direct naar inhoud van Regels
Plan: GreenTech Park Brabant
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0757.BP03GreentechPB-OTW1

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

Het bestemmingsplan GreenTech Park Brabant met identificatienummer NL.IMRO.0757.BP03GreentechPB-OTW1 van de gemeente Boxtel.

1.2 bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.6 bebouwingspercentage

een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het terrein aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.

1.7 bedrijf

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, beroepen aan huis daaronder niet begrepen.

1.8 bedrijfsgebouw

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf.

1.9 bedrijfsverzamelgebouw

een gebouw waarin het uitoefenen van bedrijvigheid (waaronder industriële, ambachtelijke, dienstverlenende bedrijven en kantoren) wisselend kan worden uitgeoefend, waarbij de ruimtelijke uitstraling in overeenstemming is met die van één bedrijf.

1.10 beeldkwaliteit

waardering en herkenning van alle visuele waarnemingen vanaf een bepaalde locatie.

1.11 beeldkwaliteitsplan

geformuleerde en toetsbare beeldkwaliteiten opgenomen in een als zodanig door de raad vastgesteld beeldkwaliteitplan(nen) en als bijlage 3 onlosmakelijk verbonden met dit bestemmingsplan.

1.12 beperkt kwetsbaar object
  • a. verspreid liggende woningen, woonschepen en woonwagens, voor zover zij niet behoren tot een Bevi-inrichting en met een dichtheid van maximaal twee woningen, woonschepen of woonwagens per hectare;
  • b. bedrijfswoningen, voor zover zij niet behoren tot een Bevi-inrichting;
  • c. kantoorgebouwen, hotels en restaurants, winkels en bedrijfsgebouwen voor zover zij niet onder het begrip kwetsbaar object vallen en voor zover zij niet behoren tot een Bevi-inrichting;
  • d. sporthallen, sportterreinen, zwembaden en speeltuinen;
  • e. kampeerterreinen en andere terreinen bestemd voor recreatieve doeleinden, voor zover zij niet onder het begrip kwetsbaar object vallen;
  • f. objecten die met het onder a. tot en met e. genoemde gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven, het aantal personen dat daarin meestal aanwezig is en de mogelijkheden voor zelfredzaamheid bij een ongeval, voor zover die objecten geen kwetsbare objecten zijn;
  • g. objecten met hoge infrastructurele waarde, waaronder in ieder geval telefoon- en elektriciteitscentrale of een gebouw met vluchtleidingsapparatuur, voor zover die objecten wegens de aard van de gevaarlijke stoffen die bij een ongeval kunnen vrijkomen, bescherming verdienen tegen de gevolgen van dat ongeval.
1.13 bedrijfsvloeroppervlak

het totale vloeroppervlak van de ruimte binnen een bouwwerk en/of op een terrein dat wordt gebruikt voor de uitoefening van een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en kantoorruimten en dergelijke.

1.14 bestaande situatie
  • a. ten aanzien van bouwwerken:
    een bouwwerk, dat:
    • 1. ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan bestaat of in uitvoering is, met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
    • 2. na het in lid 1 genoemde tijdstip is of mag worden gebouwd krachtens een bouw- of omgevingsvergunning, waarvoor de aanvraag voor dat tijdstip is ingediend;
  • b. ten aanzien van gebruik:
    het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig ten tijde van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
1.15 bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.16 bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.17 bijgebouw

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw en dat in functioneel en architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.18 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.19 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.20 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.

1.21 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.22 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.23 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct hetzij indirect steun vindt in of op de grond.

1.24 brutovloeroppervlak

het oppervlak gemeten op vloerniveau langs de buitenomtrek van de opgaande scheidingswanden, die de desbetreffende ruimte of groep van ruimtes omhullen. Dit is met inbegrip van ruimten zoals keukens, toiletten, bergruimten en dergelijke.

1.25 dak

iedere bovenbeëindiging van een bouwwerk.

1.26 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.27 duurzame energievoorzieningen

voorzieningen voor opwekking en transport van duurzame energie, waaronder in ieder geval zonne- en windenergie worden begrepen.

1.28 escortbedrijf

de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt, die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend zoals escortservices en bemiddelingsbureaus.

1.29 functie

doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan is toegestaan.

1.30 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.31 geluidzoneringsplichtige inrichting

een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een geluidzone moet worden vastgesteld.

1.32 goede landschappelijke inpassing

van een goede landschappelijke inpassing is sprake indien de typische kenmerken en kwaliteiten van het landschap door middel van de architectuur van het gebouw en de aanplant van gebiedseigen beplanting wordt toegepast.

1.33 groothandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, dan wel aan instellingen of personen tot aanwending in een andere bedrijfsactiviteit.

1.34 horeca

een bedrijf waar bedrijfsmatig dranken en etenswaren voor consumptie ter plaatse worden verstrekt en/of waar bedrijfsmatig logies wordt verstrekt.

1.35 inrichting

elke door de mens bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, ondernomen bedrijvigheid die binnen een zekere begrenzing pleegt te worden verricht.

1.36 kantoor- en/of praktijkruimte

een ruimte welke door aard en indeling kennelijk is bestemd om uitsluitend of in hoofdzaak dienstig te zijn tot het verrichten van administratieve, medische en/of ontwerptechnische arbeid.

1.37 kennisintensieve bedrijven en/of instellingen

bedrijven, instellingen en instituten, die uitsluitend of in hoofdzaak hoogwaardig onderzoek verrichten en of technologisch hoogwaardige producten, productiewijzen en/of processen ontwikkelen, onderzoeken, vervaardigen, testen, evalueren of anderszins bewerken of verwerken, met inbegrip van met deze activiteiten samenhangende advieswerkzaamheden.

1.38 kunstwerk

een civieltechnisch bouwwerk, geen gebouw zijnde, ten behoeve van de infrastructuur van wegen, spoorwegen, waterwegen en leidingen.

1.39 kwetsbaar object
  • a. woningen, niet zijnde:
    • 1. verspreid liggende woningen, woonschepen en woonwagens, voor zover zij niet behoren tot een Bevi-inrichting en met een dichtheid van maximaal twee woningen, woonschepen of woonwagens per hectare;
    • 2. bedrijfswoningen;
  • b. gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, waartoe in ieder geval behoren:
    • 1. (psychiatrische) ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen;
    • 2. scholen;
    • 3. sociale werkplaatsen, of;
    • 4. gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor dagopvang van minderjarigen;
  • c. gebouwen waarin meestal grote aantallen personen (> 50 pers.) gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, waartoe in ieder geval behoren:
    • 1. kantoorgebouwen en hotels met een bruto vloeroppervlak van meer dan 1.500 m² per object, voor zover zij niet behoren tot een Bevi-inrichting of;
    • 2. complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk bruto vloeroppervlak meer dan 1.000 m² bedraagt, voor zover zij niet behoren tot een Bevi-inrichting, en winkels met een bruto vloeroppervlak van meer dan 2.000 m² per winkel, voor zover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd en voor zover zij niet behoren tot een Bevi-inrichting;
  • d. kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen, voor zover zij niet behoren tot een Bevi-inrichting.
1.40 nutsvoorziening

voorziening ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, voorzieningen ten behoeve van openbaar vervoer, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.41 omgevingsvergunning

een vergunning voor het uitvoeren van een project dat invloed heeft op de fysieke leefomgeving, op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo).

1.42 ondergeschikte detailhandel

beperkte op de eindgebruiker gerichte verkoop van goederen, die functioneel rechtstreeks verband houden met de bedrijfsactiviteiten.

1.43 ondergeschikte functie

functie die ondergeschikt is aan de hoofdfunctie.

1.44 peil
  • a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  • c. indien in of op het water wordt gebouwd: het Nieuw Amsterdams Peil (of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil);
1.45 productiegebonden detailhandel

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.

1.46 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.47 raamprostitutie

een seksinrichting met één of meer ramen van waarachter de prostituee/prostitué tracht de aandacht van passanten op zich te vestigen.

1.48 risicovolle inrichting

een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten.

1.49 seksinrichting

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, of een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.50 shared service center

een (semi-)autonome inrichting waarin een aantal gezamenlijke functies is ondergebracht die ten dienste staan aan meerdere op het bedrijventerrein GreenTech Park Brabant gelegen bedrijven, zoals bedrijvenrestaurant, repro-, fitness, verpoos- en vergaderfaciliteiten en dergelijke.

1.51 straatprostitutie

het door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze passanten tot prostitutie bewegen, uitnodigen dan wel aanlokken.

1.52 verkoopvloeroppervlak

het totale oppervlakte van de voor het publiek toegankelijke en zichtbare winkelruimte, inclusief de etalageruimte en de ruimte achter de toonbank.

1.53 voorgevelrooilijn

de grens van het bouwvlak die gericht is naar de weg en waarop de bebouwing is georiënteerd.

1.54 vuurwerkbedrijf

een bedrijf dat is gericht op de vervaardiging of assemblage van vuurwerk of de (detail)handel in vuurwerk c.q. de opslag van vuurwerk en/of de daarvoor benodigde stoffen, niet bedoeld de periodieke verkoop van consumentenvuurwerk.

1.55 water

al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen.

1.56 waterhuishoudkundige voorzieningen

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit, waaronder duikers, stuwen, gemalen, inlaten en voorzieningen ten behoeve van berging en infiltratie van hemelwater.

1.57 weg

weg als bedoeld in artikel 1, eerste artikel onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan.

1.58 werk

een constructie geen gebouw of bouwwerk zijnde.

1.59 windturbine

een bouwwerk ten behoeve van de opwekking van windenergie.

1.60 wonen

het gehuisvest zijn of het huisvesten van personen in een woning/woonhuis.

1.61 zelfstandig kantoor

een zelfstandig bedrijf waarvan de werkzaamheden uitsluitend of in hoofdzaak van administratieve en/ of wetenschappelijke aard zijn.

1.62 zijdelingse perceelsgrens

de grens tussen twee percelen, die voor- en achterzijde van een perceel verbindt.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand tot de zijdelingse perceelsgrens

de afstand van een gebouw tot de zijdelingse perceelsgrens wordt gemeten vanaf het dichtst bij de perceelsgrens gelegen punt van het gebouw op 1 meter boven peil en haaks op de perceelsgrens.

2.2 bebouwd oppervlak van een bouwperceel

de oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen.

2.3 bebouwingspercentage

het oppervlak dat met bouwwerken is bebouwd, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het bouwperceel, voor zover dat is gelegen binnen de bestemming, of binnen een in de planregels nader aan te duiden gedeelte van die bestemming.

2.4 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.5 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen alsmede technische ruimten op bedrijfsgebouwen tot een hoogte van maximaal 4 m.

2.6 breedte, diepte c.q. lengte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren.

2.7 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.8 ondergrondse diepte van een bouwwerk

vanaf peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.

2.9 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.10 dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijventerrein - GreenTech Park Brabant (GTPB)

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Bedrijventerrein - GreenTech Park Brabant (GTPB)’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijven die staan vermeld in Bijlage 1 (Staat van bedrijfsactiviteiten) onder milieucategorie 2 ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf van categorie 2';
  • b. bedrijven die staan vermeld in Bijlage 1 (Staat van bedrijfsactiviteiten) onder de milieucategorieën 2, 3.1 en 3.2 ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.2';
  • c. kennisintensieve bedrijven en instellingen, met bijbehorende voorzieningen zoals bijvoorbeeld technische installaties, proefopstellingen en pilot plants, waarbij de bijbehorende milieucategorie niet hoger is dan:
    • 1. 2 ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf van categorie 2' zoals genoemd in de bij deze regels behorende Staat van bedrijfsactiviteiten;
    • 2. 3.2 ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.2' zoals genoemd in de bij deze regels behorende Staat van bedrijfsactiviteiten;
  • d. één bedrijfsverzamelgebouw;

een en ander met dien verstande, dat:

  • e. geluidzoneringsplichtige inrichtingen niet zijn toegestaan;
  • f. risicovolle inrichtingen niet zijn toegestaan;
  • g. zelfstandige kantoren niet zijn toegestaan;
  • h. vuurwerkbedrijven niet zijn toegestaan;
  • i. detailhandel niet is toegestaan, met uitzondering van ondergeschikte detailhandel en productiegebonden detailhandel; beide met een verkoopvloeroppervlak van maximaal 50 m2 per bouwperceel.

alsmede voor:

  • j. natuurinclusief bouwen;

en daaraan ondergeschikt:

  • k. inpandige opslag en uitstalling ten dienste van de functies onder a, b en c;
  • l. shared service center;

met daarbij behorende:

  • m. (ontsluitings)wegen;
  • n. wandel- en fietspaden;
  • o. groenvoorzieningen;
  • p. parkeervoorzieningen, waaronder mede begrepen collectieve parkeervoorzieningen;
  • q. nutsvoorzieningen;
  • r. duurzame energievoorzieningen en verzamelpunten van duurzame energievoorzieningen;
  • s. energieoplaadpunten;
  • t. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen

Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. De oppervlakte van een bouwperceel mag niet minder bedragen dan 2.500 m2 en niet meer dan 15.000 m2.
  • b. Het bebouwingspercentage mag niet minder bedragen dan:
    • 1. 50% bij bouwpercelen met een oppervlakte van 2.500 m2 en minder dan 5.000 m2;
    • 2. 60% bij bouwpercelen met een oppervlakte van 5.000 m2 en minder dan 10.000 m2;
    • 3. 70% bij bouwpercelen met een oppervlakte van 10.000 m2 en meer;
  • c. Installaties moeten in een gebouw worden geïntegreerd of mee worden ontworpen;
  • d. Voor technische installaties, zoals afzuiginstallaties, en voor energieopwekkende installaties, zoals zonnepanelen, mag de maximale bouwhoogte worden overschreden tot een maximum van 1,0 m, met dien verstande dat voor kleine windturbines de maximale bouwhoogte mag worden overschreden tot een maximum van 5,0 m.
  • e. Gebouwen zijn uitsluitend toegestaan voor zover het betreft bedrijfsgebouwen en nutsgebouwen die ten dienste staan van deze bestemming.
3.2.2 Bedrijfsgebouwen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. Bedrijfsgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak.
  • b. Per bouwperceel is maximaal 1 bedrijfsgebouw toegestaan.
  • c. De voorgevel van bedrijfsgebouw dient op ten minste 10 meter uit de voorste perceelsgrens en op ten hoogste 15 meter uit deze grens te worden gebouwd.
  • d. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximale bouwhoogte (m)’ is aangegeven.
  • e. De afstand tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 5 m.
  • f. De dakhelling bedraagt maximaal 35°.
3.2.3 Nutsgebouwen

Voor het bouwen van nutsgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. Nutsgebouwen, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd.
  • b. De oppervlakte per nutsgebouw mag niet meer bedragen dan 20 m2.
  • c. De bouwhoogte van nutsgebouwen mag niet meer bedragen dan 4 m.
3.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

  • a. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2,5 m en deze bouwwerken dienen passeerbaar te blijven voor kleine zoogdieren zoals steenmarter, wezel, muis en haas.
  • b. De bouwhoogte van vlaggenmasten en lichtmasten mag niet meer bedragen dan 10 m.
  • c. De bouwhoogte van antennes mag niet meer bedragen dan 15 m.
  • d. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 m.
  • e. op een afstand van ten minste 10 m van de voorste perceelsgrens en ten minste 5 m van de overige perceelsgrenzen en/of ter plaatse van collectieve parkeervoorzieningen zijn, aanvullend op het bepaalde onder a tot en met e, solar carports ten behoeve van duurzame energievoorzieningen toegestaan, met dien verstande dat:
    • 1. de maximum bouwhoogte 5 m bedraagt;
    • 2. een onderdoorgang met een hoogte van ten minste 3,5 m ten behoeve van het verkeer is gewaarborgd.
3.3 Afwijken van de bouwregels
  • a. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde van het bepaalde sub 3.2.1 onder a behoeve van het toestaan van bouwpercelen die groter zijn dan 15.000 m2, maar niet groter dan 20.000 m2, met dien verstande dat:
    • 1. het uitsluitend mag gaan om de uitbreiding van een bedrijf dat reeds op het bedrijventerrein is gevestigd en niet om de nieuwvestiging van een bedrijf;
    • 2. het financieel, juridisch of feitelijk onmogelijk is om op het in gebruik zijnde bouwperceel tegemoet te komen aan de ruimtebehoefte door middel van zorgvuldig ruimtegebruik;
    • 3. er aantoonbare ruimtelijk-economische belangen voor de lange termijn aanwezig zijn, die de uitbreiding noodzakelijk maken;
    • 4. de financiële, juridische en feitelijke mogelijkheden ontbreken om het bedrijf te verplaatsen of te vestigen op een bedrijventerrein in een nabij gelegen stedelijk concentratiegebied;
    • 5. de ontwikkeling geen nadelige invloed mag hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte mag veroorzaken;
    • 6. de ontwikkeling inpasbaar dient te zijn vanuit stedenbouwkundig-landschappelijk oogpunt;
    • 7. de belangen van derden niet onevenredig worden aangetast.
  • b. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde van het bepaalde sub 3.2.1 onder a behoeve van het toestaan van bouwpercelen die groter zijn dan 15.000 m2, maar niet groter dan 20.000 m2 met dien verstande dat:
    • 1. de ontwikkeling inpasbaar dient te zijn vanuit stedenbouwkundig-landschappelijk oogpunt;
    • 2. de belangen van derden niet onevenredig worden aangetast.
  • c. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde sub 3.2.1 onder c en een lager bebouwingspercentage toestaan, mits:
    • 1. de afwijking noodzakelijk is in het kader van een efficiënte bedrijfsvoering, dan wel
    • 2. noodzakelijk is in het kader van een gefaseerde realisering van de bebouwing;
    • 3. sprake is van een aanvaardbare stedenbouwkundige inpassing.
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Verkeersontsluiting
  • a. Er mag maximaal één ontsluitingsweg ten behoeve van het bedrijventerrein worden aangelegd, waarbij aan de volgende eisen moet worden voldaan:
    • 1. de onsluitingsweg dient aangesloten te worden op de bestaande infrastructuur ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting';
    • 2. de onsluitingsweg mag bestaan uit maximaal 2 rijstroken;
    • 3. de breedte van de ontsluitingsweg mag niet minder bedragen dan 6 meter en niet meer bedragen dan 7 meter.
  • b. Het is niet toegestaan de onder a genoemde ontsluitingsweg in gebruik te nemen of te hebben indien de geluidsbelasting op een geluidsgevoelig object en/of een geluidsgevoelige functie niet voldoet aan de bij of krachtens de Wet geluidhinder gestelde eisen.
3.4.2 Laden en lossen

Op eigen terrein dient in voldoende ruimte voor laden en lossen te zijn voorzien.

3.4.3 Buitenopslag

Buitenopslag is niet toegestaan.

3.4.4 Verkooppunt voor motorbrandstoffen

Een verkooppunt voor motorbrandstoffen is niet toegestaan.

3.4.5 Voorwaardelijke verplichting realisatie groen

Op de gronden met deze bestemmingsplan is het bouwen van bouwwerken als bedoeld in lid 3.2.2 en/of lid 3.2.4 slechts toegestaan indien vast staat dat het bouwperceel wordt voorzien van beplanting met een omvang van minimaal 20% van de grootte van dat betreffende bouwperceel en dat deze groenvoorziening in stand wordt gehouden. Voor de berekening van deze maat van minimaal 20% mag al het buitenpandige groen op het perceel worden meegenomen, zoals beplanting op het dak en beplanting op de buitenwanden. Hiertoe dient een beheer- en beplantingsplan te worden overgelegd.

3.4.6 Voorwaardelijke verplichting duurzaam gebruik van het dak

Op de gronden met deze bestemming is het bouwen van een gebouw slechts toegestaan indien minimaal 80% van de totale oppervlakte van het dak van het gebouw wordt gebruikt om op duurzame wijze energie/warmte/koude op te wekken (waarbij de technieken met het hoogste rendement moeten worden toegepast), tenzij een andere duurzame maatregel dit onmogelijk maakt of als het bedrijfsproces duurzaam dakgebruik verhindert - in die gevallen dient de constructie van het gebouw wel dusdanig te worden vormgegeven dat het dak wel geschikt is voor het dragen van voorzieningen om op duurzame wijze energie/warmte/koude op te wekken.

3.4.7 Voorwaardelijke verplichting trillingen

Op de gronden met deze bestemming is het bouwrijp maken van gronden en het bouwen van bouwwerken slechts toegestaan indien is aangetoond dat de trillingen in het naastgelegen datacenter beperkt blijven tot de in de SBR-richtlijn, deel A - Schade in gebouwen, opgenomen streefwaarden.

3.4.8 Voorwaardelijke verplichting landschappelijke inpassing

Het gebruik van de gronden ten behoeve van de doeleinden genoemd in lid 3.1 onder a, b, c en d is alleen dan toegestaan indien een goede landschappelijke inpassing, is gerealiseerd binnen 1 jaar na onherroepelijk worden van dit bestemmingsplan en deze goede landschappelijke inpassing vervolgens wordt beheerd en als zodanig in stand wordt gehouden.

3.4.9 Voorwaardelijke verplichting klimaatadaptief bouwen

Op de gronden met deze bestemming is het bouwen van een gebouw slechts toegestaan als er vanaf het gebouw, bij de hoogste zonnestand op 21 maart, niet meer dan 20% weerkaatsing van zonlicht richting de openbare ruimte plaatsvindt.

3.4.10 Verbod gebruik uitlogende materialen

Onder strijdig gebruik van gronden en/of bouwwerken wordt in ieder geval begrepen het gebruik van uitlogende materialen in of aan gebouwen (en bijbehorende installatie).

3.4.11 Aardgasvrij

Bedrijven als bedoeld in artikel 3.1, sub a, sub b, sub e en sub d mogen niet aansluiten op het gastransportnet zoals bedoeld in de Gaswet.

3.4.12 Stikstof
  • a. Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en/of bouwwerken voor de ter plaatse toegetane (bedrijfs)activiteiten waardoor de stikstofdepositie vanwege het bedrijventerrein GreenTech Park Brabant op Natura 2000-gebieden de 0,00 mol/ha/jaar overschrijdt.
  • b. Onverminderd het bepaalde onder a, mag de toegestane stikstofemissie vanwege het bedrijventerrein GreenTech Park Brabant niet meer bedragen dan 838,1 kg NH3/jaar bedragen.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
  • a. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.1 onder a en b voor het toestaan van een bedrijf dat niet is genoemd in de Staat van Bedrijfsactiviteiten, zoals opgenomen is in Bijlage 1 maar dat voor wat betreft de aard en de omvang van de milieuhinder die het veroorzaakt gelijk kan worden gesteld met de toegestane categorieën.
  • b. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.1 onder a voor het toestaan van een bedrijf genoemd in de Staat van Bedrijfsactiviteiten, zoals opgenomen is in Bijlage 1 dat één milieucategorie hoger is dan de toegelaten maximale milieucategorie, mits het bedrijf voor wat betreft de aard en omvang van de milieuhinder die het veroorzaakt, gelijk kan worden gesteld met een bedrijf in de toegelaten milieucategorieën.
  • c. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.1 onder b voor het toestaan van een bedrijf dat is genoemd in Bijlage 2 en één milieucategorie hoger is dan de toegelaten maximale milieucategorie, mits het bedrijf voor wat betreft de aard en omvang van de milieuhinder die het veroorzaakt, gelijk kan worden gesteld met een bedrijf in de toegelaten milieucategorieën.
  • d. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.1 onder a, b, c en d voor het toestaan van ten hoogste één distributiebedrijf, mits het bedrijf voor wat betreft de aard en omvang van de milieuhinder die het veroorzaakt, gelijk kan worden gesteld met een bedrijf in de toegelaten milieucategorieën.
  • e. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.4.12 onder c om toe te staan dat een bedrijf een grotere hoeveelheid stikstof emiteert, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
    • 1. de afwijking is noodzakelijk vanuit een doelmatige bedrijfsvoering/-ontwikkeling;
    • 2. er wordt geen afbreuk gedaan aan nabijgelegen woon- en werkfuncties;
    • 3. de voorwaarden genoemd in artikel 3.4.12 onder a en b worden in acht genomen.

Artikel 4 Groen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen;
  • b. bermen en beplantingen;
  • c. water, waterlopen, waterberging en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • d. de aanleg en instandhouding van een goede landschappelijke inpassing.

en daaraan ondergeschikt:

  • e. voorzieningen voor langzaam verkeer;
  • f. calamiteitendoorgang;
  • g. nutsvoorzieningen.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende bepaling:

  • a. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.
4.3 Specifieke gebruiksregels
4.3.1 Leefgebied steenmarter en wezel

Het gebruik van de gronden ten behoeve van de doeleinden genoemd in lid 4.1 onder e is alleen dan toegestaan indien ten minste 1 ha van de bestemming 'Groen' als optimaal leefgebied voor de steenmarter en wezel worden ingericht. Hierbij dienen de maatregelen uit de Handreiking Kleine Marters van de provincie Noord-Brabant te worden gehanteerd.

Artikel 5 Leiding - Brandstof

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Brandstof' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor ondergrondse brandstofleidingen met daarbij behorende belemmeringenstrook.

5.2 Bouwregels

Voor het bouwen geldt de volgende bepaling:

  • a. Op de voor 'Leiding - Brandstof' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de brandstofleiding worden gebouwd, waarbij de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3 m.
5.3 Afwijken van de bouwregels
  • a. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde lid 5.2 voor het bouwen ten behoeve van de overige bestemmingen van deze gronden, mits het behoud van een veilige ligging en de continuïteit van de brandstofleidingen is gewaarborgd.
  • b. Het bevoegd gezag wint vooraf schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder.
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.4.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden op de gronden met de bestemming 'Leiding - Brandstof' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen;
  • b. het aanleggen of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • d. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  • e. het verrichten van graaf- en grondwerkzaamheden;
  • f. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen en bomen;
  • g. het aanbrengen of verwijderen van ondergrondse leidingen of drainage;
  • h. het permanent opslaan van goederen.
5.4.2 Uitzonderingen

Het in sub 5.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden, welke:

  • a. normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden betreffen;
  • b. graafwerkzaamheden betreffen als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten;
  • c. in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde of verleende vergunning.
5.4.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

De sub 5.4.1 bedoelde omgevingsvergunning wordt slechts verleend, indien door de werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen geen blijvend gevaar en/of nadeel voor de leiding ontstaat, tenzij hieraan door het stellen van randvoorwaarden voldoende kan worden tegemoet gekomen.

5.4.4 Advisering over de omgevingsvergunning

Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning als bedoeld sub 9.4.1 wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder.

Artikel 6 Leiding - Hoogspanning

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Hoogspanning' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. een ondergrondse hoogspanningsverbinding met een maximum spanning van 150 kV en de bij de hoogspanningsverbinding behorende beschermingszone;
  • b. alsmede voor toegangswegen en andere voorzieningen ten behoeve van de bestemming.
6.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. in afwijking van het bepaalde in de overige voor de gronden geldende bestemmingsplannen mogen geen bouwwerken worden gebouwd.
  • b. Op of in de gronden, bedoeld in artikel 6.1, mag uitsluitend ten behoeve van de andere voor deze gronden geldende bestemming(en), met inachtneming van de voor betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels, worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
6.3 Afwijken van de bouwregels
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 6.2 onder b. voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en), alsmede voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de betrokken leidingen, mits de hoogte niet meer dan 3 meter bedraagt en de veiligheid met betrekking tot de leidingen niet wordt geschaad.
  • b. Indien door de bouw of plaatsing of de aanwezigheid van een bouwwerk schade wordt of kan worden toegebracht aan de in artikel 6.1 omschreven doeleinden wordt geen afwijking verleend.
  • c. Alvorens Burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 6.3 onder a. verlenen heeft de leidingbeheerder daarover schriftelijk advies uitgebracht, dan wel is de leidingbeheerder gedurende drie weken in de gelegenheid gesteld schriftelijk advies uit te brengen.
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.4.1 Verbod

In het belang van de hoogspanningsverbinding als bedoeld in artikel 6.1 is het, behoudens het bepaalde in artikel 6.4.2, verboden op en in de in artikel 6.1 bedoelde gronden zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het veranderen van het huidige maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen of afgraven;
  • b. het aanbrengen en/of verwijderen van diepwortelende beplantingen en/of bomen, dieper dan 0,8 meter onder peil;
  • c. het uitvoeren van heiwerken of het anderszins indrijven van voorwerpen in de bodem, dieper dan 0,8 meter onder peil; het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend ophogen en afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren of ontginnen dieper dan 0,8 meter onder peil;
  • d. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend ophogen en afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren of ontginnen dieper dan 0,8 meter onder peil;
  • e. het aanbrengen en/of verwijderen van andere kabels en leidingen anders dan in de bestemmingsomschrijving aangegeven, en daarmee verband houdende constructies;
  • f. het aanleggen van watergangen of het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen;
  • g. het aanleggen van drainage dieper dan 1,0 meter onder peil alsmede het verhogen of verlagen van het waterpeil;
  • h. het aanbrengen van verhardingen, wegen en paden;
  • i. het opslaan van goederen;
  • j. het vellen of rooien van houtgewas;
  • k. het aanleggen van zonnepanelen.
6.4.2 Uitzonderingen

Het verbod als bedoeld in artikel 6.4.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

  • a. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer door de leidingbeheerder;
  • b. reeds in uitvoering zijn, overeenkomstig de geldende wet- en regelgeving, op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
  • d. de uitvoering betreffen van dit bestemmingsplan.
6.4.3 Toepasbaarheid

De werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 6.4.1 zijn slechts toelaatbaar, indien:

  • a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de hoogspanningsverbinding als bedoeld in artikel 6.1;
  • b. de beheerder van de leiding schriftelijk advies heeft uitgebracht, dan wel gedurende drie weken in de gelegenheid is gesteld schriftelijk advies uit te brengen;
  • c. de veiligheid met betrekking tot de leidingen niet wordt geschaad.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene bouwregels

8.1 Ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, uitbouwen, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt en er geen plangrenzen worden overschreden.

Artikel 9 Algemene gebruiksregels

9.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:

  • a. gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en/of escortbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie;
  • b. het gebruik van gebouwen ten behoeve van bewoning;
  • c. parkeren in opebaar gebied;
  • d. (proef)boringen naar gas, waaronder schaliegas;
  • e. een gebruik dat geen rekening houdt met een ongestoorde werking van de hoogspanningsleiding en de risico's die ermee verbonden zijn.
9.2 Waterberging
  • a. Als strijdig met het plan wordt beschouwd het niet in voldoende mate voorzien en in stand houden van waterberging.
  • b. Als niet in voldoende mate voorzien in waterberging wordt beschouwd het niet voldoen aan de Beleidsregel uit het Brabant brede Keur. Dit wil zeggen dat de inhoud van het plan, de inpassing in het waterhuishoudkundige systeem en de toe te passen methoden in overleg met het waterschap dienen te worden vastgesteld. Hierbij dient uit te worden gegaan van een bergingseis van 600m3/ha (60 mm).

Artikel 10 Algemene aanduidingsregels

10.1 Veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'Veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen' zijn mede bestemd voor de bescherming van het verblijfsklimaat in verband met de aanwezigheid van de transportroute van gevaarlijke stoffen over het spoor.

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels

11.1 Afwijken

Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  • b. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of - intensiteit daartoe aanleiding geeft;
  • c. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot:
    • 1. ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 25 m;
    • 2. ten behoeve van erf- en terreinafscheidingen tot maximaal 5 m;
    • 3. ten behoeve van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 10 m;
  • d. de bestemmingsbepalingen ten aanzien ten aanzien van de maximale (bouw)hoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte van gebouwen wordt vergroot ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, luchtwassers en lichtkappen, mits:
    • 1. de maximale oppervlakte van de verhoging maximaal 10% van het betreffende bouwvlak zal bedragen;
    • 2. de hoogte maximaal 1,25 maal de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw zal bedragen.
  • e. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot maximaal 40 meter;
  • f. de bestemmingsplanbepalingen ten behoeve van de overschrijding van het bouwvlak voor de bouw van een luifel aan de voorgevel van een hoofdgebouw, geen woning zijnde, met dien verstande dat:
    • 1. de overschrijding van de voorgevelrooilijn niet meer mag bedragen dan 2 m;
    • 2. de bouwhoogte van de luifel niet meer mag bedragen dan de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw;
    • 3. er geen bezwaren bestaan vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid.
  • g. de bestemmingsplanbepalingen en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, met dien verstande dat:
    • 1. de inhoud per gebouwtje niet meer dan 50 m³ mag bedragen;
    • 2. de bouwhoogte niet meer dan 3,5 m mag bedragen;

Artikel 12 Overige regels

12.1 Waarborging voldoende parkeergelegenheid
  • a. Een nieuw bouwwerk, verandering van een bouwwerk, verandering van gebruik van een bouwwerk of van gronden - al dan niet gecombineerd - , waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, is niet toegestaan wanneer op het bedrijfsperceel niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden.
  • b. Bij een omgevingsvergunning, dan wel bij de beoordeling of het gebruik in overeenstemming is met het bestemmingsplan wordt aan de hand van de d.d. 20 maart 2007 door burgemeester en wethouders vastgestelde nota Parkeernormen gemeente Boxtel bepaald c.q. getoetst of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid. Indien gedurende de planperiode nieuwe parkeernormen worden vastgesteld door de gemeente, treden deze ter toetsing in de plaats van de genoemde vastgestelde beleidsregels.
  • c. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in onder 12.1 lid a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie.
12.2 Afwijken parkeernormen

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  • a. het bepaalde in artikel 12.1 voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte wordt voorzien.
  • b. het bepaalde in artikel 12.1 voor zover het voldoen aan die regels door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht

13.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen van het bepaalde onder sub a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.
  • c. Het bepaalde onder sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
13.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder sub a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld onder sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het bepaalde onder sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 14 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan ‘GreenTech Park Brabant’.

1 december 2022