direct naar inhoud van Toelichting
Plan: GreenTech Park Brabant
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0757.BP03GreentechPB-OTW1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Gemeente Boxtel werkt samen met verschillende partners aan de ontwikkeling van GreenTech Park Brabant (hierna GTPB). Met de ontwikkeling van GTPB speelt Boxtel met name in op de ontwikkeling en kansen van de circulaire economie. Bedrijven, al dan niet in samenwerking met onderwijsinstellingen, gericht op innovatie en duurzaamheid, kunnen zich hier vestigen. Het profiel van het bedrijventerrein is GreenTech; technologie die producten en processen duurzamer / milieuvriendelijker maakt. Het betreft de ontwikkeling van een duurzaam, circulair bedrijventerrein dat ruimte biedt aan kwalitatief hoogwaardige bedrijven. Dit past ook binnen het streven dat Nederland in 2050 een volledig circulaire economie wil hebben.

De circulaire economie richt zich op het beschikbaar houden van grondstoffen. Het heeft in feite een biologische en technische cyclus. In de biologische cyclus gaat het om organische materialen zoals hout, water en voedsel. De technische cyclus richt zich enerzijds op slimmer productontwerp en anderzijds op levensduurverlenging van technische, eindige materialen (zoals fossiele brandstoffen, kunststoffen en metalen). In deze technische cyclus kunnen verschillende zogenaamde R-strategieën worden toegepast. Hoe hoger op de zogenaamde 'R-ladder' (Circulariteitsladder), hoe meer circulariteit (minder grondstoffen en minder milieudruk). Hierbij zit de grootste innovatiekracht in vernieuwde productontwerpen, technologieën of businessmodellen. De transitie naar circulair gaat gepaard met de opkomst van nieuwe bedrijfsactiviteiten, nieuwe businessmodellen en technologieën, maar gaat ook over andere spelregels (instituties), ander gedrag, nieuwe producten en diensten en nieuwe kennis.

Om de ontwikkeling van het GTPB planologisch mogelijk te maken, is voorliggend bestemmingsplan opgesteld.

Het voorliggende ontwerpbestemmingsplan is opgesteld met de informatie die op dat moment voorhanden was. Onlangs is een nieuw provinciaal verkeersmodel beschikbaar gekomen dat mogelijk gevolgen heeft voor diverse onderzoeken, zoals verkeer, wegverkeerslawaai, luchtkwaliteit, stikstof. Daarnaast ligt de landelijke aanpak van de stikstofproblematiek onder een vergrootglas en kan naar aanleiding van nieuwe jurisprudentie en de nieuwe - op het moment van het schrijven van deze toelichting nog niet beschikbare - Aerius Calculator mogelijk nog wijzigingen optrreden ten opzichte van het onderdeel stikstof. Deze zaken zullen in de periode tussen ontwerp en vaststelling van het bestemmingsplan worden geactualiseerd.

1.2 Plangebied

GTPB is voorzien in het zuiden van de gemeente Boxtel. GTPB ligt direct ten zuiden van de Keulsebaan en wordt begrensd door het datacenter van de Rabobank aan de westzijde en het spoor en de weg De Vorst aan de oostzijde. Ten zuiden van het plangebied liggen agrarische gronden. Het plangebied is ca. 13 hectare groot (bruto).

Aan de noordzijde van de Keulsebaan ligt het bedrijventerrein Ladonk. Op circa 400 meter ten zuidwesten van het plangebied ligt het dorp Lennisheuvel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0757.BP03GreentechPB-OTW1_0001.png"

Plangebied GTPB

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

Bij de inwerkingtreding van dit bestemmingplan komen delen van onderstaande bestemmingplannen te vervallen.

Bestemmingsplan   Vastgesteld door de gemeenteraad  
Buitengebied 1994   23 februari 1995  
Bedrijventerrein de Vorst   23 januari 2003  
Bedrijventerrein Ladonk   9 april 2014  
Paraplubestemmingsplan Kamerbewoning Boxtel   27 oktober 2020  

1.4 Planopzet

Het bestemmingsplan bestaat formeel uit twee onderdelen:

  • een verbeelding (NL.IMRO.0757.BP03GreentechPB-OTW1), waarop de bestemmingen in het plangebied zijn weergegeven. Deze bestemmingen (met eventuele specifieke aanduidingen) zijn gerelateerd aan de in de planregels opgenomen juridische regeling.
  • de planregels waarin het gebruik van de binnen het plangebied aangegeven gronden en bouwwerken juridisch is geregeld. Deze regels zijn in de "Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012" (SVBP2012) zoveel mogelijk gestandaardiseerd (o.a. volgorde, indeling, benaming, begripsbepalingen, overgangsbepalingen en de slotbepaling).

Deze twee onderdelen dienen in samenhang te worden bekeken en zijn juridisch bindend.

Het bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting waarin de aan het plan ten grondslag liggende gedachten en de verantwoording als bedoeld in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn opgenomen. Ook maken de uitkomsten van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1. Bro deel uit van de toelichting.

1.5 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 beschrijft het plangebied en geeft een beschrijving van de toekomstige situatie. In hoofdstuk 3 worden, voor zover relevant, in hoofdlijnen de beleidsdocumenten die door de te onderscheiden overheden zijn gepubliceerd, beschreven. De uitgangspunten en randvoorwaarden die ten grondslag liggen aan de voorgestane ontwikkelingen komen vervolgens in hoofdstuk 4 aan bod. Hoofdstuk 5 gaat in op de juridische regeling van het bestemmingsplan en in hoofdstuk 6 worden zowel de economische als maatschappelijke uitvoerbaarheid beschreven.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Ambitie

2.1.1 Ambitieniveau

Met de ontwikkeling van GTPB speelt Boxtel met name in op de ontwikkeling en kansen van de circulaire economie. Bedrijven, al dan niet in samenwerking met onderwijsinstellingen, gericht op innovatie en duurzaamheid, kunnen zich hier vestigen. Het profiel van het bedrijventerrein is GreenTech; technologie die producten en processen duurzamer / milieuvriendelijker maakt. Het betreft de ontwikkeling van een duurzaam, circulair bedrijventerrein dat ruimte biedt aan kwalitatief hoogwaardige bedrijven. Het is hierbij belangrijk om te constateren dat 'kwalitatief hoogwaardige en innovatieve circulaire bedrijvigheid' in eerste instantie betrekking heeft op het type bedrijfsactiviteiten dat een bedrijf uitvoert en niet zozeer de verschijningsvorm/uitstraling van het vastgoed. De gemeente vindt de uitstraling van de bedrijven op GTPB echter ook belangrijk en wil met GTPB een werklandschap voor de toekomst ontwikkelen met representatieve bedrijven.

Het ambitieniveau voor GTPB is bepaald in samenspraak met omgeving en geïnteresseerde (lokale) bedrijven tijdens drie gebiedsdagen (zie paragraaf 6.2.1). Tijdens deze gebiedsdagen is de gemeente in gesprek gegaan over ambities en verwachtingen bij de ontwikkeling van GTPB. Op basis van deze gebiedsdagen is het ambitieniveau "exclusief" bepaald. Met dit ambitieniveau wordt ingezet op een exclusief profiel voor GTPB voor bedrijven die passen binnen de treden R0, R1 of R2 van de R-ladder (zie volgende figuur). De R-ladder is door het Planbureau voor de Leefomgeving opgesteld om Nederland naar een circulaire economie te ontwikkelen, waarbij minder grondstoffen worden gebruiken en waar grondstoffen na gebruik niet worden afdanken maar worden hergebruikt. De R-ladder geeft dus de mate van circulariteit aan (hoe hoger op de R-ladder, hoe meer circulariteit). Met de keuze om de grens bij R2 te leggen, wordt het slimmer maken en/of gebruiken van producten op GTPB gestimuleerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0757.BP03GreentechPB-OTW1_0002.png"

Schema R-ladder

Het ambitiedocument is op 26 juli 2022 vastgesteld.

Bij de R-ladder draait het om maximale herbruikbaarheid en minimale waardevernietiging van grondstoffen en materialen. Voorbeelden van vormen van bedrijvigheid volgens de R-ladder zijn:
een fietsenproducent die fietsen bouwt op basis van hergebruikte frames. Elk jaar worden ongeveer 1 miljoen fietsen afgedankt. Door onderdelen die nog geschikt zijn opnieuw aan te wenden in de productie wordt de hoeveelheid afvalstoffen tegengegaan.
Een aannemersbedrijf dat gebruik maakt van modulaire bouw waarbij de verschillende elementen opnieuw te gebruiken of te vervangen zijn. Ook kan gedacht worden aan het hergebruik van materialen, zoals bijvoorbeeld het hergebruik van hout voor daken.
Een schoenenfabricant die voor de productie van zijn schoenen de afgedankte lederenbekleding van bijvoorbeeld treinen gebruikt.
Een levensmiddelenproducent die voedselproducten die niet meer geschikt of minder geschikt zijn voor de verkoop in de supermarkt inzet als ingrediënt voor het maken van nieuwe levensmiddelen.
Een electronicafabrikant die zijn producten zodanig maakt, dat deze eenvoudig te repareren zijn en waarvan onderdelen goedkoop te vervangen zijn, waardoor de producten een langere levensduur krijgen.  

2.1.2 Leidende principes

In het ambitiedocument zijn tien leidende principes opgenomen voor de ontwikkeling van GTPB:

  • 1. Circulaire economie;
  • 2. Experimenteerruimte;
  • 3. Interactie;
  • 4. Samen delen;
  • 5. Organische groei;
  • 6. Lokale energie;
  • 7. Landschappelijke en ecologische waarde;
  • 8. Biobased materiaalgebruik;
  • 9. Kansen voor iedereen;
  • 10. Gezonde omgeving.

Verder uitgewerkt, zien we voor GTPB de volgende invulling.

De transitie naar een circulaire economie heeft ruimtelijke impact

De circulaire economie heeft een ruimtelijk effect via:

  • 1. transitie bij bestaande bedrijven;
  • 2. opkomst van nieuwe bedrijven en concepten;
  • 3. een deel van de lineaire economie dat niet mee kan in de transitie (bedrijven die te laat in actie komen of aan het eind van hun bestaanscyclus zitten).

De circulaire transitie en het ruimtelijk effect slaan primair neer bij bestaande bedrijven. Bestaande bedrijven die zich willen vestigen op GTPB, zullen naar alle waarschijnlijkheid hun businessmodel moeten aanpassen - circulair maken - en zich gaan richten op een of meerdere treden van de R-ladder om toekomstbestendig te zijn. Tegelijkertijd komen er nieuwe circulaire bedrijven en concepten op die ruimte zoeken.

De verwachting is dat het aantal nieuwe initiatieven komende jaren verder toeneemt naarmate de circulaire economische structuur verder vorm krijgt. Immers een verandering in systeemdenken staat aan de basis van de circulaire economie. Kenmerkend voor systeemdenken is het zien van relaties, afhankelijkheden en kringlopen. In de formatieve fase (voorontwikkeling en opstartfase) groeit vooral de behoefte aan ruimte voor circulair experiment. Meerwaarde wordt gecreëerd door strategische partnerschappen en designrichtlijnen. Dit vergt een wederzijdse betrokkenheid en vertrouwen wat gefaciliteerd wordt door fysieke nabijheid van partners.

Er zijn echter ook bedrijven die niet meekunnen in de transitie van een lineaire naar een circulaire economie. Het gaat om bedrijven die enerzijds te laat in actie komen en anderzijds om bedrijven in sectoren die aan het eind van hun bestaanscyclus zitten. Deze bedrijven passen feitelijk niet in een circulaire en groene economie. Het ruimtegebruik van deze bedrijven neemt naar verwachting af. Het is echter niet zo dat er direct (1 - op - 1) ruimte vrijkomt die door andere bedrijven ingenomen kan worden. Daarnaast is de vrijkomende ruimte natuurlijk niet altijd passend voor nieuwe, circulaire activiteiten.

Samenwerken en experimenteren belangrijk voor circulaire bedrijven

Voor bedrijven in circulaire productketens/ecosystemen geldt dat samenwerking en experimenten tussen bedrijven belangrijk is om (in de toekomst) concurrerend te zijn of worden. Het kan daarbij gaan om een functionele samenwerking (delen van warmte, energie, grondstoffen, opslag, transport, etc.), maar ook om innovatieve samenwerking, gericht op product- of procesvernieuwing, kennisontwikkeling en -adoptie.

Om circulaire innovaties te ontwikkelen is het belangrijk om expliciet ruimte te bieden aan start-ups binnen GTPB. Als een innovatie vanuit de gevestigde orde moet gebeuren, gaat het (doorgaans) langzaam of zelfs zonder succes. Met de instroom van nieuwe kennis wordt een lock-in effect voorkomen en kan de transitie naar een circulaire economie worden versneld. Het is belangrijk dat specifieke ruimte en vastgoed wordt gereserveerd/gelabeld om dergelijke start-ups te accommoderen. Daarnaast is een goede verbinding met opleidingen en onderwijsinstellingen belangrijk. Denk hierbij aan bedrijven en opleidingen die goed samenwerken door bijvoorbeeld stageplaatsen aan te bieden.

Bedrijven die (prototype) producten hebben onderzocht in de start-up fase, en die succesvol en levensvatbaar zijn gebleken, willen die vervolgens in de praktijk brengen en testen/doorontwikkelen. Daarbij is het noodzakelijk om nieuwe circulaire concepten zowel op kleine schaal als op de daaropvolgende fases van opschaling te kunnen testen. Denk aan testfaciliteit(en) waar bedrijven en onderzoeksinstellingen hun innovatieve ideeën op duurzame(re) technologie op commerciële schaal kunnen testen en produceren met alle daarmee samenhangende activiteiten. Het gaat om zogeheten proeffabrieken (en proefopstellingen) om het vernieuwde product verder te innoveren en uiteindelijk op industriële schaal te produceren. Tot slot zijn er ook nieuwe circulaire bedrijven met reeds bewezen concepten die ruimte zoeken.

 

Kwalitatief hoogwaardige, innovatieve bedrijven

GTPB wil sturen op hoogwaardige, innovatieve en vernieuwende bedrijven. Circulaire innovaties kunnen betrekking hebben op nieuwe verdienmodellen, slim productontwerp of nieuwe technologieën (inclusief materialen van hernieuwbare en algemeen beschikbare grondstoffen). Circulaire bedrijven zijn vooral bezig met het maken van een omslag in grondstoffengebruik. Bedrijven die circulaire innovaties doorvoeren aan het begin van productketens hebben naar verwachting de hoogste milieuwinst. Een circulaire innovatie kan in dat geval leiden tot een vermindering van het grondstofverbruik. De focus ligt zodoende op het slimmer gebruiken en maken van producten (refuse (R0), rethink (R1) en reduce (R2)). Uiteraard kan een bedrijf meerdere type activiteiten uitvoeren en ook meerdere R-treden toepassen in haar bedrijfsvoering.

Op basis van de ambitie zijn met name proeffabrieken, experimenteerruimte, kleinschalige, reguliere productie- en verwerkingsbedrijven en research & development kansrijk voor GTPB. Bij het opstellen van de regels en de bedrijvenlijst is hierop ingespeeld door juist ook dit soort bedrijven mogelijk te maken.

De leidende principes staan centraal bij de uitgifte van bedrijfskavels. Hiervoor worden kwalitatieve uitgiftecriteria gehanteerd.

Werklandschap van de toekomst

GTPB wordt een werklandschap van de toekomst. Dit betekent een groen, gezond en klimaatbestendig bedrijventerrein. Het gaat om een werklocatie waar mensen graag werken, die de gezondheid van de gebruikers bevordert en die klimaatbestendig en biodivers is. GTPB voegt landschappelijke en ecologische waarde toe ten opzichte van de huidige situatie en de landschappelijke inrichting nodigt uit tot recreatief gebruik. Dit zal nader worden uitgewerkt in het beeldkwaliteitsplan (zie paragraaf 2.3).

Daarnaast wordt GTPB gasloos en maakt GTPB zo veel mogelijk gebruik van restwarmte die beschikbaar is bij bedrijven in de directe omgeving en de benodigde electriciteit wordt, voor zover mogelijk, op het GTPB zelf duurzaam opgewekt.

Life's Principles

De gemeente streeft naar een ontwikkeling van GTPB waarbij het gedachtegoed van Biomimicry een rol speelt. Biomimicry is een interdisciplinaire benadering die twee werelden bij elkaar brengt, die vaak als gescheiden worden beschouwd: natuur en technologie, biologie en innovatie, leven en design. In de meest praktische zin is biomimicry een manier om duurzame oplossingen te vinden door 'blauwdrukken', 'chemische recepten' en 'ecosysteemstrategieën' te lenen van de natuur.

Dit gedachtegoed is vertaald in zes life's principles die een bijdrage kunnen leveren aan de gebiedsinrichting, te weten:

  • Pas je aan veranderende omstandigheden aan;
  • Wees goed afgestemd op je lokale omgeving;
  • Gebruik levensvriendelijke chemie;
  • Ga efficiënt om met grondstoffen;
  • Integreer ontwikkeling met groei;
  • Evolueer om te overleven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0757.BP03GreentechPB-OTW1_0003.png"

Schema life's principles

Er is vrijheid in de toepassing van deze life's principles, zodat het bedrijf dat zich wil vestigen zelf kan bepalen hoe met de bedrijfsvoering van het bedrijf aangesloten kan worden bij deze life's principles en een nadere invulling kan worden gegeven aan biomimicry.

2.2 Inrichting

GTPB voorziet in een ontwikkeling tot een modern, duurzaam en functioneel bedrijventerrein op basis van een goede bereikbaarheid en intensief/meervoudig ruimtegebruik. Tijdens de gebiedsdagen is een drietal scenario's voorgelegd aan omwonenden en bedrijven. Het zijn scenario's waarbij is gevarieerd met de mate van vergroening van het terrein en de wijze waarop het gebied kan worden ingepast in de bestaande omgeving. In samenspraak met omgeving en geïnteresseerde ondernemers is een voorkeursscenario gekozen voor de inrichting van GTPB op basis van de landschappelijke inpassing en de efficiente verkeersstructuur en daarmee samenhangende verkaveling van het terrein. Dit voorkeursscenario vormt de basis van voorliggend bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0757.BP03GreentechPB-OTW1_0004.png"

Voorkeursscenario (aan deze schets kunnen geen rechten worden ontleend)

Verkeer en parkeren

Bij een nieuwe bedrijventerreinontwikkeling is een duurzame en toekomstbestendige infrastructuur en ontsluiting een voorwaarde voor een goed vestigingsklimaat. GTPB wordt centraal ontsloten via de rotonde Keulsebaan - Korenmolen. Op het terrein zelf wordt een ontsluitingslus gerealiseerd waaraan de bedrijfskavels zijn gelegen. Vanaf deze lus wordt in verband met de veiligheid op het bedrijventerrein een calamiteitenontsluiting op de weg De Vorst gerealiseerd. De wegstructuur en - dimensionering voldoen hierbij aan zowel de eisen van veiligheid als de eisen van functionaliteit.

Verder wordt er een goede ontsluiting gerealiseerd voor langzaam verkeer (fietsers en voetgangers), waarbij wordt aangehaakt op het reeds bestaande netwerk rondom GTPB en de landwegen in het buitengebied. Deze fiets-voetpaden zijn vrijliggend.

Op GTPB wordt uitgegaan van parkeren op eigen terrein. Dit geldt ook voor het laden en lossen van goederen.

Groen en water

GTPB gaat uit van een landschappelijke inpassing en krijgt een nadrukkelijke relatie met het omliggende landschap, waarbij ook ruimte wordt gereserveerd voor ecologische en/of landschappelijke verbindingen. Aan de zuid- en oostzijde van het plangebied wordt een groene overgangszone aangelegd waarin de twee bestaande poelen worden opgenomen en ruimte aanwezig is om voor GTPB een duurzaam en integraal watersysteem te realiseren. Aan de zuidzijde worden ook doorkijken vanaf GTPB naar het landschap mogelijk gemaakt. Langs de ontsluitingslus worden groene bermen met bomen gerealiseerd. Het doel is om voor GTPB een pauzelandschap te creëren, waar het voor werknemers, maar ook bezoekers, prettig is om in te verblijven.

Water vormt een belangrijk element in GTPB, niet alleen vanuit functioneel opzicht, maar ook vanwege de decoratieve waarde.

Bedrijfskavels

De groen- en verkeersstructuur zijn de dragers van GTPB. De bebouwing wordt daar op zorgvuldige wijze ingepast. Het bieden van de juiste kavelmaten en vooral de flexibiliteit hierin is van groot belang voor de aantrekkelijkheid van GTPB. Een mix van (flexibele) kavelgroottes maakt GTPB aantrekkelijk en biedt de beste mogelijkheden om bedrijven optimaal te kunnen bedienen. Voorkomen moet worden dat er restkavels ontstaan. De kavels in GTPB hebben een oppervlakte tussen de 2.500 m2 en 15.000 m2.

Het voorkeursscenario wordt nader uitgewerkt in een stedenbouwkundig-landschappelijk inrichtingsplan. In het inrichtingsplan wordt een inrichtingsprincipe gegeven voor de vormgeving van de ontsluitingsstructuur en de aansluiting op de rotonde Keulsebaan - Korenmolen, wordt het groen- en watersysteem geïntegreerd en wordt een stedenbouwkundig flexibele verkaveling voorgesteld met, indien noodzakelijk, varianten op deze verkaveling. Verder zal een eerste aanzet worden gegeven voor de inrichting van de openbare ruimte.

2.3 Ruimtelijke kwaliteit

Een goede landschappelijke inpassing van bedrijventerreinen staat steeds hoger op de agenda. Hierbij zijn o.a. kleur- en materiaalgebruik, vorm en inpassingsmogelijkheden van belang. Het is van belang om rekening te houden met de karakteristieke kenmerken en kwaliteiten van het landschap. Dit kan gedaan worden met de architectuur van een bedrijfspand en/of het realiseren van gebiedseigen beplanting. Dit vraagt om stedenbouwkundige en landschappelijke inpassingseisen. Daarnaast is het belangrijk dat er een goede overgang van GTPB naar het omringende landschap wordt gerealiseerd.

Beeldkwaliteitsplan

De ruimtelijke kwaliteit is nader uitgewerkt in een beeldkwaliteitsplan (zie Bijlage 1). Het beeldkwaliteitsplan geeft een concrete invulling aan de ruimtelijke aspecten voor het plangebied. Het sluit daarbij aan op de mogelijkheden die dit bestemmingsplan biedt. Er worden duidelijke criteria gegeven voor de bebouwing en welke ambitie voor de inrichting van de aansluiting op de openbare ruimte wordt nagestreefd. Het document is opgesteld met als doel om:

  • een aantrekkelijk bedrijfsmilieu tot stand te brengen;
  • de ontwikkelende partijen te inspireren en vooraf informatie te geven over de geldende welstandscriteria;
  • de welstandscommissie een passend kader te bieden waarbinnen de toetsing van bouwplannen plaatsvindt.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (2020)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. Met de NOVI kan het Rijk inspelen op de grote uitdagingen die er voor Nederland liggen. Allerlei trends en ontwikkelingen hebben invloed op de leefomgeving. Veranderende en groeiende steden, de overgang naar een duurzame en circulaire economie en het aanpassen aan de gevolgen van de klimaatverandering vormen een deel van de opgave. Dit biedt kansen, maar vraagt ook om zorgvuldige keuzes, want de ruimte, zowel boven- als ondergronds, is een schaars goed.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven aan het inrichten van de fysieke leefomgeving. De Nationale Omgevingsvisie richt zich daarbij op vier prioriteiten:

  • 1. Ruimte maken voor klimaatverandering en energietransitie.
  • 2. De economie van Nederland verduurzamen en ons groeipotentieel behouden.
  • 3. Onze steden en regio's sterker en leefbaarder maken.
  • 4. Het landelijk gebied toekomstbestendig ontwikkelen.

ad 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie

Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering, zoals zeespiegelstijging, hogere rivierafvoeren, wateroverlast en langere perioden van droogte. Nederland is in 2050 klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt maatregelen in de leefomgeving, bijvoorbeeld voldoende groen en ruimte voor wateropslag in onze steden. Voordeel is dat daarmee tegelijk de leefomgevingskwaliteit verbeterd wordt en het kansen biedt voor natuur.

In 2050 heeft Nederland een duurzame energievoorziening. Dit vraagt ruimte, onder meer voor windturbines en zonnepanelen. Het Rijk zet zich daarnaast in voor het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.

ad 2. Duurzaam economisch groeipotentieel

Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan Nederland zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Dit vraagt goede verbindingen via weg, spoor, lucht, water en digitale netwerken en een nauwe samenwerking met internationale partners, Het Rijk zet in op een sterk en innovatief vestigingsklimaat met een goede quality of life: een leefomgeving die de inwoners volop voorzieningen biedt op het gebied van wonen, bewegen, recreëren, ontmoeten en ontspannen. Belangrijk is wel dat de Nederlandse economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam en circulair. Het Rijk zet daarbij in op het gebruik van duurzame energiebronnen en op verandering van productieprocessen, zodat Nederland niet langer afhankelijk is van eindige, fossiele bronnen.

ad 3. Sterke en gezonde steden en regio's

Nederland versterkt het Stedelijk Netwerk Nederland en breidt deze uit, waarbij de richting van de verstedelijking wordt gekoppeld aan die van de ontwikkeling van (OV-)infrastructuur. Wonen en werken worden zoveel mogelijk in elkaars nabijheid ontwikkeld in de regio's waar er vraag is. Om het netwerk als geheel te benutten, zijn goede verbindingen tussen de stedelijke regio's nodig. Het Rijk hanteert een integrale verstedelijkingsstrategie voor duurzame stedelijke ontwikkeling, waarbij verstedelijking geconcentreerd plaatsvindt in de regio. Bij de invulling van de integrale verstedelijkingsstrategieën op regionale schaal wordt ingezet op een voorkeursvolgorde voor de ontwikkeling van nieuwe woon- en werklocaties. Deze volgorde wordt ook gehanteerd als groei in niet-stedelijk gebied moet plaatsvinden. Het Rijk richt de leefomgeving zo in dat deze een actieve, gezond leefstijl en maatschappelijke participatie bevorderd en versterkt het aanbod en de kwaliteit van het groen in de stad. Daarbij worden steden en regio's klimaatbestendig ingericht.

ad 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

Nederland zet in op het verbeteren van de balans tussen landgebruik en de kwaliteit van landschap, bodem, water en lucht. Dit betekent dat landgebruik in balans wordt gebracht met natuurlijke systemen en dat ontwikkelingen in het landelijk gebied niet ten koste gaan van landschappelijke kwaliteiten. Het landgebruik moet meer afgestemd worden op zoetwaterbeschikbaarheid en -gebruik. Middels een voorkeursvolgorde regionaal waterbeheer wordt ingezet op het voorkomen van wateroverlast en tekorten. Het Rijk maakt een duurzaam en vitaal landbouw- en voedselsysteem mogelijk, gebaseerd op kringlopen en natuurinclusiviteit. De biodiversiteit wordt beschermd en versterkt en het natuurlijk kaptiaal wordt duurzaam benut. Het Rijk zet in op het versterken en beschermen van unieke landschappelijke kwaliteiten. Nieuwe ontwikkelingen in het landelijk gebied voegen landschapskwaliteit toe. Hierbij wordt het omgevingsbeleid landschapsinclusief.

Om de beleidskeuzes op een heldere en voorspelbare manier te maken, hanteert de NOVI drie afwegingsprincipes, die helpen bij het prioriteren van de verschillende belangen en opgaven:

  • 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies.
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal.
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0757.BP03GreentechPB-OTW1_0005.png"

Afweging met NOVI

De uitvoering van de NOVI vraagt om nieuwe manieren van samenwerken met blijvende brede, maatschappelijke betrokkenheid en inzet van overheden. Hierbij hanteert het NOVI vier uitgangspunten:

  • We werken als één overheid, samen met de samenleving.
  • We stellen de opgave(n) centraal.
  • We werken gebiedsgericht.
  • We werken permanent en adaptief aan de opgaven.

Het voorliggende bestemmingsplan past bij de ambities die het Rijk stelt om de transitie te maken naar een duurzame en circulaire economie (prioriteit 2). De ontwikkeling die met bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, doet op geen enkele wijze afbreuk aan het ruimtelijk beleid van het Rijk.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

De nationale belangen uit de NOVI die juridische borging vragen, worden geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Deze AMvB is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen en provinciale inpassingsplannen en zorgt voor sturing en helderheid van deze belangen vooraf.

De algemene regels in het Barro hebben vooral een conserverend/beschermend karakter. Het doel is te borgen dat geformuleerde nationale belangen niet gefrustreerd worden door ontwikkelingen die met bestemmingsplannen mogelijk worden gemaakt. De algemene regels die worden gesteld aan bestemmingsplannen zijn in het kader van de nationale belangen, voor zover relevant, meegenomen in dit bestemmingsplan.

Met het Barro maakt het Rijk voor 13 aangewezen nationale belangen gebruik van deze mogelijkheid om algemene regels te stellen voor bestemmingsplannen.

Gezien de ligging van het plangebied zijn er geen besluiten ten aanzien van de nationale belangen voor dit bestemmingsplan relevant.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Noord-Brabant (2018)

Op 14 december 2018 is door Provinciale Staten van Noord-Brabant de Brabantse Omgevingsvisie "De kwaliteit van Brabant - Visie op Brabantse leefomgeving" vastgesteld. Deze Omgevingsvisie bevat de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. Dat gaat om ambities op gebied van de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. De omgevingsvisie geeft ook aan op welke nieuwe manieren de provincie met betrokkenen wil samenwerken aan omgevingsvraagstukken en welke waarden daarbij centraal staan. De Brabantse Omgevingsvisie geeft aan hoe de Brabantse leefomgeving er in 2050 uit zou moeten zien. En waar de provincie in 2030 tenminste moet staan om die lange termijndoelen te halen. De visie noemt een basisopgave en vier hoofdopgaven:

  • De basis op orde: veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit zijn van essentieel belang om goed te kunnen wonen, werken en leven in Brabant.
  • Brabantse energietransitie: om Brabant op termijn energieneutraal te maken moeten we minder energie gebruiken en meer duurzame energie op gaan wekken.
  • Slimme netwerkstad: de manier waarop we ons verplaatsen verandert en we stellen andere eisen aan steden. Dit heeft gevolgen voor het netwerk van steden en dorpen.
  • Klimaatproof Brabant: als gevolg van klimaatverandering krijgen we meer extremen in temperatuur en neerslag. Hoe gaan we deze gevolgen aanpakken?
  • Concurrerende, duurzame economie: Brabant wil top kennis- en innovatieregio blijven, waarbij de omslag naar een circulaire economie nodig is en digitalisering steeds belangrijker wordt.

De vier hoofdopgaven zijn belangrijk voor heel Noord-Brabant en spelen ook in de hele provincie. Bij de uitwerking van de vier hoofdopgaven is de basisopgave 'een veilige, gezonde leefomgeving met een goede omgevingskwaliteit' leidend.

Om de doelen van de hoofdopgave 'Werken aan de slimme netwerkstad' te bereiken, wordt ingezet op een samenhangende ruimtelijke koers waarin stad, land en mobiliteit met elkaar verbonden worden. Ingezet wordt op duurzame verstedelijking waarbij uitbreiding van het bestaande stedelijke gebied in steden en dorpen alleen wenselijk is vanuit kwalitatieve overwegingen en bij een concrete marktvraag.

Het streven is naar een stedelijk netwerk dat de gezondheid en het leefklimaat van de Brabanders versterkt. Aandacht gaat uit naar de milieukwaliteit en een aantrekkelijke en bereikbare groene omgeving en voorzieningenstructuur. Nabijheid en menging van wonen, werken, voorzieningen, parken en natuur draagt niet alleen bij aan gezondheid, maar nodigt ook uit tot sociale contacten en draagt daardoor bij aan de sociale cohesie binnen steden en dorpen. Dit is essentieel voor het functioneren van de slimme netwerkstad. Het gaat daarbij om het creëren van ontmoetingsplekken en een omgeving die uitnodigt tot sociale activiteiten.

De primaire verantwoordelijkheid voor het maken van keuzes over de inrichting van de fysieke leefomgeving ligt bij gemeenten. De provincie wil gemeenten volop ruimte bieden om hierin hun verantwoordelijkheid te nemen. Hierbij staan gemeenten niet los van hun omgeving. Door samen te werken met andere overheden, inwoners, bedrijfsleven en kennisinstellingen worden doelen makkelijker en sneller behaald. De provincie wil met deze visie bijdragen door de verdere invulling van de vier hoofdopgaven samen met gemeenten en andere partijen op te pakken. Regionale samenwerking heeft belangrijke toegevoegde waarde om de regio als koppelstuk te benutten.

De Brabantse Omgevingsvisie bevat geen sectorale beleidsdoelen. De concrete doelen, voor bijvoorbeeld natuur, water, veiligheid, milieu, mobiliteit en ruimtelijke kwaliteit staan nu nog in bestaande plannen van de provincie, zoals het Provinciaal Milieu- en Waterplan (PMWP), de structuurvisie Ruimtelijke Ordening, de nota Brabant Uitnodigend Groen (BrUG) en het Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan (PVVP).

De voorgenomen ontwikkeling die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, past binnen het beleid van de Omgevingsvisie Noord-Brabant.

3.2.2 Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (2022)

De Interim omgevingsverordening Noord-Brabant is door Provinciale Staten vastgesteld op 25 oktober 2019. Daarna is deze omgevingsverordening nog een aantal keer gewijzigd, waarbij de laatste wijziging is vastgesteld in april 2022.

De Interim omgevingsverordening betreft een samenvoeging van verschillende regelingen op provinciaal niveau met betrekking tot de fysieke leefomgeving. Dit betekent dat de regels betrekking hebben op milieu, natuur, ruimtelijke ordening, water, bodem en wegen. De Interim omgevingsverordening is daarbij een eerste stap op weg naar een definitieve omgevingsverordening, die op grond van de Omgevingswet wordt vastgesteld en die verplicht is voor provincies.

Per onderwerp zijn in de verordening gebieden tot op perceelsniveau begrensd. De onderwerpen in de verordening komen uit de provinciale omgevingsvisie en structuurvisie; de belangrijkste onderwerpen in de Interim omgevingsverordening zijn:

  • omgevingskwaliteit;
  • stedelijke ontwikkelingen;
  • duurzame energie;
  • natuurgebieden en andere gebieden met waarden;
  • agrarische ontwikkelingen;
  • overige ontwikkelingen in het buitengebied.

Voor sommige onderwerpen zijn in de verordening regels opgenomen waarmee gemeenten rekening moeten houden bij het opstellen van ruimtelijke plannen. In de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant wordt onderscheid gemaakt tussen rechtstreeks werkende regels en instructieregels voor gemeenten.

Rechtstreeks werkende regels

Binnen het onderhavige plangebied zijn geen rechtstreeks werkende regels ten aanzien van milieubescherming van toepassing. Voor de rechtstreeks werkende regels landbouw is het gebied aangeduid als 'Landelijk gebied' en als "Stalderingsgebied".

Instructieregels gemeenten

Voor het plangebied zijn de volgende instructieregels gemeenten van toepassing.

  • Landelijke kern en Stedelijk gebied (instructieregels gemeenten: stedelijke ontwikkeling en erfgoed)
  • Stalderingsgebied (Instructieregels gemeenten: specifieke gebieden voor agrarische ontwikkelingen)
  • Normen wateroverlast Stedelijk gebied (Instructieregels voor waterschappen: watersystemen, -veiligheid en -berging).

afbeelding "i_NL.IMRO.0757.BP03GreentechPB-OTW1_0006.png"

Landelijke kern en Stedelijk gebied (rood gekleurd) - instructieregels gemeenten: stedelijke ontwikkeling en erfgoed

(Duurzame) stedelijke ontwikkeling

Een bestemmingsplan dat voorziet in de ontwikkeling van een locatie voor wonen, werken of voorzieningen ligt binnen stedelijk gebied en bevat, conform 'artikel 3.42 duurzame stedelijke ontwikkeling' een onderbouwing dat de ontwikkeling past binnen de regionale afspraken en het een duurzame stedelijke ontwikkeling is.


Een duurzame stedelijke ontwikkeling voor wonen, werken of voorzieningen:

  • bevordert een goede omgevingskwaliteit met een veilige en gezonde leefomgeving;
  • bevordert zorgvuldig ruimtegebruik, waaronder de transformatie van verouderde stedelijke gebieden;
  • geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor productie en gebruik van duurzame energie;
  • houdt rekening met klimaatverandering, waaronder het tegengaan van hittestress en voldoende ruimte voor de opvang van water;
  • geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor duurzame mobiliteit;
  • draagt bij aan een duurzame, concurrerende economie.

Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen op een bedrijventerrein, bevat het bestemmingsplan regels over:

  • een bij de aard van het bedrijventerrein en de toe te laten functies passende kavelomvang;
  • het beperken van ontwikkelingen die een effectief gebruik van het bedrijventerrein beperken, waaronder:
    • 1. bedrijfswoningen;
    • 2. bedrijven die doelmatig gevestigd kunnen worden in gemengde gebieden tenzij deze bedrijven concept-versterkend werken en geclusterd worden;
    • 3. voorzieningen die gelet op hun publieksaantrekkende werking thuishoren in centrumgebieden tenzij deze concept-versterkend werken en geclusterd worden.

De ontwikkeling past binnen de regionale afspraken en de stedenbouwkundige- en landschappelijke inrichting houdt rekening met de omgevingskwaliteit in het gebied en de naaste omgeving en draagt bij aan een duurzame en concurrerende economie. Bij de inrichting van het GTPB wordt invulling gegeven aan de mogelijkheiden voor gebruik van duurzame energie, het toepassen van klimaatadaptieve maatregelen en het bieden van mogelijkheden voor duurzame mobiliteit. Met de clustering van duurzame, circulaire bedrijven wordt zorgvuldig ruimtegebruik gestimuleerd. In de regels van dit bestemmingsplan is vastgelegd welk type bedrijven is toegestaan en welke kavelomvang is toegestaan. Ook is vastgelegd welke functies op het terrein zijn toegestaan, passend bij de aard van het bedrijventerrein. Bedrijfswoningen, zelfstandige kantoren en zelfstandige detailhandel zijn uitgesloten.

De voorgenomen ontwikkeling die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, is niet strijdig met de Interim omgevingsverordening.

3.2.3 Ontwerp Omgevingsverordening

Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant hebben op 23 maart 2021 de ontwerp Omgevingsverordening Noord-Brabant vastgesteld. Het ontwerp is opgesteld om te voldoen aan de nieuwe Omgevingswet en zal van kracht worden tegelijkertijd met de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

Bij het opstellen van de ontwerp omgevingsverordening zijn de huidige regels in de Interim omgevingsverordening als uitgangspunt gehanteerd. De belangrijkste wijzigingen zijn:

  • Er is aansluiting gezocht bij de opbouw van de rijksregels. Diverse nadere regelingen zijn in de Omgevingsverordening verwerkt.
  • Vanwege het vervallen van de Wet bodembescherming zijn nieuwe regels opgenomen om verontreiniging van het grondwater te voorkomen. Het voorstel is om daarvoor ook voorbeschermingsregels vast te stellen.
  • De aanwijzing van voor verzuring gevoelige kwetsbare gebieden (Wav-kaarten) is vervallen.
  • De rechtstreeks werkende regels voor de ontwikkeling van veehouderij en mestbewerking vervallen. Het voorstel is om die te vervangen door voorbeschermingsregels.
  • De rechtstreeks werkende regels gebaseerd op de Wet ruimtelijke ordening (Wro) zijn vervallen.
  • Er is een attentiezone geluid opgenomen langs provinciale wegen waarbinnen aandacht wordt gevraagd voor het oprichten van geluidgevoelige bebouwing.

Daarnaast is er een aantal wijzigingen doorgevoerd naar aanleiding van nieuwe inzichten:

  • Er zijn regels opgenomen voor een maximale boordiepte voor bodemenergiesystemen.
  • Er zijn regels opgenomen voor grondverzet in grondwaterbeschermingszones, inclusief de toepassing voor PFAS-houdende grond.
  • De regels voor het kappen van houtopstanden zijn aangepast vanwege de Brabantse Bossenstrategie.
  • Omgevingskwaliteit heeft een centrale plek gekregen bij de instructieregels voor het omgevingsplan aan gemeenten. Hierbij is een bouw-sloop regeling vormgegeven en is een ruime maatwerkregeling opgenomen ter versterking van omgevingskwaliteit.
  • De mogelijkheden voor collectieve woonvormen in het buitengebied zijn verruimd.
  • Er zijn wijzigingen doorgevoerd in de gebieden op de kaart die aangeven waar welke regels gelden. Naast actualisaties zijn er ook gebieden vervallen of samengevoegd.

Voor het plangebied in combinatie met het voornemen zijn met name de volgende zaken relevant:

  • De gronden zijn aangewezen als 'Stedelijk gebied'. Hiervoor gelden dezelfde regels als vastgesteld in de interim omgevingsverordening (zie paragraaf 3.2.2)
  • Een omgevingsplan bepaalt dat voorafgaand aan het verrichten van een bouwactiviteit voor een gebouw of gedeelte van een gebouw dat de bodem raakt, inclusief een daaraan grenzende tuin of een aangrenzend terrein, onderzocht wordt of er sprake is van een mobiele verontreinigingssituatie. Ter plaatse van de mobiele verontreinigingssituatie mag niet worden gebouwd, tenzij de bron van de verontreiniging niet is gelegen op het te bebouwen perceel.
  • Een omgevingsplan bepaalt dat het verrichten van activiteiten op een locatie met een historische bodemverontreiniging zonder onaanvaardbaar verspreidingsrisico alleen is toegestaan nadat mitigerende maatregelen zijn toegepast ter bescherming van het bodem- en watersysteem, die verdere verontreiniging van de bodem en het grondwater voorkomen, beperken of ongedaan maken en die redelijkerwijs kunnen worden verlangd.
  • Boringen ten behoeve van bodemenergiesystemen zijn toegestaan tot een diepte van 80 meter.

De ontwerp omgevingsverordening is op dit het moment geen toetsingskader. Overigens kan wel worden opgemerkt dat het bestemmingsplan niet strijdig is met de ontwerp omgevingsverordening.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Boxtel 2011

In juni 2011 heeft de gemeenteraad de structuurvisie Verfrissend Boxtel vastgesteld. De structuurvisie bestaat uit de Atlas (de ruimtelijke analyse en opgave) de Agenda (de visie op deelgebieden) en het Bedrijfsplan (de uitvoeringsagenda). De structuurvisie vormt een toetsingskader voor nieuwe initiatieven, biedt de basis voor concrete projecten en is een instrument om ondernemers en andere overheden bij de planvorming te betrekken en ze daarin te faciliteren. De vigerende sectorale beleidsstukken zijn in de structuurvisie beschreven en, voor zover nog relevant, overgenomen.

Boxtel presenteert zich in de structuurvisie als het hart van het Groene Woud, met onder andere de Kampina en de Dommel als belangrijke groene waarden. De kern van de structuurvisie is het koppelen van Boxtel aan het Groene Woud, waardoor wonen en werken zullen profiteren. Boxtel maakt daarom onder andere een keuze voor sterk herkenbaar centrum en een vitaal Ladonk/Vorst.

afbeelding "i_NL.IMRO.0757.BP03GreentechPB-OTW1_0007.png"

Deelgebied Westelijke Poort (Structuurvisie)

In de structuurvisie zijn het geldende beleid en de ambities samengebracht in een visie op de deelgebieden. GTPB maakt deel uit van het deelgebied Westelijke Poort en is aangeduid als deel Ladonk-Vorst (LA-V). Samen met de delen Ladonk en Stationszone wordt voor Ladonk-Vorst ingezet op een duurzame uitstraling. Dit gebied is weliswaar een dominant industrieel werkmilieu, maar met bedrijven die op een hoogwaardige duurzame wijze hun productieprocessen hebben ingericht. Er wordt niet gekozen voor een bepaalde specialisatie in dit gebied, maar voor differentiatie.

Door profilering van Ladonk-Vorst via succesvolle, innovatieve bedrijven en door een 'hoogwaardige' invulling kan Ladonk-Vorst een aantrekkelijke verbinding vormen naar het Groene Woud en de Kampina.

De ontwikkeling van het GTPB past binnen de visie die is opgesteld voor Ladonk-Vorst. Het bedrijventerrein zal zich met name richten op duurzaamheid en circulariteit, waarmee het goed past binnen de aangegeven kaders uit de structuurvisie.

3.3.2 Economische Agenda Boxtel 2016 - 2021

De gemeente Boxtel wil voor het versterken van de lokale economie de kracht van burgers, bedrijven, maatschappelijke instellingen, ketenpartners en medeoverheden aanboren. De gemeente heeft de ambitie uitgesproken om de economische positie van Boxtel in de regio (en daarbuiten) te versterken. Daarbij moet de regio actiever bij de ontwikkelingen van Boxtel worden betrokken en andersom. Er moeten relaties gelegd worden met de regio's om Boxtel heen. Daartoe is de Economische Agenda Boxtel 2016 - 2021 opgesteld.

De gemeente Boxtel wil vanuit haar eigenheid en eigen kracht haar bijdrage leveren aan het versterken van de lokale en regionale economie. Hiervoor is het van belang om heldere keuzes te maken en een helder profiel te kiezen. Door een helder profiel te kiezen is het makkelijker van meerwaarde te zijn voor regionale samenwerkingsverbanden. De Boxtelse agenda kan daarmee beter onder de aandacht worden gebracht. Bovendien biedt het aanknopingspunten voor de verschillende partners om een bijdrage te leveren.

De strategie van Boxtel is tweeledig:

1. De basis op orde en versterken;

2. Kansen voor nieuwe economische dragers benutten.

De gemeente Boxtel wil graag kansen voor de lokale economie verzilveren. Belangrijk hiervoor is dat de basis op orde is. Dat betekent dat de randvoorwaarden voor bedrijven om te kunnen ondernemen in Boxtel optimaal zijn. Het gaat in dit kader om de dienstverlening aan ondernemers. Van belang hierbij is dat economisch ontwikkeling en werkgelegenheid belangrijke dragers zijn voor sociaal-maatschappelijke ontwikkelingen en milieudoelstellingen.

Het motto van het economisch profiel van Boxtel is "Boxtel, duurzaam creëren". Dit motto haakt aan op de unieke sterkten in de lokale economie: de maakindustrie die creëert, de inzet op duurzaamheid en de creativiteit binnen het beroepsonderwijs.

Met dit profiel kan Boxtel aanhaken bij de ontwikkelingen in de regio's Agrifood Capital en Brainport. Daarvoor is wel van belang de lokale sterke punten goed in beeld te hebben, te weten wat partijen nodig hebben om te excelleren en dit goed naar buiten uitdragen.

Voor een helder profiel is het belangrijk dat Boxtel keuzes maakt binnen haar economisch beleid. Op basis van de sociaal-economische analyse komen de Hightech Systemen & Materialen (HTSM) en Agrifood als belangrijke sectoren naar voren. Binnen agrifood is er daarbij speciale aandacht voor foodprocessing, maar ook voor circulaire economie (een economisch systeem dat de herbruikbaarheid van producten en grondstoffen en het behoud van natuurlijke hulpbronnen als uitgangspunt neemt en waardecreatie voor mens, natuur en economie in iedere schakel nastreeft). Daarnaast is er de laatste jaren veel inzet gepleegd op het samenwerken in het Groene Woud, het landschap en de Dommel. Dit biedt kansen voor het versterken van de vrijetijdseconomie. Boxtel biedt verder een sterk aanbod van gespecialiseerde middelbare beroepsopleidingen. Daarbij biedt dit gespecialiseerde onderwijs voor Boxtel kansen om de netwerken van de regio te bedienen met onderscheidend aanbod.

In de Economische Agenda heeft de gemeente Boxtel de voornoemde sectoren als speerpuntsectoren aangemerkt. In dat kader wil de gemeente onder andere het volgende bereiken:

  • Inzetten op projecten binnen de circulaire economie.
  • Professionaliseren en opschalen GreenTech.
  • Intensievere relaties tussen onderwijs, bedrijven en overheid.
  • Samenwerking in Het Groene Woud intensiveren.
  • Het opstellen van een agenda met onderwijsinstellingen en ondernemers over intensievere samenwerking.
  • Creëren van experimenteerruimte voor studenten die kunnen bijdragen het oplossen van maatschappelijke vraagstukken.
  • Korte lijnen tussen werkgevers en onderwijsinstellingen.
  • Groei van de werkgelegenheid en werkgevers nauw betrekken bij toeleiden van mensen met achterstand op de arbeidsmarkt.
  • Grotere overlevingskans startende bedrijven door coaching en advies.
  • Huisvestingsmogelijkheden en flexibele werkplekken voor kleine zelfstandigen en ZZP-ers.

De voorgenomen ontwikkeling die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, past binnen het beleid van de Eonomische Agenda Boxtel.

3.3.3 Schone luchtakkoord

In december 2020 heeft de gemeente Boxtel het Schone luchtakkoord ondertekend. De deelnemende partijen stellen als gezamenlijk doel om in 2030 minimaal 50% gezondheidswinst uit binnenlandse bronnen te realiseren ten opzichte van 2016. Daartoe voeren zij de afspraken uit dit akkoord uit.

Deze afspraken bevatten algemene bepalingen, landelijke maatregelen van de Rijksoverheid en deelnemende overheden en een aanvullend uitvoeringsplan per deelnemende gemeente of provincie. Ook om de luchtvervuiling uit het buitenland terug te dringen wordt de inzet in internationaal verband versterkt door ambitieus luchtkwaliteitsbeleid. Het streefresultaat is dat mensen in Nederland daardoor gemiddeld vier maanden langer leven. Voor heel Nederland levert dat €3 tot €6 miljard aan maatschappelijke baten per jaar op.

In een later stadium zal de gemeente een concreet uitvoeringsplan vaststellen. Daarin wordt gekeken naar het meenemen van verbetering van de luchtkwaliteit bij bestaande projecten en doelstellingen zoals het stimuleren van elektrisch vervoer, het gebruik van OV, het verduurzamen van bedrijventerreinen, de regionale energiestrategie en het verlagen van de stikstofuitstoot. Daarnaast wordt onderzocht of er mogelijk meer bijgedragen kan worden door vergunningverlening en toezicht en handhaving.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

4.1 Aanmeldingsnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling

In onderdeel D van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) staat dat er een m.e.r.- beoordelingsplicht geldt bij de aanleg, wijziging of uitbreiding van een industrieterrein groter dan 75 hectare. Het GTPB is tussen de 7 en 11 hectare groot. Dit is dus onder deze grens en dat betekent dat er een vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld moet worden, vanuit deze is er geen m.e.r.- plicht.

De m.e.r.-plicht voor plannen kan ook voortkomen uit het feit dat het ruimtelijk plan kaderstellend is voor toekomstige m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten. Dit betekent dat als het ruimtelijk plan de komst van activiteiten mogelijk maakt die genoemd zijn in onderdelen C en D van het Besluit m.e.r., er een plan-MER moet worden opgesteld. De voorgenomen ontwikkeling van GTPB kan kaderstellend zijn naar de omgeving toe als er bedrijven in het omgevingsplan mogelijk worden gemaakt die m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten uitvoeren. Het uitgangspunt van de ontwikkeling van GTBP is dat er enkele bedrijven tot en met maximaal milieucategorie 3.2 worden toegestaan. Daarnaast worden bedrijven met m.e.r.- (beoordelings)plichtige activiteiten op het toekomstige bedrijventerrein GTPB in het bestemmingsplan uitgesloten. Hierdoor is er vanuit deze hoek geen plan-MER procedure meer nodig.

Een andere reden waarom een MER moet worden opgesteld, is de passende beoordeling die moet worden opgesteld (vanwege te verwachten stikstofdepositie) voor het bestemmingsplan die GTPB planologisch mogelijk gaat maken. Het is op voorhand niet uit te sluiten dat de stikstofdepositie van het GTPB in de gebruiksfase potentiële significante effecten op het Natura 2000-gebied “Kampina en Oisterwijkse Vennen” gaat hebben.

Sinds 18 december 2020 is de twintigste tranche Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet in werking getreden. Met artikel II is het Besluit m.e.r. gewijzigd. Hierdoor leidt in bepaalde gevallen de noodzaak voor het opstellen van een passende beoordeling voor een plan, zoals een bestemmingsplan, niet automatisch meer tot de verplichting om een MER (een plan-MER) op te stellen voor het plan. Deze mogelijkheid geldt voor een plan, die:

  • 1. Het gebruik bepaalt van kleine gebieden; deze situatie is alleen van toepassing voor:
    • a. gemeentelijke plannen zoals omgevingsplannen of bestemmingsplannen. Een bestuursorgaan van de gemeente moet namelijk bevoegd gezag zijn, en
    • b. het plan moet zien op een omvang van het grondgebied van de gemeente dat klein is in verhouding tot het totale grondgebied van de gemeente. In de conclusie van de advocaat-generaal bij het het arrest van het Europees Hof van Justitie van 8 september 2016 (ECLI:EU:C:2016:665) is uitgegaan van een oppervlakte van ten hoogste 5% van het gebied dat binnen het lokale bestuursniveau valt, als richtcijfer om te kunnen spreken van een klein gebied.
    • c. het bevoegd gezag heeft beoordeeld dat de vaststelling of wijziging van dat plan geen aanzienlijke milieueffecten heeft.
  • 2. Voor kleine wijzigingen van plannen. Het is niet nader gepreciseerd wanneer een wijziging van een plan als een kleine wijziging kan worden beschouwd. Dat zal uiteindelijk moeten worden geconcretiseerd in de jurisprudentie.

Indien er wordt voldaan aan deze criteria, kan er worden volstaan met een plan-m.e.r. beoordeling.

Het bestemmingsplan GreenTech Park Brabant wordt opgesteld om het voornemen planologisch mogelijk te maken. Dit wordt gezien als een gemeentelijk plan.

De term “kleine gebieden” betekent dat de omvang van het gebied gering moet zijn vergeleken met het grondgebied van de desbetreffende lokale instantie. Het gaat bij die omvang zuiver om een kwantitatief criterium, namelijk de oppervlakte van het gebied waarop het plan of programma betrekking heeft, ongeacht de milieueffecten. De advocaat-generaal van het Europees Hof acht een oppervlakte van ten hoogste 5% van het gebied dat binnen het lokale bestuursniveau valt, een richtcijfer om te kunnen spreken van een klein gebied. Voor het GTPB is dit het geval. De voorgenomen ontwikkeling heeft een maximaal oppervlak van circa 13 hectare, terwijl het grondgebied van de gemeente 6.485 hectare bedraagt. In totaal neemt de 13 hectare slechts 0,2% van het grondgebied van de gemeente in.

Of de voorgenomen ontwikkeling geen aanzienlijke milieueffecten heeft, is beoordeeld in de plan-m.e.r. beoordeling (zie Bijlage 2) in combinatie met een passende beoordeling (zie paragraaf 4.4.4 en Bijlage 8).

Het plan leidt tot een toename van de stikstofdepositie van meer dan 0,00 mol/ha/jaar in verschillende Natura 2000-gebieden (o.a. Kampina & Oisterwijkse Vennen). De volledige verhoogde stikstofdepositie wordt extern gesaldeerd door het overnemen van emissierechten van een agrarisch bedrijf aan de Nieuwedijk 19. Daarmee zijn (significant) negatieve effecten op stikstofgevoelige habitattypen en soorten in de verschillende Natura 2000-gebieden (waaronder Kampina & Oisterwijkse Vennen) uitgesloten.

In de aanmeldingsnotitie wordt geconcludeerd dat op basis van de effectbeoordeling zoals beschreven in de aanmeldingsnotitie er geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu optreden mits de beschreven mitigerende maatregelen worden getroffen, namelijk:

  • 1. Om geluidsbelasting op nabijgelegen woningen tegen te gaan, dienen maatregelen getroffen te worden, waaronder het limiteren van bedrijvigheid aan de oostkant van het bedrijventerrein tot milieucategorie 2.
  • 2. Bij het ontwerp dient te worden voldaan aan de kernwaarden voor een veilige ruimte van de veiligheidsregio.
  • 3. Tijdens de werkzaamheden gebruik te maken van trillingsarme technieken waardoor de streefwaarden uit de SBR-richtlijn trillingen niet worden overschreden .
  • 4. Tijdens de werkzaamheden trillingsbewaking toe te passen.
  • 5. Ter voorkoming van negatieve effecten op soorten, dienen de volgende maatregelen getroffen te worden:
    • a. De oppervlakte van de in het bestemmingsplan opgenomen bestemming 'Groen' (2 hectare), zal voor een oppervlakte van minimaal één hectare als optimaal leefgebied voor steenmarter en wezel ingericht worden.
    • b. Voor de optimalisatie van het leefgebied voor steenmarter en wezel worden de maatregelen uit de Handreiking Kleine Marters van de Provincie Noord-Brabant gehanteerd.
    • c. Behoud van zoveel mogelijk bestaande lijnvormige groenstructuren binnen en aan de randen van het plangebied.
    • d. Invulling van het groen op de bedrijventerrein en de groenstroken zoveel als mogelijk laten aansluiten op elkaar.
    • e. Invulling van al het groen op basis van aanwezige natuurwaarden:
      • Planten van inheemse soorten uit de omgeving.
      • Geen exoten of cultivars planten.
      • Rommelhoekjes met ruigten inrichten, vrij van verstoring.
    • f. Beheerplan voor het groen opstellen dat aansluit op de huidige natuurwaarden.
    • g. Hekken en andere vormen van perceelafscheidingen dienen passeerbaar te blijven voor aanwezige soorten.
    • h. Zoveel mogelijk beperken van het gebruik van kunstmatige verlichting in de richting van aanwezig groen.
    • i. Indien gebruik van kunstmatige verlichting noodzakelijk is, deze aanpassen op de omgeving door het opstellen van een verlichtingsplan met maatregelen zoals:
      • Schijnen op groenstructuren zoveel als mogelijk te voorkomen.
      • Gebruik van diervriendelijke kleuren verlichting.
      • Gebruik van sensoren, waardoor verlichting aangaat als het noodzakelijk is.
    • j. Beperken van het aantal rijbewegingen en andere vormen van menselijke activiteiten tussen zonsondergang en zonsopkomst nabij de bestemmingen groen.
    • k. Hanteer de volgende uitgangspunten voor de voorzieningen langzaam verkeer binnen de bestemming 'Groen':
      • Invulling van voorzieningen zo min mogelijk door groenstructuren.
      • Voorzieningen worden zoveel mogelijk aan één zijde van de groenstrook ingericht om het oppervlak aaneengesloten groen te maximaliseren.;
      • Het aantal doorsnijdingen van natuurlijke groenstroken wordt tot een minimum beperkt om versnippering van leefgebieden te minimaliseren.
      • Verlichting wordt geminimaliseerd door gebruik te maken van toepassingen zoals bewegingssensoren, natuurvriendelijke verlichting, timers voor instellen van perioden waarin het licht aan staat etc.
    • l. Inventariseren van teunisbloempijlstaart binnen het plangebied tot aan start van werkzaamheden of het jaarlijks handmatig verwijderen van aanwezige waardplanten voor mei.
  • 6. Bij het ontwerp dient te worden voldaan aan de bergingseis van het Waterschap de Dommel.

Conclusie

In de aanmeldingsnotitie staat niet de ontwikkeling zelf centraal, maar de vraag of de ontwikkeling van GTPB belangrijke nadelige milieugevolgen heeft. De conclusie is dat er geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu optreden mits de beschreven mitigerende maatregelen worden getroffen.

In voorliggend bestemmingsplan is het geldende parkeerbeleid in de regels verankerd. Tevens is de voorgestelde milieuzonering in het kader van geluid overgenomen op de verbeelding en in de regels. Tot slot is de waterberging als een voorwaardelijke verplichting opgenomen in de regels.

4.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Wettelijk kader

De 'Ladder voor duurzame verstedelijking' heeft als doel om zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren en overprogrammering op regionaal niveau te voorkomen. Vanaf 1 juli 2017 moeten plannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken worden getoetst aan de nieuwe Ladder uit artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De Ladder is onder meer van toepassing op plannen voor bedrijventerreinen, die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Bij het bepalen óf en hoe de Ladder moet worden toegepast zijn de volgende aspecten van belang:

  • Is er sprake van een stedelijke ontwikkeling?
  • Is de stedelijke ontwikkeling 'nieuw'?
  • Wat is het ruimtelijk verzorgingsgebied?
  • Is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling?
  • Ligt de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied?

Voor de beoogde ontwikkeling van GTPB is een laddertoets uitgevoerd. Deze laddertoets is opgenomen in Bijlage 3).

(Nieuwe) stedelijke ontwikkeling

In de Bro wordt een stedelijke ontwikkeling omschreven als een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Algemeen wordt gesteld dat bij stedelijke ontwikkelingen in de vorm van een terrein 'in beginsel' geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als het ruimtebeslag minder dan 500 m2 bedraagt.

De Laddertoets geldt alleen voor 'nieuwe' stedelijke ontwikkelingen. Beoordeeld moet dan worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in het beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd.

Voor de ontwikkeling van het GTPB kan worden gesteld dat dit een nieuwe stedelijke ontwikkkeling betreft en buiten bestaand stedelijk gebied is gelegen.

Ruimtelijk verzorgingsgebied

Wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling dient de toelichting van het bestemmingsplan een beschrijving van de behoefte aan het bedrijventerrein dat mogelijk wordt gemaakt te bevatten. De behoefte dient te worden bepaald binnen het ruimtelijk verzorgingsgebied van het bedrijventerrein. De aard en omvang van de ontwikkeling zijn leidend voor het schaalniveau waarop de ruimtebehoefte moet worden afgewogen. Voor bedrijventerreinen is het ruimtelijke verzorgingsgebied veelal groter dan de gemeente, omdat bedrijven vaak een grotere actieradius hebben dan sec binnen de gemeentegrens.

De Ladder verplicht niet in alle gevallen tot regionale afstemming. Op basis van de aard en de omvang van plan voor een bedrijventerrein moet bepaald worden of regionale afstemming nodig is.

Voor GTPB is getaxeerd dat de marktregio voor de beoogde ontwikkeling een ruimtelijk verzorgingsgebied omvat met een straal van circa 10 tot 12 kilometer. Het verzorgingsgebied voor GTPB is afgebakend op gemeenten aan de A2 Corridor en omvat de gemeenten Boxtel, Best, Oirschot en Vught.

afbeelding "i_NL.IMRO.0757.BP03GreentechPB-OTW1_0008.png"

Afgebakende marktregio GTPB

Ruimtevraag

Voor het bepalen van de behoefte aan bedrijventerrein wordt een periode van 10 jaar gehanteerd. Uit jurisprudentie blijkt dat dit een gangbare periode is. De behoefte wordt bepaald door de ruimtevraag binnen het ruimtelijk verzorgingsgebied te verminderen met het harde planaanbod binnen het ruimtelijk verzorgingsgebied. De verwachting is dat er een relevante ruimtevraag is van circa 8 tot 15 hectare tot 2032. Het relevante planaanbod in de marktregio bedraagt circa 2 hectare.

De inschatting is dat de ruimtevraag naar bedrijfsruimte slechts beperkt kan worden opgevangen in de bestaande voorraad. Het totale aanbod van bedrijfspanden op bedrijventerreinen in de marktregio (de gemeenten Boxtel, Best, Oirschot en Vught) bedraagt circa 1% van de totale voorraad. De totale leegstand in de relevante marktregio is daarmee zeer laag en onder frictieniveau. Een frictieleegstand van circa 5% betekent een gezonde leegstand: bedrijven met een acute ruimtevraag of bedrijven die een ander pand zoeken, hebben bij frictieleegstand enige schuifruimte.

De vraag-aanbod confrontatie laat zien dat er een tekort ontstaat aan kleine tot middelgrote bedrijfskavels binnen de marktregio van circa 6 tot 13 hectare in de komende 10 jaar. Geconcludeerd kan worden dat vraag en aanbod niet in evenwicht zijn. Om in de ruimtevraag van bedrijven te kunnen voorzien is de ontwikkeling van het GTPB aangetoond.

Conclusie

Bedrijventerreinontwikkeling GTPB past binnen de vraag-aanbodverhoudingen in de bedrijfsruimtemarkt van de marktregio (ruimtelijk verzorgingsgebied). Het plan voorziet in een kwantitatieve en kwalitatieve behoefte.

De bedrijfsruimtemarkt binnen de marktregio functioneert goed. De beoogde ontwikkeling die circa 9 hectare (netto) nieuw bedrijventerrein, met kavels van maximaal 1,5 hectare (en uitzonderingen tot 2,0 hectare), mogelijk maakt, leidt naar verwachting niet tot onacceptabele leegstand in de bestaande voorraad. Sterker: de leegstand in de marktregio bevindt zich ver onder frictie, dus enige extra aanbod (leegstand) kan zelfs wenselijk zijn.

Mogelijkheden in bestaand stedelijk gebied zijn zeer sporadisch aanwezig. In totaal worden zestien bedrijfspanden aangeboden die qua omvang overeen komen met de kavels op de beoogde ontwikkeling van bedrijventerrein het GTPB.

Binnen de marktregio van de bedrijventerreinontwikkeling het GTPB zijn vooralsnog geen binnenstedelijke locaties bekend met een omvang van circa 9 hectare netto. Bovendien sluit de beoogde uitbreiding aan op het bestaande bedrijventerrein De Vorst. Deze locatie is volledig uitgegeven en heeft zich al bewezen als passende locatie voor lokale tot regionale bedrijvigheid.

Op basis van voorstaande zal de realisatie van de beoogde uitbreiding niet leiden tot overaanbod van bedrijventerreinen en/of tot onaanvaardbare leegstand van bedrijfsruimte in de marktregio (ruimtelijk verzorgingsgebied). Naar verwachting zullen er zich geen onaanvaardbare ruimtelijke effecten voordoen.

4.3 Archeologie

In opdracht van de gemeente Boxtel heeft VUhbs archeologie in 2015 een archeologisch booronderzoek uitgevoerd voor het plangebied Vorst B te Boxtel (zie Bijlage 4).

In het plangebied kunnen resten uit de periode vanaf het Paleolithicum worden verwacht waarbij deze verwachting vooral betrekking heeft op resten uit de periode Mesolithicum - Nieuwe Tijd. Het plangebied ligt in een lage zone van het dekzandlandschap. Uit de periode vanaf het Paleolithicum tot het Neolithicum kunnen binnen het plangebied onder meer vuursteenconcentraties en haardkuilen worden verwacht die de weerslag zijn van tijdelijke jacht- of extractiekampjes van rondtrekkende jagers-verzamelaars. De kans hierop is echter, gezien de lage ligging, klein. Ook in latere periodes zal het gebied niet aantrekkelijk geweest zijn voor bewoning. De laaggelegen zones hebben wel een specifieke verwachting die samenhangt met de functie van dit landschap als zone buiten de nederzetting. Vooral nabij hooggelegen zones worden hier uit de periode Mesolithicum - Middeleeuwen afvaldumps verwacht.

Uit het booronderzoek blijkt dat het gehele plangebied in een laaggelegen deel binnen het dekzandlandschap ligt, waarin binnen het grootste deel een beekeerdgrond is gevormd. Vooral het noordwestelijk deel is een uitgesproken nat gebied, maar ook het overige deel kent en kende (periodiek) hoge grondwaterstanden. Kleine dekzandkopjes zijn binnen het plangebied niet aanwezig. Ook zijn er aan de randen van het terrein geen duidelijke overgangen naar hogere gronden waargenomen. Door de natte omstandigheden binnen het plangebied zal dit in het verleden niet aantrekkelijk geweest zijn voor bewoning. Het valt niet uit te sluiten dat er binnen het plangebied specifieke vindplaatsen aanwezig zijn zoals afvaldumps. Echter wordt de kans hierop, door het ontbreken van deze overgangen naar hogere gronden direct aangrenzend aan het plangebied, laag ingeschat. Hierdoor wordt voor het gehele plangebied vervolgonderzoek niet noodzakelijk geacht en wordt geadviseerd het plangebied vrij te geven voor de voorgenomen werkzaamheden.

Het bevoegd gezag heeft op basis van dit onderzoek het plangebied vrijgegeven. De voorgenomen ontwikkeling is daarmee toegestaan.

4.4 Natuur

4.4.1 Quickscan natuurwetgeving

Bij een ruimtelijke ontwikkeling dient rekening gehouden te worden met natuurwetgeving. Voor een nieuw bestemmingsplan is het noodzakelijk het plan te toetsen aan de Wet natuurbescherming (hierna Wnb) en het beschermingskader van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). In de provincie Noord-Brabant heet het NNN het Natuurnetwerk Brabant (hierna NNB). Het NNB is planologisch beschermd en loopt via het ruimtelijk ordeningsrecht. De Wnb is opgedeeld in de gebiedsbescherming en soortenbescherming. Hieronder valt tevens de bescherming van houtopstanden.

In januari 2022 is een quickscan natuurwetgeving uitgevoerd voor het plangebied. In deze quickscan natuurwetgeving zijn de eventuele negatieve effecten op beschermde soorten en gebieden en benodigde vervolgstappen in het kader van de Wnb in beeld gebracht (zie Bijlage 5).

Natura 2000-gebieden

Het plangebied ligt circa 1,5 kilometer ten oosten van Natura 2000-gebied “Kampina & Oisterwijkse Vennen”. Andere Natura 2000-gebieden liggen op meer dan 10 kilometer afstand en zijn niet meegenomen in de beoordeling van deze quickscan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0757.BP03GreentechPB-OTW1_0009.png"

Ligging plangebied ten opzichte van de Natura 2000-gebieden.

Door de ligging van het plangebied (afstand tot stikstofgevoelige habitattypen van de Natura 2000-gebieden) is een toename van emissies van stikstof, met als gevolg verzuring en vermesting, mogelijk. De effecten ontstaan door de uitstoot van nieuwe bedrijven en de verkeer aantrekkende werking van het bedrijventerrein. Andere effecten (zoals directe effecten op doelsoorten) zijn gezien de afstand en ligging van het dorp Lennisheuvel tussen het plangebied en Natura 2000-gebieden op voorhand uitgesloten.

De mogelijke verandering van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden is berekend in een AERIUS-berekening (zie paragraaf 4.4.3).

Houtopstanden

Houtopstanden buiten de bebouwde kom van minimaal 1.000 m2 of 21 bomen per rij zijn beschermd onder de Wnb. De houtopstand in het noordwesten van het gebied beslaat een oppervlakte groter dan 1.000 m2 en ligt buiten de bebouwde kom. Voor het verwijderen van de houtopstand is een kapmelding bij het bevoegd gezag van de Provincie Noord-Brabant verplicht en geldt een herplantplicht. Wanneer dat aan de orde is, dan zal aan deze herplantplicht worden voldaan.

De gemeente heeft het voornemen om medio 2023 een herbegrenzingsverzoek in te dienen. Als dit verzoek wordt gehonoreerd komen de bomen binnen de bebouwde kom te staan en zal het gemeentelijk beleid van toepassing zijn. In de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Boxtel is opgenomen dat voor het vellen van de houtopstand een omgevingsvergunning noodzakelijk is en kan een herplantplicht opgelegd worden.

Natuurnetwerk Brabant

Het plangebied ligt buiten het Natuurnetwerk Brabant (NNB). Het meest nabijgelegen NNB-onderdeel ligt op circa 630 meter ten zuidwesten van het plangebied en betreft een ecologische verbindingszone langs de Heerenbeekloop. Op circa 650 meter ten noorden stroomt de Dommel. De Dommel inclusief enkele aangrenzende percelen zijn onderdeel van het NNB. Deze percelen zijn aangewezen als “N03.01 Beek en Bron” en/of “N16.01 Droog bos met productie”.

Binnen de provincie Noord-Brabant is toetsing van effecten door (in)directe aantasting noodzakelijk. Van directe aantasting is geen sprake, omdat het plangebied buiten het NNB ligt. Van indirecte aantasting is geen sprake, omdat het plan niet leidt tot afname van de doelen tot het versterken van de natuurlijke verbindingen in Nederland. Het bedrijventerrein vormt geen barrière, vanwege de afstand tot het NNB en ligging nabij de bebouwde kom en de spoorbaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0757.BP03GreentechPB-OTW1_0010.png"

Ligging plangebied ten opzichte van het NNB

Soortenbescherming

Voor het onderzoek naar beschermde soorten zijn een bureauonderzoek en een veldbezoek uitgevoerd. Voor het bureauonderzoek is gebruik gemaakt van vrij beschikbare informatie, zoals verspreidingsgegevens van de Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF) van de afgelopen vijf jaar (periode 01-01-2016 t/m 23-11-2021). Daarnaast is gebruik gemaakt van eerdere rapportages met toetsingen van het plangebied en de verspreidingsatlas (verspreidingsatlas.nl) voor de verspreidingsgegevens van beschermde soorten.

Aanwezigheid beschermde soorten

Op basis van het bureauonderzoek en veldbezoek kan het volgende geconcludeerd worden:

  • Flora: Geschikte groeiplaatsen ontbreken. Beschermde soorten flora zijn uitgesloten.
  • Broedvogels zonder jaarrond beschermd nest: Beschermde broedvogels zonder jaarrond beschermd nest komen voor.
  • Broedvogels met jaarrond beschermd nest: Broedlocaties en leefgebied van de kerk- en steenuil zijn mogelijk aanwezig. Broedlocaties en essentieel leefgebied van overige soorten zijn uitgesloten.
  • Grondgebonden zoogdieren: Het plangebied is geschikt voor verblijfplaatsen en als leefgebied voor diverse soorten zoals (kleine) marterachtigen en andere algemene soorten grondgebonden zoogdieren.
  • Vleermuizen: Het plangebied herbergt mogelijk verblijfplaatsen van soorten die in boomholten in open landschap leven. In het plangebied liggen geen essentiële vliegroutes en het plangebied op zichzelf vormt geen essentieel foerageergebied.
  • Reptielen: Binnen het plangebied zijn beschermde reptielen uitgesloten.
  • Amfibieën: Binnen het plangebied is mogelijk leefgebied van algemene soorten amfibieën en alpenwatersalamander aanwezig.
  • Vissen: Beschermde vissoorten zijn uitgesloten binnen het plangebied.
  • Overige soorten: Het plangebied herbergt mogelijk voortplantingsplaatsen van de teunisbloempijlstaart.

Effecten en toetsing

Op basis van de quickscan is de aanwezigheid van een aantal beschermde soorten niet uit te sluiten in het plangebied. Bij het uitvoeren van werkzaamheden vindt mogelijk verstoring en/of aantasting van broedplaatsen en leef- en foerageergebied van de aangetroffen soorten plaats. Daarnaast kunnen de werkzaamheden ook leiden tot mogelijk verwonden en doden van individuen. De nieuwe bestemming kan ook leiden tot permanente aantasting van het leefgebied.

Door de mogelijke effecten kunnen verbodsbepalingen van de Wnb worden overtreden, mits er geen mitigerende maatregelen getroffen worden. Deze overtreding van verbodsbepalingen geldt voor de Broedvogels zonder jaarrond beschermde nesten, de kerkuil, de steenuil, vleermuizen en de Teunisbloempijlstaart.

Binnen de provincie Noord-Brabant geldt een vrijstelling voor de binnen het plangebied algemeen voorkomende grondgebonden zoogdieren en amfibieën. Deze zijn hieronder daarom niet meegenomen. Voor deze soorten geldt de zorgplicht.

Vergunbaarheid

Vanwege de mogelijke permanente aantasting van het leefgebied, ontstaan ook risico's voor de vergunbaarheid. Voor beschermde soorten die mogelijk aanwezig zijn in het plangebied is in het huidige plan geen ruimte aanwezig:

  • Vogels zonder jaarrond beschermde nesten: Door de nieuwe inrichting verdwijnen verschillende landschapselementen die als broedplaats voor verschillende soorten kunnen dienen.
  • Vogels met jaarrond beschermde nesten: Door de nieuwe inrichting neemt het areaal leefgebied af, waardoor mogelijk de prooibeschikbaarheid daalt en broedterritoria verdwijnen.
  • Marterachtigen: Door de nieuwe inrichting neemt het areaal leefgebied af, waardoor landschapselementen met verblijfmogelijkheden en mogelijk de prooibeschikbaarheid daalt en territoria verdwijnen.
  • Vleermuizen: Door de nieuwe inrichting verdwijnen mogelijk aanwezige verblijfplaatsen.
  • Alpenwatersalamander: Door de nieuwe inrichting neemt het areaal leefgebied af, waardoor landschapselementen met verblijfmogelijkheden en voorplantingswateren verdwijnen.
  • Teunisbloempijlstaart: Door de nieuwe inrichting neemt het areaal leefgebied af, waardoor landschapselementen met waardplanten verdwijnen.

Hierdoor komt de staat van instandhouding van de verschillende soorten mogelijk in het gedrang. Door maatregelen te nemen, zoals het behouden van de verschillende landschapselementen of terugbrengen van deze landschapselementen in aangrenzende percelen is de vergunbaarheid van het plan groter. In dat geval kan het plan vastgesteld worden, onder voorwaarden dat soortgericht onderzoek uitgevoerd wordt om vast te stellen of een ontheffing in het kader van de soortbescherming van de Wnb noodzakelijk is.

Mitigerende maatregelen

Door het uitvoeren van mitigerende maatregelen zijn effecten te beperken. In de volgende tabel staan de mitigerende maatregelen die per soort(groep) genomen kunnen worden om overtredingen van verbodsartikelen van de Wnb te voorkomen.

Tabel: Mitigerende maatregelen per soortgroep

afbeelding "i_NL.IMRO.0757.BP03GreentechPB-OTW1_0011.png"

4 Voor het creëren van nieuwe structuren voor behoud van huidige leefgebied dient naar percelen in de directe omgeving gezocht te worden. Mogelijk zijn de percelen van “Vorst C” hiervoor beschikbaar.

Vervolgonderzoeken

In de volgende tabel zijn de soort(groep)en opgenomen waarvoor soortgericht onderzoek noodzakelijk is, indien de mitigerende maatregelen niet toepasbaar zijn.

Tabel: Benodigd onderzoek per soortgroep

afbeelding "i_NL.IMRO.0757.BP03GreentechPB-OTW1_0012.png"

Conclusie

Het plan leidt tot een toename van de stikstofdepositie van meer dan 0,00 mol/ha/jaar in Natura 2000-gebied Kampina & Oisterwijkse Vennen (zie paragraaf 4.4.3). Als het mogelijk is om te salderen waarbij de toename van de stikstofdepositie tot nul wordt gereduceerd, is geen belemmering voorzien voor de vergunbaarheid.

De houtopstand in het noordwesten van het gebied beslaat een oppervlakte groter dan 1.000 m2 en ligt buiten de bebouwde kom. De gemeente heeft het voornemen om medio 2023 een herbegrenzingsverzoek in te dienen. Als dit verzoek wordt gehonoreerd komen de bomen binnen de bebouwde kom te staan en zal het gemeentelijk beleid van toepassing zijn. In de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Boxtel is opgenomen dat voor het vellen van de houtopstand een omgevingsvergunning noodzakelijk is en kan een herplantplicht opgelegd worden. Wanneer dat aan de orde is, dan zal aan de geldende herplantplicht worden voldaan.

Door het plan treden geen (in)directe effecten op het NNB. Hiervoor zijn geen vervolgstappen noodzakelijk.

Op basis van de quickscan kan worden geconcludeerd dat beschermde soorten mogelijk essentiële functies hebben in het plangebied. In het huidige plan is geen ruimte voor de beschermde soorten. Dit levert risico’s op voor de vergunbaarheid van het plan. Met de voorgestelde mitigerende maatregelen, is overtreding van een deel van de verbodsartikelen van de Wnb uitgesloten. Dit geldt niet voor alle verbodsartikelen en daarom is soortgericht onderzoek naar beschermde soorten noodzakelijk. Uit de resultaten van het onderzoek volgt of een ontheffing soortbescherming Wnb noodzakelijk is om de activiteiten uit te kunnen voeren.

Vervolgstappen

In het kader van de gebiedsbescherming dient onderzocht te worden of saldering van de stikstofdepositie tot de mogelijkheden behoort. Indien dit niet mogelijk, dient een ADC-toets uitgevoerd te worden voor de vergunningsaanvraag.

In het kader van de soortbescherming dient naar de mogelijkheden te worden gezocht voor behoud van essentiële functies van beschermde soorten binnen en/of rondom het plangebied en dient soortgericht onderzoek naar de soorten uit de verschillende soortgroepen uitgevoerd te worden. Op basis van de resultaten volgt of een activiteitenplan opgesteld dient te worden ter onderbouwing van een eventuele ontheffingsaanvraag.

4.4.2 Soortgericht onderzoek

Naar aanleiding van de uitkomsten van de Quickscan is een Flora en fauna-onderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 6) naar de volgende soort(groep)en:

  • Kerk- en steenuil.
  • Kleine marterachtigen.
  • Vleermuizen.
  • Alpenwatersalamander.
  • Teunisbloempijlstaart.

Uit het onderzoek blijkt dat het plangebied leefgebied en verblijfplaatsen van diverse algemene soorten amfibieën, broedvogels, vissen en zoogdieren bevat. Voor soorten als steenmarter en wezel vormt het plangebied leefgebied met verblijffuncties. Voor de teunisbloempijlstaart vormt een deel van het plangebied potentieel leefgebied door de grote aantallen waardplanten. De soort is tijdens het onderzoek niet waargenomen, maar kan zich vestigen. Daarnaast maakt het plangebied onderdeel uit van belangrijk foerageergebied van de gewone dwergvleermuis uit de omgeving. Andere soorten vleermuizen zoals gewone grootoorvleermuis, laatvlieger en ruige dwergvleermuis maken hier incidenteel gebruik van.

Door het voornemen zal een deel van de functies binnen het plangebied plaatsmaken voor een bedrijventerrein. Van de volgende soorten zullen functies aangetast worden:

  • Diverse algemene soorten amfibieën, broedvogels, vissen en zoogdieren.
  • Voor soorten steenmarter en wezel zal het leefgebied met verblijffuncties worden aangetast.
  • Voor de teunisbloempijlstaart is sprake van potentieel leefgebied vanwege de vele waardplanten.
  • Voor de gewone dwergvleermuis zal belangrijk foerageergebied worden aangetast.


Conclusie

Als gevolg van het aantasten van het (potentieel) leefgebied, verblijffuncties en belangrijk foerageergebied zijn mitigerende maatregelen noodzakelijk. Wanneer zorgvuldig omgegaan wordt met het leefgebied van deze soorten en de mitigerende maatregelen gehanteerd worden, is de zekerstelling van de uitvoering van het plan vanuit het oogpunt van de Wet natuurbescherming, soortbescherming gewaarborgd. Voor de uitvoering van het project, na vergunningverlening, is een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming noodzakelijk. Bij inachtneming van de in de rapportage voorgestelde mitigerende maatregelen is zicht op het verkrijgen van een ontheffing.

Het gaat daarbij om de volgende mitigerende maatregelen:

  • De oppervlakte van de in het bestemmingsplan opgenomen bestemming 'Groen' (2 hectare), zal voor een oppervlakte van minimaal één hectare als optimaal leefgebied voor steenmarter en wezel ingericht worden.
  • Voor de optimalisatie van het leefgebied voor steenmarter en wezel worden de maatregelen uit de Handreiking Kleine Marters van de Provincie Noord-Brabant gehanteerd.
  • Behoud van zoveel mogelijk bestaande lijnvormige groenstructuren binnen en aan de randen van het plangebied.
  • Invulling van het groen op de bedrijventerrein en de groenstroken zoveel als mogelijk laten aansluiten op elkaar.
  • Invulling van al het groen op basis van aanwezige natuurwaarden:
    • 1. Planten van inheemse soorten uit de omgeving.
    • 2. Geen exoten of cultivars planten.
    • 3. Rommelhoekjes met ruigten inrichten, vrij van verstoring.
  • Beheerplan voor het groen opstellen dat aansluit op de huidige natuurwaarden.
  • Hekken en andere vormen van perceelafscheidingen dienen passeerbaar te blijven voor aanwezige soorten.
  • Zoveel mogelijk beperken van het gebruik van kunstmatige verlichting in de richting van aanwezig groen.
  • Indien gebruik van kunstmatige verlichting noodzakelijk is, deze aanpassen op de omgeving door het opstellen van een verlichtingsplan met maatregelen zoals:
    • 1. Schijnen op groenstructuren zoveel als mogelijk te voorkomen.
    • 2. Gebruik van diervriendelijke kleuren verlichting.
    • 3. Gebruik van sensoren, waardoor verlichting aangaat als het noodzakelijk is.
  • Beperken van het aantal rijbewegingen en andere vormen van menselijke activiteiten tussen zonsondergang en zonsopkomst nabij de bestemmingen groen.
  • Hanteer de volgende uitgangspunten voor de voorzieningen langzaam verkeer binnen de bestemming 'Groen':
    • 1. Invulling van voorzieningen zo min mogelijk door groenstructuren.
    • 2. Voorzieningen worden zoveel mogelijk aan één zijde van de groenstrook ingericht om het oppervlak aaneengesloten groen te maximaliseren.;
    • 3. Het aantal doorsnijdingen van natuurlijke groenstroken wordt tot een minimum beperkt om versnippering van leefgebieden te minimaliseren.
    • 4. Verlichting wordt geminimaliseerd door gebruik te maken van toepassingen zoals bewegingssensoren, natuurvriendelijke verlichting, timers voor instellen van perioden waarin het licht aan staat etc.
  • Inventariseren van teunisbloempijlstaart binnen het plangebied tot aan start van werkzaamheden of het jaarlijks handmatig verwijderen van aanwezige waardplanten voor mei.

4.4.3 Aerius-berekeningen

De mogelijke verandering van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden door de voorgenomen ontwikkeling is berekend in een AERIUS-berekening voor de gebruiksfase. (zie Bijlage 7). De AERIUS-berekening voor de aanlegfase moet vanwege recente jurisprudentie nog plaatsvinden.

Methode

De belasting van de Natura 2000-gebieden rondom de emissiebronnen is berekend met behulp van een verspreidingsmodel. De verspreidingsberekeningen zijn uitgevoerd met behulp van de online-applicatie Aerius- Calculator (versie 2021). Aerius-Calculator is een rekenprogramma om de verspreiding van stoffen in de lucht te simuleren. Daarnaast berekent het model hoeveel van die stoffen per hectare terechtkomt (depositie).

Op het moment dat de nieuwe Aerius-calculator 2022 beschikbaar komt, worden beide Aerius-berekeningen met deze calculator uitegevoerd.

Uitgangspunten gebruiksfase

De depositie in de gebruiksfase wordt veroorzaakt door de geprojecteerde bedrijven op GTPB en de verkeersaantrekkende werking van het bedrijventerrein.

Bedrijvigheid

Op het bedrijventerrein ontstaat NOx en NH3 emissie vanwege de uitstoot van bedrijven. De emissie is bepaald aan de hand van de kerngetallen behorend bij juridisch-planologische maximale milieucategorie ter plaatse. De emissie van toekomstige bedrijven zal afhankelijk zijn van verschillende factoren, zoals bedrijfsactiviteiten, bedrijfsprocessen, verbrandingsinstallaties en dergelijke. Het is niet bekend welke bedrijven zich in het ontwikkelingsgebied gaan vestigen. Daarom is gebruik gemaakt van de volgende door Arcadis ontwikkelde emissiekentallen voor bedrijventerreinen (actualisatie 2021).

Tabel: Overzicht emissiekentallen Arcadis voor bedrijventerreinen, actualisatie 2021

afbeelding "i_NL.IMRO.0757.BP03GreentechPB-OTW1_0013.png"

Op basis van de oppervlakte van het terrein en de emissiekentallen per milieucategorie zijn de bijbehorende NOx en NH3 uitstoot berekend, deze zijn weergegeven in de volgende tabel.

Tabel: Uitstoot per gedeelte bedrijventerrein

afbeelding "i_NL.IMRO.0757.BP03GreentechPB-OTW1_0014.png"

Verkeersaantrekkende werking

Het bedrijventerrein heeft een verkeersaantrekkende werking. Vanwege de veranderde verkeerssituatie rondom het plangebied veranderen verkeersintensiteiten op bepaalde wegdelen, hierdoor verandert ook de hoeveelheid NOx en NH3 die wordt uitgestoten en locatie waar wordt uitgestoten. Om de effecten hiervan op de stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden mee te nemen wordt een verschilberekening uitgevoerd tussen de plansituatie en de autonome situatie.

De verkeersbewegingen worden meegenomen vanaf het bedrijventerrein tot het moment dat het verkeer opgaat in het autonome verkeer. Hierbij wordt rekening gehouden met de verkeerscategorieën licht verkeer, middelzwaar vrachtverkeer en zwaar vrachtverkeer en de stagnatiefactor op het wegvak. De verkeerscijfers hebben betrekking op het jaar 2030.

Uitgangspunten aanlegfase

PM

Resultaten en conclusie

De maximale berekende stikstofdepositie in de gebruiksfase is 0,28 mol/ha/jaar in het Natura 2000-gebied Kampina & Oisterwijkse Vennen. Daarnaast vindt er stikstofdepositie plaats op de Natura2000-gebieden Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen, Vlijmens Ven, Moerputten& Bossche Broek, Kempenland-West, Regte Heide& Riels Laag, Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux, Langstraat en Strabrechtse Heide & Beuven. Op basis van dit resultaat is een Passende beoordeling opgesteld (zie paragraaf 4.4.4).

4.4.4 Passende beoordeling

De ontwikkeling van de voorgenomen ontwikkeling GTPB leidt tot emissies van NOx en NH3 vanwege de uitstoot van nieuwe bedrijven op GTPB. Ook heeft GTPB een verkeersaantrekkende werking. Vanwege de veranderde verkeerssituatie rondom het plangebied veranderen verkeersintensiteiten op bepaalde wegdelen, hierdoor verandert ook de hoeveelheid NOx en NH3 die wordt uitgestoten en locatie waar het wordt uitgestoten. Uit het onderzoek (zie paragraaf 4.4.3) naar de stikstofdepositie van GTPB in de gebruiksfase volgt de conclusie dat de maximaal berekende stikstofdepositie plaatsvindt op de het nabijgelegen Natura 2000-gebied Kampina & Oisterwijkse Vennen. Daarnaast vindt er stikstofdepositie plaats op de Natura2000-gebieden Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen, Vlijmens Ven, Moerputten& Bossche Broek, Kempenland-West, Regte Heide& Riels Laag, Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux, Langstraat en Strabrechtse Heide & Beuven.

De passende beoordeling (zie Bijlage 8) is opgesteld om aan te tonen dat GTPB uitvoerbaar is in het kader van de Wet natuurbescherming.

Wet Stikstofreductie en Natuurverbetering (Wsn)

Met ingang van 1 juli 2021 is de Wet stikstofreductie en natuurverbetering (Wsn) en het Besluit stikstofreductie en natuurverbetering (Bsn) in werking getreden. In de wet zit een systeem van monitoring en bijsturing: het effect van bronmaatregelen om de stikstofuitstoot van landbouw, verkeer, bouw en industrie te verminderen wordt jaarlijks getoetst en het herstel van de natuur elke twee jaar. De wet bevat ook een gedeeltelijke vrijstelling van de natuurvergunningsplicht voor de aanleg-/ of sloopfase, waarin emissies tijdelijk en beperkt zijn. Deze vrijstelling is nader uitgewerkt in het Bsn. Het Bsn stelt nadere regels met betrekking tot de inhoud van het programma dat is geïntroduceerd in de Wsn en de monitoring en evaluatie daarvan. Het Bsn geeft nadere invulling aan de partiële vrijstelling die in de Wnb wordt geïntroduceerd en regelt voor welke activiteiten in de bouwsector die vrijstelling geldt. De tijdelijke stikstofemissies uit onder ander de bouwsector (in de sloop- en aanlegfase) worden gecompenseerd in een landelijk natuurverbeteringsprogramma.

Voor de voorgenomen ontwikkeling GTPB geldt dat de bouwactiviteiten en de daarmee samenhangende vervoersbewegingen voor het onderdeel stikstof zijn vrijgesteld. De aanlegfase van GTPB is om deze reden buiten beschouwing gelaten in de passende beoordeling. De vrijstelling geldt alleen voor tijdelijke stikstofemissies en niet voor structurele emissies in de gebruiksfase en andere effecten in de aanlegfase en sloopfase (bijvoorbeeld verstoring).

Beleidsregel natuurbescherming Noord-Brabant

Bij het aanvragen van een vergunning Wet natuurbescherming (Wnb) wordt de aanvraag door het bevoegd gezag getoetst aan de Beleidsregel natuurbescherming Noord-Brabant. In de beleidsregels stelt de provincie voorwaarden aan onder andere extern salderen (artikel 2.7), om te voorkomen dat toestemmingverlening voor nieuwe of gewijzigde initiatieven leidt tot een toename van de stikstofdepositie en om te borgen dat een daling van stikstofdepositie wordt gerealiseerd.

Uitgangspunt voor externe saldering is dat uitsluitend gesaldeerd mag worden met feitelijk gerealiseerde capaciteit, tenzij er redenen zijn om hiervan gemotiveerd af te wijken. Door uit te gaan van de feitelijk gerealiseerde capaciteit kan de niet-gerealiseerde capaciteit niet betrokken worden bij aanvragen met salderen. Zo wordt voorkomen dat het alsnog benutten van deze capaciteit leidt tot een feitelijke stijging van depositie. In de beleidsregels is ook bepaald dat de saldo-ontvanger bij extern salderen 70% van de verkregen stikstofemissie kan benutten; de overige 30% mag niet ingezet worden voor ontwikkelingen en draagt bij aan de depositiedaling.

Voor saldo gevende veehouderijen geldt ook dat de stikstofemissie gecorrigeerd moet worden naar de op dat moment geldende staleisen uit de (Interim) Omgevingsverordening Noord-Brabant. De provincie is wettelijk verplicht ervoor te zorgen dat de opbrengst van de stalmaatregelen ten goede komt aan de natuur. Deze stikstofopbrengst mag daarom niet worden ingezet voor nieuwe economische ontwikkelingen door gebruik te maken van extern salderen. In het besluit op de intrekking is bovendien opgenomen aan welke partijen de stikstofruimte, op basis van extern salderen wordt overgedragen.

Bij extern salderen blijft altijd gelden dat slechts 70% van de stikstofruimte opnieuw kan worden benut.

Extern salderen

Om negatieve effecten op de omliggende Natura 2000-gebieden te voorkomen, wordt voor de ontwikkeling van GTPB als maatregel gebruik gemaakt van extern salderen. Saldering betekent in dit geval dat er in de omgeving van GTPB en de Natura 2000-gebieden (waaronder Kampina & Oisterwijkse Vennen) een bestaande stikstofbron is komen te vervallen, in dit geval de veehouderij aan de Nieuwedijk 19, ten gunste van voorgenomen ontwikkeling. Het betreft daarmee zogenaamde externe saldering. Dit is gedaan door het intrekken van de toestemming (en beëindiging van het gebruik van de dierplaatsen) voor het houden van 89.746 legkippen. Dit staat gelijk aan een ammoniakemissie van 8.256,6 kg/NH3/jaar.

Door gebruik te maken van externe saldering kan een toename van stikstofdepositie door GTPB (gebruiksfase) worden toegestaan. In de salderingsovereenkomst zijn afspraken gemaakt over de verdeling van de te salderen ammoniak van deze veehouderij over GTPB en twee andere projecten. Voor GTPB worden als mitigerende maatregel 10.000 dierplaatsen voor legkippen van de veehouderij ingezet, wat overeenkomt met 838,1 kg/NH3/jaar.

Uit de stikstofdepositieberekening komt naar voren dat er na extern salderen een maximale stikstofdepositie is van 0,01 mol/ha/jaar op het Natura 2000-gebied Langstraat. De berekende depositie is echter een randeffect ten gevolge van de 25 km grens die wordt aangehouden in Aerius 2021. In realiteit zou de stikstofdepositie ook hier af moeten nemen.

Randeffect

Zoals hierboven beschreven is er in de Aerius-berekening van GTPB, waarbij een extern saldering wordt toegepast, sprake van een randeffect. Een randeffect ontstaat doordat de AERIUS Calculator 2021 de depositiebijdrage van een emissiebron tot een afstand van maximaal 25 kilometer berekent. Bij een verschilberekening tussen de referentiesituatie en de beoogde situatie, waarbij in de beoogde situatie emissiepunten zijn verplaatst, treden randeffecten op indien er op of rond de 25 kilometer stikstof gevoelige habitats liggen. Aan de randen van de 25 kilometer zone worden in de verschilberekening depositie toe- of afnames berekend. Dit komt doordat er op de maximale rekenafstand van 25 kilometer van de bron(nen) uit de referentiesituatie geen (of gedeeltelijke) overlap optreedt met de maximale rekenafstand van 25 kilometer van de bron(nen) in de beoogde situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0757.BP03GreentechPB-OTW1_0015.png"

Schematische weergave met toe- en afnames ten gevolge van maximale rekenafstand 25 km. Situaties beide met 1 bron. In de praktijk is dit vaak complexer met meer bronnen (BIJ12, 2022).

Randeffecten kunnen inzichtelijk worden gemaakt met de AERIUS Calculator vanaf versie 2021.1. De locatie van Greentech Boxtel verschilt van de locatie van het boerenbedrijf waarmee wordt gesaldeerd. De 25 kilometer straal rondom GTPB komt hiermee niet precies overeen met de 25 kilometer straal om de veehouderij. Door de harde grens die de Aerius calculator aanhoudt, wordt het gedeelte dat op meer dan 25 kilometer afstand van de veehouderij ligt niet meegenomen in de berekening. Hierdoor kan niet uit de berekening worden gehaald wat er buiten die 25 kilometer van de veehouderij gebeurt met betrekking tot de mogelijke stikstofdepositie afname. Voor GTPB is het randeffect inzichtelijk gemaakt met de de nieuwe AERIUS calculator versie.

De uitkomst van de berekening voor de gebruiksfase met randeffect is weergegeven in onderstaande afbeelding.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0757.BP03GreentechPB-OTW1_0016.png"

Situatie met randeffect (ingezoomd)

De depositieresultaten zonder randeffect zijn weergegeven in onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0757.BP03GreentechPB-OTW1_0017.png"

Situatie zonder randeffect

Uit de Aerius-berekening (zie voorstaande afbeeldingen) blijkt dat er 'zonder randeffect' geen resultaten berekend worden boven de 0,00 mol/ha/jaar. Geconcludeerd kan worden dat de berekende stikstofdepositie in de Aerius-berekening veroorzaakt wordt door een randeffect, dat wordt veroorzaakt door uitgangspunten die worden gehanteerd in het Aerius programma/model. In werkelijkheid is er dus geen sprake van een toename van de stikstofdepositie op het Natura 2000-gebied Langstraat.

Conclusie

Uit de verschillende Aerius-berekeningen en de onderbouwing over het randeffect, blijft dat de volledige verhoogde stikstofdepositiebijdrage op de Natura 2000-gebieden, als gevolg van de ingebruikname van het bedrijventerrein GTPB, extern wordt gesaldeerd door het overnemen van emissierechten van een agrarisch bedrijf aan de Nieuwedijk 19. Op basis van de intrekking van de gehele Wnb-vergunning van deze veehouderij wordt er voldaan aan de gestelde voorwaarden in de Beleidsregel natuurbescherming Noord-Brabant voor extern salderen. Omdat er als gevolg van extern salderen geen sprake meer is van een extra stikstofdepositiebijdrage op Natura 2000-gebieden, zijn (significant) negatieve effecten op stikstofgevoelige habitattypen en soorten in de verschillende Natura 2000-gebieden (waaronder Kampina & Oisterwijkse Vennen) uitgesloten.

Omdat er geen sprake meer is van een depositietoename en dus een negatief effect, is het ook niet nodig om het voornemen in cumulatie met andere plannen en projecten die wel vergund zijn, maar nog niet gerealiseerd zijn, te beoordelen (cumulatietoets).

Door het gebruik van externe saldering blijft het voornemen wel vergunningplichtig in het kader van de Wet natuurbescherming.

Dit betekent dat elk bedrijf gelijktijdig met de omgevingsvergunning bouwen tevens een Wnb-vergunning dient aan te vragen.

4.5 Water

Sinds 1 november 2003 is het wettelijk geregeld dat in alle ruimtelijke plannen een watertoets dient te worden doorlopen. Het doel van de watertoets is de waterhuishoudkundige doelstelling zichtbaar te maken en evenwichtig mee te nemen bij ruimtelijke plannen. Er wordt met name ingegaan op de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding en de beschrijving van de maatregelen die worden getroffen. De waterparagraaf is opgenomen in Bijlage 9. Hierin zijn het waterbeleid en de gevolgen van het voornemen voor de waterhuishoudkundige situatie ter plaatse beschreven.

Huidige situatie

Het plangebied is relatief vlak en loopt van NAP+7,5m in het noordwesten op tot een plaatselijk maximum van NAP+8,8m in het zuidoosten. Het hoogteverschil tussen het projectgebied en de omliggende kavels is daarbij minimaal. Ten westen van het plangebied bedraagt de hoogte plaatselijk NAP+10,3m, ten oosten is dit NAP+3,3m.

Uit handboringen binnen het plangebied blijkt dat er leemlagen aanwezig zijn in de bodem. Door de aanwezigheid van deze leemlagen is de doorlatendheid waarschijnlijk slecht. Diepere boringen in de nabijheid van het gebied laten echter zien dat de ondergrond tot circa 36,8 m-mv uit fijn en middel-grof zand bestaat. Daaronder bevindt zich voornamelijk grof zand. Uit de diepe boringen valt te stellen dat de bodemdoorlatendheid van de bovenlaag goed is (k-waarde van 1 tot 10) en dat de laag eronder als zeer goed kan worden aangemerkt.

Een grondwatermeting in de nabijheid van het plangebied laat zien dat de GHG zich op 7,00 tot 7,55 m +NAP bevindt. Het maaiveld binnen het plangebied varieert van 7,60 m +NAP aan de westzijde tot 8,50 m +NAP aan de oostzijde. Naar verwachting zal het grondwater in het plangebied dus op sommige locaties tot net onder het maaiveld reiken.

Binnen de plangrens zijn enkele B-watergangen aanwezig die zorgen voor voldoende afwatering van de percelen. Aan zowel de west- als de oostkant loopt een A-watergang die een primaire functie heeft voor de afwatering van de omgeving. Beide A-watergangen wateren af op De Dommel.

Toekomstige situatie

Toename verharding

Het plangebied bestaat in de huidige situatie uit een verharde weg, B-watergangen en grasland. Omdat er nog geen stedenbouwkundige inrichtingsschets vastgesteld is, wordt er voor de berekening van de bergingsopgave vanuit gegaan dat de huidige situatie in zijn geheel komt te vervallen en opnieuw wordt ingericht. Dat betekent ook dat de B-watergangen gedempt zullen worden. De totale oppervlakte van het plangebied bedraagt 130.956 m2. Momenteel bevindt zich enkel een asfaltweg binnen het plangebied die verhard is. De oppervlakte hiervan bedraagt grofweg 560 m2. Indien in de nieuwe situatie het volledige plangebied verhard zal worden aangelegd, houdt dit in dat er een toename van verhard oppervlak zal zijn van 130.440 m2.

Bergingsopgave

Omdat er weinig ruimte is in de ondergrond (tussen GHG en maaiveld) zal er waarschijnlijk gezocht moeten worden naar bovengrondse maatregelen. Dat betekent dat het niet mogelijk is om 100% te verharden en een deel van het plangebied gereserveerd moet worden voor waterberging. Om gevoel te geven bij wat haalbaar is, is in de waterparagraaf een voorbeeldberekening opgenomen.

Daarnaast dient er rekening gehouden te worden met de bestaande watergangen in het plangebied. Het oppervlak te dempen watergangen dient binnen het plangebied gecompenseerd te worden door nieuw oppervlaktewater.

Waterketen

Vasthoudend aan de door de gemeente Boxtel gestelde waterkwantiteitstrits, worden de mogelijkheden doorlopen voor het (afval)water:

  • 1. Vasthouden/infiltreren: Zoals aangegeven kan er geïnfiltreerd worden via onder- en bovengrondse voorzieningen. Hierbij is de hoge grondwaterstand een aandachtspunt
  • 2. Bergen: In principe wordt er voornamelijk ingezet op lokaal infiltreren. Indien beschikbare ruimte een knelpunt blijkt, is waterberging op daken een mogelijkheid.
  • 3. Afvoeren naar oppervlaktewater: Nabij het plangebied bevinden zich twee A-watergangen. Één aan de westkant en één aan de oostkant. Verder zijn er in en nabij het plangebied enkele B-watergangen. Uit overleg met het waterschap is gebleken dat afvoer op de B- en A-watergang aan de noordwestzijde de meeste voorkeur heeft omdat deze de meeste capaciteit hebben. Het water op deze zijde zal zich verdelen over de afvoerrichting onder het spoor door (A-watergang) en de B-watergang met de afvoer richting Boseind. De route via de A-watergang aan de westkant heeft niet de voorkeur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0757.BP03GreentechPB-OTW1_0018.png"

Voorkeursscenario afvoer hemelwater

Waterkwaliteit

Zowel het water dat van daken zal stromen, als het terreinwater, dient bij voorkeur geïnfiltreerd te worden. Daarbij zal gebruik gemaakt worden van milieuvriendelijke bouwmaterialen en het achterwege laten van uitlogende bouwmaterialen zoals lood, koper, zink en zacht PVC. Deze stoffen kunnen zich ophopen in het water(bodem)systeem en hebben hierdoor een zeer nadelige invloed op water(bodem)kwaliteit en ecologie. De nadere detailuitwerking vindt in overleg met de gemeente plaats.

DWA-belasting

Het afvalwater dient gescheiden via ofwel een vrijverval rioolstelsel ofwel via een drukriolering te worden afgevoerd. Op basis van de kengetallen van Stichting RIONED dient de DWA belasting vastgesteld te worden op moment dat er meer zicht is op het type bedrijfsactiviteiten dat zich in GTPB gaat vestigen. Dit zullen bedrijven in maximaal milieucategorie 3.2 worden. Er dient, door de gemeente Boxtel, onderzocht te worden of de ontvangende voorziening voldoende capaciteit heeft om de extra afvalwaterbelasting te verwerken. Zodra de inrichting van het plangebied verder is uitgewerkt dient de vuilwater afvoer bepaald te worden in een Waterhuishoudkundig plan.

Bouw- en wegpeilen

In onderstaande tabel zijn veel gehanteerde bouw- en wegpeilen weergegeven. Geadviseerd wordt hier in de ontwikkeling rekening mee te houden. Dit betekent dat het maaiveld opgehoogd dient te worden.

Ontwateringdiepten

afbeelding "i_NL.IMRO.0757.BP03GreentechPB-OTW1_0019.png"

Conclusie

De realisatie van het GreenTech Park Brabant zal een grote impact hebben op het verharde oppervlak binnen het plangebied en daarmee op de waterhuishouding in de omgeving. Infiltratie/vasthouden van het afvalwater is technisch mogelijk. Echter biedt de ondiepe grondwaterstand uitdagingen die de ontwikkelaar dwingt voldoende ruimte te realiseren voor waterberging. Ook het dempen van watergangen in het plangebied draagt bij aan extra m³ voor de bergingseis. Bij de inrichting van het GTPB zal invulling worden gegeven aan de waterbergingseis.Daarnaast worden de volgende onderwerpen nog in overweging gegeven:

  • Waterberging van bedrijven op eigen terrein laten realiseren.
  • Ophoging van het maaiveld om meer ruimte voor waterberging te realiseren.

4.6 Verkeer en parkeren

Het herontwikkelen van een locatie vraagt naast een goede ruimtelijke afweging over functie, vormgeving en inpassing ook om het in beeld brengen van de verkeerseffecten. Bij een nieuw bestemmingsplan wordt gesteld dat de effecten van de ontwikkeling voor verkeer moeten worden onderbouwd. De onderbouwing van de verkeersaspecten speelt mee bij de beoordeling van het plan. Hierbinnen ligt nadruk op de effecten van de ontwikkeling op de verkeersafwikkeling en parkeren (bereikbaarheid), de verkeersveiligheid en de verkeershinder (leefbaarheid). De verkeerstoets is opgenomen in Bijlage 10.

Wegenstructuur

Het beoogde projectgebied van GTPB is bereikbaar via de Keulsebaan en de Bloemmolen. De Keulsebaan is gecategoriseerd als een gebiedsontsluitingsweg (GVVP 2008-2020, gemeente Boxtel). De Keulsebaan ligt buiten de bebouwde kom en is gelegen tussen de A2 en de rotonde met de wegen Boseind en Lennisheuvel en kent ter hoogte van het plangebied een maximumsnelheid van 80km/u.

De weg Bloemmolen is vanaf de rotonde met de Keulsebaan momenteel alleen in gebruik als toerit voor het datacentrum van Rabobank. In principe geldt hier een maximumsnelheid van 80km/u, maar het is momenteel fysiek niet mogelijk om dit te halen. Het is aannemelijk dat met de realisatie van GTPB de Bloemmolen binnen de bebouwde kom komt te liggen, waarmee een maximumsnelheid van 50km/u zal gelden.

Op GTPB wordt een verkeerslus aangelegd waarmee alle bedrijven worden ontsloten. Deze begint/eindigt op de Bloemmolen ter hoogte van de rotonde met de Keulsebaan. De verkeerslus die binnen het beoogde plangebied GTPB wordt aangelegd krijgt een rijbaan van 6 meter breed. Deze breedte is geschikt voor een functie als gebiedsontsluitingsweg (Bron: ASVV 2021).

De Keulsebaan in oostelijke richting (richting de A2) is naar verwachting de belangrijkste route voor (vracht-)verkeer van en naar GTPB. De Keulsebaan in westelijke richting, heeft naar verwachting een meer lokale functie voor werknemers van GTPB. In de huidige situatie is de Keulsebaan volledig vormgegeven met 2x1 rijstroken. Ter hoogte van de Rotonde De Vorst wordt dit tijdelijk 2x2 om de afwikkeling van de rotonde te faciliteren. De gemeente Boxtel heeft echter concrete plannen om de Keulsebaan tussen het spoor Boxtel-Eindhoven en de A2 (aansluiting Liempde) te verbreden naar 2x2. Dit zorgt voor een verbeterde afwikkeling vanaf het bedrijventerrein richting de A2. Deze maatregel is opgenomen in het BBMA-verkeersmodel in de autonome situatie 2030 en in de plansituatie 2030. Het bestemmingsplan Keulsebaan is echter recent door de Raad van State vernietigd. Als gevolg daarvan worden de plannen op dit moment heroverwogen.

Ten westen van het spoor bestaat de Keulsebaan momenteel uit 2x1 rijstroken en zijn er momenteel geen plannen om dit aan te passen.

Verkeersgeneratie

De verkeersgeneratie is gebaseerd op de input voor de plansituatie 2030 in het BBMA-verkeersmodel. In dit model is rekening gehouden met een totale verkeersgeneratie van 1.187 mvt/weekdag. De verkeersgeneratie is gebaseerd op 550 arbeidsplaatsen met de volgende verdeling naar type arbeidsplaatsen: 219 industriebanen, 164 groothandelbanen, 111 logistiekbanen, 28 kantoorbanen en 28 detailhandelbanen.

Verkeersafwikkeling

De realisatie van het beoogde projectgebied GTPB zorgt, zoals weergegeven in de volgende tabel, voor een toename van de hoeveelheid verkeer op het omliggende wegennet. Het grootste deel van het wegennet lijkt dit in 2030 te kunnen verwerken. Hierbij is uitgegaan van een opwaardering van de Keulsebaan tussen het spoor en de A2. Mocht deze opwaardering niet van de grond komen dan heeft dat naar alle waarschijnlijkheid gevolgen voor de afwikkeling van verkeer op de Keulsebaan tussen GTPB en de A2.

Verkeersintensiteiten gekozen wegvakken in autonome situatie 2030 en plansituatie 2030

afbeelding "i_NL.IMRO.0757.BP03GreentechPB-OTW1_0020.png"

Wanneer de Keulsebaan wordt opgewaardeerd tot 2x2 rijstroken, wordt algemeen als uitgangspunt gehanteerd dat de weg ongeveer 25.000 mvt/etmaal kan verwerken zonder een groot risico op vertragingen.

De wegvakken aan de westelijke kant van het spoor worden in de huidige plannen echter niet verbreed en blijven dus 1x1 rijstrook. Over het algemeen wordt als uitgangspunt gehanteerd dat een gebiedsontsluitingsweg (zoals de Keulsebaan is gecategoriseerd) maximaal 15.000 mvt/etmaal aan zou moeten kunnen om een goede afwikkeling te blijven behouden. Op de Keulsebaan ten westen van het spoor (locaties 1 en 2) komen de intensiteiten zowel in de autonome- als de plansituatie 2030 boven deze 15.000 mvt/etmaal uit. Dit betekent dat het risico op vertragingen hoger wordt. Dit effect wordt dus versterkt door de komst van GTPB, maar zal ook zonder de ontwikkeling aanwezig zijn.

Voor zowel de Mijlstraat, als de Eindhovenseweg lijken op basis van de uitkomsten in voorstaande tabel geen problemen op het gebied van verkeersafwikkeling te ontstaan.

Parkeren

Momenteel is nog geen inrichtingsplan beschikbaar voor het beoogde plangebied GTPB. Ook is nog onvoldoende zicht op de invulling van het bedrijventerrein. Het feit dat uitsluitend bedrijven met maximaal milieucategorie 3.2 zich mogen vestigen, geeft een onvoldoende beeld van de toekomstige functies die zich gaan vestigen op GTPB om een goede berekening van de benodigde parkeercapaciteit uit te voeren. Om deze reden wordt in deze verkeerstoets geen berekening van de benodigde parkeercapaciteit uitgevoerd.

Bedrijven die zich op GTPB willen vestigen, zullen zich echter wel aan de geldende parkeernormen van de gemeente Boxtel moeten houden: dit is ook in de planregels van het bestemmingsplan voorgeschreven. Op het moment van schrijven is dit “Parkeernormen Gemeente Boxtel, Binnen de bebouwde kom”, vastgesteld in 2007.

In de parkeernota van de gemeente Boxtel staat beschreven dat bedrijven binnen de gemeente Boxtel volledig op eigen terrein dienen te parkeren.

Mocht tussen het moment van schrijven en de aanvraag van een omgevingsvergunning door een bedrijf dat zich op GTPB wil vestigen nieuw parkeerbeleid gaan gelden in de gemeente Boxtel, dan zal het bedrijf zich aan deze nieuwe parkeernormen moeten conformeren.

Openbaar vervoer

Het beoogde projectgebied van GTPB is matig bereikbaar met het openbaar vervoer. De dichtstbijzijnde bushalte is de halte Kerk in Lennisheuvel. Deze ligt echter nog steeds op 12 minuten lopen vanaf de rotonde Keulsebaan-Bloemmolen. De halte wordt ook alleen bediend door buurtbuslijn 299 (Oirschot-Sint Michielsgestel), welke slechts 1x per uur rijdt. Het is dus niet aannemelijk dat men hier gebruik van gaat maken.

De snelste route voor personeel/bezoekers van GTPB die met het OV willen komen is om vanaf station Boxtel te lopen of fietsen. Dit is een wandeling van 20 minuten of een OV-fietstocht van 5 minuten. Op deze manier kan GTPB toch bezocht worden met het openbaar vervoer.

Langzaam verkeer

Het beoogde projectgebied voor GTPB is relatief goed ontsloten voor fietsers. Momenteel wordt de snelfietsroute 's-Hertogenbosch-Eindhoven (F2) ontworpen. Deze komt waarschijnlijk aan de oostzijde van het spoor te liggen. Deze hoogwaardige fietsroute in combinatie met de vrijliggende fietspaden aan de Keulsebaan zorgen voor een goede ontsluiting van het GTPB.

Een knelpunt voor fietsers is de rotonde Keulsebaan-Bloemmolen. Fietsers hebben hier geen voorrang op het gemotoriseerd verkeer, vanwege de ligging van de rotonde buiten de bebouwde kom. Fietsers moeten hier echter twee rijstroken tegelijk oversteken, voor ze het middeneiland kunnen bereiken. Doordat twee rijstroken tegelijk moeten worden overgestoken neemt het risico op afdekongevallen toe. In de huidige situatie hoeft dit geen probleem te zijn gezien het relatief lage aantal fietsers dat naar verwachting de Keulsebaan hier oversteekt. Met de komst van GTPB is het echter aannemelijk dat meer fietsers hier de Keulsebaan over steken, waardoor het risico op afdekongevallen hoger wordt. Daarnaast wordt het ook drukker met gemotoriseerd verkeer op de Keulsebaan door de komst van GTPB. Het attenderen van zowel het gemotoriseerde verkeer als het fietsverkeer op deze fietsoversteken is wenselijk om deze veiliger te maken en het risico op ongevallen te verkleinen. Geadviseerd wordt om deze rotonde aan te passen op het moment dat de aansluiting van GTPB gaat plaatsvinden. Op deze manier wordt een veilige fietsroute van en naar GTPB gewaarborgd.

Hulpdiensten

Ten behoeve van een constante bereikbaarheid van het beoogde bedrijventerrein GTPB voor hulpdiensten wordt aan de zuidzijde van GTPB, vanaf de verkeerslus naar de weg De Vorst een calamiteitenontsluiting gemaakt. Deze wordt alleen gebruikt in geval van een calamiteit op de Keulsebaan of de aansluiting van GTPB op de Keulsebaan. Hiermee is een constante bereikbaarheid van GTPB door hulpdiensten geborgd.

Conclusie

Op basis van de verkeersintensiteiten die voortkomen uit het BBMA-verkeersmodel is te concluderen dat de ontwikkeling van het boogde projectgebied GTBP per werkdag 1.578 mvt/etmaal genereert. Deze verkeersgeneratie is modelmatig over het wegennet verdeeld. Hierbij gaat het grootste gedeelte via de Keulsebaan richting de A2.

Er wordt voor deze toets uitgegaan van de opwaardering van de Keulsebaan tussen het spoor en de A2 naar 2x2 rijstroken. Hierdoor worden potentiële knelpunten ten oosten van het spoor opgevangen in de toekomst. Ten westen van het spoor echter loopt de Keulsebaan in zowel de autonome situatie als de plansituatie tegen haar capaciteit aan. Hierdoor neemt het risico op vertraging op deze wegvakken toe. Dit effect wordt dus versterkt door de komst van GTPB, maar zal ook zonder de ontwikkeling aanwezig zijn.

Gezien het feit dat momenteel nog geen inrichtingsschets voor GTBP is en er alleen een maximale hoeveelheid grond die uitgegeven kan worden is het nog niet mogelijk een reële berekening te maken van de benodigde parkeercapaciteit in het gebied. Het is van belang dat bedrijven bij vestiging zich houden aan het geldende parkeerbeleid van de gemeente Boxtel en dat alle benodigde parkeerplaatsen in principe op eigen terrein gerealiseerd dienen te worden.

4.7 Bodem

4.7.1 Historisch vooronderzoek

In verband met de voorgenomen herontwikkeling van het gebied tot duurzaam bedrijvenpark GTPB is in maart 2022 een historisch vooronderzoek verricht op meerdere agrarische percelen in het plangebied (zie Bijlage 11). Het doel van het onderzoek is het verzamelen van relevante informatie met betrekking tot onder andere het voormalige en huidige (bodem)gebruik, om zodoende potentieel verdachte activiteiten en/of bekende bodemverontreinigingen in beeld te brengen.

Huidige en historische situatie en gebruik

De onderzoekslocatie is gelegen ten zuiden van de woonkern Boxtel tussen de buurtschappen Lennisheuvel en de Vorst. Het gebied heeft momenteel nog een agrarische functie en bestaat voornamelijk uit gras- en maïspercelen (bouwland). Volgens het Actueel Hoogtebestand Nederland (www.ahn.nl) bevindt het maaiveld zich op een hoogte van circa 8 à 8,5 m +NAP.

Diverse percelen worden afgewaterd door sloten. Er liggen twee waterpoelen in het plangebied. Tijdens de ruilverkaveling zijn diverse sloten gedempt.

De historische kaarten laten zien dat de onderzoekslocatie gelegen is in “De Vorst”. De Vorst heeft een oudste vermelding uit 1342 en ligt ten zuiden van Boxtel. In 1342 kocht de heer Van Boxtel de rechten op het bos Vorst (hertogelijk bos). Aan de noordwestkant van het bos ontstond een gehuchtje Vorst, dat zeer klein was. Het bos De Vorst was, met het nu nog bestaande bos de Velders, een van de weinige bossen die de Middeleeuwen overleefden, alvorens ook dit bos werd gekapt in de 20e eeuw. Boeren maakten van alle 'woeste gronden' landbouwgrond zoals te zien op de historische topografische kaarten. Van het bos, de dreven en de bebouwing bleef vrijwel niets over. Met de grote ruilverkaveling in de jaren '70 zijn ook de laatste restanten natuur in De Vorst verdwenen.

Het is een nat landbouwgebied geworden waar de aangelegde greppels en sloten voor de benodigde afwatering zorgden. Rond 1984 zijn diverse sloten/greppels gedempt. Het is niet bekend waarmee dit is gebeurd.

Rond 1999 is de oude historische weg Boseind die door het plangebied loopt (verlengde van de Korte Heide), deels verwijderd. De aanwezige sloot/greppel is hier niet gedempt (nog aanwezig).

In de volgende afbeelding zijn de gedempte sloten (paars) en verwijderde weggedeelte (lichtblauw) weergegeven op de topografische kaart uit 1980. Ter plaatse is niet eerder bodemonderzoek uitgevoerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0757.BP03GreentechPB-OTW1_0021.png"

Ligging gedempte watergangen (paars) en verwijderde weggedeelte (blauw)

Binnen het plangebied hebben 2 agrarische bedrijven gestaan, te weten aan de Korte Heide 6 en De Vorst 10/10a. De ligging van deze veehouderijen is terug te zien op de historische kaarten en luchtfoto's.

De Vorst 10/10a

In 1977 is hier een melkveehouderij opgericht met melkveestallen en een werktuigenloods. Op 6 december 1993 is een handhavingscontrole uitgevoerd door de gemeente. In het verslag wordt onder meer melding gemaakt van:

  • Afgewerkte olie en smeerolie wordt zodanig bewaard dat er kans bestaat op het optreden van bodemverontreiniging;
  • Op het terrein waren circa 15 asbesthoudende golfplaten aanwezig ter vervanging van kapotte golfplaten;
  • Er wordt geconstateerd dat de opslag van bestrijdingsmiddelen niet conform de daartoe geldende voorschriften plaatsvindt.

In het dossier is geen tekening aanwezig waar de opslag plaatsvond. Er wordt geen melding gemaakt van de aanwezigheid van (ondergrondse) brandstoftanks.

Op de historische kaarten van Topotijdreis.nl is te zien dat het bedrijf sinds 1999 nog een tweetal uitbreidingen heeft gekend.

In 2000 heeft Geofox een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van de huidige planlocatie en het gebied ten noordwesten hiervan (thans bekend als Vorst A, industrieterrein Ladonk).

Op de luchtfoto van 2008 is te zien dat er een kavelpad aanwezig is geweest vanaf het erf van De Vorst 10 in noordoostelijke en vervolgens noordwestelijke richting.

Het boerenbedrijf is in 2010 ontmanteld. Alle gebouwen zijn gesloopt en het terrein ligt sindsdien braak/grasland. Er is kort na de sloop een poel ontstaan of aangelegd welke in de loop der jaren dichtgegroeid is met opstand.

Korte Heide 6

Op dit adres was een boerderij en stal/garage aanwezig welke omstreeks 1920 en 1940 waren gebouwd. Tussen de boerderij en de opstallen was het erf verhard met klinkers en ten zuiden van de boerderij met grind/sintels (circa 10-20 cm dikte). Het gehele perceel inclusief weiland (circa 18.640 m2) is in 2007 verkennend onderzocht, waarna het perceel is verkocht aan de gemeente Boxtel.

Op basis van een oppervlakteberekening via StreetSmart en onderliggende luchtfoto (2009) bedroeg de bebouwde oppervlakte inclusief omliggende erf en tuin circa 3.500 m2. De opstallen zijn in 2010 gesloopt.

Bodemopbouw en geohydrologie

De bodemopbouw van de onderzoekslocatie wordt schematisch weergegeven in de volgende tabel.

Tabel: Geo(hydro)logische indeling (bron: Dinoloket)

afbeelding "i_NL.IMRO.0757.BP03GreentechPB-OTW1_0022.png"

De stroming van het freatisch grondwater is, volgens de grondwaterkaart van Nederland, overwegend noordelijk gericht. Lokaal kan de stromingsrichting hiervan afwijken bijvoorbeeld door de ligging van sloten. De locatie bevindt zich niet binnen de grenzen van een grondwaterbeschermingsgebied.

DINO loket laat zien dat er diepe boringen binnen het plangebied zijn geplaatst in 1996 en 1997. Deze drie boringen laten zien dat de eerste 5 meter van de bodem voornamelijk uit zand bestaat met een fijne en middelgrote korrelgrootte. In twee van de drie boringen is er een leemlaag gevonden rond 1-2m minus maaiveld.

Het freatisch grondwater fluctueert behoorlijk maar bevindt zich naar verwachting op een diepte van gemiddeld circa 1 m minus maaiveld.

Verwachting ten aanzien van de bodemkwaliteit

Uitgevoerde bodemonderzoeken

Op en rondom de onderzoekslocatie zijn in het verleden diverse bodemonderzoeken uitgevoerd. De enkele (beperkte) verontreinigingen die zich buiten het plangebied bevinden, hebben de bodemkwaliteit binnen het plangebied niet nadelig beïnvloed.

In 2000 heeft een terreindekkend verkennend bodemonderzoek gedaan op de onderzoekslocatie (en daarbuiten). Dit onderzoek was als onderzoeksstrategie "grootschalig-onverdacht" ingestoken, waarbij echter geen specifiek onderzoek heeft plaatsgevonden naar de gedempte sloten, de verwijderde weg (Boseind; verlengde van de Korte Heide) en een voormalig kavelpad. De 2 boerderijlocaties zijn in 2007/2008 verkennend onderzocht. Na deze onderzoeken hebben zich geen belangrijke wijzigingen meer voorgedaan, behoudens de sloop van de 2 boerderijen met opstallen aan de Vorst 10/10a en de Korte Heide 6 in/rond 2010. Onbekend is in hoeverre nog specifiek aanvullend bodemonderzoek heeft plaatsgevonden na afloop van de sloop ter plaatse van de opstallen en erfverhardingen. Dit lijkt op basis van het dossieronderzoek niet het geval te zijn geweest.

Asbest

Op de historische kaarten en luchtfoto's is te zien dat aan de zuidwesthoek van de onderzoekslocatie (Korte Heide) en aan de oostzijde (de Vorst) boerderijen hebben gestaan. Alle opstallen zijn rond 2010 gesloopt. Het is niet bekend of voorafgaande of na de sloop een asbestonderzoek heeft plaatsgevonden in de bodem en of alle erfverhardingen en ondergrondse infra volledig zijn verwijderd. Gezien de datum van de sloopwerkzaamheden is de verwachting dat geen asbesthoudende materialen zijn achtergebleven.

Tevens is omstreeks 1999 een deel van de weg Korte Heide (Boseind) verwijderd en zijn er binnen het plangebied een aantal sloten/greppels gedempt. Onbekend is wat er met funderingsmateriaal van de weg is gebeurd en/of er gedeeltelijk nog materiaal in de bodem aanwezig is. Onderzoek van Geofox in 2000 ter plaatse van het nog aanwezige deel van de Korte Heide wijst uit dat het funderingsmateriaal verontreinigd is. Om de sloten te dempen kan niet worden uitgesloten dat hiervoor mogelijk gebiedsvreemde grond en/of (asbesthoudend) puin is gebruikt. Geofox heeft hier in 2000 en 2008 niet specifiek onderzoek naar gedaan. Hetzelfde geldt voor een voormalig kavelpad dat vanaf het erf van de boerderij aan de Vorst 10/10a in noordelijke richting liep.

Bodemkwaliteitskaart

Op de bodemkwaliteitskaart van de regio Noordoost Brabant (Lievense, 27 februari 2019) is de onderzoekslocatie voor de bovengrond ingedeeld in de bodemkwaliteitszone 'uitbreidingsgebieden bebouwde kom en buitengebied' en de ondergrond ingedeeld in de bodemkwaliteitszone 'overig gebied'. Voor de bovengrond en voor de ondergrond geldt de ontgravingsklasse 'Landbouw/natuur'. Op de bodemfunctieklassenkaart heeft het gebied de functieklasse 'Industrie'.

Voor PFAS is een separate bodemkwaliteitskaart en nota bodembeheer opgesteld waaraan de gemeente Boxtel deelneemt. Op basis van deze bodemkwaliteitskaart is aanvullend PFAS-onderzoek niet langer noodzakelijk indien de vrijgekomen grond binnen het beheersgebied wordt hergebruikt. Voorwaarde blijft dat de toepassing van grond gemeld wordt en dat een vooronderzoek conform NEN 5725 is uitgevoerd waaruit blijkt dat de toe te passen partij niet afkomstig is van een verdachte locatie, waaronder locatie met PFAS-bronnen.

In het kader van het Besluit bodemkwaliteit en de voorgaande opmerking dient onderhavig rapport tevens als dergelijk vooronderzoek indien er sprake is van grondverzet.

Signaleringskaart potentiële PFAS-bronnen

Om vast te stellen of mogelijk sprake kan zijn van puntbronnen ten aanzien van verontreinigingen met PFAS-verbindingen is een inventarisatie gemaakt van potentiële PFAS bronnen op en rondom het plangebied.

Geconcludeerd wordt dat er geen PFAS-verdachte bronlocaties op het onderzoekslocatie of de directe omgeving aanwezig zijn.

Conclusies en aanbevelingen

Op en rondom de onderzoekslocatie zijn in het verleden diverse bodemonderzoeken uitgevoerd. De enkele (beperkte) verontreinigingen die zich buiten het plangebied bevinden, hebben de bodemkwaliteit binnen het plangebied niet nadelig beïnvloed.

Daar waar de milieuhygiënische bodemkwaliteit bekend is, is deze geschikt voor de gewenste bestemming (maximaal lichte verontreinigingen in grond en grondwater). Echter, op basis van het vooronderzoek wordt geconcludeerd dat de bodemkwaliteit niet overal in voldoende mate is vastgelegd. Dit betreffen de volgende deellocaties binnen het plangebied:

  • A. Voormalige boerderij en erf Vorst 10/10a (A1) inclusief kavelpad (A2).
  • B. Voormalige boerderij en erf Korte Heide 6.
  • C. Gedempte sloten.
  • D. Verwijderde weg (Boseind).

Geadviseerd wordt om een verkennend bodem- en asbestonderzoek ter plaatse van deze deellocaties uit te voeren. Tevens wordt aanbevolen om tegelijkertijd de onderzoeksgegevens van Geofox (uit 2000/2008) te actualiseren en om een verkennend waterbodemonderzoek uit te voeren ter plaatse van de twee poelen en huidige watergangen. Hierbij ervan uitgaande dat deze poelen en sloten gedempt zullen worden in het kader van de herontwikkeling.

4.7.2 Verkennend bodem- en asbestonderzoek

Op basis van het historisch vooronderzoek bodem (zie paragraaf 4.7.1) is een verkennend bodemonderzoek en een verkennend onderzoek asbest in de bodem verricht op de historisch verdachte deellocaties van het toekomstig bedrijventerrein GTPB. Het betreft de locaties:

  • A1: Voormalige boerderij en erf Vorst 10/10a.
  • A2: Voormalige kavelpad erf Vorst 10/10a.
  • B: Voormalige boerderij en erf Korte Heide 6.
  • C: Gedempte sloten.
  • D: Verwijderde weg Boseind.

Het verkennend bodem- en asbestonderzoek (zie Bijlage 12) is uitgevoerd conform de NEN 5740+A1 (strategie voor het uitvoeren van verkennend bodemonderzoek, Nederlands Normalisatie-instituut, 2016) en de NEN 5707+C2 (Inspectie en monsterneming van asbest in bodem en partijen grond, Nederlands Normalisatie-instituut, 2017).

Het doel van deze onderzoeken is het vaststellen van de huidige milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van de onderzoekslocatie ten behoeve van de geplande ontwikkeling.

Resultaten veldwaarnemingen

De lokale bodemopbouw is gebaseerd op de uitgevoerde boringen. De bodem bestaat tot de geboorde dieptes van maximaal 3,7 m-mv vrijwel volledig uit zand. Plaatselijk is 1,0 m-mv of dieper een kleilaag aanwezig.

In de grond zijn plaatselijk bodemvreemde bijmengingen aangetroffen welke zouden kunnen duiden op en bodemverontreiniging.

Op het maaiveld (locaties A1, A2, B en D) is geen asbestverdacht (plaat)materiaal aangetroffen. In de opgeboorde grond zijn diverse bodemvreemde (puin)bijmengingen aangetroffen. Het betreft hier zwak tot matige bijmenging met baksteen en/of puin. Het uitkomende materiaal is op locatie uitgespreid en gezeefd. Hierbij zijn geen (asbest)verdachte materialen aangetroffen.

Hierbij wordt opgemerkt dat voor deellocatie B en D de maaiveldinspectie niet (volledig) is uitgevoerd. Nadat de belemmeringen voor een visuele inspectie zijn weggenomen, wordt de maaiveldinspectie (asbest) afgerond.

De troebelheid van de genomen grondwatermonsters is conform de NEN 5744+C1 met behulp van een veldmeting bepaald. Het grondwater in alle peilbuizen bleek troebel (een watermonster met een waarde > 10 NTU wordt als troebel beschouwd). Een verhoogde troebelheid kan leiden tot een overschatting van analyseresultaten. Omdat de analyseresultaten van de troebele monsters ruimschoots onder de interventiewaarden en allemaal eenzelfde beeld geven van de grondwaterkwaliteit, is de verwachting dat de troebelheid geen negatieve invloed heeft op de verder interpretatie van de resultaten.

De zuurgraad (pH) en het geleidingsvermogen van het grondwater (EC) zijn normaal te noemen voor dit type bodem.

Laboratoriumonderzoek

De chemische analyses van de monsters geven informatie over de aanwezigheid en de gehalten van de onderzochte stoffen. Toetsing van de analyseresultaten van grond- en grondwater heeft plaatsgevonden aan het toetsingskader zoals gedefinieerd in de Circulaire bodemsanering per 1 juli 2013 en de Regeling bodemkwaliteit van 13 december 2007. De gemeten gehalten voor grond zijn gecorrigeerd naar een standaardbodem (25% lutum en 10% organische stof).

Daarnaast is een toetsing van de grondmonsters uitgevoerd aan de grenswaarden per bodemkwaliteitsklasse volgens de Regeling bodemkwaliteit. Deze toetsing geeft een indicatieve indruk over de toepassingsmogelijkheden van eventueel vrijkomende grond. De resultaten zijn getoetst aan de normen van het generieke beleid als genoemd in de regeling.

De analyseresultaten zijn getoetst aan de Circulaire bodemsanering van 1 juli 2013. Hierin staat beschreven dat de interventiewaarde voor (water)bodem 100 mg/kg.ds. gewogen asbest (serpentijnconcentratie plus tienmaal de amfiboolconcentratie) betreft.

Daarnaast zijn de analyseresultaten aan het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) getoetst. De restconcentratienorm voor toepassing en het hergebruik van alle asbest bevattende materialen (inclusief grond, baggerspecie en puingranulaat) is vastgesteld op 100 mg/kg gewogen (serpentijnconcentratie plus tienmaal de amfiboolconcentratie). De uitkomst van deze toetsing dient als indicatief te worden beschouwd en geeft geen uitsluitsel over de toepassings- en hergebruiksmogelijkheden. Hiervoor is een partijkeuring noodzakelijk.

Conclusies deellocaties

Deellocatie A1: Voormalige boerderij en erf Vorst 10/10a

  • In de bovengrond bevat plaatselijk zwakke bijmenging met baksteen of puin.
  • Op het maaiveld en in de opgeboorde grond is visueel geen asbestverdacht materiaal waargenomen.
  • De bovengrond is licht verontreinigd met DDD.
  • De ondergrond is niet verontreinigd met de onderzochte parameters.
  • In het grondwater is een licht verhoogde concentratie nikkel en een matig verhoogde concentratie barium aangetroffen.
  • Er is geen asbest aangetroffen.

Deellocatie A2: Voormalige kavelpad erf Vorst 10/10a

  • De bodem bevat geen bodemvreemde bijmengingen.
  • Op het maaiveld en in de opgeboorde grond is visueel geen asbestverdacht materiaal waargenomen.
  • De boven- en ondergrond zijn niet verontreinigd met de onderzochte parameters.
  • In het grondwater is een licht verhoogde concentratie barium aangetroffen.
  • Er is geen asbest aangetroffen.

Deellocatie B: Voormalige boerderij en erf Korte heide 6

  • De gehele bovengrond bevat zwak tot matige bijmenging met baksteen en/of puin.
  • De maaiveldinspectie is slechts gedeeltelijk uitgevoerd. In de opgeboorde grond is visueel geen asbestverdacht materiaal waargenomen.
  • De bovengrond is licht verontreinigd met DDD en/of alfa-HCH, Chloordaan, minerale olie en PCB.
  • De ondergrond is niet verontreinigd met de onderzochte parameters.
  • In het grondwater is een licht verhoogde concentratie barium aangetroffen.
  • Er is een gehalte asbest aangetoond van 3 tot 35 mg/kg.ds. Aangezien het gewogen gehalte aan asbest lager is dan 0,5x de interventiewaarde (100 mg/kg.ds) is er geen aanleiding tot het uitvoeren van nader onderzoek.

Deellocatie C: Gedempte sloten

  • De bovengrond bevat plaatselijk zwakke bijmenging met baksteen.
  • Visueel is geen asbestverdacht materiaal aangetroffen.
  • Er zijn geen waarnemingen gedaan die kunnen duiden op de aanwezigheid van de voormalige sloot, zoals slib- en rietresten. Hierdoor valt niet met zekerheid vast te stellen of de gedempte sloten daadwerkelijk zijn 'aangeboord'.
  • Er zijn geen waarnemingen gedaan die duiden dat de voormalige sloten gedempt zijn met materiaal.
  • Aannemelijk is dat de sloten zijn gedempt met gebiedseigen grond.
  • Op basis van de analyse- en toetsingsresultaten is de boven- of ondergrond niet verontreinigd met de onderzochte parameters.

Deellocatie D: Verwijderde weg Boseind

  • De bovengrond bevat plaatselijk zwakke bijmenging met baksteen.
  • De maaiveldinspectie is niet uitgevoerd in verband met dichte begroeiing. In de opgeboorde grond is visueel geen asbestverdacht materiaal aangetroffen.
  • De bovengrond is licht verontreinigd met lood, minerale olie PCB en/of zink. Tevens is een matig verhoogd gehalte aan PAK en zink aangetoond. De gehalten overschrijden de grens van het uitvoeren van een nader onderzoek.
  • De ondergrond is licht verontreinigd met PAK.
  • Het grondwater is niet verontreinigd met de onderzochte parameters.
  • Er is geen asbest aangetroffen.

De matige verontreiniging beperkt zich vermoedelijk tot boring D03 in verband met de aanwezigheid van bodemvreemde bijmengingen. Omdat ter plaatse van boring D03 of in de directe omgeving voor geen enkel monster de interventiewaarde wordt overschreden, wordt aangenomen dat er geen sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging (25 m3 sterk verontreinigd grond). De matige verontreiniging met PAK en zink wordt zodoende gezien als een spot, waardoor aanvullend onderzoek niet noodzakelijk wordt geacht.

Eindconclusie

Op basis van bovenstaande bevindingen worden vanuit milieuhygiënisch oogpunt en ten aanzien van asbest geen belemmeringen voorzien voor het toekomstig gebruik van de onderzoekslocatie.

Bij alle grondwerkzaamheden moet rekening worden gehouden met het vrijkomen van verontreinigde grond waarmee conform de geldende wet- en regelgeving (Besluit Bodemkwaliteit) op milieuhygiënisch verantwoorde wijze mee moet worden omgegaan.

4.7.3 Verkennend waterbodemonderzoek

Het onderzoek is nog in uitvoering en zal later toegevoegd worden als Bijlage 13.

PM

4.8 Geluid

Ten behoeve van de ontwikkeling van GTPB is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 14).

Het bedrijventerrein is bedoeld voor bedrijven met een milieucategorie tot maximaal milieucategorie 3.2. Het bedrijventerrein wordt niet gezoneerd conform artikel 40 van de Wet geluidhinder. De Wet geluidhinder is in dat geval niet van toepassing. Voor de beoordeling van de aanvaardbaarheid van het woon- en leefklimaat voor de woningen nabij het bedrijventerrein is aansluiting gezocht bij de geluidsnormen van de Wet geluidhinder, ofschoon deze formeel niet van toepassing is. De Wet geluidhinder kent voor woningen in de zone van een bedrijventerrein een voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A).

Het doel van het akoestisch onderzoek is het inzichtelijk maken van de akoestische consequenties van het toekomstige bedrijventerrein GreenTech Park op de woningen in de omgeving.

Het bedrijventerrein GreenTech Park wordt ontsloten via de Keulsebaan. Als gevolg van de ontwikkeling van het bedrijventerrein neemt de verkeersintensiteit toe op deze weg met van 7%. Een toename van 7% van de verkeersintensiteit komt overeen met een toename van circa 0,3 dB. Omdat het aandeel vrachtverkeer kan wijzigen is een onderzoek naar de verkeersaantrekkende werking uitgevoerd, waarbij onderzocht is of sprake is van een verslechtering van de geluidbelasting langs wegen met 2 dB of meer.

Methode

De overdrachtsberekeningen voor het industrielawaai zijn verricht conform de 'Handleiding Meten en Rekenen Industrielawaai' van 1999 met het softwarepakket 'Geomilieu, versie V2022.1, Industrielawaai methode II.8'. In de berekeningen is met alle van belang zijnde factoren rekening gehouden, zoals afstandsreductie, reflecties, afscherming, bodem- en luchtdemping en bedrijfsduurcorrecties. In het rekenmodel zijn de relevante geluidreflecterende en geluidabsorberende bodemgebieden ingevoerd.

De berekeningen voor het wegverkeerslawaai zijn verricht met standaardrekenmethode II van het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012.

Resultaten

De contourberekening is verricht op 5 m hoogte boven het plaatselijk maaiveld. In de volgende figuur is de geluidcontour weergegeven. De 50 dB(A)-contour ligt op circa 100 m afstand van het bedrijventerrein.

afbeelding "i_NL.IMRO.0757.BP03GreentechPB-OTW1_0023.png"

Ligging van de geluidcontouren industrielawaai etmaalwaarde in dB(A) op 5 m boven het plaatselijk maaiveld

De geluidbelasting is ook berekend ter plaatse van de nabijgelegen woningen. Uit de resultaten volgt dat de geluidbelasting maximaal 53 dB(A) bedraagt ter plaatse van woningen. De geluidbelasting overschrijdt de voorkeurswaarde van 50 dB(A) bij twee woningen (De Vorst 9 en 11).

Ten westen van het bedrijventerrein GreenTech Park staat het kantoor van de Rabobank. Een kantoorgebouw is niet geluidgevoelig conform de Wet geluidhinder. De geluidsbelasting is daarom niet berekend ter plaatse van het kantoor. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het gebouw wel opgenomen in de contourberekening.

Mogelijke maatregel

Om de geluidbelasting vanwege het bedrijventerrein te reduceren bij de woningen aan de weg De Vorst, kan als mogelijke maatregel de 'verkaveling' worden aangepast, waarbij aan de oostzijde alleen bedrijven worden toegestaan die in de lagere milieucategorie 2 vallen. Voor milieucategorie 2 is gerekend met een gemiddeld bronvermogen van LWA van 55 dB(A) per m2. In onderstaande figuur is een voorstel voor de 'verkaveling' met categorie 2 weergegeven, waarbij de geluidsbelasting bij de woningen De Vorst 9 en 11 voldoet aan de voorgrenswaarde van 50 dB(A).

afbeelding "i_NL.IMRO.0757.BP03GreentechPB-OTW1_0024.png"

Mogelijke maatregel milieucategorie 2 aan de oostkant van de locatie

Uitgaande van een maximale milieucategorie 2 voor een deel van het bedrijventerrein (zoals hierboven aangegeven) wordt bij de woningen De Vorst 9 en 11 voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A), zoals ook weergegeven in de volgende figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0757.BP03GreentechPB-OTW1_0025.png"

Ligging van de geluidcontouren industrielawaai etmaalwaarde op 5 m hoogte, bij beperking van de milieucategorie naar maximaal 2 op de oostkant

Zodra de invulling van het terrein bekend wordt, kan de geluidbelasting van de individuele bedrijven die binnen 100 m van de woningen komen te liggen, berekend en getoetst worden aan de 50 dB(A). Bij overschrijding van 50 dB(A) kunnen geluidmaatregelen onderzocht worden. Hierbij valt te denken aan het plaatsen van een geluidwerende voorziening, het verplaatsen van de geluidbronnen op het terrein of het toepassen van geluidstiller materieel.

Verkeersaantrekkende werking

Het bedrijventerrein wordt ontsloten via de Keulsebaan. Om de verkeersaantrekkende werking te bepalen is de geluidbelasting berekend langs de Keulsebaan in de referentiesituatie (2030) en de plansituatie (2030). Aan de Keulsebaan liggen geen geluidgevoelige bestemmingen in de directie nabijheid van het plangebied. Ten westen van de onderdoorgang met de spoorlijn liggen woningen op circa 70 m van de weg.

Om de verkeersaantrekkende werking te kunnen beoordelen is een rekenpunt gelegd op 20 m afstand van de rand verharding van de Keulsebaan, ter hoogte van het bedrijventerrein. Uit de berekening (met aftrek van conform artikel 110g Wgh) volgt dat de geluidbelasting afkomstig van de Keulsebaan toeneemt met 0,4 dB. Een toename van de geluidbelasting met minder dan 2 dB ten gevolge van de verkeersaantrekkende werking vanwege de aanleg van het bedrijventerrein kan als acceptabel worden beschouwd.

Conclusie

Uit de resultaten volgt dat de geluidbelasting maximaal 53 dB(A) bedraagt ter plaatse van de nabij gelegen woningen. De geluidbelasting overschrijdt bij 2 woningen (De Vorst 9 en 11) de waarden van 50 dB(A).

Om de geluidbelasting te reduceren bij de woningen zijn maatregelen overwogen. Op basis van het onderzoek is besloten om de toegestane milieucategorie voor een deel van het bedrijventerrein aan te passen. Aan de zuidoostkant van het terrein worden alleen bedrijven toegestaan die in milieucategorie 2 vallen. In het bestemmingsplan is deze milieuzonering verwerkt op de verbeelding en in de regels.

De realisatie van het bedrijventerrein leidt tot een beperkte toename van het verkeer op de Keulsebaan. De geluidsbelasting neemt langs deze weg toe met maximaal 0,4 dB. Een toename van de geluidbelasting met minder dan 2 dB ten gevolge van de verkeersaantrekkende werking vanwege de aanleg van het bedrijventerrein kan als acceptabel worden beschouwd.

4.9 Luchtkwaliteit

In het kader van het bestemmingsplan is in april 2022 een luchtkwaliteitstoets uitgevoerd. Het rapport (zie Bijlage 15) beschrijft de wettelijke kaders, uitgangspunten en resultaten van dit onderzoek.

Methode

Dit luchtkwaliteitsonderzoek is uitgevoerd in het kader van de voorgenomen activiteit. Het exacte jaar van ingebruikname van het industrieterrein is op het moment van het onderzoek nog niet bekend. Daarom is er voor gekozen het rekenjaar 2023 te hanteren. Latere jaren geven een daling van de concentratie luchtverontreinigende stoffen weer. Dit is het gevolg van dalende emissiefactoren door maatregelen die door (de)centrale overheden genomen worden om de luchtkwaliteit te verbeteren. Door voor 2023 als maatgevend jaar te kiezen, worden de concentraties luchtverontreinigende stoffen mogelijk overschat en is hiermee sprake van een conservatieve benadering.

Voor de plansituatie is zowel de concentraties stikstofdioxide (NO2) als fijn stof (PM10 en PM2.5) in kaart gebracht. Er is getoetst aan de normen uit de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5, luchtkwaliteitseisen). De toetsing vindt plaats middels een rekengrid voor een gebied dat tot 1,5 km rondom de beoogde locatie van het bedrijventerrein gelegen is; dit is het studiegebied. Daarnaast is er getoetst op beoordelingspunten op 10 meter uit de wegrand van relevante wegen in het gebied.

Berekeningsresultaten

Stikstofdioxide (NO2)

De jaargemiddelde concentratie stikstofdioxide zoals berekend voor de plansituatie is weergegeven in de volgende afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0757.BP03GreentechPB-OTW1_0026.png"

Jaargemiddelde concentratie stikstofdioxide zoals berekend voor de plansituatie 2023

Uit voorstaande afbeelding blijkt dat de jaargemiddelde concentratie in het studiegebied tussen 10 en 25 µg/m3 ligt, met de hoogste concentratie langs de Keulsebaan richting de rijksweg A2.

De maximaal berekende concentratie in de plansituatie bedraagt 22,7 µg/m3 . Dit betreft een rekenpunt langs de Keulsebaan nabij de aansluiting met de rijksweg A2. In de referentiesituatie bedraagt de concentratie op dit punt 22,5 µg/m3. De grootste bijdrage aan de concentratie NO2 wordt hier veroorzaakt door het verkeer, maar de toename van de concentratie in de plansituatie ligt nog ruimschoots binnen de grenswaarde van het besluit Niet In Betekenende Mate.

In het gehele studiegebied wordt ruimschoots voldaan aan de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie NO2. Ook de grenswaarde voor de uurgemiddelde concentratie wordt niet overschreden.

Fijn stof (PM10)

De jaargemiddelde concentratie fijn stof in het studiegebied is weergegeven in de volgende afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0757.BP03GreentechPB-OTW1_0027.png"

Jaargemiddelde concentratie PM10 in het studiegebied. Plansituatie, 2023

Uit voorstaande afbeelding blijkt dat in vrijwel het gehele studiegebied de jaargemiddelde concentratie PM10 in 2023 tussen 16 en 18 µg/m3 ligt. Langs de Keulsebaan richting de rijksweg A2, ligt de concentratie met 18-20 µg/m3 iets hoger. Ook in het zuidoosten van het studiegebied is de concentratie iets hoger door de aanwezigheid van veehouderijen.

De maximaal berekende concentratie in de plansituatie bedraagt 18,2 µg/m3. Dit betreft een rekenpunt langs de Keulsebaan nabij de aansluiting met de rijksweg A2. In de referentiesituatie bedraagt de concentratie op dit punt 18,1 µg/m3. De grootste bijdrage aan de concentratie PM10 wordt hier veroorzaakt door het verkeer, maar de toename van de concentratie in de plansituatie ligt nog ruimschoots binnen de grenswaarde van het besluit Niet In Betekenende Mate.

In het gehele studiegebied wordt ruimschoots voldaan aan de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie PM10. De grenswaarde voor de 24-uurgemiddelde concentratie wordt maximaal 7 keer overschreden.

Zeer fijn stof (PM2.5)

De volgende afbeelding geeft de jaargemiddelde concentratie van zeer fijn stof voor de plansituatie in 2023 weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0757.BP03GreentechPB-OTW1_0028.png"

Jaargemiddelde concentratie PM2.5 in het studiegebied. Plansituatie, 2023

Uit de voorstaande afbeelding blijkt dat de jaargemiddelde concentratie PM2.5 in het hele studiegebied tussen 10 en 12 µg/m3 ligt.

De maximaal berekende concentratie in de plansituatie bedraagt 10,7 µg/m3 bij een achtergrondconcentratie van 10,6 µg/m3. Ook zijn er geen verschillende tussen de plansituatie en autonome ontwikkeling. Hiermee verandert de concentratie PM2.5 dus niet als gevolg van de ontwikkeling van het industrieterrein. Er wordt ruimschoots voldaan aan de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie PM2.5.

Conclusie

Uit de berekeningsresultaten blijkt dat de concentraties luchtverontreinigende stoffen ruim onder de grenswaarden liggen.

De maximale concentraties NO2 bedragen daar waar getoetst dient te worden 22,7 µg/m3. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de grenswaarde voor de jaargemiddelde norm van 40 µg/m3, Er vinden nergens in het studiegebied overschrijdingen plaats van de uurgemiddelde norm voor NO2. Tevens wordt hiermee voldaan aan de advieswaarde van de WHO die gold tot september 2021. Per september 2021 heeft de WHO de advieswaarde aangescherpt en verlaagd naar 10 µg/m3. Daarmee wordt in het gehele studiegebied niet voldaan aan deze nieuwe advieswaarde, en dit geldt al voor de heersende achtergrondconcentratie.

Voor PM10 bedragen de concentraties op de locaties waar getoetst dient te worden maximaal 18,2 µg/m3. Ook voor PM10 wordt hiermee ruimschoots voldaan aan de grenswaarde van 40 µg/m3 voor de jaargemiddelde concentratie. Tevens wordt hiermee voldaan aan de advieswaarde van de WHO die gold tot september 2021. Per september 2021 geldt de nieuwe advieswaarde van 15 µg/m3, en deze wordt in het hele studiegebied met ca. 3 µg/m3 overschreden.

Het aantal overschrijdingen van de 24-uursgemiddelde norm voor PM10 bedraagt daar waar getoetst dient te worden 7 dagen. Dit is lager dan het toegestane aantal overschrijdingen van 35 dagen. Ook aan de grenswaarde voor de 24-uursgemiddelde norm PM10 wordt derhalve voldaan.

Ook de concentratie zeer fijn stof (PM2.5) ligt ruim onder de jaargemiddelde grenswaarde van 25 µg/m3. Deze bedraagt maximaal 10,7 µg/m3. Hiermee wordt aan de norm voor PM2.5 ruimschoots voldaan. Echter, de oude advieswaarde van de WHO wordt hier wel overschreden met minder dan 1 µg/m3.

De maximale concentraties zijn allemaal berekend langs de Keulsebaan nabij de aansluiting met de rijksweg A2. Ter hoogte van de locatie waar het GreenTech Park Brabant geprojecteerd wordt, zijn de concentraties iets lager. Hiermee is de invloed van de industriële bronnen niet terug te zien in de rekenresultaten.

Het aspect luchtkwaliteit vormt derhalve geen belemmering voor de onderliggende planvorming.

4.10 Externe veiligheid

Voor het nieuwe bestemmingsplan is een onderzoek externe veiligheid uitgevoerd (zie Bijlage 16). De invloed van de toekomstige situatie op de externe veiligheidsrisico's is ten opzichte van de invloed van de huidige situatie op de externe veiligheidsrisico's inzichtelijk gemaakt.

Risicovolle transportroutes

GTPB ligt ten westen van een spoorlijn (route 12, Tilburg aansl. – Eindhoven aansl.), ten noorden van een gasleiding (leiding A-527 met aardgas van Gasunie Transport Services B.V.) en ten westen van een leiding (een leiding met kerosine van de Defensie Pijpleiding Organisatie (DPO)). Over het spoor en door de leidingen worden gevaarlijke stoffen getransporteerd. Als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen over het spoor en door de leidingen is er sprake van externe veiligheidsrisico's. Omdat GTPB binnen het invloedsgebied van route 12, Tilburg aansl. – Eindhoven aansl., leiding A-527 en de DPO-leiding ligt, heeft de realisatie van GTPB mogelijk invloed op de externe veiligheidsrisico's. De ligging van deze transportroutes is weergegeven in de volgende figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0757.BP03GreentechPB-OTW1_0029.png"

Ligging gevaarlijke transportroutes (spoor, gas en DPO)

Route 12, Tilburg aansl. – Eindhoven aansl.  

De PR-contouren voor de baanvakken conform de Regeling basisnet (Rbn) zijn weergegeven in onderstaande tabel. GTPB ligt buiten de PR 10-6 contouren voor baanvakken AF, AG, AH, AI en AJ van route 12, Tilburg aansl. – Eindhoven aansl.

Tabel: De PR-contouren voor de baanvakken conform de Rbn.  

afbeelding "i_NL.IMRO.0757.BP03GreentechPB-OTW1_0030.png"

De resultaten van de uitgevoerde GR- berekeningen zijn:

  • Het hoogste GR per kilometer in de huidige situatie is 0,437 x de oriëntatiewaarde. Het hoogste GR per kilometer in de toekomstige situatie is 0,437 x de oriëntatiewaarde. Het hoogste GR per kilometer neemt niet toe of af als gevolg van GTPB.
  • In de huidige situatie liggen de locaties met het hoogste GR per kilometer ten noorden en noordoosten van GTPB. In de toekomstige situatie liggen de locaties met het hoogste GR per kilometer ten noorden en noordoosten van GTPB. De locaties met het hoogste GR per kilometer verschuiven niet als gevolg van GTPB.
  • In de huidige situatie liggen de locaties met het hoogste GR ten noorden van GTPB. In de toekomstige situatie liggen de locaties met het hoogste GR ten noorden van GTPB. De locaties met het hoogste GR verschuiven ook niet als gevolg van GTPB.
  • Conform de Rbn geldt voor route 12, Tilburg aansl. – Eindhoven aansl. een Plasbrandaandachtsgebied (PAG). Een deel van GTPB ligt binnen het PAG. Bij het realiseren van kwetsbare objecten en/of beperkt kwetsbare objecten binnen het PAG moet rekening worden gehouden met de mogelijke gevolgen van een ongeval met brandbare vloeistoffen.

Voor route 12, Tilburg aansl. – Eindhoven aansl. zijn groepsrisicoberekeningen uitgevoerd. Hiermee is voldaan aan onderdelen a en b van artikel 8, lid 1 van het Bevt. Onderdelen c en d van artikel 8, lid 1 van het Bevt zijn conform artikel 8, lid 2 van het Bevt niet van toepassing. Uit de groepsrisicoberekening blijkt namelijk dat het groepsrisico met niet meer dan tien procent toeneemt en de oriëntatiewaarde niet wordt overschreden. Daarom is in de verantwoording van het groepsrisico conform artikel 7 van het Bevt alleen ingegaan op het volgende:

  • de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op route 12, Tilburg aansl. – Eindhoven aansl., en
  • de mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen indien zich op route 12, Tilburg aansl. – Eindhoven aansl. een ramp voordoet.

Leiding A-527  

Leiding A-527 heeft geen PR 10-6 contour. Zowel in de huidige situatie als in de toekomstige situatie kunnen er hierdoor geen kwetsbare en/of beperkt kwetsbare objecten binnen de PR 10-6 contour van de leiding liggen.

Zowel voor leiding A-527 in de huidige situatie is een groepsrisicoberekening uitgevoerd als voor leiding A-527 in de toekomstige situatie.

De resultaten van de uitgevoerde GR- berekeningen zijn:

  • Zowel de maximale overschrijdingsfactor voor leiding A-527 in de huidige situatie als de maximale overschrijdingsfactor voor leiding A-527 in de toekomstige situatie is kleiner dan 1. Zowel de fN-curve voor de leiding in de huidige situatie als de fN-curve voor de leiding in de toekomstige situatie blijft onder de oriëntatiewaarde.
  • De maximale overschrijdingsfactor voor leiding A-527 in de toekomstige situatie is gelijk aan de maximale overschrijdingsfactor voor leiding A-527 in de huidige situatie. Ten opzichte van in de huidige situatie neemt het GR (het hoogste GR per kilometer) in de toekomstige situatie niet toe of af als gevolg van GTPB.

Voor leiding A-527 zijn groepsrisicoberekeningen uitgevoerd. Hiermee is voldaan aan onderdelen a en b van artikel 12, lid 1 van het Bevb. Onderdelen c, d en e van artikel 12, lid 1 van het Bevb zijn conform artikel 12, lid 3 van het Bevb niet van toepassing. Uit de groepsrisicoberekeningen blijkt namelijk dat het groepsrisico niet hoger is dan de oriëntatiewaarde. Daarom is in de verantwoording van het groepsrisico conform onderdelen f en g van artikel 12, lid 1 van het Bevb alleen het volgende vermeld:

  • de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval;
  • de mogelijkheden voor personen die zich bevinden in het invloedsgebied van leiding A-527 om zich in veiligheid te brengen indien zich een ramp of zwaar ongeval voordoet.

DPO-leiding

Conform het door Oranjewoud uitgevoerde onderzoek externe veiligheid voor bestemmingsplan Bedrijventerrein Ladonk van 7 februari 2013, geraadpleegd op 24 juni 2022 via www.ruimtelijkeplannen.nl heeft de DPO-leiding geen PR 10-6 contour en is er geen sprake van GR als gevolg van het transport van kerosine door de DPO-leiding bij een personendichtheid kleiner dan 255 personen per hectare.

Voor GTPB is uitgegaan van een personendichtheid van 80 personen per hectare. Zowel in de huidige situatie als in de toekomstige situatie is er daarom geen sprake van GR als gevolg van het transport van kerosine door de DPO-leiding.

Keulsebaan

Conform het externe veiligheidsbeleid van de gemeente Boxtel heeft de Keulsebaan geen PR 10-6 contour en is het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen over de Keulsebaan in de huidige situatie niet hoger dan 0,1 maal de orientatiewaarde.

Conform het advies van de Veiligheidsregio Noord-Brabant mag worden aangenomen dat het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen over de Keulsebaan in de toekomstige situatie met niet meer dan tien procent toeneemt en de oriënatiewaarde in de toekomstige situatie niet wordt overschreden.

Verantwoording van groepsrisico

Bij de verantwoording van het groepsrisico is onderscheid gemaakt tussen de verantwoording vop gebiedsniveau en de verantwoording op gebouwniveau.

Verantwoording van groepsrisico op gebiedsniveau

De dichtstbijzijnde brandweerkazerne is gevestigd aan de Brederodeweg in Boxtel. GTPB is bereikbaar via zowel de Brederodeweg, de Eindhovenseweg en de Keulsebaan (vanuit het oosten) als de Brederodeweg, de Vicaris van Alphenlaan, de Monseigneur Wilmerstraat, de Baroniestraat, de Breukelsestraat, de Van Hornstraat, de Tongersestraat, de Van Salmstraat, de Ladonkseweg, het Boseind en de Keulsebaan (vanuit het noordwesten).

Gezien de functie van GTPB (een bedrijventerrein) wordt ervan uitgegaan dat het aantal verminderd zelfredzame personen op GTPB klein is. Personen op GTPB kunnen van route 12, Tilburg aansl. – Eindhoven aansl. af vluchten via:

  • de Keulsebaan (richting het noordwesten);
  • de Korte Heide (richting het westen);
  • de Vorst (richting het zuidwesten).

Personen op GTPB kunnen van leiding A-527 af vluchten via:

  • de Keulsebaan (richting het noordwesten of richting het oosten);
  • de Korte Heide (richting het westen).

Aanbevolen wordt om bij het ontwerpen op gebiedsniveau rekening te houden met de beschikbaarheid van bluswater.

Verantwoording van groepsrisico op gebouwniveau

In de Catalogus bouwkundige maatregelen externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen de volgende scenario's:

  • een plasbrand;
  • een toxische wolk;
  • een BLEVE.

Over route 12, Tilburg aansl. – Eindhoven aansl. worden zeer brandbare vloeistoffen (stofcategorie C3 met een invloedsgebied van 35 meter conform de HART) vervoerd. Een deel van GTPB ligt binnen het invloedsgebied. Een plasbrand is relevant voor een deel van GTPB.

Over route 12, Tilburg aansl. – Eindhoven aansl. worden toxische gassen (stofcategorie B2 met een invloedsgebied van 995 meter conform de HART) en toxische vloeistoffen (stofcategorie D3 met een invloedsgebied van 375 meter conform de HART) vervoerd. GTPB ligt binnen het invloedsgebied. Een toxische wolk is relevant voor GTPB.

Over route 12, Tilburg aansl. – Eindhoven aansl. worden brandbare gassen (stofcategorie A met een invloedsgebied van 460 meter) vervoerd. GTPB ligt binnen het invloedsgebied. Een BLEVE is relevant voor GTPB.

Aanbevolen wordt om bij het ontwerpen op gebouwniveau rekening te houden met de relevante scenario's door bouwkundige maatregelen te nemen conform de Catalogus bouwkundige maatregelen externe veiligheid. Rekening houden met een toxische wolk kan bijvoorbeeld door:

  • het plaatsen van afsluitbare ventilatieopeningen;
  • het plaatsen van afsluitbare mechanische ventilatie en een toegankelijk bedieningssysteem.

Bij een toxische wolk is het advies namelijk om ramen en deuren te sluiten en om binnen te blijven. Door de gebouwen op GTPB te voorzien van afsluitbare ventilatieopeningen en afsluitbare mechanische ventilatie en een toegankelijk bedieningssysteem kunnen de gebouwen op GTPB gebruikt worden als schuilplaats. Aanbevolen wordt om afsluitbare ventilatieopeningen van route 12, Tilburg aansl. – Eindhoven aansl. af te richten en een hoge plaatsing te verkiezen boven een lage plaatsing.

Advies veiligheidsregio

Op 12 september 2022 is het advies conform Bevt artikel 8 en Bevb artikel 12 van de Veiligheidsregio Brabant Noord afgegeven. Het advies is als bijlage A bij het onderzoek externe veiligheid gevoegd. Het advies omvat een korte beschrijving van relevante scenario's en de mogelijke gevolgen in het plangebied, gevolgd door een beoordeling over de mate van zelfredzaamheid en de mogelijkheden voor de rampbestrijding. Uit de beoordelingen blijkt kan het beste ingezet worden op het optimaliseren van de zelfredzaamheid. Het plangebied is niet nader ingedeeld om in te kunnen spelen op de vraag naar percelen. Om deze reden reikt de veiligheidsregio hun kernwaarden aan. In de kernwaarden geven zij een aantal ontwerpprincipes voor een veilige ruimte mee. Door het toepassen van deze principes kunnen de gevolgen van een incident worden beperkt (zie bijlage B van het onderzoek externe veiligheid).

4.11 Trillingen

Ten westen van GTPB ligt het datacenter van de Rabobank. In het datacenter staan diverse computers, opslageenheden, voedingen etc. opgesteld met een vitale functie voor de opslag van informatie. Het is van belang dat deze apparatuur geen storing ondervindt van bouwwerkzaamheden nabij dit gebouw.

Werkzaamheden ten behoeve van aanleg of onderhoud van wegen en het bouwen van objecten dienen daartoe op zorgvuldige wijze uitgevoerd te worden, zodanig dat geen schade aan of storing in dit datacenter optreedt. Storing aan apparatuur kan leiden tot grote gevolgschades, welke in voorkomende gevallen op de veroorzaker kunnen worden verhaald.

Geadviseerd wordt om te werken met de meest trillingsarme technieken en dat tijdens de uitvoering wordt gekozen voor een aanpak waarbij de ontwikkeling van trillingen (trillingsbewaking) gevolgd kan worden.

In de regels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen dat de streefwaarden, zoals bedoeld in SBR-richtlijn trillingen, deel A - 'Schade in gebouwen', niet worden overschreden. In de SBR-richtlijn Trillingen deel A worden per categorie bouwwerk grenswaarden gesteld aan trillingen met het oog op mogelijke schade.

Deze SBR-richtlijn is slechts een beheersinstrument is om de risico's op schade te beperken, maar geen criterium is op grond waarvan eventueel ontstane schades kunnen worden beoordeeld.

De in datacenters opgestelde apparatuur is zeer divers, maar algemeen wordt deze apparatuur alvorens deze op de markt wordt toegelaten, onderworpen aan meerdere soorten trillingstests, waaronder duur- en schoktests. Enige robuustheid van de primaire computercomponenten is dus aan de orde, maar behalve deze eenheden is er ook sprake van een grote hoeveelheid aan bekabeling en aansluitingen. De hoeveelheid aan componenten houdt daarmee een aanmerkelijk risico op uitval door trillingen in met als genoemd een kans op grote gevolgschade. Om dit risico te beperken dient tenminste voldaan te worden aan de trillingseisen van de Rabobank die voor het datacenter worden gehanteerd.

4.12 Milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies (zoals bijvoorbeeld woningen):

  • ter plaatse van deze gevoelige functies een goed woon- en leefmilieu wordt gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en de milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Milieuzonering

Om de toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten in dit bestemmingsplan vast te leggen, is gebruik gemaakt van een milieuzonering. Een (buitenwettelijk) toetsingskader voor milieuzonering wordt geboden door de uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' van de Vereniging van Nederlands Gemeenten (VNG, 2009). Op basis van deze uitgave kan worden bepaald in hoeverre de inrichtingen en bedrijven gelegen op het bedrijventerrein beperkend zijn voor het tot stand brengen van een goed woon- en leefmilieu in de omgeving van dit terrein. De gehanteerde milieuzonering is gekoppeld aan een Staat van bedrijfsactiviteiten. Een Staat van Bedrijfsactiviteiten is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten, al naar gelang de te verwachten belasting voor het milieu, zijn ingedeeld in een aantal categorieën.

In deze uitgave zijn per (milieu)categorie bedrijvigheid richtafstanden voor de aspecten geur, stof, geluid en gevaar genoemd welke kunnen worden aangehouden ten einde de hinderlijke invloed van bedrijfsactiviteiten op gevoelige functies te beperken. Verder worden indices gegeven voor verkeer, visueel, bodem en lucht.

De richtafstanden gaan uit van de afstanden die een gemiddeld nieuw bedrijf in acht dient te nemen tot een rustige woonwijk. Deze richtafstanden zijn afgestemd op de omgevingskwaliteit zoals die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk of een vergelijkbaar omgevingstype (zoals een rustig buitengebied, stiltegebied of natuurgebied).

De richtafstanden kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat met één afstandsstap worden verlaagd indien sprake is van een omgevingstype gemengd gebied (bijvoorbeeld van 100 naar 50 meter voor milieucategorie 3.2).

Tabellen: Richtafstanden 'Bedrijven en milieuzonering'

afbeelding "i_NL.IMRO.0757.BP03GreentechPB-OTW1_0031.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.0757.BP03GreentechPB-OTW1_0032.png"  

Verdere generieke reducties in afstand zijn niet te verantwoorden omdat in algemene zin niet aannemelijk kan worden gemaakt dat het woon- een leefklimaat niet wordt aangetast en het functioneren van bedrijven niet in gevaar wordt gebracht.

Omgevingstype

De gewenste afstand tussen een bedrijfsactiviteit en woningen (of andere gevoelige functies) wordt mede bepaald door het type gebied waarin de gevoelige functie zich bevindt. In overeenstemming met de VNG-publicatie worden daarbij twee omgevingstypen onderscheiden: rustige woonwijk (of vergelijkbaar omgevingstype, zoals een rustig buitengebied) en gemengd gebied. Onder gemengd gebied wordt verstaan een gebied met een matige tot sterke menging van functies. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd, net als gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur (spoor en wegen) liggen.

Gehanteerde richtafstanden voor GTPB

De omgeving van het plangebied wordt getypeerd als een gemengd gebied vanwege de aanwezigheid van de spoorlijn, de Keulsebaan, diverse bedrijven, woningen en agrarisch gebied. Op GTPB zijn bedrijven toegestaan tot en met milieucategorie 3.2. In het bestemmingsplan zijn in de Staat van Bedrijfsactiviteiten de bedrijfsactiviteiten weggelaten, die niet mogelijk zijn binnen de ontwikkeling van GTPB.

Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend. Een wettelijk kader wordt gevormd door geluidszones op grond van de Wet geluidhinder. Voor het aspect geluid is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (zie paragraaf 4.8) waaruit blijkt dat met het opnemen van een gebied waar milieucategorie 2 wordt toegestaan, voldaan kan worden aan een goed woon- en leefklimaat.

In onderstaande afbeelding zijn de richtafstanden van GTPB weergegeven op basis van 'gemengd gebied' en blijkt dat de zones niet over milieugevoelige functies liggen. Ook de kantoren bij omliggende bedrijven zijn buiten deze zones gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0757.BP03GreentechPB-OTW1_0033.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.0757.BP03GreentechPB-OTW1_0034.png"  

Milieuzonering vanuit GTPB

Conclusie

De toepassing van de milieuzonering, uitgaande van het omgevingstype 'gemengd gebied', borgt een goede woon- en leefkwaliteit in de omgeving van het plangebied en geeft de toekomstige bedrijven zekerheid over de mogelijke milieucategorieën. In de Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn specifieke bedrijven, die niet wenselijk zijn op GTPB, of die niet in het profiel passen van GTPB, verwijderd.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Plansystematiek


Het bestemmingsplan bestaat uit de volgende onderdelen:

  • De (plan)regels, waarin de bestemmingen en daarbinnen geldende mogelijkheden zijn uitgewerkt.
  • De verbeelding, die de rol heeft van visualisering van de bestemmingen en de aanduidingen.


Deze onderdelen, die juridisch bindend zijn voor eenieder, worden vergezeld door deze toelichting, dat wil zeggen een planbeschrijving die een verantwoording van de gemaakte keuzes, een toelichting op de juridische opzet en een korte beschrijving van de handhavings- en uitvoeringsaspecten bevat.


De structuur van het bestemmingsplan dient conform artikel 3.3.2 van het Bro te voldoen aan de "Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen" (SVBP2012). Dit houdt in dat de verschijningsvorm van dit bestemmingsplan en een aantal van de daarin gehanteerde begrippen zijn gestandaardiseerd.

5.2 Opzet van de regels


De regels bestaan uit vier hoofdstukken. Dit zijn de 'Inleidende regels', de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' en de 'Overgangs- en slotregels'. Meer specifiek kan de inhoud van de artikelen als volgt worden weergegeven.


Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Dit hoofdstuk bevat twee artikelen. In het eerste artikel zijn de begrippen opgenomen die van belang zijn voor de toepassing van het plan. Het tweede artikel betreft de wijze van meten, waarin wordt aangegeven hoe bij de toepassing van de bestemmingsregels wordt gemeten.


Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

In dit hoofdstuk worden planregels gegeven voor de binnen het plangebied bestaande bestemmingen/functies. Per bestemming zijn de doeleinden c.q. de toegelaten gebruiksvormen van de gronden aangegeven.


Hoofdstuk 3 Algemene regels

Dit hoofdstuk bevat vier artikelen. De Anti-dubbeltelregel is opgenomen in artikel 7. Dit artikel voorkomt dubbel gebruik van gronden bij bouwmogelijkheden, in de zin dat dezelfde gronden niet voor verschillende bouwplannen mogen worden meegenomen. In artikel 8 zijn de algemene bouwregels opgenomen waarin is bepaald hoe wordt omgegaan met ondergeschikte bouwdelen. De algemene gebruiksregels staan in artikel 9; dit artikel beperkt zich tot een aantal gebruiksverboden die voor alle bestemmingen gelden. Artikel 10 bevat de algemene aanduidingsregels. Hier zijn de regels opgenomen die de vrijwaringszone voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor regelen. Artikel 11 omvat de algemene afwijkingsregels waarbij voor beperkte zaken via een binnenplanse afwijking mag worden afgeweken van de planregels. In artikel 12 is de parkeerregeling ondergebracht.


Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Dit hoofdstuk bestaat uit twee artikelen. Artikel 13 bevat het overgangsrecht dat op basis van het Besluit ruimtelijke ordening standaard in bestemmingsplannen wordt opgenomen. Artikel 14 bevat de slotregel van deze regels.

5.3 De bestemmingen


In het plan zijn in totaal twee enkelbestemmingen en twee dubbelbestemmingen opgenomen. Deze worden hierna kort aangehaald.


Bedrijventerrein - GreenTech Park Brabant (GTPB)

Binnen deze bestemming zijn de gronden geregeld waarbinnen het bedrijventerrein GreenTech Park Brabant vorm moet gaan krijgen. Zoals uit de voorgaande hoofdstukken blijkt, ligt de ambitielat voor dit bedrijventerrein hoog. Dit blijkt ook uit de regeling die binnen deze bestemming is opgenomen. Het terrein is opgedeeld in twee delen. In het zuidoosten geldt voor een klein deel dat bedrijven in milieucategorie 2 uit de bij de regels als bijlage gevoegde staat van bedrijfsactiviteiten zijn toegelaten. Voor het overige terrein zijn bedrijven in de milieucategorieën 2, 3.1 en 3.2 toegelaten. De opgenomen staat van bedrijfsactiviteiten is ontleend aan de VNG uitgave 'Bedrijven en milieuzonering'. De laatste versie van deze publicatie dateert al van 2009. Dat heeft tot gevolg dat het type bedrijvigheid niet altijd even actueel is. Gelet op de ambities is er voor het bedrijventerrein GreenTech Park Brabant dan ook voor gekozen om tevens een specifieke categorie bedrijven toe te voegen, namelijk "kennisintensieve bedrijven en instellingen, met bijbehorende voorzieningen zoals bijvoorbeeld technische installaties, proefopstellingen en pilot plants". Voor kennisintensieve bedrijven is in de begrippen (artikel 1 van de planregels) de volgende definitie opgenomen: "bedrijven, instellingen en instituten, die uitsluitend of in hoofdzaak hoogwaardig onderzoek verrichten en of technologisch hoogwaardige producten, productiewijzen en/of processen ontwikkelen, onderzoeken, vervaardigen, testen, evalueren of anderszins bewerken of verwerken, met inbegrip van met deze activiteiten samenhangende advieswerkzaamheden". Deze kennisintensieve bedrijven dienen dan wel qua milieubelasting vergelijkbaar zijn met de ter plaatse toegestane milieucategorieën, volgens de indeling zoals hiervoor besproken.

Daarnaast wordt nog de mogelijkheid geboden voor het realiseren van één bedrijfsverzamelgebouw. Dit is een gebouw waar meerdere kleine bedrijven, zoals startende bedrijven, zich kunnen vestigen. Zelfstandige kantoren zijn niet toegelaten. Als gemeenschappelijke ondersteuning is tevens een shared service center mogelijk. Hierin kan bijvoorbeeld een gemeenschappelijke kantine worden ondergebracht, maar ook vergaderruimten of reprofaciliteiten.

Er zijn binnenplanse afwijkingen opgenomen om bedrijven die niet zijn opgenomen in de Staat van Bedrijfsactiviteiten of die één categorie zwaarder zijn dan de toegestane bedrijven, mits de effecten van deze bedrijven maximaal vergelijkbaar zijn met die van de wel toegelaten bedrijven.


Met het oog op zorgvuldig grondgebruik zijn eisen gesteld aan de oppervlakte van bouwpercelen en het bebouwingspercentage. In het kader van landschappelijke inpassing, klimaatadaptatie en energietransitie zijn eveneens voorwaarden in de regels neergelegd. Ook is bijvoorbeeld een maximale dakhelling van 35° voorgeschreven omdat de ideale dakhelling voor zonnepanelen tussen de 30° en 35° ligt.

Ten slotte is er een aantal (voorwaardelijke) bepalingen opgenomen die betrekking hebben op:

  • de ontsluiting van het bedrijventerrein;
  • laden en lossen;
  • verbod op buitenopslag;
  • realisatie van groen;
  • duurzaam gebruik van daken;
  • waterberging;
  • landschappelijke inpassing;
  • klimaatadaptief bouwen
  • verbod op gebruik uitlogende materialen;
  • aardgasvrij bouwen;
  • maximaal toegestane stikstofemissie en -depositie.

Groen

Deze bestemming regelt het afschermende openbare groen aan de randen van het plangebied. Binnen deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.

Leiding - Brandstof

De aan de oostrand van het plangebied gelegen ondergrondse brandstoftransportleiding is opgenomen in de dubbelbestemming ‘Leiding - Brandstof’. Deze bestemming strekt zich uit over de leiding zelf alsmede over de bijbehorende beschermingszone (5 meter ter weerszijden van de leiding, gemeten uit het hart van de buisleiding). De belemmeringenstrook is in eerste instantie bedoeld om een veilige ligging van de buisleiding te kunnen garanderen. Daarnaast is de strook gereserveerd voor werkzaamheden van de leidingexploitant aan de buisleiding. Binnen deze bestemming zijn uitsluitend bouwwerken ten dienste van de leiding toegestaan. Bouwen anders dan voor de leiding is uitsluitend toegestaan door middel van een aparte omgevingsvergunning van het bevoegd gezag. Ter bescherming van de leiding is in deze bestemming tevens het vereiste van een omgevingsvergunning opgenomen voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en van werkzaamheden.


Leiding - Hoogspanning

Deze dubbelbestemming voorziet in de bescherming van de ondergrondse 150 kV hoogspanningsverbinding met bijbehorende onderhoudsstrook ter weerszijden van deze leiding. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de overige op deze gronden liggende bestemmingen zijn enkel toegestaan via een afwijkingsregeling. Hierbij dient de leidingbeheerder te worden gehoord. Tevens is opgenomen een omgevingsvergunningstelsel voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden. Voor een aantal activiteiten die de leiding kunnen bedreigen moet een omgevingsvergunning worden aangevraagd. Bij de toetsing wordt schriftelijk advies bij de leidingbeheerder ingewonnen.

5.4 Handhaving

Een bestemmingsplan is voor de gemeente een belangrijk instrument om haar ruimtelijk beleid vorm te geven. Door middel van een combinatie van positieve bestemmingen en het uitsluiten van bepaalde activiteiten en functies kan sturing plaatsvinden van gewenste en ongewenste ontwikkelingen. Een belangrijk aspect hierbij is de handhaving en het toezicht op de naleving van het bestemmingsplan. Deze handhaving is van cruciaal belang om de in het plan opgenomen ruimtelijke kwaliteiten ook op langere termijn daadwerkelijk te kunnen vasthouden. Daarnaast is de handhaving van belang uit een oogpunt van rechtszekerheid: alle bewoners en gebruikers dienen door de gemeente op eenzelfde wijze daadwerkelijk aan het plan te worden gehouden.

In dit bestemmingsplan is daarom gestreefd naar een zo groot mogelijke eenvoud van in het bijzonder de regels.

Hoe groter de eenvoud (en daarmee de toegankelijkheid en leesbaarheid), hoe groter in de praktijk de mogelijkheden om toe te zien op de naleving van het plan. Hoe minder knellend de regels zijn, hoe kleiner de kans dat het met de regels wat minder nauw wordt genomen.

In de bebouwingsregels zijn maten opgenomen die van toepassing zijn op gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Te realiseren gebouwen en andere bouwwerken moeten voldoen aan deze maatvoering, zo niet, dan kan het college van burgemeester en wethouders geen omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen.

Gebruiksregels worden opgenomen om gewenste ontwikkelingen mogelijk te maken en ongewenste ontwikkelingen uit te sluiten. Toetsing aan de gebruiksregels is aan de orde bij functiewisseling of nieuwvestiging.

De doelstellingen van het ruimtelijk beleid kunnen slechts verwezenlijkt worden, indien de regels van het bestemmingsplan worden nageleefd. De gemeente dient op de eerste plaats zelf haar regels na te leven en vervolgens dient de gemeente er zorg voor te dragen dat anderen deze regels naleven.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient bij een bestemmingsplan de economische uitvoerbaarheid te worden aangetoond.

De realisatie van GTPB is aan te merken als een bouwplan in de zin van artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening juncto artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Dat betekent in principe dat er een exploitatieplan moet worden vastgesteld of een anterieure overeenkomst moet worden gesloten.

Het kostenverhaal voor het exploitatiegebied is anderszins verzekerd en wel via twee sporen. Eerste spoor: De gemeente voert namelijk zelf de grondexploitatie en verhaalt haar kosten voor zover mogelijk via de uitgifte van bouwrijpe grond. De opbrengstpotentie is onvoldoende hoog om alle kosten te dekken, maar de gemeente heeft dit tekort afgedekt met een verliesvoorziening. Tweede spoor: de gemeente heeft in 2008 grond binnen het plangebied verkocht. De gemeente heeft het kostenverhaal voor deze grond via de koopovereenkomst verzekerd, namelijk met verkoopopbrengst.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Participatie

Gebiedsdagen

In het proces om tot ontwikkeling van GTPB te komen, is gekozen voor een gebiedsgerichte aanpak, waarbij zowel de omgeving als geïnteresseerde ondernemers mee konden praten over de ambities en de ruimtelijke inrichting van GTPB aan de hand van meerdere scenario's. Als onderdeel van de gebiedgerichte aanpak is gebruik gemaakt van het zogenaamde Rad van de Leefomgeving. Dit rad is gebaseerd op het principe van People, Planet en Prosperity: de drie hoofdpijlers voor duurzame ontwikkeling. Hieraan is een vierde kwadrant toegevoegd, namelijk de plek (Places). Door de verbinding met een specifieke plek wordt het een duurzame gebiedsontwikkeling waarbij de ruimtelijke kwaliteit centraal staat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0757.BP03GreentechPB-OTW1_0035.png"

Fundament voor duurzame gebiedsontwikkeling

Proces

Er zijn drie gebiedsdagen georganiseerd, waarbij de middag is gebruikt om met de geïnteresseerde ondernemers in gesprek te gaan en de avond de omgeving de gelegenheid kreeg om mee te praten.

De eerste gebiedsdag "initiëren" (18 januari 2022) betrof een eerste verkenning van de ambities en wensen en een eerste verkenning van mogelijke ruimtelijke scenario’s. Op de tweede gebiedsdag "variëren en optimaliseren" (15 februari 2022) ging het om het verbeteren van de scenario’s aan de hand van een beoordelingskader bepaald door de thema's van het Rad van de Leefomgeving. Ook is aandacht besteed aan mogelijke ontwikkelstrategieën. De derde gebiedsdag "selecteren en committeren" (29 maart 2022) stond in het teken van het ambitieweb (hierbij is een score van 0: conform wet- en regelgeving. De scores 1 t/m 3 is een getrapte verbetering en prioriteit van een ambitie) en de uitgewerkte ruimtelijke scenario’s om tot een voorkeursscenario te komen. Voor de ambitie voor GTPB wordt verwezen naar paragraaf 2.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0757.BP03GreentechPB-OTW1_0036.png"

Ambitieweb ontwikkeling GTPB

Tijdens de gebiedsdagen en het concretiseren van de ambities kreeg scenario 2 van de drie gepresenteerde scenario's de voorkeur van zowel de omgeving als de bedrijven. Voor een toelichting op het voorkeursscenenario wordt verwezen naar paragraaf 2.2.

Inloopbijeenkomst bestemmingsplan

Op 12 september 2022 heeft een inloopbijeenkomst plaatsgevonden in de raadszaal van de gemeente Boxtel. Tijdens deze inloopbijeenkomst konden aanwezigen zich laten informeren over de voortgang van het bestemmingsplan GTPB en kennisnemen van het vastgestelde ambitiedocument. De inloopbijeenkomst is door circa 25 personen bezocht.

6.2.2 Vooroverleg

Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het bestuursorgaan dat is belast met de voorbereiding van een bestemmingsplan verplicht om daarbij overleg te plegen met de besturen van betrokken gemeenten, waterschappen en die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening. Het voorontwerp bestemmingsplan is daartoe verzonden naar de volgende instanties:

  • Provincie Noord-Brabant
  • Waterschap De Dommel
  • ProRail
  • Tennet
  • Gasunie
  • GGD
  • Veiligheidsregio Brabant-Noord

De ingekomen reacties van voorstaande instanties zijn voorzien van een gemeentelijk antwoord en opgenomen in de Nota vooroverleg (zie Bijlage 17). De reacties zijn, voor zover ruimtelijk relevant, in het ontwerp bestemmingsplan verwerkt.

6.2.3 Zienswijzen

Op de voorbereiding van het besluit omtrent de aanpassingen is de in artikel 3.8 Wro geregelde procedure van toepassing, dat wil zeggen dat het ontwerp gedurende zes weken ter inzage dient te liggen, waarbinnen eenieder zijn zienswijze kenbaar heeft kunnen maken.

Het ontwerp bestemmingsplan heeft ingevolge artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening in de periode van @@ tot en met @@ ter inzage gelegen, met de mogelijkheid (schriftelijke) zienswijzen in te dienen tot en met @@.

In een separate zienswijzennota zijn de ingekomen zienswijzen inhoudelijk weergegeven en is een reactie terzake gegeven. Daarnaast komen ook de ambtshalve wijzigingen aan bod. De zienswijzennota is opgenomen in bijlage @@.