoude gekenmerkt door een harde grens, in de vorm van de omgelegde provinciale weg N206. Aan de oostkant daarentegen is sprake van een organisch gegroeide, rafelige rand van Zoeterwoude. De voorgestelde nieuwe woning past geheel binnen dit patroon. Verder wordt bij de nieuwbouw rekening gehouden met de huidige korrel, het profiel en variatie in bebouwing. De karakteristieken van het lint als centrum blijven behouden. Met de beoogde ontwikkeling blijft de kern Zoeterwoude herkenbaar en worden de karakteristieken van het lint als centrum niet aangetast.
Kwaliteit van de stads- en dorpsrand
De oorspronkelijke bebouwing is met de voorkant georiënteerd op het ‘interieur’ van het dorp: de kade en het boezemwater. De achterkant van de erven met beplanting vormt een groene, rafelige rand richting het veenweidelandschap of droogmakerij. Sloten, kades en paden verbinden het dorp met het landschap (contactkwaliteit). Vanuit de polder vormt het dorp een groen silhouet met de kerktoren als herkenningspunt. Met de beoogde ontwikkeling blijft de bestaande landschappelijke structuur behouden, waarmee de verbinding tussen het dorp en het landschap behouden blijft.
Linten blijven linten
Het plangebied is onderdeel van de historische lintbebouwing van Zoeterwoude. Het lint van Zoeterwoude is aan de westkant flink uitgebreid. Naar het oosten is er nog veel doorzicht mogelijk tussen de bebouwing door over de sloten richting het polderlandschap. Bij ontwikkelingen zijn de huidige korrel, profiel en transparantie van het lint richtinggevend. Met het verwijderen van de kuilplaten, een aantal opstallen en de tijdelijke mestopslag wordt het perceel opgeschoond. Doordat de woning achter de bestaande bebouwing aan het lint wordt gebouwd, is de nieuwe woning nauwelijks zichtbaar vanaf het lint, terwijl aan de zijde van het open landschap sprake is van een passende overgangskwaliteit, wat aansluit bij de ambities die horen bij het veenlint.
Conclusie
Met de beoogde ontwikkeling zijn er geen belemmeringen vanuit de Omgevingsvisie. De ruimtelijke kwaliteit van het terrein verbetert en er wordt aangesloten bij de gebiedsprofielen. De beoogde herontwikkeling past binnen de Omgevingsvisie en is in lijn met de provinciale ambities.