direct naar inhoud van Regels
Plan: Achter den Eijngel 2022
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0757.BP80634-OTW2

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan 'Achter den Eijngel 2022' van de gemeente Boxtel;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0757.BP80634-OTW2 met de bijbehorende regels en bijlagen;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 aaneengebouwde woning:

een woning die onderdeel uitmaakt van een blok van meer dan twee aaneengebouwde woningen, niet zijnde een gestapelde woning;

1.6 afhankelijke woonruimte:

een onderdeel van het hoofdgebouw of bijbehorend bouwwerk dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is;

1.7 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.8 bebouwingspercentage:

een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het terrein aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;

1.9 bed & breakfast:

het bieden van de, ten opzichte van het hoofdgebruik ondergeschikte, mogelijkheid tot recreatief nachtverblijf en ontbijt aan een beperkt aantal personen die hun hoofdverblijf elders hebben

1.10 bedrijf aan huis:

bedrijfsmatige activiteiten, die door hun beperkte omvang in of bij een woning met behoud van de woonfunctie kunnen worden uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt, en die een ruimtelijke uitwerking of uitstraling hebben die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.11 bedrijf:

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, beroepen aan huis daaronder niet begrepen;

1.12 beroep aan huis:

een dienstverlenend beroep, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is, waaronder zijn begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten en naar de aard daarmee gelijk te stellen dienstverlenende beroepen;

beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlak

1.13 beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlak:

de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een beroep of bedrijf aan huis c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;

1.14 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.15 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.16 Bevi:

inrichtingen welke vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

1.17 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.18 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.19 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.20 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegestaan;

1.21 bouwperceelsgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.22 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.23 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.24 boven-/benedenwoning:

gestapelde wooneenheden welke niet behoren tot een appartementencomplex of flatgebouw;

1.25 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.26 dakopbouw:

een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich in of boven de oorspronkelijke dakgoot bevindt;

1.27 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.28 dienstverlening:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen;

1.29 eerste bouwlaag:

de bouwlaag op de begane grond;

1.30 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.31 geluidzoneringsplichtige inrichting:

een inrichting, zoals genoemd in bijlage I, onderdeel D van het Besluit omgevingsrecht, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld;

1.32 geschakelde woning:

een woning, waarvan het hoofdgebouw door middel van een bijbehorend bouwwerk verbonden is aan een ander hoofdgebouw en waarbij één zijgevel van het hoofdgebouw in de zijdelingse perceelsgrens wordt gebouwd;

1.33 gestapelde woningen:

boven dan wel beneden en/of naast elkaar gesitueerde woningen waarbij per woning een zelfstandige toegankelijkheid, al dan niet direct vanaf het voetgangersniveau, gewaarborgd is;

1.34 groepsrisico:

het groepsrisico geeft de cumulatieve kansen aan per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is;

1.35 hoofdgebouw:

een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;

1.36 normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden

werkzaamheden die regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer van de gronden, waaronder begrepen de handhaving dan wel de realisering van de bestemming;

1.37 omgevingsvergunning:

een vergunning voor het uitvoeren van een project dat invloed heeft op de fysieke leefomgeving, op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo);

1.38 overkapping:

Een gebouw of een bouwwerk, geen gebouw zijnde, bestaande uit een slechts van boven afgesloten ruimte van lichte constructie. Indien een overkapping aangebouwd is aan een gebouw mag een overkapping maximaal 2 niet eigen wanden hebben. Eigen wanden zijn dan niet toegestaan. Indien een overkapping niet is aangebouwd aan een gebouw mag een overkapping maximaal 1 eigen wand hebben;

1.39 peil:
  • a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  • c. indien in of op het water wordt gebouwd: het Nieuw Amsterdams Peil (of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil);
1.40 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.41 seksinrichting:

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, of een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.42 toename van stikstofemissie
  • a. Er is sprake van een toename van stikstofemissie van gronden en bouwwerken wanneer de emissie van stikstof (N/kg/jaar*) meer bedraagt dan de emissie van stikstof (N/kg/jaar*) afkomstig van het ten tijde van de vaststelling van het plan feitelijk aanwezige en planologisch legale gebruik van de betreffende gronden en bouwwerken;
  • b. Indien een gelijkblijvende of een afname van de stikstofemissie (N/kg/jaar*) afkomstig van het ten tijde van de vaststelling van het plan feitelijk aanwezige en planologisch legale gebruik van de betreffende gronden en bouwwerken een hogere stikstofdepositie veroorzaakt op voor stikstof gevoelige en voor stikstof overbelaste habitats in een Natura2000-gebied, dan wordt dit eveneens beschouwd als een toename van stikstofemissie;
  • c. Als uitzondering op lid a en lid b van deze bepaling geldt het volgende: er is geen sprake van een toename van stikstofemissie wanneer er sprake is van één van de volgende situaties:
    • 1. de emissie N/kg/jaar afkomstig van betreffende gronden en bouwwerken bedraagt maximaal de emissie( N/kg/jaar*) afkomstig van de betreffende gronden en bouwwerken conform een ten tijde van de vaststelling van dit bestemmingsplan verleende en onherroepelijke Wnb-vergunning als bedoeld in artikel 2.7 lid 2 Wet natuurbescherming, zoals opgenomen in Bijlage 1 Natuurvergunning;
    • 2. de toename van de stikstofdepositie op voor stikstof gevoelige en voor stikstof overbelaste habitats in een Natura2000-gebied ten gevolge van een toename van stikstofemissie zoals bedoeld in lid a en lid b van deze bepaling, kleiner is dan 0,005 mol/ha/jaar;
    • 3. er sprake is een tijdelijk toename van de stikstofemissie tijdens de bouw, sloop en aanleg, zoals bedoeld in artikel 2.9a van de Wet natuurbescherming
      • het verrichten van een bouwactiviteit of een sloopactiviteit die het feitelijk verrichten van bouw- of sloopwerkzaamheden aan een bouwwerk betreft, met inbegrip van de daarmee samenhangende vervoersbewegingen;
      • het aanleggen, veranderen of verwijderen van een werk, met inbegrip van de daarmee samenhangende vervoersbewegingen.

* wanneer in deze regels 'emissie N/kg/jaar' wordt gebruikt, wordt de hiervan onderdeel uitmakende hoofdletter 'N' bedoeld als verzamelnaam voor NH3 en NOx.

1.43 twee-aaneen gebouwde woning:

een woning die onderdeel uitmaakt van een blok van twee aaneengebouwde woningen;

1.44 verticale diepte van een gebouw:

de diepte van een gebouw, gemeten vanaf de onderzijde van de begane grondvloer;

1.45 vlonderpad

een 'pad' bestaande uit een overwegend houten constructie met houten knuppels of planken als pad met name bedoeld ter overbrugging en bescherming van een natuurlijke omgeving, overeenkomst onderstaande referentie;

afbeelding "i_NL.IMRO.0757.BP80634-OTW2_0056.png"

1.46 voorgevel:

een naar de openbare weg en/of fiets- en voetpad toegekeerde gevel van een hoofdgebouw;

1.47 voorgevellijn:

denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de zijdelingse perceelsgrenzen;

1.48 voorkeursgrenswaarde:

de maximale waarde voor de geluidbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder c.q. het Besluit grenswaarden binnen zones rond industrieterreinen, het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen en/of het Besluit geluidhinder spoorwegen;

1.49 voorzieningen van algemeen nut:

voorzieningen ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer;

1.50 vrijstaande woningen:

woningen waarbij het hoofdgebouw vrijstaat van naast gelegen hoofdgebouwen;

1.51 water en waterhuishoudkundige voorzieningen:

al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten etc.;

1.52 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden. Vanuit een woning mag geen detailhandel, horeca of groothandel plaatsvinden. Tevens mag er geen seksinrichting en/of escortbedrijf worden opgericht;

1.53 winkel:

een gebouw, dat een ruimte omvat, welke door zijn indeling kennelijk bedoeld is te worden gebruikt voor de detailhandel;

1.54 winkelvloeroppervlakte:

het voor het winkelend publiek toegankelijke deel van de brutovloeroppervlakte van een detailhandelsbedrijf, inclusief etalages en de ruimte achter toonbanken en kassa's;

1.55 zijdelingse perceelsgrens:

de grens tussen twee percelen, die voor- en achterzijde van een perceel verbindt.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand tot de bouwperceelsgrens:

tussen de grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is;

2.2 afstand tot de voorgevel:

gemeten haaks vanaf de weg;

2.3 goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.4 bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.6 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van de daken en dakkapellen;

2.7 verticale diepte van een bouwwerk

de diepte van een gebouw, gemeten vanaf de onderzijde van de begane grondvloer;

2.8 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.9 afstand tot de zijdelingse perceelgrens:

De afstand van een gebouw tot de zijdelingse perceelsgrens wordt gemeten vanaf het dichtst bij de perceelsgrens gelegen punt van het gebouw op 1 meter boven peil en haaks op de perceelsgrens.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

[Geel gemarke

  • a. groenvoorzieningen en tuinen;
  • b. parkeervoorzieningen;
  • c. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • d. voorzieningen van algemeen nut;
  • e. landschappelijke inpassing conform het als Bijlage 2 bij deze regels opgenomen inpassingsplan,

met de daarbij behorende:

  • f. speelvoorzieningen;
  • g. bermen en beplanting;
  • h. paden;
  • i. kunstwerken;
  • j. straatmeubilair, afvalcontainers en hondentoiletten.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen

op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd met uitzondering van voorzieningen van algemeen nut met dien verstande dat:

  • a. de bouwhoogte maximaal 3 meter bedraagt;
  • b. de maximale oppervlakte maximaal 15 m² bedraagt.
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, (waaronder ook een vlonderpad) mag niet meer dan 3 meter bedragen,
  • b. met uitzondering van verlichtingsarmaturen, vlaggenmasten, speelvoorzieningen en kunstwerken, waarvan de maximale bouwhoogte 6 meter mag bedragen;
  • c. de oppervlakte en bouwhoogte van een afvalcontainer mogen maximaal 4 m² en 2 meter bedragen (bij bovengronds plaatsen).
3.3 Specifieke gebruiksregels

Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken en/of te doen en/of laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming, zoals die nader is aangeduid in 3.1

3.4 Afwijken van gebruiksregels
3.4.1 Landschappelijke inpassing/kwaliteitsverbetering

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.1 onder b ten behoeve van:

  • a. het ten opzichte van het als Bijlage 2 bij de regels opgenomen landschappelijk inpassingsplan geheel of gedeeltelijk gewijzigd uitvoeren van de landschappelijke inpassing en/of;
  • b. het afwijken van de in 3.1 onder b genoemde termijn voor uitvoering voor het gehele inpassingsplan, dan wel voor een gedeelte daarvan.

met dien verstande dat:

  • c. een nieuw landschappelijke inpassingsplan wordt overlegd dat voorziet in een goede landschappelijk inpassing;
  • d. de termijn voor het realiseren van de totale landschappelijke inpassing met niet meer dan vijf jaar mag worden verlengd ten opzichte van de termijn als genoemd in 3.1 onder b.

Artikel 4 Natuur

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de natuurlijke, natuurwetenschappelijke en landschappelijke waarden, archeologische, cultuurhistorische en aardkundige waarden en kenmerken van de gronden;
  • b. landschappelijke inpassing en kwaliteitsverbetering ecologische verbindingszone Heerenbeekloop conform het als Bijlage 2 en Bijlage 3 bij deze regels opgenomen inpassingsplan en planvisie zuidrand;
  • c. onverharde voet- en/of struinpaden met bijbehorende voorzieningen waaronder een vlonderpad;
  • d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder het winterbed van de waterlopen;
  • e. de verwezenlijking en het behoud, beheer en herstel van een ecologische verbindingszone ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - ecologische verbindingen';
  • f. de verwezenlijking en het behoud, beheer en herstel van watersystemen ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - beekherstel';
  • g. agrarisch natuurbeheer;

een en ander met daarbij behorende voorzieningen.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Op de voor 'Natuur' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer dan 1 m mag bedragen, tenzij het betreft:

  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van informatievoorziening waarbij de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 2,50 m;
  • b. een vlonderpad over de Heerenbeekloop waarbij de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 1,5 meter gemeten vanaf het maaiveld ter hoogte van het hoogst gelegen deel de insteek van de oever van de Heerenbeekloop;
  • c. in het landschap passende hekwerken ten behoeve van vee- en wildbeheersing, in welk geval de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 2 m.
4.3 Specifieke gebruiksregels
4.3.1 Strijdig gebruik

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden voor en het uitvoeren van de volgende werken of werkzaamheden:

  • a. grondwerkzaamheden zoals het vergraven en egaliseren van gronden;
  • b. waterhuishoudkundige ingrepen zoals het aanleggen van een drainagestelsel en het dempen van kleine geïsoleerde wateren;
  • c. het aanleggen en/of verharden van wegen, paden, parkeerterreinen of het aanbrengen van andere oppervlakte verhardingen voor zover groter dan 200 m2 per ingreep.
4.4 Afwijken van de gebruiksregels
4.4.1 Landschappelijke inpassing/kwaliteitsverbetering

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.1 onder b ten behoeve van:

  • a. het ten opzichte van het als Bijlage 2 bij de regels opgenomen landschappelijk inpassingsplan en/of kwaliteitsverbetering ecologische verbindingszone geheel of gedeeltelijk gewijzigd uitvoeren van de landschappelijke inpassing en/of kwaliteitsverbetering, en/of;
  • b. het afwijken van de in 4.1 onder b genoemde termijn voor uitvoering voor het gehele inpassingsplan en/of kwaliteitsverbetering, dan wel voor een gedeelte daarvan.

met dien verstande dat:

  • c. een nieuw landschappelijke inpassingsplan en/of kwaliteitsverbetering wordt overlegd dat voorziet in een goede landschappelijk inpassing en/of kwaliteitsverbetering;
  • d. de termijn voor het realiseren van de totale landschappelijke inpassing en/of kwaliteitsverbetering met niet meer dan vijf jaar mag worden verlengd ten opzichte van de termijn als genoemd in 4.1 onder b.
4.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.5.1 Verbod

Het is verboden zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - ecologische verbindingen': het aanbrengen van oppervlakteverhardingen of verharde oppervlakten van meer dan 100 m2;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - beekherstel':
    • 1. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen of verharde oppervlakten van meer dan 100 m2;
    • 2. het ophogen van gronden.
  • c. grondwerkzaamheden zoals het afgraven, ophogen, vergraven en egaliseren van gronden alsmede het indrijven van voorwerpen in de grond;
  • d. het aanleggen en/of verharden van wegen, paden, parkeerterreinen of het aanbrengen van andere oppervlakte verhardingen voor zover groter dan 200 m2 per ingreep;
  • e. het verwijderen of rooien van bos-, natuur- en landschapselementen en ander opgaand houtgewas zonder agrarische productiefunctie;
  • f. het aanbrengen van ondergrondse leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur waarbij de breedte van de grondwerken meer dan 50 cm bedraagt;
  • g. het verwijderen of wijzigen van perceelsgrenzen, zoals tot uiting komend in greppels, sloten, steilranden, landschapselementen en het verwijderen van paden of onverharde wegen;
  • h. het aanbrengen van onderbemaling;
  • i. het aanleggen, dempen of wijzigen (zoals het verbreden, verdiepen, wijzigen van oevers en profiel) van sloten, greppels, watergangen en overige waterpartijen alsmede het aanleggen van een drainagestelsel.
4.5.2 Uitzonderingen op verbod

Het in 4.5.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden

die:

  • a. het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen;
  • b. in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde of verleende vergunning;
  • c. waarvoor een vergunning is vereist krachtens de Wet natuurbescherming;
  • d. die worden uitgevoerd krachtens een vastgesteld beheersplan.
4.5.3 Afwegingskader

De in 4.5.1 genoemde vergunning wordt slechts verleend indien door de werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen geen onevenredige aantasting van de waarden van deze gronden kan plaatsvinden.

4.5.4 Waarden

Onder de in 4.5.3 genoemde waarden worden verstaan:

  • a. ten aanzien van de in 4.5.1 onder a genoemde werken of werkzaamheden: de waarden van de ecologische verbindingszone voor uitwisseling van flora en fauna tussen natuurgebieden;
  • b. ten aanzien van de in 4.5.1 onder b genoemde werken of werkzaamheden: de waarden van de gronden voor behoud, beheer en herstel van watersystemen;
  • c. ten aanzien van de in 4.5.1 onder c t/m i genoemde werken of werkzaamheden: de waarden als bedoeld in 4.1.
4.5.5 Advies

Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning als bedoeld in 4.5.1 onder b wordt het betrokken waterschapsbestuur gehoord.

Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen en straten;
  • b. voet- en fietspaden;
  • c. groenvoorzieningen;
  • d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • e. een hoofdontsluitingsweg, waarbij ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - zone hoofdontsluitingsweg' binnen het aangegeven ruimtebeslag geschoven mag worden met de hoofdontsluitingsweg;
  • f. landschappelijke inpassing conform het als Bijlage 2 bij deze regels opgenomen inpassingsplan;
  • g. ruimtelijke inrichtingsmaatregelen ter waarborging van het zicht op Den Eijngel en de aansluiting van de woningbouw/tuin aan de Mijlstraat op de ecologische verbindingszonen conform het als Bijlage 4 bij deze regels opgenomen visie Mijlstraat.
  • h. maatregelen ten behoeve van de bescherming van de steen-/kerkuil conform het als Bijlage 4 bij deze regels opgenomen visie Mijlstraat,

met de daarbij behorende:

  • i. parkeervoorzieningen;
  • j. voorzieningen van algemeen nut.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Gebouwen

Op de voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd gebouwen ten behoeve van voorzieningen van algemeen nut, met dien verstande dat

  • a. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt maximaal 3 meter;
  • b. de maximale oppervlakte van gebouwen bedraagt 15 m².
5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Op de voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden mogen worden gebouwd bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, rechtstreeks ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer mag niet meer dan 9 meter bedragen;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan rechtstreeks ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer mag niet meer dan 4 meter bedragen.
5.3 Specifieke gebruiksregels
5.3.1 Geen toename stikstofemissie
  • 1. Tot een gebruik van gronden en bouwwerken in strijd met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden en bouwwerken, waarbij een toename van stikstofemissie plaatsvindt vanaf de betreffende gronden c.q. vanuit de betreffende bouwwerken.
  • 2. Onder het gebruik van gronden en bouwwerken wordt ook begrepen de aan de functie van de gronden en bouwwerken gerelateerde verkeersbewegingen.
5.3.2 Strijdig gebruik

Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken en/of te doen en/of laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming, zoals die nader is aangeduid in 5.1.

5.4 Afwijken van gebruiksregels
5.4.1 Landschappelijke inpassing/kwaliteitsverbetering

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.1 onder f ten behoeve van:

  • a. het ten opzichte van het als Bijlage 2 bij de regels opgenomen landschappelijk inpassingsplan geheel of gedeeltelijk gewijzigd uitvoeren van de landschappelijke inpassing, en/of;
  • b. het afwijken van de in 5.1 onder f genoemde termijn voor uitvoering voor het gehele inpassingsplan, dan wel voor een gedeelte daarvan.

met dien verstande dat:

  • c. een nieuw landschappelijke inpassingsplan wordt overlegd dat voorziet in een goede landschappelijk inpassing ;
  • d. de termijn voor het realiseren van de totale landschappelijke inpassing met niet meer dan vijf jaar mag worden verlengd ten opzichte van de termijn als genoemd in 5.1 onder f.
5.4.2 Inrichtingsmaatregelen Mijlstraat

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.1 onder g ten behoeve van:

  • a. het ten opzichte van het als Bijlage 4 bij de regels opgenomen visie geheel of gedeeltelijk gewijzigd uitvoeren van de ruimtelijke inrichtingsmaatregelen;

met dien verstande dat:

  • b. een nieuwe visie wordt overlegd die voorziet in een goede ruimtelijke inrichting.
5.4.3 Maatregelen bescherming steen-/kerkuil

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.1 onder h ten behoeve van:

  • a. het ten opzichte van het als Bijlage 4 bij de regels opgenomen maatregelen voor de bescherming van de steen-/kerkuil geheel of gedeeltelijk gewijzigd uitvoeren van de maatregelen,

met dien verstande dat:

  • b. nieuwe maatregelen tevens voorzien in een goede bescherming van de steen-/kerkuilen.

Artikel 6 Wonen - 1

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen, al dan niet in combinatie met kamerbewoning en/of de uitoefening van een beroep aan huis, met dien verstande dat maximaal 40% van de vloeroppervlakte van de begane grond van het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken mag worden gebruikt ten behoeve van het beroep aan huis, met een maximum van 80 m²;
  • b. landschappelijke inpassing conform het als Bijlage 2 bij deze regels opgenomen inpassingsplan,

met de daarbijbehorende:

  • c. tuinen en erven;
  • d. parkeervoorzieningen;
  • e. groenvoorzieningen;
  • f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Hoofdgebouwen

Op de voor 'Wonen - 1' aangewezen gronden mogen hoofdgebouwen worden gebouwd, met dien verstande dat:

  • a. minimaal 50 woningen en maximaal 80 woningen mogen worden gerealiseerd in de vorm van vrijstaande, twee-aaneen gebouwde, geschakelde en aaneengebouwde woningen, waarbij boven-/benedenwoningen tevens zijn toegestaan;
  • b. de voorgevel van het hoofdgebouw evenwijdig aan de naar de weg gekeerde perceelgrens wordt gebouwd, dan wel onder een maximale hoek van 15o ten opzichte daarvan wordt gesitueerd;
  • c. de afstand van de voorgevel van het hoofdgebouw tot de naar de weg gekeerde perceelsgrens aan de voorzijde minimaal 2 meter en maximaal 6 meter bedraagt;
  • d. de bouwdiepte:
    • 1. bij vrijstaande en vrijstaand geschakelde woningen maximaal 15 meter bedraagt;
    • 2. bij twee-aaneen gebouwde woningen maximaal 15 meter bedraagt;
    • 3. bij aaneengebouwde woningen maximaal 12 meter bedraagt;
    • 4. bij hoekwoningen van aaneengebouwde woningen 12 meter bedraagt
  • e. de afstand tot de zijdelingse perceelgrens:
    • 1. bij vrijstaande woningen minimaal 3 meter aan beide zijden bedraagt;
    • 2. bij twee-aaneen gebouwde minimaal 3 meter aan één zijde bedraagt;
    • 3. bij (hoekwoningen van) aaneengebouwde woningen is bouwen in de zijdelingse perceelsgrens toegestaan;
    • 4. in afwijking van het bepaalde onder 1 en 2 is bouwen in de zijdelingse perceelsgrens toegestaan in de bestemmingsgrens met de bestemming 'Groen'.
  • f. de goothoogte en bouwhoogte van het hoofdgebouw niet meer mogen bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)';
  • g. in afwijking van het bepaalde onder f is ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - afwijkende goothoogte' een hogere goothoogte toegestaan ten behoeve van een aan de voorgevel doorgetrokken gevel (risaliet), met dien verstande dat de goothoogte ten behoeve van deze risaliet maximaal 8,6 meter mag bedragen.
6.2.2 Bijbehorende bouwwerken

Op de voor 'Wonen - 1' aangewezen gronden mogen bijbehorende bouwwerken worden gebouwd, met dien verstande dat:

  • a. de minimale afstand tot de voorgevellijn van het hoofdgebouw bedraagt 1 meter;
  • b. het bouwperceel voor maximaal 50% mag worden bebouwd;
  • c. per bouwperceel het gezamenlijk bebouwd oppervlak aan bijbehorende bouwwerken niet meer bedraagt dan:
    • 1. 50 m2 bij een oppervlakte van het bouwperceel van niet meer dan 250 m2;
    • 2. 20% van de oppervlakte van het bouwperceel bij een oppervlakte van het bouwperceel van meer dan 250 m2 en niet meer dan 750 m2;
    • 3. 150 m2 bij een oppervlakte van meer dan 750 m2.
  • d. de goothoogte van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk mag niet meer bedragen dan de hoogte van de bovenkant van de eerste verdiepingsvloer van het hoofdgebouw vermeerderd met 0,3 meter;
  • e. de goothoogte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk mag niet meer dan 3 meter bedragen;
  • f. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 5 meter bedragen;
6.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Op de voor 'Wonen - 1' aangewezen gronden mogen worden gebouwd bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met dien verstande dat:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 2 meter bedragen, met dien verstande dat de hoogte voor erf- en terreinafscheidingen voor zover gelegen voor de voorgevel van het hoofdgebouw maximaal 1 meter mag bedragen;
  • b. in het geval van tuinen die grenzen aan het openbaar toegankelijk gebied, de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen tot 3 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw maximaal 1 meter bedragen.
  • c. naar de bestemming 'Natuur' gekeerde erfafscheidingen niet gesloten mogen worden uitgevoerd, in de vorm van bijvoorbeeld een stenen of betonnen muur of houten schutting. Een open hekwerk of gaas, al dan niet begroeid met groen, is wel toegestaan.
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, (waaronder ook een vlonderpad) mag niet meer dan 3 meter bedragen;
6.2.4 Parkeren

Bij nieuwbouw, uitbreiding en/of functieverandering van een gebouw dient tenminste voldaan te worden aan het gemeentelijke beleid ten aanzien van parkeernormen zoals opgenomen in de nota 'Parkeernomen gemeente Boxtel, binnen de bebouwde kom' zoals deze is vastgesteld op 20 maart 2007 of de daarvoor in de plaats tredende parkeernormen.

6.3 Afwijken van de bouwregels
6.3.1 Aangebouwd bijbehorend bouwwerk

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 6.2.2 sub c voor een hoger aangebouwd bijbehorend bouwwerk, met dien verstande dat:

  • a. het een bijbehorend bouwwerk betreft dat is aangebouwd aan het hoofdgebouw;
  • b. het bijbehorend bouwwerk ten minste 3 meter lager is dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw.
6.3.2 Erfafscheiding

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 6.2.3 sub a voor een hogere erfafscheiding voor de voorgevellijn, met dien verstande dat de hoogte niet meer bedraagt dan 2 meter.

6.4 Specifieke gebruiksregels
6.4.1 Strijdig gebruik

Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken en/of te doen en/of laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming, zoals die nader is aangeduid in 6.1. Hiertoe wordt in ieder geval gerekend:

  • a. permanente of tijdelijke bewoning, voor zover het vrijstaande bijbehorende bouwwerken betreft;
  • b. bewoning als afhankelijke woonruimte;
  • c. een verkooppunt voor motorbrandstoffen (incl. LPG);
  • d. bedrijf aan huis;
  • e. bed & breakfast;
  • f. seksinrichtingen.
6.4.2 Geen toename stikstofemissie
  • a. Tot een gebruik van gronden en bouwwerken in strijd met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden en bouwwerken, waarbij een toename van stikstofemissie plaatsvindt vanaf de betreffende gronden c.q. vanuit de betreffende bouwwerken.
  • b. Onder het gebruik van gronden en bouwwerken wordt ook begrepen de aan de functie van de gronden en bouwwerken gerelateerde verkeersbewegingen.
6.5 Afwijken van de gebruiksregels
6.5.1 Bedrijf aan huis

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 6.4.1 sub d voor de uitoefening van een bedrijf aan huis in het hoofdgebouw of bijbehorend bouwwerk, met dien verstande dat:

  • a. de woonfunctie als hoofdfunctie behouden blijft;
  • b. bedoeld gebruik geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat mag opleveren en geen onevenredige afbreuk mag doen aan het woonkarakter van de wijk of buurt; dit betekent onder meer dat:
    • 1. het afwijken niet mogelijk is voor het uitoefenen van bedrijvigheid, dat onder de werking van bijlage I van het Besluit omgevingsrecht valt, tenzij het desbetreffende gebruik door middel van het stellen van voorwaarden verantwoord is;
    • 2. het gebruik naar aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming moet zijn;
    • 3. het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in het hoofdgebouw of bijbehorend bouwwerk uitvoert, tevens de gebruiker van het hoofdgebouw is;
    • 4. het niet betreft zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimten;
    • 5. parkeren dient zoveel mogelijk op eigen terrein plaats te vinden;
    • 6. detailhandel mag alleen plaatsvinden als ondergeschikte nevenactiviteit bij de uitoefening van het bedrijf aan huis;
    • 7. detailhandel is uitsluitend op de begane grondvloer toegestaan;
    • 8. maximaal 40% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw en de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken ten behoeve van aan huis gebonden bedrijfsmatige activiteiten in gebruik mag zijn, zulks met een absoluut maximum van 80 m².
6.5.2 Mantelzorg

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd door middel van een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in 6.4.1 sub a en b voor het gebruik van een deel van het hoofdgebouw of een bijbehorend bouwwerk bij een woning als afhankelijke woonruimte, met dien verstande dat:

  • a. aangetoond wordt dat een afhankelijke woonruimte noodzakelijk is vanuit het oogpunt van mantelzorg; deze noodzaak behoeft niet te worden aangetoond wanneer de zorgbehoevende de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt;
  • b. op het perceel al een woning aanwezig is;
  • c. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en bedrijven;
  • d. per woning maximaal één keer mag worden afgeweken van het bestemmingsplan ten behoeve van inwoning voor mantelzorg;
  • e. inwoning in beginsel dient plaats te vinden bij, in of direct aansluitend aan de woning, waarbij de afhankelijke woonruimte een onderlinge verbinding met de woning dient te hebben; het gebruik van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk als afhankelijke woonruimte is uitsluitend toegestaan indien realisering van de inwoning in of aan het hoofdgebouw voor de inwoner of andere bewoner(s) onredelijk bezwarend is of niet haalbaar, dit laatste met inachtneming van alle overige bepalingen;
  • f. maximaal 80 m² en 240 m³ van hoofdgebouw en/of bijbehorend bouwwerken mag worden gebruikt ten behoeve van de inwoning.
6.5.3 Bed & breakfast

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 6.4.1 sub e voor het gebruik van een deel van de woning als bed & breakfast, met dien verstande dat:

  • a. een bed & breakfast uitsluitend toegestaan is bij grondgebonden woningen;
  • b. er maximaal 4 slaapplaatsen worden aangeboden;
  • c. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en bedrijven;
  • d. het gebruik naar aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming moet zijn;
  • e. het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in de woning uitvoert, tevens de gebruiker van het hoofdgebouw is;
  • f. het niet zodanig verkeersaantrekkende activiteiten betreft die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer, dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimten;
  • g. er per kamer 1 parkeerplaats op eigen terrein aanwezig dient te zijn;
  • h. maximaal 50 m² van het hoofdgebouw en de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken ten behoeve van een bed & breakfast in gebruik mag zijn.
6.5.4 Landschappelijke inpassing

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 6.1 onder b ten behoeve van:

  • a. het ten opzichte van het als Bijlage 2 bij de regels opgenomen landschappelijk inpassingsplan geheel of gedeeltelijk gewijzigd uitvoeren van de landschappelijke inpassing, en/of;
  • b. het afwijken van de in 6.1 onder b genoemde termijn voor uitvoering voor het gehele inpassingsplan, dan wel voor een gedeelte daarvan.

met dien verstande dat:

  • c. een nieuw landschappelijke inpassingsplan wordt overlegd dat voorziet in een goede landschappelijk inpassing;
  • d. de termijn voor het realiseren van de totale landschappelijke inpassing met niet meer dan vijf jaar mag worden verlengd ten opzichte van de termijn als genoemd in 6.1 onder b.

Artikel 7 Wonen - 2

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen, al dan niet in combinatie met kamerbewoning en/of de uitoefening van een beroep aan huis, met dien verstande dat maximaal 40% van de vloeroppervlakte van de begane grond van het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken mag worden gebruikt ten behoeve van het beroep aan huis, met een maximum van 80 m²;
  • b. landschappelijke inpassing conform het als Bijlage 2 bij deze regels opgenomen inpassingsplan,

met de daarbijbehorende:

  • c. tuinen en erven;
  • d. parkeervoorzieningen;
  • e. groenvoorzieningen;
  • f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
7.2 Bouwregels
7.2.1 Hoofdgebouwen

Op de voor 'Wonen - 2' aangewezen gronden mogen hoofdgebouwen worden gebouwd, met dien verstande dat:

  • a. het maximaal aantal op te richten woningen, dat alleen mag worden gerealiseerd in de vorm van vrijstaande woningen, niet meer mag bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden';
  • b. de voorgevel van het hoofdgebouw evenwijdig aan de naar de weg gekeerde perceelgrens wordt gebouwd, dan wel onder een maximale hoek van 15o ten opzichte daarvan wordt gesitueerd;
  • c. de afstand van de voorgevel van het hoofdgebouw tot de naar de weg gekeerde perceelsgrens aan de voorzijde minimaal 2 meter en maximaal 4 meter bedraagt.
  • d. de bouwdiepte maximaal 11 meter bedraagt;
  • e. de bouwbreedte (voorgevel) maximaal 8 meter bedraagt;
  • f. de afstand tot de zijdelingse perceelgrens minimaal 3 meter aan beide zijden bedraagt;
  • g. in afwijking van het voorgaande ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1':
    • 1. de voorgevel van het hoofdgebouw evenwijdig aan de naar het Rigtpad gekeerde perceelsgrens wordt gebouwd, dan wel onder een maximale hoek van 15o ten opzichte daarvan wordt gesitueerd;
    • 2. de afstand van de voorgevel van het hoofdgebouw tot de naar de weg gekeerde perceelsgrens aan de voorzijde minimaal gelijk dient te zijn aan de afstand tot de weg van de voorgevel van het hoofdgebouw gelegen aan Rigtpad 1a, waarbij het hoofdgebouw maximaal 1 meter achter de voorgevel van Rigterpad 1a is gelegen;
  • h. in afwijking van het voorgaande ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 2':
    • 1. de voorgevel gericht dient te zijn naar de Ploeg;
    • 2. de afstand van de voorgevel van het hoofdgebouw tot de naar de weg gekeerde perceelsgrens aan de voorzijde minimaal 3 meter dient te bedragen;
    • 3. aan de oostzijde tot in de zijdelingse perceelsgrens mag worden gebouwd;
  • i. de goothoogte en bouwhoogte van het hoofdgebouw niet meer mogen bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)'.
7.2.2 Bijbehorende bouwwerken

Op de voor 'Wonen - 2' aangewezen gronden mogen worden gebouwd bijbehorende bouwwerken, met dien verstande dat:

  • a. de minimale afstand tot de voorgevellijn van het hoofdgebouw bedraagt 1 meter.
  • b. het bouwperceel voor maximaal 50% mag worden bebouwd;
  • c. per bouwperceel het gezamenlijk bebouwd oppervlak aan bijbehorende bouwwerken niet meer bedraagt dan:
    • 1. 50 m2 bij een oppervlakte van het bouwperceel van niet meer dan 250 m2;
    • 2. 20% van de oppervlakte van het bouwperceel bij een oppervlakte van het bouwperceel van meer dan 250 m2 en niet meer dan 750 m2;
    • 3. 150 m2 bij een oppervlakte van meer dan 750 m2.
  • d. de goothoogte van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk mag niet meer bedragen dan de hoogte van de bovenkant van de eerste verdiepingsvloer van het hoofdgebouw vermeerderd met 0,3 meter;
  • e. de goothoogte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk mag niet meer dan 3 meter bedragen;
  • f. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 5 meter bedragen;
7.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Op de voor 'Wonen - 2' aangewezen gronden mogen worden gebouwd bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met dien verstande dat:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 2 meter bedragen, met dien verstande dat de hoogte voor erf- en terreinafscheidingen voor zover gelegen voor de voorgevel van het hoofdgebouw maximaal 1 meter mag bedragen;
  • b. in het geval van tuinen die grenzen aan het openbaar toegankelijk gebied, de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen tot 3 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw maximaal 1 meter bedragen.
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 meter bedragen.
7.2.4 Parkeren

Bij nieuwbouw, uitbreiding en/of functieverandering van een gebouw dient tenminste voldaan te worden aan het gemeentelijke beleid ten aanzien van parkeernormen zoals opgenomen in de nota 'Parkeernomen gemeente Boxtel, binnen de bebouwde kom' zoals deze is vastgesteld op 20 maart 2007 of de daarvoor in de plaats tredende parkeernormen.

7.3 Afwijken van de bouwregels
7.3.1 Aangebouwd bijbehorend bouwwerk

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 7.2.2 sub c voor een hoger aangebouwd bijbehorend bouwwerk, met dien verstande dat:

  • a. het een bijbehorend bouwwerk betreft dat is aangebouwd aan het hoofdgebouw;
  • b. het bijbehorend bouwwerk ten minste 3 meter lager is dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw.
7.3.2 Erfafscheiding

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 7.2.3 sub a voor een hogere erfafscheiding voor de voorgevellijn, met dien verstande dat de hoogte niet meer bedraagt dan 2 meter.

7.4 Specifieke gebruiksregels
7.4.1 Strijdig gebruik

Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken en/of te doen en/of laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming, zoals die nader is aangeduid in 7.1. Hiertoe wordt in ieder geval gerekend:

  • a. permanente of tijdelijke bewoning, voor zover het vrijstaande bijbehorende bouwwerken betreft;
  • b. bewoning als afhankelijke woonruimte;
  • c. een verkooppunt voor motorbrandstoffen (incl. LPG);
  • d. bedrijf aan huis;
  • e. bed & breakfast;
  • f. seksinrichtingen.
7.4.2 Geen toename stikstofemissie
  • a. Tot een gebruik van gronden en bouwwerken in strijd met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden en bouwwerken, waarbij een toename van stikstofemissie plaatsvindt vanaf de betreffende gronden c.q. vanuit de betreffende bouwwerken.
  • b. Onder het gebruik van gronden en bouwwerken wordt ook begrepen de aan de functie van de gronden en bouwwerken gerelateerde verkeersbewegingen.
7.5 Afwijken van de gebruiksregels
7.5.1 Bedrijf aan huis

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 7.4.1 sub d voor de uitoefening van een bedrijf aan huis in het hoofdgebouw of bijbehorend bouwwerk, met dien verstande dat:

  • a. de woonfunctie als hoofdfunctie behouden blijft;
  • b. bedoeld gebruik geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat mag opleveren en geen onevenredige afbreuk mag doen aan het woonkarakter van de wijk of buurt; dit betekent onder meer dat:
    • 1. het afwijken niet mogelijk is voor het uitoefenen van bedrijvigheid, dat onder de werking van bijlage I van het Besluit omgevingsrecht valt, tenzij het desbetreffende gebruik door middel van het stellen van voorwaarden verantwoord is;
    • 2. het gebruik naar aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming moet zijn;
    • 3. het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in het hoofdgebouw of bijbehorend bouwwerk uitvoert, tevens de gebruiker van het hoofdgebouw is;
    • 4. het niet betreft zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimten;
    • 5. parkeren dient zoveel mogelijk op eigen terrein plaats te vinden;
    • 6. detailhandel mag alleen plaatsvinden als ondergeschikte nevenactiviteit bij de uitoefening van het bedrijf aan huis;
    • 7. detailhandel is uitsluitend op de begane grondvloer toegestaan;
    • 8. maximaal 40% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw en de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken ten behoeve van aan huis gebonden bedrijfsmatige activiteiten in gebruik mag zijn, zulks met een absoluut maximum van 80 m².
7.5.2 Mantelzorg

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd door middel van een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in 7.4.1 sub a en b voor het gebruik van een deel van het hoofdgebouw of een bijbehorend bouwwerk bij een woning als afhankelijke woonruimte, met dien verstande dat:

  • a. aangetoond wordt dat een afhankelijke woonruimte noodzakelijk is vanuit het oogpunt van mantelzorg; deze noodzaak behoeft niet te worden aangetoond wanneer de zorgbehoevende de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt;
  • b. op het perceel al een woning aanwezig is;
  • c. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en bedrijven;
  • d. per woning maximaal één keer mag worden afgeweken van het bestemmingsplan ten behoeve van inwoning voor mantelzorg;
  • e. inwoning in beginsel dient plaats te vinden bij, in of direct aansluitend aan de woning, waarbij de afhankelijke woonruimte een onderlinge verbinding met de woning dient te hebben; het gebruik van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk als afhankelijke woonruimte is uitsluitend toegestaan indien realisering van de inwoning in of aan het hoofdgebouw voor de inwoner of andere bewoner(s) onredelijk bezwarend is of niet haalbaar, dit laatste met inachtneming van alle overige bepalingen;
  • f. maximaal 80 m² en 240 m³ van hoofdgebouw en/of bijbehorend bouwwerken mag worden gebruikt ten behoeve van de inwoning.
7.5.3 Bed & breakfast

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 7.4.1 sub e voor het gebruik van een deel van de woning als bed & breakfast, met dien verstande dat:

  • a. een bed & breakfast uitsluitend toegestaan is bij grondgebonden woningen;
  • b. er maximaal 4 slaapplaatsen worden aangeboden;
  • c. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en bedrijven; het gebruik naar aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming moet zijn;
  • d. het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in de woning uitvoert, tevens de gebruiker van het hoofdgebouw is;
  • e. het niet zodanig verkeersaantrekkende activiteiten betreft die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer, dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimten;
  • f. er per kamer 1 parkeerplaats op eigen terrein aanwezig dient te zijn;
  • g. maximaal 50 m² van het hoofdgebouw en de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken ten behoeve van een bed & breakfast in gebruik mag zijn.
7.5.4 Landschappelijke inpassing

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 7.1 onder b ten behoeve van:

  • a. het ten opzichte van het als Bijlage 2 bij de regels opgenomen landschappelijk inpassingsplan geheel of gedeeltelijk gewijzigd uitvoeren van de landschappelijke inpassing, en/of;
  • b. het afwijken van de in 7.1 onder b genoemde termijn voor uitvoering voor het gehele inpassingsplan, dan wel voor een gedeelte daarvan.

met dien verstande dat:

  • c. een nieuw landschappelijke inpassingsplan wordt overlegd dat voorziet in een goede landschappelijk inpassing;
  • d. de termijn voor het realiseren van de totale landschappelijke inpassing met niet meer dan vijf jaar mag worden verlengd ten opzichte van de termijn als genoemd in 7.1 onder b.

Artikel 8 Wonen - 3

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen, al dan niet in combinatie met kamerbewoning en/of de uitoefening van een beroep aan huis, met dien verstande dat maximaal 40% van de vloeroppervlakte van de begane grond van het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken mag worden gebruikt ten behoeve van het beroep aan huis, met een maximum van 80 m²;
  • b. ruimtelijke inrichtingsmaatregelen ter waarborging van het zicht op Den Eijngel en de aansluiting van de woningbouw/tuin aan de Mijlstraat op de ecologische verbindingszone conform de als Bijlage 4 bij deze regels opgenomen visie Mijlstraat;
  • c. maatregelen ten behoeve van de bescherming van de steen-/kerkuil conform de als Bijlage 4 bij deze regels opgenomen visie Mijlstraat,

met de daarbijbehorende:

  • d. tuinen en erven;
  • e. parkeervoorzieningen;
  • f. groenvoorzieningen;
  • g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
8.2 Bouwregels
8.2.1 Hoofdgebouwen

Op de voor 'Wonen - 3' aangewezen gronden mogen hoofdgebouwen worden gebouwd, met dien verstande dat:

  • a. de op te richten woningen alleen binnen het bouwvlak mogen worden gerealiseerd met dien verstande dat per bouwvlak maximaal 1 woning is toegestaan;
  • b. de voorgevel van het hoofdgebouw in de naar de weg gekeerde bouwgrens dient te worden gesitueerd.
  • c. het bouwvlak volledig mag worden bebouwd;
  • d. de goothoogte en bouwhoogte van het hoofdgebouw niet meer mogen bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)';
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - nokrichting' de nokrichting van het hoofdgebouw haaks op de Mijlstraat dient te worden gericht (oost-west richting);
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding uitgesloten - bebouwing' mag geen bebouwing worden opgericht in verband met de bescherming van de beoogde landschappelijke en ruimtelijke kwaliteit.
8.2.2 Bijbehorende bouwwerken

Op de voor 'Wonen - 3' aangewezen gronden mogen worden gebouwd bijbehorende bouwwerken, met dien verstande dat:

  • a. de minimale afstand tot de voorgevellijn van het hoofdgebouw bedraagt 1 meter.
  • b. het bouwperceel voor maximaal 50% mag worden bebouwd;
  • c. per bouwperceel het gezamenlijk bebouwd oppervlak aan bijbehorende bouwwerken niet meer bedraagt dan:
    • 1. 50 m2 bij een oppervlakte van het bouwperceel van niet meer dan 250 m2;
    • 2. 20% van de oppervlakte van het bouwperceel bij een oppervlakte van het bouwperceel van meer dan 250 m2 en niet meer dan 750 m2;
    • 3. 150 m2 bij een oppervlakte van meer dan 750 m2.
  • d. de goothoogte van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk mag niet meer bedragen dan de hoogte van de bovenkant van de eerste verdiepingsvloer van het hoofdgebouw vermeerderd met 0,3 meter;
  • e. de goothoogte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk mag niet meer dan 3 meter bedragen;
  • f. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 5 meter bedragen;
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding uitgesloten - bebouwing' mogen geen bijbehorende bouwwerken worden opgericht in verband met de bescherming van de beoogde landschappelijke en ruimtelijke kwaliteit.
8.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Op de voor 'Wonen - 3' aangewezen gronden mogen worden gebouwd bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met dien verstande dat:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 2 meter bedragen, met dien verstande dat de hoogte voor erf- en terreinafscheidingen voor zover gelegen voor de voorgevel van het hoofdgebouw maximaal 1 meter mag bedragen;
  • b. in het geval van tuinen die grenzen aan het openbaar toegankelijk gebied, de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen tot 3 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw maximaal 1 meter bedragen.
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 meter bedragen;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding uitgesloten - bebouwing' mogen geen bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgericht in verband met de bescherming van de beoogde landschappelijke en ruimtelijke kwaliteit.
8.2.4 Parkeren

Bij nieuwbouw, uitbreiding en/of functieverandering van een gebouw dient tenminste voldaan te worden aan het gemeentelijke beleid ten aanzien van parkeernormen zoals opgenomen in de nota 'Parkeernomen gemeente Boxtel, binnen de bebouwde kom' zoals deze is vastgesteld op 20 maart 2007 of de daarvoor in de plaats tredende parkeernormen.

8.2.5 Bebouwing uitgesloten

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding uitgesloten - bebouwing' dienen niet te worden beschouwd als erf in de zin van artikel 1 van Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht, zoals dat artikel luidt op het moment van de datum van inwerkingtreding van dit plan.

8.3 Afwijken van de bouwregels
8.3.1 Aangebouwd bijbehorend bouwwerk

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 8.2.2 sub c voor een hoger aangebouwd bijbehorend bouwwerk, met dien verstande dat:

  • a. het een bijbehorend bouwwerk betreft dat is aangebouwd aan het hoofdgebouw;
  • b. het bijbehorend bouwwerk ten minste 3 meter lager is dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw.
8.3.2 Erfafscheiding

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 8.2.3 sub a voor een hogere erfafscheiding voor de voorgevellijn, met dien verstande dat de hoogte niet meer bedraagt dan 2 meter.

8.4 Specifieke gebruiksregels
8.4.1 Strijdig gebruik

Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken en/of te doen en/of laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming, zoals die nader is aangeduid in 8.1. Hiertoe wordt in ieder geval gerekend:

  • a. permanente of tijdelijke bewoning, voor zover het vrijstaande bijbehorende bouwwerken betreft;
  • b. bewoning als afhankelijke woonruimte;
  • c. een verkooppunt voor motorbrandstoffen (incl. LPG);
  • d. bedrijf aan huis;
  • e. bed & breakfast;
  • f. seksinrichtingen.
8.4.2 Geen toename stikstofemissie
  • a. Tot een gebruik van gronden en bouwwerken in strijd met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden en bouwwerken, waarbij een toename van stikstofemissie plaatsvindt vanaf de betreffende gronden c.q. vanuit de betreffende bouwwerken.
  • b. Onder het gebruik van gronden en bouwwerken wordt ook begrepen de aan de functie van de gronden en bouwwerken gerelateerde verkeersbewegingen.
8.5 Afwijken van de gebruiksregels
8.5.1 Bedrijf aan huis

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 8.4.1 sub d voor de uitoefening van een bedrijf aan huis in het hoofdgebouw of bijbehorend bouwwerk, met dien verstande dat:

  • a. de woonfunctie als hoofdfunctie behouden blijft;
  • b. bedoeld gebruik geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat mag opleveren en geen onevenredige afbreuk mag doen aan het woonkarakter van de wijk of buurt; dit betekent onder meer dat:
    • 1. het afwijken niet mogelijk is voor het uitoefenen van bedrijvigheid, dat onder de werking van bijlage I van het Besluit omgevingsrecht valt, tenzij het desbetreffende gebruik door middel van het stellen van voorwaarden verantwoord is;
    • 2. het gebruik naar aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming moet zijn;
    • 3. het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in het hoofdgebouw of bijbehorend bouwwerk uitvoert, tevens de gebruiker van het hoofdgebouw is;
    • 4. het niet betreft zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimten;
    • 5. parkeren dient zoveel mogelijk op eigen terrein plaats te vinden;
    • 6. detailhandel mag alleen plaatsvinden als ondergeschikte nevenactiviteit bij de uitoefening van het bedrijf aan huis;
    • 7. detailhandel is uitsluitend op de begane grondvloer toegestaan;
    • 8. maximaal 40% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw en de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken ten behoeve van aan huis gebonden bedrijfsmatige activiteiten in gebruik mag zijn, zulks met een absoluut maximum van 80 m².
8.5.2 Mantelzorg

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd door middel van een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in 8.4.1 sub a en b voor het gebruik van een deel van het hoofdgebouw of een bijbehorend bouwwerk bij een woning als afhankelijke woonruimte, met dien verstande dat:

  • a. aangetoond wordt dat een afhankelijke woonruimte noodzakelijk is vanuit het oogpunt van mantelzorg; deze noodzaak behoeft niet te worden aangetoond wanneer de zorgbehoevende de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt;
  • b. op het perceel al een woning aanwezig is;
  • c. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en bedrijven;
  • d. per woning maximaal één keer mag worden afgeweken van het bestemmingsplan ten behoeve van inwoning voor mantelzorg;
  • e. inwoning in beginsel dient plaats te vinden bij, in of direct aansluitend aan de woning, waarbij de afhankelijke woonruimte een onderlinge verbinding met de woning dient te hebben; het gebruik van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk als afhankelijke woonruimte is uitsluitend toegestaan indien realisering van de inwoning in of aan het hoofdgebouw voor de inwoner of andere bewoner(s) onredelijk bezwarend is of niet haalbaar, dit laatste met inachtneming van alle overige bepalingen;
  • f. maximaal 80 m² en 240 m³ van hoofdgebouw en/of bijbehorend bouwwerken mag worden gebruikt ten behoeve van de inwoning.
8.5.3 Bed & breakfast

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 8.4.1 sub e voor het gebruik van een deel van de woning als bed & breakfast, met dien verstande dat:

  • a. een bed & breakfast uitsluitend toegestaan is bij grondgebonden woningen;
  • b. er maximaal 4 slaapplaatsen worden aangeboden;
  • c. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en bedrijven; het gebruik naar aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming moet zijn;
  • d. het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in de woning uitvoert, tevens de gebruiker van het hoofdgebouw is;
  • e. het niet zodanig verkeersaantrekkende activiteiten betreft die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer, dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimten;
  • f. er per kamer 1 parkeerplaats op eigen terrein aanwezig dient te zijn;
  • g. maximaal 50 m² van het hoofdgebouw en de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken ten behoeve van een bed & breakfast in gebruik mag zijn.
8.5.4 Ruimtelijke inrichtingsmaatregelen

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 8.1 onder b ten behoeve van:

  • a. het ten opzichte van het als Bijlage 4 bij de regels opgenomen visie geheel of gedeeltelijk gewijzigd uitvoeren van de ruimtelijke inrichtingsmaatregelen,

met dien verstande dat:

  • b. een nieuwe visie wordt overlegd die voorziet in een goede ruimtelijke inrichting:
8.5.5 Maatregelen bescherming steen-/kerkuil

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 8.1 onder c ten behoeve van:

  • a. het ten opzichte van het als Bijlage 4 bij de regels opgenomen maatregelen voor de bescherming van de steen-/kerkuil geheel of gedeeltelijk gewijzigd uitvoeren van de maatregelen,

met dien verstande dat:

  • b. nieuwe maatregelen tevens voorzien in een goede bescherming van de steen-/kerkuil.

Artikel 9 Leiding - Olie

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Olie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor ondergrondse hoge druk olietransportleidingen met de bijbehorende belemmerde strook.

9.2 Bouwregels

Op de voor 'Leiding - Olie' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de brandstofleiding worden gebouwd waarbij de bouwhoogte niet meer dan 3 m mag bedragen.

9.3 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 9.2 en worden toegestaan dat wordt gebouwd ten dienste van de overige op deze gronden voorkomende bestemming(en), voor zover uit overleg met de leidingbeheerder blijkt dat daartegen uit hoofde van de bescherming van de brandstofleiding geen bezwaar bestaat.

9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
9.4.1 Verbod

Het is verboden om op of in de voor 'Leiding - Olie' aangewezen gronden zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen;
  • b. het aanleggen of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • d. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  • e. het verrichten van graaf- en grondwerkzaamheden;
  • f. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen en bomen;
  • g. het aanbrengen, verwijderen of herstellen van ondergrondse leidingen of drainage;
  • h. het permanent opslaan van goederen.
9.4.2 Uitzondering verbod

Het in 9.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

  • a. normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden betreffen;
  • b. graafwerkzaamheden betreffen als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten;
  • c. in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde of verleende vergunning.
9.4.3 Afwegingskader

De in 9.4.1 genoemde vergunning wordt slechts verleend indien door de werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen geen blijvend gevaar en/of nadeel voor de leiding ontstaat tenzij hieraan door het stellen van randvoorwaarden voldoende aan kan worden tegemoet gekomen.

9.4.4 Advies

De in 9.4.1 genoemde vergunning wordt niet verleend dan nadat advies is verkregen van de beheerder van de leiding.

Artikel 10 Waarde - archeologie 4

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden.

10.2 Bouwregels
10.2.1 Omgevingsvergunning
  • a. de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, die betrekking heeft op de voor 'Waarde - archeologie 4' aangewezen gronden, legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. een onderzoek als bedoeld onder a is niet vereist indien naar oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld;
  • c. het bevoegd gezag verleent de vergunning indien daar naar zijn oordeel uit het rapport als bedoeld onder a genoegzaam blijkt dat:
    • 1. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
    • 2. schade door bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften.
10.2.2 Voorschriften omgevingsvergunning voor het bouwen
  • a. in de situatie als bedoeld in 10.2.1 onder c kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen uitvoeren van opgravingen;
    • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan een door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  • b. indien het bepaalde onder 10.2.2 onder a sub 3 van toepassing is, worden aan de omgevingsvergunning voorschriften verbonden omtrent de gevolgen van vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van bouwwerkzaamheden.
10.2.3 Uitzonderingen

Het bepaalde in 10.2.1 en 10.2.2 is niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op:

  • a. een bouwwerk met een bruto oppervlakte van ten hoogste 250m²;
  • b. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 0,4 m onder maaiveld en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst;
  • c. een bouwwerk dat uitsluitend voor archeologisch onderzoek is bestemd met een bouwhoogte tot 3 m;
  • d. werken of werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit bestemmingsplan;
  • e. werken of werkzaamheden die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
10.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
10.3.1 Verbod

Het is verboden om op of in de voor 'Waarde - archeologie 4' aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. grondwerkzaamheden, zoals het afgraven, ophogen, vergraven, egaliseren, diepploegen en diepwortelen van gronden;
  • b. het indrijven van voorwerpen in de grond zoals heipalen, damwanden, boor- en pompputten;
  • c. waterhuishoudkundige ingrepen zoals het aanbrengen van onderbemaling;
  • d. het aanleggen van dammen en stuwen en het aanbrengen van oeverbeschroeiing;
  • e. het aanleggen, dempen of wijzigen (zoals het verbreden, verdiepen, wijzigen van oevers en profiel) van sloten, greppels, watergangen en overige partijen;
  • f. het aanbrengen van diepwortelende beplanting;
  • g. het rooien van diepwortelende beplantingen voor zover daarbij stobben worden verwijderd;
  • h. het omzetten van gras of akkerland in een teelt waarbij bodemvolume wordt afgevoerd waartoe gerekend worden boomteelt, graszodenteelt en siergewassenteelt;
  • i. het aanleggen en/of verharden van wegen, paden, parkeerterreinen of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • j. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur, waarbij de breedte van de grondwerken meer dan 0,5 m bedragen;
  • k. het slopen van gebouwen en het verwijderen van funderingen, waarbij grondroering plaatsvindt;
  • l. het afplaggen van heide- of natuurgebieden;
  • m. het aanleggen van een drainagestelsel en een beregeningsinstallatie.
10.3.2 Uitzondering
  • a. het verbod als bedoeld in 10.3.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
    • 1. maximaal 0,4 m diep reiken ten opzichte van het maaiveld en daarbij een verstoringsoppervlakte hebben van ten hoogste 250m²;
    • 2. ten dienste staan van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
    • 3. het normale beheer en onderhoud betreffen, met inbegrip van onderhoud- en vervangingswerkzaamheden van bestaande riolen, bestratingen, beplantingen en binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
    • 4. het normale agrarisch waaronder worden verstaan grondbewerkingen ten dienste van agrarisch gebruik mits de bodem tot niet meer dan een diepte van 0,4 m onder maaiveld wordt geroerd;
    • 5. plaatsvinden binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
    • 6. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
    • 7. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
  • b. het verbod als bedoeld in 10.3.1 is ook niet van toepassing indien de werkzaamheden vooraf bij het bevoegd gezag zijn gemeld, voorzien van een schriftelijke verklaring met bewijsmateriaal, waarbij wordt aangetoond dat de grond reeds dieper is geroerd dan de voorgestelde bewerkingsdiepte en voorzien van een verklaring dat in het geval van teelten zoals bedoeld onder 10.3.1 onder h het afgevoerde bodemvolume weer wordt aangevuld, waarop het bevoegd gezag op basis van deze melding voorafgaand aan de uitvoering van de werkzaamheden schriftelijk te kennen heeft gegeven dat voor de betreffende werkzaamheden geen omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is vereist.
10.3.3 Toelaatbaarheid
  • a. de aanvrager van een omgevingsvergunning voor werken of werkzaamheden als bedoeld in 10.3.1 die betrekking heeft op de voor 'Waarde - archeologie 4' aangewezen gronden, legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar oordeel van de gemeente in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. een onderzoek als bedoeld onder a is niet vereist indien naar oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld;
  • c. het bevoegd gezag verleent de vergunning indien naar zijn oordeel uit het rapport als bedoeld onder a genoegzaam blijkt dat:
    • 1. er geen archeologische waarden aanwezig zijn;
    • 2. de betreffende archeologische waarden door de ingreep niet of niet onevenredig worden geschaad;
    • 3. schade door bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften.
10.3.4 Voorschriften omgevingsvergunning voor het uitvoeren werken, geen gebouwen zijnde, en werkzaamheden
  • a. in de situatie als bedoeld onder 10.3.3 onder c kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan een door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  • b. indien het bepaalde onder a sub 3 van toepassing is, worden aan de omgevingsvergunning voorschriften verbonden omtrent de gevolgen van vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van bouwwerkzaamheden.
10.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door de voor 'Waarde - archeologie 4' aangewezen gronden, die bij wijze van dubbelbestemming, bestemd zijn voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden te wijzigen of geheel of gedeeltelijk van de verbeelding te verwijderen, indien:

  • a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken, dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn of zich op een andere plaats bevinden;
  • b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarde voorziet.

Artikel 11 Waarde - Archeologie 5

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden.

11.2 Bouwregels
11.2.1 Omgevingsvergunning
  • a. de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, die betrekking heeft op de voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden, legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. een onderzoek als bedoeld onder a is niet vereist indien naar oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld;
  • c. het bevoegd gezag verleent de vergunning indien daar naar zijn oordeel uit het rapport als bedoeld onder a genoegzaam blijkt dat:
    • 1. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
    • 2. schade door bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften.
11.2.2 Voorschriften omgevingsvergunning voor het bouwen
  • a. in de situatie als bedoeld in 11.2.1 onder c kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen uitvoeren van opgravingen;
    • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan een door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  • b. indien het bepaalde onder 11.2.2 onder a sub 3 van toepassing is, worden aan de omgevingsvergunning voorschriften verbonden omtrent de gevolgen van vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van bouwwerkzaamheden.
11.2.3 Uitzonderingen

Het bepaalde in 11.2.1 en 11.2.2 is niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op:

  • a. een bouwwerk met een bruto oppervlakte van ten hoogste 2.500 m²;
  • b. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 0,4 m onder maaiveld en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst;
  • c. een bouwwerk dat uitsluitend voor archeologisch onderzoek is bestemd met een bouwhoogte tot 3 m;
  • d. werken of werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit bestemmingsplan;
  • e. werken of werkzaamheden die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
11.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
11.3.1 Verbod

Het is verboden om op of in de voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. grondwerkzaamheden, zoals het afgraven, ophogen, vergraven, egaliseren, diepploegen en diepwortelen van gronden;
  • b. het indrijven van voorwerpen in de grond zoals heipalen, damwanden, boor- en pompputten;
  • c. waterhuishoudkundige ingrepen zoals het aanbrengen van onderbemaling;
  • d. het aanleggen van dammen en stuwen en het aanbrengen van oeverbeschroeiing;
  • e. het aanleggen, dempen of wijzigen (zoals het verbreden, verdiepen, wijzigen van oevers en profiel) van sloten, greppels, watergangen en overige partijen;
  • f. het aanbrengen van diepwortelende beplanting;
  • g. het rooien van diepwortelende beplantingen voor zover daarbij stobben worden verwijderd;
  • h. het omzetten van gras of akkerland in een teelt waarbij bodemvolume wordt afgevoerd waartoe gerekend worden boomteelt, graszodenteelt en siergewassenteelt;
  • i. het aanleggen en/of verharden van wegen, paden, parkeerterreinen of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • j. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur, waarbij de breedte van de grondwerken meer dan 0,5 m bedragen;
  • k. het slopen van gebouwen en het verwijderen van funderingen, waarbij grondroering plaatsvindt;
  • l. het afplaggen van heide- of natuurgebieden;
  • m. het aanleggen van een drainagestelsel en een beregeningsinstallatie.
11.3.2 Uitzondering
  • a. het verbod als bedoeld in 11.3.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
    • 1. maximaal 0,4 m diep reiken ten opzichte van het maaiveld en daarbij een verstoringsoppervlakte hebben van ten hoogste 2.500m²;
    • 2. ten dienste staan van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
    • 3. het normale beheer en onderhoud betreffen, met inbegrip van onderhoud- en vervangingswerkzaamheden van bestaande riolen, bestratingen, beplantingen en binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
    • 4. het normale agrarisch waaronder worden verstaan grondbewerkingen ten dienste van agrarisch gebruik mits de bodem tot niet meer dan een diepte van 0,4 m onder maaiveld wordt geroerd;
    • 5. plaatsvinden binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
    • 6. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
    • 7. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
  • b. het verbod als bedoeld in 11.3.1 is ook niet van toepassing indien de werkzaamheden vooraf bij het bevoegd gezag zijn gemeld, voorzien van een schriftelijke verklaring met bewijsmateriaal, waarbij wordt aangetoond dat de grond reeds dieper is geroerd dan de voorgestelde bewerkingsdiepte en voorzien van een verklaring dat in het geval van teelten zoals bedoeld onder 11.3.1 onder h het afgevoerde bodemvolume weer wordt aangevuld, waarop het bevoegd gezag op basis van deze melding voorafgaand aan de uitvoering van de werkzaamheden schriftelijk te kennen heeft gegeven dat voor de betreffende werkzaamheden geen omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is vereist.
11.3.3 Toelaatbaarheid
  • a. de aanvrager van een omgevingsvergunning voor werken of werkzaamheden als bedoeld in 11.3.1 die betrekking heeft op de voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden, legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar oordeel van de gemeente in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. een onderzoek als bedoeld onder a is niet vereist indien naar oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld;
  • c. het bevoegd gezag verleent de vergunning indien naar zijn oordeel uit het rapport als bedoeld onder a genoegzaam blijkt dat:
    • 1. er geen archeologische waarden aanwezig zijn;
    • 2. de betreffende archeologische waarden door de ingreep niet of niet onevenredig worden geschaad;
    • 3. schade door bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften.
11.3.4 Voorschriften omgevingsvergunning voor het uitvoeren werken, geen gebouwen zijnde, en werkzaamheden
  • a. in de situatie als bedoeld onder 11.3.3 onder c kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan een door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  • b. indien het bepaalde onder a sub 3 van toepassing is, worden aan de omgevingsvergunning voorschriften verbonden omtrent de gevolgen van vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van bouwwerkzaamheden.
11.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door de voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden, die bij wijze van dubbelbestemming, bestemd zijn voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden te wijzigen of geheel of gedeeltelijk van de verbeelding te verwijderen, indien:

  • a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken, dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn of zich op een andere plaats bevinden;
  • b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarde voorziet.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 12 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 13 Algemene bouwregels

13.1 Ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, uitbouwen, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt en er geen plangrenzen worden overschreden.

Artikel 14 Algemene gebruiksregels

14.1 Strijdig gebruik

Het is verboden de in Hoofdstuk 2 bedoelde gronden en bouwwerken te gebruiken en/of te doen en/of laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming, zoals die nader is aangeduid in de bestemmingsomschrijving. Verder wordt in ieder geval onderstrijdig gebruik bedoeld (proef)boringen naar gas waaronder schaliegas.

14.2 Voorwaardelijke verplichting landschappelijke inpassing

De woningen als bedoeld in Artikel 6 mogen slechts worden gebouwd indien en voor zover het landschappelijk inpassingsplan als opgenomen in Bijlage 2 bij deze regels uiterlijk 5 jaar na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan is uitgevoerd en vervolgens in stand wordt gehouden, met dien verstande dat de maatregelen ten behoeve van de bescherming van de steen-/kerkuil direct dienen te worden uitgevoerd en in stand gehouden.

14.3 Voorwaardelijke verplichting kwaliteitsverbetering ecologische verbindingszone

De woningen als bedoeld in Artikel 6 mogen slechts worden gebouwd indien en voor zover de kwaliteitsverbetering van de ecologische verbindingszone als opgenomen in Bijlage 3 bij deze regels uiterlijk 5 jaar na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan is uitgevoerd en vervolgens in stand wordt gehouden.

14.4 Voorwaardelijke verplichting ruimtelijke maatregelen Mijlstraat in combinatie met maatregelen steen-/kerkuil

De woningen als bedoeld in Artikel 6 en Artikel 8 mogen slechts worden gebouwd indien en voor zover de ruimtelijke inrichtingsmaatregelen ter waarborging van het zicht op Den Eijngel en de aansluiting van de woningbouw/tuin aan de Mijlstraat op de ecologische verbindingszone als opgenomen in Bijlage 4 bij deze regels uiterlijk 5 jaar na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan zijn uitgevoerd en vervolgens in stand worden gehouden, met dien verstande dat de maatregelen ten behoeve van de bescherming van de steen-/kerkuil direct dienen te worden uitgevoerd en in stand gehouden.

Artikel 15 Algemene aanduidingsregels

15.1 milieuzone - beekherstel

Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - beekherstel' zijn specifieke regels van toepassing die zijn opgenomen bij: Artikel 4.

15.2 milieuzone - ecologische verbindingen

Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - ecologische verbindingen' zijn specifieke regels van toepassing die zijn opgenomen bij: artikel Artikel 4.

15.3 overige zone - in de Interim Omgevingevingsverordening te verwijderen behoud en herstel watersystemen

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - in de Interim Omgevingevingsverordening te verwijderen behoud en herstel watersystemen' wordt de aanwijzing als 'Behoud en herstel watersystemen', zoals opgenomen in de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant, van de betreffende gronden verwijderd.

15.4 overige zone - in de Interim Omgevingevingsverordening te verwijderen natuur netwerk brabant - ecologische verbindingszone

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - in de Interim Omgevingevingsverordening te verwijderen natuur netwerk brabant - ecologische verbindingszone' wordt de aanwijzing als 'Natuur Netwerk Brabant - ecologische verbindingszone', zoals opgenomen in de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant, van de betreffende gronden verwijderd.

15.5 overige zone - in de Interim Omgevingevingsverordening te verwijderen verstedelijking afweegbaar

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - in de Interim Omgevingevingsverordening te verwijderen verstedelijking afweegbaar' wordt de aanwijzing als 'Verstedelijking Afweegbaar', zoals opgenomen in de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant, van de betreffende gronden verwijderd.

15.6 overige zone - in de Interim Omgevingevingsverordening toe te voegen behoud en herstel van watersystemen

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - in de Interim Omgevingevingsverordening toe te voegen behoud en herstel van watersystemen' worden de gronden aangewezen als 'Behoud en herstel watersystemen', zoals bedoeld in de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant.

15.7 overige zone - in de Interim Omgevingevingsverordening toe te voegen natuur netwerk brabant - ecologische verbindingszone

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - in de Interim Omgevingevingsverordening toe te voegen natuur netwerk brabant - ecologische verbindingszone' worden de gronden aangewezen als 'Natuur Netwerk Brabant - ecologische verbindingszone', zoals bedoeld in de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant.

15.8 veiligheidszone - leiding
15.8.1 Verbod

Het is verboden om zorgwoningen op te richten ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - leiding'.

15.8.2 Nadere eisen

Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd om ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - leiding' vanuit het oogpunt van externe veiligheid nadere eisen te stellen aan:

  • 1. het materiaalgebruik van bouwwerken;
  • 2. de situering van bouwwerken;
  • 3. de inrichting van terreinen;
  • 4. de bebouwde oppervlakte van gebouwen c.q. bouwwerken geen gebouwen zijnde;
  • 5. de vloeroppervlakte van gebouwen c.q. bouwwerken geen gebouwen zijnde.

Artikel 16 Algemene afwijkingsregels

16.1 Afwijken

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  • b. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot maximaal 10 meter;
  • c. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de maximale (bouw)hoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte van gebouwen wordt vergroot ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, luchtwassers en lichtkappen, mits:
    • 1. de maximale oppervlakte van de verhoging maximaal 10% van het betreffende bouwvlak zal bedragen;
    • 2. de hoogte maximaal 1,25 maal de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw zal bedragen.
  • d. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot maximaal 40 meter.
16.2 Zend- en ontvang- en/of sirenemasten

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, bij een omgevingsvergunning afwijken ten behoeve van zend- en ontvang- en/of sirenemasten. Hiervoor gelden de volgende voorwaarden:

  • a. losse masten met hekwerken, gebouwtjes e.d. zijn alleen toegestaan:
    • 1. op gebouwen, niet zijnde woningen;
    • 2. langs snelwegen (in de nabijheid van bruggen, viaducten of benzinestations);
    • 3. op bedrijventerreinen (in de nabijheid van bruggen, viaducten of benzinestations) op sportparken.
  • b. installaties op of aan een gebouw zijn alleen toegestaan:
    • 1. indien het (radiografisch) onderbouwd is;
    • 2. indien het landschappelijk ingepast is;
    • 3. indien de keuze voor de mast (vakwerkmast of prikmast) en de hoogte gemotiveerd is;
    • 4. op hoge gebouwen; bij voorkeur op een plat dak en zo ver mogelijk van een dakrand, met dien verstande dat bijzondere en waardevolle gebouwen in beginsel geheel dienen te worden ontzien, zonodig in overleg met de monumentencommissie;
    • 5. tegen gevels aan; wanneer de invloed van die installaties geen afbreuk doen aan de aanwezige kwaliteiten.

Artikel 17 Algemene wijzigingsregels

17.1 Wijziging bestemmingen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van:

  • a. overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein en er geen plangrenzen worden overschreden.
  • b. overschrijding van bestemmingsgrenzen en toestaan dat het beloop van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of - intensiteit daartoe aanleiding geeft.

De overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3 meter bedragen en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 18 Overgangsrecht

18.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het gestelde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.
  • c. Het bepaalde onder sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
18.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder sub a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld onder sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het bepaalde onder sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 19 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Achter den Eijngel 2022'.