direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Achter den Eijngel 2022
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0757.BP80634-OTW2

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het voornemen bestaat om in het gebied tussen de bestaande bebouwing aan de zuidzijde van de kern Lennisheuvel en de Heerenbeekloop woningbouw te ontwikkelen. Het betreft de ontwikkeling van 87 grondgebonden woningen in de vorm van vrijstaande, twee-aaneen gebouwde, geschakelde en aaneengebouwde woningen. Tevens zijn eventueel boven-/benedenwoningen voorzien. Met het planvoornemen wordt de zuidelijke bebouwingsrand van Lennisheuvel op een geleidelijke wijze afgerond in aansluiting op het oevergebied van de Heerenbeekloop. Door de ruimtelijke opzet van de woningbouwontwikkeling en de landschappelijke inpassing wordt eveneens de relatie met het buitengebied versterkt door middel van de vormgeving en de doorzichten van de insteken. De Heerenbeekloop en zijn oevergebied die ten zuiden van de toekomstige woningen liggen, die natuurlijk zijn ingericht als ecologische verbindingszone, krijgen met onderhavig bestemmingsplan een passende natuurbestemming.

afbeelding "i_NL.IMRO.0757.BP80634-OTW2_0001.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0757.BP80634-OTW2_0002.png"

Impressie plangebied

Het realiseren van woningbouw op de beoogde locatie is op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplannen 'Buitengebied 2011' en 'Lennisheuvel' niet toegestaan. Om dit planvoornemen mogelijk te maken is een bestemmingsplanherziening noodzakelijk, aangezien de vigerende bestemmingen woningbouw niet mogelijk maakt. Dit bestemmingsplan voorziet in de benodigde ruimtelijke onderbouwing c.q. verantwoording ten behoeve van de herziening, in de vorm van een toelichting.

1.2 Ligging en begrenzing van het plangebied

Het plangebied ligt ten zuiden van de kern Lennisheuvel tussen de bestaande bebouwing aan de zuidzijde van de kern en de Heerenbeekloop Het plangebied wordt globaal begrenst door de Lennisheuvel (noordzijde), aangrenzend buitengebied (oostzijde), de Heerenbeekloop (zuidzijde) en de Mijlstraat (westzijde). De bestaande woning aan het Rigtpad met de omliggende tuin behoort eveneens tot het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0757.BP80634-OTW2_0003.png"

Luchtfoto van de kern Lennisheuvel met de ligging van het plangebied aan zuidzijde kern

Het plangebied is kadastraal bekend als gemeente Boxtel, sectie N, perceelnummer 656 (ged.), 109, 140, 1000, 1007, 1009, 1019 (ged.), 1020, 1028, 1062 (ged.), 1126, 1165, 1166, 1167 (ged.), 1169 en 1201 (ged).

afbeelding "i_NL.IMRO.0757.BP80634-OTW2_0004.png"

Ligging en globale begrenzing van het plangebied

1.3 Voorgeschiedenis

1.3.1 Bestemmingsplan 'Achter den Eijngel' (2019)

Ten behoeve van de woningbouw in het plangebied is in het verleden reeds een bestemmingsplan vastgesteld (10 april 2019). Dit bestemmingsplan had een meer globale opzet dan onderhavig plan. De reden hiervoor is dat het stedenbouwkundig plan ten tijde van de vaststelling nog niet volledig was uitgewerkt. Het voorgaande bestemmingsplan voorzag in de nodige flexibiliteit om het bouwplan en de situering van wegen nog op bepaalde punten te kunnen aanpassen. Op basis van dit planologisch-juridische kader is het stedenbouwkundig ontwerp nader uitgewerkt en is een omgevingsvergunning aangevraagd.

1.3.2 Omgevingsvergunning afwijken bestemmingsplan

Op 16 november 2020 is de aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend voor het realiseren van de 65 projectwoningen van het nieuwbouwplan Achter den Eijngel. Naast de activiteit bouwen zag de aanvraag op enkele afwijkingen van het bestemmingsplan. Deze afwijkingen zagen onder meer op enkele ondergeschikte afwijkingen van de voorgeschreven afstanden tot de zijdelingse perceelsgrenzen en de goot- en bouwhoogte ten behoeve van een dakopbouw aan de voorgevels van enkele woningen. Daarnaast waren enkele parkeerplaatsen voorzien binnen een groenbestemming. Deze parkeerplaatsen waren echter nodig met het oog op de parkeerbalans van het nieuwe woongebied. De omgevingsvergunning is verleend op 2 februari 2021. Tegen deze omgevingsvergunning is bezwaar ingediend. Voordat de beslissing op dit bezwaar is genomen heeft de vergunninghouder het college van de gemeente Boxtel verzocht om de verleende omgevingsvergunning in te trekken. Naar aanleiding van dit verzoek is deze vergunning ingetrokken. Daardoor herleeft de aanvraag omgevingsvergunning waarop nog (in kader van de coördinatieprocedure) beslist moet worden. Wegens het ontbreken van het procesbelang is het ingediende bezwaar niet-ontvankelijk verklaard

1.3.3 Uitspraak Raad van State

Tegen het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan 'Achter den Eijngel' is door meerdere appellanten (enkele omwonenden en Vereniging Het Groene Hart Brabant) beroep ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling). De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 september 2020.

In zijn uitspraak van 9 juni 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:1217) heeft de Afdeling het bestemmingsplan 'Achter den Eijngel' getoetst aan de ladder duurzame verstedelijking en mogelijke gevolgen voor natuurwaarden, verkeersveiligheid, het woon- en leefklimaat van omwonenden en cultuurhistorische waarden.

Uit deze toetsing is gebleken dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat:

  • het plan voldoet aan een aantoonbare woningbouwbehoefte, en gezien de flexibele aard de mogelijkheid biedt om in te spelen op kwalitatieve behoeften en de ontwikkelingen op de dynamische woningmarkt;
  • woningbouw op de gekozen locatie buiten bestaand stedelijk gebied wenselijk is, nu de aantoonbare behoefte aan woningen aanzienlijk groter is dan de binnen bestaand stedelijk gebied aanwezige mogelijkheden ter leniging daarvan;
  • mogelijke milieugevolgen van het planvoornemen voldoende zijn onderzocht en beschreven in de toelichting;
  • natuurwaarden in afdoende mate worden gecompenseerd;
  • de ontsluiting van de woningen in het plangebied niet zal leiden tot een verkeersonveilige situatie;
  • het planvoornemen niet leidt tot aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden;
  • voldoende rekening is gehouden met de cultuurhistorische waarde van rijksmonumente 'Den Eijngel', omdat in het plan nadrukkelijk rekening is gehouden met deze waarden.

Hoewel het plan blijkens de uitspraak op de getoetste inhoudelijke punten voldoet aan een goede ruimtelijke ordening, is het op een formeel-juridische grond vernietigd. Reden voor deze uitspraak is het 'terugbrengen' van de ecologische verbindingszone (EVZ) langs de Heerenbeekloop van 50 naar 40 meter, wat naar oordeel van de Afdeling strijd is met artikel 11.1, eerste lid van de Verordening Ruimte van de provincie Noord-Brabant. Volgens deze bepaling dienen gronden die als EVZ zijn aangewezen voor de verwezenlijking, behoud en beheer van een ecologische verbindingszone met een breedte van ten minste 50 meter in bestaand stedelijk gebied of zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling. In het bestemmingsplan 'Achter den Eijngel' was aan een gedeelte van de gronden die binnen het werkingsgebied van de EVZ vallen de bestemmingen 'Wonen – 1' en 'Wonen – 3' toegekend. Naar oordeel van de Afdeling strekt het plan in zoverre niet tot verwezenlijking, behoud en beheer van een ecologische verbindingszone van ten minste 50 meter, waarmee het bestemmingsplan formeel in strijd met de verordening is vastgesteld.

Ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan in 2019 was de EVZ ter plaatse van het plangebied feitelijk echter reeds gerealiseerd (2009/2010, EVZ Heerenbeekloop fase 2). De waterloop heeft ter plaatse een meandering gekregen over een breedte van 40 meter. Tevens zijn aan de zuidzijde van de waterloop poelen aangebracht en is de gehele zone natuurlijk ingericht. Bij navraag bij Waterschap De Dommel is aangegeven dat er voor dit deel van de Heerenbeekloop geen nadere maatregelen meer geprogrammeerd staan. Doordat echter het werkingsgebied van de Omgevingsverordening niet is aangepast op de feitelijke realisatie van de EVZ, was het bestemmingsplan formeel juridisch in strijd met de Omgevingsverordening. Het werkingsgebied 'Natuur Netwerk Brabant – ecologische verbindingszone' in de thans geldende Interim Omgevingsverordening valt ook niet samen met de feitelijke inrichting van de Heerenbeekloop en zijn natuurlijk ingerichte oevergebied. Het werkingsgebied ligt namelijk een stuk noordelijker.

1.3.4 Vervolg

In overleg met de gemeente en de provincie is bekeken welke stappen voor het bestemmingsplan en de omgevingsvergunning dienen te worden doorlopen om woningbouw in het plangebied alsnog juridisch-planologisch mogelijk te maken. Onderdeel hiervan is het aanpassen van de enkele werkingsgebieden uit de IOV, onder meer anticiperend op de vaststelling van het ontwerp van de nieuwe Omgevingsverordening Noord-Brabant om de juridische situatie in overeenstemming te brengen met de gerealiseerde EVZ. Daarbij zal vooruit worden gelopen op het ontwerp van de Omgevingsverordening Noord-Brabant (waarin de feitelijke realisatie van de EVZ wel goed is verwerkt), door over de volle breedte van de Heerenbeekloop het werkingsgebied 'Natuur Netwerk Brabant' neer te leggen. De Heerenbeekloop zelf wordt daarnaast in het plangebied van dit plan opgenomen en voorzien van een passende natuurbestemming.

Conform de regels van de IOV zal de aanvraag voor herbegrenzing met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage worden gelegd, en worden in het ontwerp de bijbehorende aanduidingen opgenomen. Hiervoor is een voorstel weergegeven op de verbeelding. Het verzoek om herbegrenzing en de onderbouwing daarvan wordt nader uiteengezet in paragraaf 3.3.2.1 van deze toelichting.

Omdat de betreffende percelen rondom de Heerenbeekloop in eigendom zijn van waterschap de Dommel, is het waterschap bij de totstandkoming van onderhavig plan betrokken. Het waterschap heeft kennis kunnen nemen van het voorstel voor herbegrenzing van de werkingsgebieden uit de provinciale verordening en het toekennen van een natuurbestemming aan zijn percelen rondom de Heerenbeekloop, en heeft daarmee ingestemd.

1.4 Geldende bestemmingsplannen

Ter plaatse van het plangebied gelden de bestemmingsplannen 'Buitengebied 2011' en 'Bestemmingsplan Lennisheuvel'. Deze bestemmingsplannen zijn vastgesteld op respectievelijk 10 april 2012 en 26 februari 2013. Voor een gedeelte overlappen deze bestemmingsplannen elkaar. Waar dit het geval is, is het bestemmingsplan 'Lennisheuvel' van toepassing. Daarnaast sluiten de bestemmingsplannen ter hoogte van de Ploeg niet volledig op elkaar aan. Hier is voor een klein gedeelte sprake van een zogenaamde 'witte vlek' waar het oude bestemmingsplan 'Landelijk gebied 1965' nog van toepassing is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0757.BP80634-OTW2_0005.png"

Uitsnede vigerende bestemmingsplannen (rode contour overlap bestemmingsplannen, paarse contour 'witte vlek')

afbeelding "i_NL.IMRO.0757.BP80634-OTW2_0006.png"

Uitsnede geldend bestemmingsplan 'Lennisheuvel' ter plaatse van overlap

Ter plaatse van het plangebied zijn de bestemmingen 'Agrarisch (tevens in de 'witte vlek')', 'Natuur', 'Tuin', 'Wonen' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' (categorie 3 en 4: buitengebied of categorie 4 en 5: Lennisheuvel) van kracht. Daar waar beide bestemmingsplannen elkaar overlappen (rode contour) zijn op basis van het bestemmingsplan 'Lennisheuvel' de bestemmingen 'Tuin' en 'Wonen' van kracht. Tevens zijn parallel aan de Heerenbeekloop de aanduidingen 'milieuzone - beekherstel' en milieuzone - ecologische verbindingen' van toepassing.

Op basis van de bestemming 'Agrarisch' zijn de gronden bestemd voor:

  • agrarisch grondgebruik;
  • water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • de verwezenlijking en het behoud, beheer en herstel van een ecologische verbindingszone ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - ecologische verbindingen';
  • de verwezenlijking en het behoud, beheer en herstel van watersystemen ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - beekherstel';
  • extensief recreatief medegebruik;
  • doeleinden van openbaar nut;
  • het behoud, het herstel en de versterking van de landschappelijke en natuurwaarden, archeologische, cultuurhistorische en aardkundige waarden en kenmerken van de gronden;

een en ander met bijbehorende voorzieningen, zoals perceelsontsluitingen, onverharde wegen, kavelpaden, groenvoorzieningen en sloten.

De gronden grenzend aan de Heerenbeekloop zijn bestemd als 'Natuur' en bestemd voor:

  • het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de natuurlijke, natuurwetenschappelijke en landschappelijke waarden, archeologische, cultuurhistorische en aardkundige waarden en kenmerken van de gronden;
  • infrastructurele voorzieningen;
  • water en waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder het winterbed van de waterlopen;
  • de verwezenlijking en het behoud, beheer en herstel van een ecologische verbindingszone ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - ecologische verbindingen';
  • de verwezenlijking en het behoud, beheer en herstel van watersystemen ter plaatse van de aanduiding ' milieuzone - beekherstel ';
  • extensief recreatief medegebruik in de vorm van voet-, fiets- en/of ruiterpaden alsmede kanoën;
  • agrarisch natuurbeheer;

een en ander met daarbij behorende voorzieningen.

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • wonen, al dan niet in combinatie met kamerbewoning en/of de uitoefening van een beroep aan huis, met dien verstande dat maximaal 40% van de vloeroppervlakte van de begane grond van het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken mag worden gebruikt ten behoeve van het beroep aan huis, met een maximum van 80 m²;

met de daarbijbehorende:

  • tuinen en erven;
  • parkeervoorzieningen;
  • water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

De tot 'Tuin' bestemde gronden zijn bestemd voor:

  • tuinen behorende bij de op de aangrenzende gelegen hoofdgebouwen,

met de daarbij behorende:

  • erven;
  • parkeervoorzieningen;
  • overige verhardingen;
  • water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

De realisatie van woningen is op basis van deze bestemmingsplanomschrijvingen niet toegestaan. Een uitzondering hierop zijn de gronden ten noorden van de bestaande woning aan de Mijlstraat. Hier is ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - nieuwbouw toegestaan' de realisatie van een woning mogelijk. Met dit bestemmingsplan wordt het planvoornemen in de vorm van woningbouw planologisch-juridisch mogelijk gemaakt.

1.5 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk wordt eerst een beschrijving van de huidige situatie en het planvoornemen gegeven in Hoofdstuk 2 Projectbeschrijving. Vervolgens wordt in Hoofdstuk 3 Beleidskader ingegaan op de relevante beleidskaders van het Rijk, de provincie, de regio en de gemeente. In Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten wordt ingegaan op de voor het planvoornemen relevante milieu- en omgevingsaspecten, zoals bodemkwaliteit, natuurbescherming en waterhuishouding. In Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving wordt aangegeven hoe het planvoornemen is verwoord in de planregels (juridische planopzet). Tot slot wordt in Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid en Hoofdstuk 7 Procedure ingegaan op respectievelijk de uitvoerbaarheid van het planvoornemen en de te doorlopen procedure.

Hoofdstuk 2 Projectbeschrijving

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de omgeving van het plangebied, de bestaande situatie en het planvoornemen binnen het plangebied zelf.

2.2 Bestaande situatie

2.2.1 Omgeving plangebied

Het plangebied is gelegen ten zuiden van de kern Lennisheuvel. De bebouwingsrand bestaat hier enerzijds uit de lintbebouwing aan de Lennisheuvel en anderzijds uit de meer complexgewijze bebouwing aan het Rigtpad en de Ploeg. De lintbebouwing aan de Lennisheuvel bestaat overwegend uit vrijstaande woningen in 1 bouwlaag met kap, waarvan de nokrichting parallel aan de weg gelegen is. Door de relatief grote percelen liggen de woningen hier enigzins in het groen. De woning aan Lennisheuvel 87 is aangemerkt als een gemeentelijk monument en de woning aan Lennisheuvel 93 is aangewezen als Rijksmonument. Dit laatste huis draagt de naam Den Eijngel en is een van de eerste stenen huizen in Boxtel en omgeving. Uit respect voor, en ter accentuering van, de cultuurhistorische waarde van dit huis is de voorgenomen woningbouwontwikkeling naar dit huis vernoemd. Dit huis komt eveneens aan bod in paragraaf 4.8.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0757.BP80634-OTW2_0007.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0757.BP80634-OTW2_0008.png"

Bebouwing Lennisheuvel

afbeelding "i_NL.IMRO.0757.BP80634-OTW2_0009.png"

Gemeentelijk monument Rijksmonument Den Eijngel

De bebouwing aan het Rigtpad en de Ploeg bestaat eveneens uit vrijstaande woningen. Een uitzondering hierop zijn de woningen aan het Rigtpad 4 en 6. Dit betreffen twee-aaneen gebouwde woningen. De woningen aan Rigtpad bestaan net als de woonbebouwing aan de Lennisheuvel uit 1 bouwlaag met kap, waarbij de nokrichting parallel aan de weg gelegen is. Het Rigtpad loopt hierbij 'dood' tot aan het plangebied. De woningen aan de Ploeg hebben een projectmatig karakter en bestaan uit woningen in twee bouwlagen met kap. De nokrichting van deze woningen staat loodrecht op de weg. De Ploeg eindigt in een cul-de-sac. Aan het einde van deze cul-de-sac is nog een open plek gelegen met een vigerende woningbouwmogelijkheid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0757.BP80634-OTW2_0010.png"

Woningen Rigtpad

afbeelding "i_NL.IMRO.0757.BP80634-OTW2_0011.png"

Woningen Ploeg aan cul-de-sac

Aan de Mijlstraat aan de westzijde van het plangebied zijn eveneens vrijstaande woningen op ruime percelen gelegen. Ook hier bestaan de woningen over het algemeen uit 1 bouwlaag met kap waarvan de nokrichting parallel aan de weg gelegen is.

Aan de zuidzijde en oostzijde grenst het plangebied aan het buitengebied. De zuidzijde is duidelijk afgebakend door de Heerenbeekloop, welke hier door het landschap meandert met aan weerszijde van de waterloop natuurontwikkeling. Aansluitend hieraan zijn de gronden agrarisch in gebruik. De gronden worden hier overwegend gebruikt voor het opkweken van bomen. De gronden ten oosten van het plangebied zijn agrarisch in gebruik als weiland.

afbeelding "i_NL.IMRO.0757.BP80634-OTW2_0012.png"

Meandering Heerenbeekloop met natuurontwikkeling

2.2.2 Huidige situatie plangebied

Het westelijk deel van het plangebied is grotendeels agrarisch in gebruik als weiland en gedeeltelijk ingericht als bossage. Dit betreffen de gronden behorende bij de woning Lennisheuvel 85. Tevens is aan de Mijlstraat 109 een vrijstaande woning gelegen met aan de noordzijde daarvan een woningbouwmogelijkheid voor een nieuwe woning. Het oostelijk deel van het plangebied bestaat uit bossages en weiland. Hier heeft in het verleden op een perceel opslag van gronden door een grondverzetbedrijf plaatsgevonden. Dit perceel is te bereiken via het Rigtpad.

afbeelding "i_NL.IMRO.0757.BP80634-OTW2_0013.png"

Ontsluiting/perceel voormalig grondverzetbedrijf

2.3 Locatiekeuze

In 2014 is onderzoek gedaan naar de meest geschikte locatie voor woningbouw. In dit onderzoek zijn diverse locaties direct grenzend aan de kern Lennisheuvel onderzocht. Uit dit locatieonderzoek is gebleken dat de locatie Achter den Eijngel de meest geschikte locatie is om in de woningbouwbehoefte voor de kern Lennisheuvel te voorzien. Dit is onder meer ook vastgelegd in de Provinciale Interim Omgevingsverordening, waarin het plangebied is aangewezen als een gebied waar verstedelijking afweegbaar is. Onderhavig bestemmingsplan is de planologisch-juridische uitwerking om woningbouw op deze locatie mogelijk te maken.

2.4 Toekomstige situatie

2.4.1 Stedenbouwkundige uitgangspunten

Voor de uitwerking van het planvoornemen c.q. de inrichting van het plangebied is een beeldkwaliteitsplan opgesteld (Bijlage 1). In dit beeldkwaliteitsplan is ruimtelijke analyse van het gebied gemaakt. Aan de hand van deze ruimtelijke analyse zijn de volgende randvoorwaarden en uitgangspunten geformuleerd om te komen tot de ontwikkeling van de woningbouwlocatie:

  • De zuidrand van Lennisheuvel heeft een groene uitstraling langs de Heerenbeekloop, het stedenbouwkundig ontwerp speelt hierop in;
  • Geen dichtbebouwde wand maar een rafelige en grillige dorpsrand, dit sluit aan bij de ontstaangeschiedenis van het gebied;
  • Historische heggenstructuur en oude paden door het gebied dienen als referentie voor de ontworpen hoofdstructuur van de verkaveling en de openbare ruimte;
  • De dichtheid van de bebouwing neemt af vanaf noord naar zuid;
  • Contact tussen bestaande dorpsrand en landschap is van groot belang;
  • In de zuidrand van het plangebied is ruimte voor waterberging;
  • Hoofdontsluiting via de noordzijde van het plangebied;
  • Het Rigtpad zal worden verbreed.

Daarnaast zijn met de gemeente de volgende afspraken gemaakt die eveneens als uitgangspunten gelden voor de verdere uitwerking van dit plan:

  • Er mogen maximaal 87 woningen worden gerealiseerd;
  • Het aanbod moet bestaan uit verschillende woningcategorieën: minimaal 25% goedkope koop- en/of huurwoningen en het overige aanbod moet bestaan uit middel-dure en dure koop- en/of huurwoningen;
  • Het plan wordt gefaseerd uitgevoerd, waarbij de fasering uitgaat van de aanvankelijke oplevering van ongeveer 45 woningen in het oostelijk deel van het plangebied (fase 1), en daarop volgend de oplevering van de overige woningen in het westelijk deel plangebied (fase 2). De exacte periodes waarin deze oplevering wordt voorzien wordt in overleg met de gemeente nader bepaald wanneer het plan onherroepelijk is;
  • De openbare ruimte zal gebruiksklaar opgeleverd worden door de initiatiefnemer;
  • De ontwikkeling krijgt een hoog duurzaamheidsniveau waarbij 50% van de woningen zal worden gerealiseerd als '0 op de meter' woningen. De overige woningen zullen worden aangeboden met '0 op de meter' als optie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0757.BP80634-OTW2_0014.png"

Stedenbouwkundige en landschappelijke context, historische context met hagen, conceptueel ontwerp

afbeelding "i_NL.IMRO.0757.BP80634-OTW2_0015.png"

Stedenbouwkundig vlekkenplan met daarbij aangegeven de belangrijkste kenmerken

Voorgaande uitgangspunten hebben de basis gevormd voor de verdere uitwerking van het beeldkwaliteitsplan. Het volledige beeldkwaliteitsplan is bijgevoegd als Bijlage 1.

2.4.2 Uitwerking in stedenbouwkundig plan

De stedenbouwkundige uitgangspunten uit het Beeldkwaliteitsplan zijn vertaald in een stedenbouwkundig plan. Hierin is het planvoornemen ontwikkeld tot een gemengd woongebied bestaande uit verschillende woningtypen ruime rijwoningen en royale twee-onder-een-kapwoningen. In Achter den Eijngel komen zowel koop- en huurwoningen als vrije bouwkavels.

Van Noord naar Zuid krijgt het nieuwe woongebied een steeds meer open karakter met een verkaveling passend bij de diversiteit aan woningtypen. De ontwerpen van de woningen zijn al in een vergevorderd stadium net als het ontwerp van de inrichting openbare ruimte.

afbeelding "i_NL.IMRO.0757.BP80634-OTW2_0016.png"

Stedenbouwkundig plan 'Achter den Eijngel'

De architectuur van de woningen in Achter den Eijngel is dorps en karakteristiek. De afwisseling van kleuren metselwerk en dakpannen, maar ook de verschillende kapvormen, dragen bij aan het typische dorpsgevoel. Het plan is ruim opgezet, waarbij er volop plek is voor groen, water en parkeren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0757.BP80634-OTW2_0017.png"

Impressie architectuur verschillende woningtypen

In het kader van het zicht op rijksmonument 'Den Eijngel' is binnen de bestemming 'Wonen - 3' ook de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding uitgesloten - bebouwing' opgenomen. Deze gronden dienen tevens niet als erf te worden beschouwd in de zin van Bijlage II behorende bij het Besluit omgevingsrecht. Dit houdt in dat binnen deze aanduiding naast gebouwen, bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, hier ook niet vergunningvrij gebouwd mag worden. Doel hiervan is om te waarborgen dat de zichtlijn langs de Mijlstaat op het monument Den Eijngel gewaarborgd wordt (zie paragraaf 2.4.7).

2.4.3 Ontsluiting en inrichting openbaar gebied

Het plangebied wordt ontsloten door de hoofdontsluitingsweg vanaf de Mijlstraat op de overgang van het bestaande bebouwd gebied naar het plangebied. Dit is een ontsluitingsweg in twee richtingen. De inrichting van deze hoofdontsluitingsweg is passend bij een 30 km weg. De aansluiting van deze hoofdontsluitingsweg op de Mijlstraat wordt zodanig ingericht dat het zicht vanuit de hoofdonsluitingsweg op de Mijlstraat in beide richtingen voldoende is door de situering van de bebouwing. Deze wordt op voldoende afstand gesitueerd om de verkeersveiligheid ter plaatse te waarborgen.

Over de ontsluiting heeft het college van burgemeester en wethouders in het kader van het eerder vastgestelde bestemmingsplan reeds een positief besluit genomen. Voorafgaand aan dit besluit heeft een informatieavond voor de omgeving en klankbordgroep plaatsgevonden. Hierop zijn nog enkele reacties binnengekomen die in de besluitvorming zijn meegewogen. Het collegevoorstel en het besluit zijn in de bijlage toegevoegd als Bijlage 3 en Bijlage 4.

Verder wordt de ontsluitingsstructuur zo ingericht dat vanuit het Rigtpad het plangebied ingereden kan worden en via de Ploeg het plangebied uit. Vanuit de hoofdontsluitingsweg zijn in totaal 5 insteken, met aan het einde een verbreding, voorzien.

Het profiel van de hoofdontsluitingsweg bestaat uit een lage erfhaag op de perceelsgrens van de nieuwe woningen en biedt voldoende ruimte voor een trottoir, rijweg en parkeren (langs). Tevens wordt de mogelijkheid geboden tot toegang van de bestaande percelen c.q. tuinen van de woningen aan de Lennisheuvel. Bij de insteken wordt geen onderscheid gemaakt in trottoir, en rijbaan. Aan de entree van de insteek wordt het openbare parkeren geclusterd gesitueerd. De breedte van de insteek maakt verder geen parkeren binnen het straatprofiel mogelijk. Ook ter plaatse van de verbreding van de insteek is parkeren niet gewenst gezien de beoogde doorkijk richting de Heerenbeekloop en het aangrenzende buitengebied.

2.4.4 Parkeren

Voor woningbouw gelden op basis van de nota 'Parkeernormen gemeente Boxtel', binnen de

bebouwde kom, de volgende parkeernormen:

afbeelding "i_NL.IMRO.0757.BP80634-OTW2_0018.png"

Op basis van het maximum aantal toegestane woningen (87 woningen) is de parkeerbehoefte berekend. Er dient daarbij uitgegaan te worden van:

  • 27 vrijstaande woningen (27 x 2 pp's) 54 parkeerplaatsen
  • 22 twee-aaneengebouwde woningen (22 x 2 pp's) 44 parkeerplaatsen
  • 38 aaneengebouwde woningen (38 x 1,8) 68,4 parkeerplaatsen

De maximale parkeerbehoefte komt hiermee op 166,4 parkeerplaatsen. Deze zijn deels op eigen terrein voorzien, en deels in het openbaar gebied in de vorm van geclusterde parkeerplaatsen aan het begin van de insteken en langsparkeren / parkeren aan de noordzijde van de ontsluitingsweg. De benodigde parkeerplaatsen worden te allen tijde afgestemd op de geldende parkeernormen, die in de regels van onderhavig bestemmingsplan zijn geborgd. Indien een wijziging in de verkaveling zorgt voor een wijziging in het aantal woningen en de parkeerbehoefte, dan zal het aantal parkeerplaatsen hierop worden aangepast.

2.4.5 Landschappelijke inpassing

Om het planvoornemen mogelijk te maken is een bestemmingsplanherziening noodzakelijk. Een voorwaarde vanuit het provinciale beleid is dat het nieuwe bestemmingplan gepaard gaat met investeringen in het landschap, waaronder een landschappelijke inpassing en kwaliteitsverbetering, zie tevens paragraaf 3.3.2.

De inpassing en vormgeving van het nieuwe woongebied richt zich op de uitstraling en de verankering van de ontwikkeling naar de omgeving toe en tevens op de interne ordening en inrichting. Aspecten zoals oriëntatie, ligging, ontsluiting en toe te passen groenelementen worden hierin meegenomen. Om de planontwikkeling mogelijk te maken zijn een aantal inrichtingsmaatregelen voorgesteld, die op basis van de gestelde kaders en kennis van het landschap en de betreffende locatie zijn vormgegeven.

Concreet is het volgende voorgesteld:

  • A. Omkadering woongebieden met erfhagen (L7);
  • B. Aanplant laanbomen (L8B);
  • C. Aanplant bomenrij (L8B);
  • D. Aanplant bomengroep(L8B);
  • E. Aanleg wadi's
  • F. anleg schanskorf (i.c.m. haag)
  • G. Aanplant fruitbomen (L10); [NB hier zijn dmv omgevingsverordening parkeervoorzieningen toegestaan; groenbestemming deels teruggebracht ten behoeve van verkeersbestemming]
  • H. Behoud houtsingel (L1B)
  • I. Waterbergingsgebied
  • J. Maatregelen tbv Steenuil
  • K. Aanvullende maatregelen tbv Steenuil

afbeelding "i_NL.IMRO.0757.BP80634-OTW2_0019.png"

Landschappelijk inpassingsplan

Voor het volledige landschappelijke inpassingsplan met daarin uitleg per letter op voorgaande afbeelding wordt verwezen naar het volledige landschappelijke inpassingsplan zoals opgenomen als Bijlage 2 bij de regels van dit bestemmingsplan.

2.4.6 Kwaliteitsverbetering ecologische verbindingszone Heerenbeekloop

In aanvulling op de landschappelijke inpassing binnen het plangebied is een landschappelijke visie voor het aangrenzende gebied ter plaatse van de Heerenbeekloop ontwikkeld. Deze visie voorziet in een kwaliteitsverbetering van de ecologische verbindingszone ter plaatse van de Heerenbeekloop. De visie (Bijlage 3 bij de regels) bevat de volgende inrichtingselementen voor dit gebied:

  • 1. Zuidzijde Heerenbeekloop: oever waterloop handhaven, bomen toevoegen in de buitenbocht van de waterloop, in het verlengde van de woonstraatjes.
  • 2. Schouwpad zuidzijde is tevens wandelroute langs Heerenbeekloop, pad en bomen op elkaar afstemmen.
  • 3. Noordzijde waterloop in buitenbocht voorzien van flauwer talud en voorzien van beplanting, in verlengde van woonstraatjes.
  • 4. Verlaging bodempassage plangebied doorzetten in parkzone Heerenbeekloop: extra waterberging en natuurlijke afbakening van gewenst/ongewenst ruimtegebruik.
  • 5. Vlonderpad in het verlengde van het Rigtpad over de Heerenbeekloop: door het pad te voorzien van een gaashekwerk, gecombineerd met de lage en natte ligging van het omliggende landschap, zullen wandelaars/honden alleen de zuidzijde van de Heerenbeekloop kunnen betreden.
  • 6. Er is een natuurlijke barriere tussen de verlengde waterberging van de woonwijk en de Heerenbeekloop ter plaatse van het schouw/onderhoudspad aan de noordzijde. Op deze plek bevindt het vlonderpad zich op het niveau van het schouwpad en is het hekwerk een afsluitbare poort. Hierdoor is een verbinding voor onderhoudsverkeer mogelijk.
  • 7. De wegstructuur in de woonwijk kan eerder stoppen. Hierdoor worden wandelaars verplicht om het vlonderpad te nemen om de Heerenbeekloop over te steken.
  • 8. In het verlengde van de bodempassage in de straat komt een klein pleintje die wandelaars veilig op de straat aan laten komen. Mogelijk dat hier ook zitgelegenheden worden toegevoegd.
  • 9. Noordzijde Heerenbeekloop: extensief beheer, niet toegankelijk voor recreatief medegebruik.

afbeelding "i_NL.IMRO.0757.BP80634-OTW2_0020.png"

Inrichting Heerenbeekloop met nummering inrichtingselementen

Compensatie en kwaliteitsverbetering

Voor de inpassing van het groen binnen de plangrenzen ligt de verantwoordelijkheid bij de projectontwikkelaar. Dit zal gefaseerd plaatsvinden gelijktijdig met de realisatie van de woningen. Ook de inrichting van de Heerenbeekloop met de beoogde kwaliteitsverbetering zal gelijktijdig met de realisatie van de woningen plaatsvinden. Voor deze kwaliteitsverbetering zal de projectontwikkelaar een storting in het landschapsfonds doen. De gemeente en het waterschap zijn in eerste aanleg verantwoordelijk voor de verdere uitwerking van het ontwerp en de uitvoering.

2.4.7 Visie Mijlstraat

Naast de landschappelijke inpassing (paragraaf 2.4.5) en de planvisie voor de zuidrand (paragraaf 2.4.6) is een visie opgesteld voor de drie woningen, waarvan 1 bestaande woning, aan de Mijlstraat in aansluiting op het achterterrein van rijksmonument Den Eijngel. Deze visie is een nadere uitwerking van de eerste lijnsbebouwing aan de Mijlstraat en is daarmee gedetailleerder dan de beoogde landschappelijke inpassing voor dit deel van het plangebied. De visie (Bijlage 4 bij de regels) bevat de volgende inrichtingselementen voor deze zone:

  • 1. Monument Den Eijngel: belangrijkste gebouw in ensemble van bebouwing.
  • 2. Nieuwe woning (ter vervanging van een bestaande bouwmogelijkheid van een woning): referentie van een moderne woonschuur.
  • 3. Vergunde nieuwbouw schuur. In hierarchie het derde gebouw in het ensemble.
  • 4. Architectonisch ensemble Achter den Eijngel, tevens entree woongebied.
  • 5. Lage erfhaag: beuk. Tevens aan de zuidzijde van het perceel van Den Eijngel gaas 50 cm diep ingraven zodat jonge kerkuilen/steenuilen die op het op het perceel terecht zijn gekomen minder eenvoudig de rijweg kunnen bereiken.
  • 6. Hoge erfhaag.
  • 7. Op het perceel van Den Eijngel en aan de zuidzijde van de ontsluitingsweg hoogstam fruitbomen en opgaande struweel vegetatie aanbrengen ten behoeve van cultuurhistorische doelstellingen (Den Eijngel) en natuurdoelstellingen (begeleiden vliegroute kerkuil/steenuil).
  • 8. Entree woonbuurt achter den Eijngel.
  • 9. Berm.
  • 10. Rijweg: voorzien van verlichting aan de noordzijde van de rijweg en zuidwaarts gericht om daarmee lichtoverlast voor de kerkuil/steenuil tot een minimum te beperken.
  • 11. Loopstrook.
  • 12. Parkeren.
  • 13. Nieuwe woning Mijlstraat aan ecologische zone.
  • 14. Tuin deels gesitueerd in ecologische zone: bebouwingsvrije tuinzone (onderdeel van ecologische zone Heerenbeekloop). Aanplanten van hoogstam fruitbomen.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0757.BP80634-OTW2_0021.png"

Visie Mijlstraat

2.5 Participatie

Er is een klankbordgroep opgericht met afgevaardigden vanuit de het dorp Lennisheuvel. Dit betrof een groep betrokken bewoners die het algemeen belang van Lennisheuvel dienen en bewaken. De eerste bijeenkomst heeft juli 2015 plaatsgevonden, waarbij de eerste uitgangspunten van de planontwikkeling met de klankbordgroep zijn gedeeld. Vervolgens is de klankbordgroep betrokken bij de verdere uitwerking van de planontwikkeling en het bestemmingsplan tot aan vaststelling. De plannen zijn diverse keren aan de klankbordgroep gepresenteerd en de reacties waren overwegend positief.

Daarnaast zijn omwonenden vanaf het begin van de planontwikkeling tot de terinzagelegging van onderhavig plan op meerdere momenten bij het proces betrokken:

Op 17 april 2018 heeft in de zaal van Eetcafé Meneer Klaver een informatieavond plaatsgevonden waarop de gemeente Boxtel samen met Hazenberg Bouw en Janssen de Jong Projectontwikkeling bekend heeft gemaakt hoe het bouw- en inrichtingsplan Achter den Eijngel er globaal uit komt te zien. Tijdens deze bijeenkomst werden geïnteresseerden geïnformeerd over de uitgangspunten van het plan, en de wijze waarop het plan verder ontwikkeld wordt. Daarbij kon men, nog voordat de plannen definitief waren, ideeën inbrengen.

Als vervolg op deze bijeenkomst zijn er door middel van een projectsite, nieuwsbrieven en sociale media regelmatig updates gepubliceerd over de planvorming en de procedure van het bestemmingsplan.

Het doel van alle bovengenoemde trajecten is om alle belangen zo goed mogelijk in beeld te hebben bij de besluitvorming en waar mogelijk rekening te houden met ieders wensen. Dit heeft onder meer geleid tot aanpassingen in het bouwplan en het bestemmingsplan. Deze uitkomsten zijn ook in onderhavig plan verwerkt, bijvoorbeeld bij de verkeersontsluitingen van het plangebied en bouw- en goothoogtes van woningen in de nabijheid van bestaande woningen.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

Gemeenten zijn niet geheel vrij in het voeren van hun eigen beleid. Rijk en provincies geven met het door hen gevoerde en vastgelegde beleid de kaders aan waar binnen gemeenten kunnen opereren. Hierna worden in het kort de voornaamste zaken uit het voor het plangebied relevante nationale en provinciale beleid weergegeven, aangevuld met het van toepassing zijnde beleid van de gemeente Boxtel.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De nationale omgevingsvisie (NOVI) is op 11 september 2020 vastgesteld. Deze visie is door het rijk opgesteld in het kader van de nieuwe omgevingswet, die naar verwachting eind 2022 of in 2023 in werking treedt. In de NOVI is een langetermijnvisie neergelegd over het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving. Het Rijk wil daarbij sturen en richting geven op enkele nationale belangen. Hiervoor worden de volgende vier prioriteiten onderscheiden:

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie.
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel.
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's.
  • 4. Toekomstigbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Om invulling te kunnen geven aan deze vier prioriteiten hanteert het rijk de volgende drie afwegingsprincipes:

  • 1. Combinaties van functies gaat voor enkelvoudige functies.
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal.
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen.

Met de NOVI wordt gebouwd aan sterke, aantrekkelijke en gezonde fysieke leefomgeving, waarbij onder meer nadruk ligt op het verbeteren van de kwaliteit van overgangsgebieden tussen stad en land door gebruik te maken van de kansen die in deze gebieden liggen voor verbetering van landschappelijke kwaliteiten en functiemenging.

Gevolgen voor planontwikkeling

Onderhavig bestemmingsplan betreft een ontwikkelingsplan om ter plaatse van het plangebied woningbouw in de vorm van maximaal 87 woningen mogelijk te maken. Als gevolg hiervan verandert de ruimtelijke situatie. De zuidelijke bebouwingsrand van de kern Lennisheuvel wordt met dit planvoornemen afgerond tussen de bestaande bebouwing en landschappelijke inrichting van de Heerenbeekloop. De gerealiseerde EVZ van de Heerenbeekloop en oevergebied krijgen een passende natuurbestemming.

Met deze woningbouwontwikkeling zijn geen rijksbelangen in het geding aangezien met het planvoornemen de ruimtelijk-economische structuur ter plaatse wordt versterkt. Met de realisatie van de woningen wordt in een belangrijke behoefte voorzien voor de eigen bevolking en de leefbaarheid van de kern Lennisheuvel wordt versterkt.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Barro voorziet in de juridische borging van het nationale ruimtelijke beleid. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. Navolgende onderwerpen met nationaal belang zijn opgenomen in het Barro en de eerste aanvulling (Stb. 2012, nr. 388):

  • 1. project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • 2. kustfundament en de daarbuiten gelegen primaire waterkeringen;
  • 3. grote rivieren en rijksvaarwegen en de veiligheid daarom heen;
  • 4. toekomstige rivierverruiming van de Maastakken;
  • 5. Waddenzee en Waddengebied, en IJsselmeergebied;
  • 6. verstedelijking in het IJsselmeer;
  • 7. defensie;
  • 8. erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde;
  • 9. hoofdwegen en landelijke spoorwegen;
  • 10. Elektriciteitsvoorziening;
  • 11. ecologische hoofdstructuur.

Naast het Barro is ook de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) in werking getreden. In het Barro is bepaald dat bij ministeriële regeling verschillende militaire terreinen, gebieden, objecten en zones worden aangewezen, waar gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening mee moeten houden. In de Rarro wordt daar uitvoering aan gegeven.

Gevolgen voor planontwikkeling

Het plangebied valt binnen een gebied dat door de Rarro is aangeduid als een beperkingengebied rondom een radarstation, als bedoeld in artikel 2.6.9 Barro. Voor die gronden mogen geen bestemmingen worden opgenomen die het oprichten van dusdanig hoge bouwwerken mogelijk maken, dat deze onaanvaardbare gevolgen hebben voor de werking van de radar. De maximaal toegestane bouwhoogte van bouwwerken ten opzichte van NAP is opgenomen in bijlage 8 van de Rarro. Ter plaatse van het plangebied bedraagt de maximale bouwhoogte binnen het radarverstoringsgebied geldt een maximale bouwhoogte van 90 meter ten opzichte van NAP.

afbeelding "i_NL.IMRO.0757.BP80634-OTW2_0022.png"

Ligging plangebied ten opzichte van beperkingengebied radarstations (Rarro, kaart 6 Radarstations)

Volgens het Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN) is de gemiddelde hoogte van het plangebied ten aanzien van NAP 8,3 tot 8,5 meter. Dit houdt in dat, rekening houdend met de werking van de radar, in theorie een bouwhoogte van ongeveer 71,5 meter zou kunnen worden toegestaan. Omdat de maximale goot- en bouwhoogte binnen het plangebied echter ruim onder het maximaal toelaatbare liggen, vormen de regels ten aanzien van het radarverstoringsgebied geen belemmering voor het planvoornemen.

Voor het overige is onderhavig plangebied niet gelegen in een gebied waarin het Rijk een nationaal belang heeft aangewezen.

3.2.3 Ladder duurzame verstedelijking

Conform het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening moet bij ruimtelijke ontwikkelingen sprake zijn van zorgvuldig ruimtegebruik en overprogrammering worden voorkomen. Door middel van de 'ladder van duurzame verstedelijking' (kortweg: duurzaamheidsladder) vindt een toetsing plaats.

Uit de redactie van artikel 6.1.2, lid 2 Bro blijkt dat de ladder slechts van toepassing is op ruimtelijke besluiten die een 'stedelijke ontwikkeling' mogelijk maken. Dit begrip is in artikel 1.1.1, lid 1, sub i gedefinieerd als: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Uit de jurisprudentie die is verschenen sinds de inwerkingtreding van de ladder blijkt dat de Afdeling een zekere ondergrens stelt aan ontwikkelingen wanneer het gaat om de beoordeling of sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling, in relatie tot de omgeving. Voor wonen geldt, dat voor woningbouwlocaties vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling die Ladderplichtig is. In dit geval is er dus sprake van een stedelijke ontwikkeling en één wonigbouwontwikkeling.

In juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij de afzonderlijke treden zijn losgelaten. De eerste en de tweede trede worden samengevoegd en de derde trede komt te vervallen, waardoor sprake zal zijn van een meer integraal afgewogen toets. Daarnaast wordt de uitgebreide motivering beperkt tot nieuwe stedelijke ontwikkelingen buiten het bestaand stedelijk gebied. Verder wordt het in de praktijk als lastig ervaren begrip 'actuele regionale behoefte' vervangen door het eenvoudiger begrip 'behoefte' en wordt een nieuw onderdeel toegevoegd waarmee het mogelijk wordt een dubbele Laddertoets bij flexibele planvorming te voorkomen. Uiteindelijk zal de gewijzigde Ladder via het invoeringsbesluit van de Omgevingswet worden ingevoegd in het Besluit kwaliteit leefomgeving. De strekking van de Ladder blijft daarbij gelijk.

Gevolgen voor planontwikkeling

Conform hiervoor reeds uiteengezet betreft dit planvoornemen een stedelijke ontwikkeling. Tevens is er sprake van nieuwe stedelijke ontwikkeling omdat er sprake is van een nieuw ruimtebeslag (ontwikkeling) in de ruimte en binnen het geldende planologische beleid is deze ontwikkeling niet mogelijk. Er is dus een bestemmingswijziging (van agrarisch naar wonen) noodzakelijk. Om te voldoen aan de eisen gesteld in de ladder dient allereerst de behoefte te worden aangetoond. Daarnaast dient er, mits dit het geval is, te worden onderbouwd waarom een ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied verantwoord is.

Beschrijving behoefte

In de provinciale Interim Omgevingsverordening Ruimte is het plangebied reeds aangemerkt als gebied voor stedelijke ontwikkeling (zie paragraaf 3.3.2). Als verdere uitwerking van de verordening stellen gemeentes en regio's samen woonvisies op, zo ook in de gemeente Boxtel. De behoefte moet worden bepaald binnen het ruimtelijk verzorgingsgebied van de woningbouwontwikkeling. De woningbouwbehoefte binnen de gemeente Boxtel is opgenomen en onderbouwd in de gemeentelijke woonvisie en de regionale agenda wonen (zie ook paragraaf 3.4.1 en 3.5.3). Hierin worden tevens aanvullende eisen gesteld inzake bijvoorbeeld de woningtypologie. De woningbouwopgave is daarnaast vastgesteld en afgestemd met de regio. De betreffende aantallen woningen, welke zijn opgenomen in de regionale agenda wonen, zijn gebaseerd op de provinciale bevolkings- en woningbehoefte prognose uit 2014. Dit planvoornemen is opgenomen in de harde plancapaciteit van de regionale agenda wonen (79 woningen). Zowel in provinciaal als gemeentelijk en regionaal beleid is er dus enerzijds aangetoond dat het plangebied geschikt is voor woningbouw en anderzijds dat er voldoende behoefte is naar de betreffende woningen.

Bestaand stedelijk gebied

Als de woningbouwontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied is gepland, moet op grond van artikel 3.1.6 lid 2 Bro gemotiveerd worden waarom niet binnen bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Daarbij spelen de beschikbaarheid en geschiktheid van locaties binnen bestaand stedelijk gebied een rol. Mogelijke argumenten voor bouwen buiten bestaand stedelijk gebied kunnen zijn:

  • kwalitatieve aspecten van de behoefte (denk bijvoorbeeld aan woonmilieus die niet binnen bestaand stedelijk gebied kunnen zoals waterrijk wonen, grote landgoederen);
  • andere functies die ter plaatse al aanwezig zijn of, op grond van ruimtelijk beleid zoals een structuurvisie worden beoogd. Bijvoorbeeld park, maatschappelijke functies maar ook andere woonplannen die later worden beoogd;
  • aanzienlijke investeringen die eerst nodig zijn voor de inbreidingsplekken, bijvoorbeeld vanwege milieuaspecten die kunnen spelen op inbreidingsplekken;

Deze ontwikkeling valt deels binnen bestaande stedelijk gebied en deels daarbuiten. Wel bevindt het plangebied zich op grond van de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant in het zoekgebied 'Verstedelijking Afweegbaar'. In het provinciale beleid dat ter sprake komt in paragraaf 3.3 wordt onderbouwd waarom deze ontwikkeling mogelijk kan worden gemaakt buiten bestaand stedelijk gebied.

Conclusie

De woningbouwontwikkeling voorziet in een actuele behoefte en daarnaast is er in het provinciale beleid verantwoord waarom er deels buiten bestaand stedelijk gebied kan worden gebouwd. Daarmee past dit planvoornemen binnen de eisen zoals gesteld in de 'Ladder voor duurzame verstedelijking'.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Omgevingsvisie 'De kwaliteit van Brabant'

Op 14 december 2018 hebben de Provinciale Staten de Omgevingsvisie 'De kwaliteit van Brabant' vastgesteld. Deze omgevingsvisie vervangt na het inwerking treden van de Omgevingswet de provinciale structuurvisie. Met de omgevingsvisie formuleert de provincie haar ambitie over hoe zij de Brabantse leefomgeving er in 2050 uit wil laten zien. Daarbij stelt zij tussendoelen voor 2030, maar legt nu nog niet vast hoe zij die doelen wil bereiken. De provincie wil daarmee ruimte bieden voor inbreng vanuit partijen en disciplines. Om hiermee aan de slag te gaan is volgens de provincie een verdere uitwerking van de ambities nodig in de vorm van programma's.

Met de visie geeft de provincie aan wat zij belangrijk vindt voor de verbetering en duurzame ontwikkeling van Brabant. Daarbij ligt de focus op vier hoofdopgaven voor de middellange en lange termijn:

  • werken aan energietransitie;
  • een klimaatproof Brabant;
  • de slimme netwerkstad, en
  • een concurrerende duurzame economie.

Deze vier hoofdopgave staan ten dienste van de basis opgaven: werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit.

Om te komen tot de slimme netwerkstad richt de provincie zich op duurzame verstedelijking. Zij wil daarin richting geven door middel van het bevorderen van regionale afspraken, het sturen op zorgvuldig ruimtegebruik en het periodiek opstellen van prognoses. Verder wil zij een actieve rol spelen om beweging te stimuleren (o.a. door samen te werken bij gebiedsopgaven en bij het opstellen van uitvoeringsprogramma's) en gewenste ontwikkelingen mogelijk te maken.

Gevolgen voor planontwikkeling

Voor onderhavige planontwikkeling speelt het belang van concentratie van verstedelijking een rol. Uitbreiding van het bestaande stedelijk gebied in steden en dorpen is alleen wenselijk vanuit kwalitatieve overwegingen en bij een concrete marktvraag. De provincie wil dat nieuwe ontwikkelingen meer inspelen op het karakter en de kwaliteit van de plek.

Met onderhavig bestemmingsplan wordt een ontwikkelingsplan om ter plaatse van het plangebied woningbouw in de vorm van maximaal 87 woningen planologisch-juridisch mogelijk gemaakt. Deze woningen zijn bedoeld voor de eigen behoefte die voortvloeit uit het regionaal en gemeentelijk woonbeleid. Daarnaast draagt de woningbouwontwikkeling bij aan de leefbaarheid van de kern Lennisheuvel zodat het draagvlak voor de aanwezige voorzieningen op peil blijft en daarmee de vitaliteit van deze kern wordt gewaarborgd. Tevens wordt met de woningbouw ontwikkeling voorzien in een kleinschalig woonmilieu waarmee de zuidelijke bebouwingsrand wordt afgerond in aansluiting op de Heerenbeekloop, waardoor het geheel op een natuurlijke wijze wordt afgerond. Door de ruimtelijke opzet van de woningbouwontwikkeling en de landschappelijke inpassing wordt eveneens de relatie met het buitengebied versterkt door middel van de vormgeving en de doorzichten van de insteken.

3.3.2 Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant

De Omgevingsvisie, zoals beschreven in voorgaande paragraaf, vormt het beleidskader voor het provinciaal ruimtelijk beleid. Het juridische kader voor dit beleid is vastgelegd in de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (IOV). De verordening vormt derhalve een belangrijk uitvoeringsinstrument voor de provincie om haar doelen te realiseren.

Provinciale Staten van de provincie Noord-Brabant hebben op 25 oktober 2019 de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant vastgesteld. In deze Interim Omgevingsverordening zijn de bestaande verordeningen samengevoegd en vervangt de Provinciale milieuverordening, Verordening Natuurbescherming, Verordening Ontgrondingen, Verordening Ruimte, Verordening Water en Verordening Wegen. De Interim Omgevingsverordening is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat er geen nieuwe beleidswijzigingen zijn doorgevoerd, behalve als deze voortvloeien uit vastgesteld beleid, zoals de omgevingsvisie. In principe zijn de huidige regels gehandhaafd met het huidige beschermingsniveau.

De Interim Omgevingsverordening is de juridische vertaling van de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening en de Omgevingsvisie en bevat derhalve onderwerpen die in de visies naar voren komen. De verordening bevat algemene regels waaraan gemeenten zich dienen te houden bij het opstellen van bestemmingsplannen en het verlenen van omgevingsvergunningen waarbij afgeweken wordt van bestemmingsplannen. Ook wordt geregeld op welke wijze het Regionaal Ruimtelijk Overleg, waarin afspraken worden gemaakt over verstedelijking (wonen, werken en voorzieningen), wordt georganiseerd. Naast deze bindende regels voor gemeenten kent de verordening ook een aantal direct bindende regels voor burgers. Deze regels hebben betrekking op de ontwikkeling van intensieve veehouderijen in de zogenaamde extensiverings-, verwevings- en landbouwontwikkelingsgebieden. Door middel van deze regels wordt voorkomen dat ongewenste ontwikkelingen plaatsvinden op het moment dat een bestemmingsplan van de gemeente nog niet is aangepast aan de Interim Omgevingsverordening.

Gevolgen voor planontwikkeling

Voorzover relevant is het plangebied deels gelegen binnen de werkingsgebieden 'Landelijke kern', 'Landelijk gebied', 'Verstedelijking Afweegbaar', 'Natuur Netwerk Brabant - ecologische verbindingszone' en 'Behoud en herstel van watersystemen'.

Het plangebied is deels wel en deels niet gelegen in bestaand stedelijk gebied (zie hieronder afbeeldingen kaart 2 en 3). Het deel van het plangebied waar woningbouw is voorzien en niet in het bestaand stedelijk gebied is gelegen, is in de IOV aangeduid als 'verstedelijk afweegbaar'. Hier kunnen onder voorwaarden stedelijke ontwikkelingen plaatsvinden. Het zuidelijk deel van het plangebied is ten slotte voor een belangrijk deel gelegen binnen de samenvallende werkingsgebieden 'Natuur Netwerk Brabant - ecologische verbindingszone' en 'Behoud en herstel van watersystemen'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0757.BP80634-OTW2_0023.png"

Uitsnede verbeelding IOV, kaartbeeld 2: Rechtstreeks werkende regels: landbouw. Landelijk gebied aangegeven met lichtgeel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0757.BP80634-OTW2_0024.png" Uitsnede verbeelding IOV, kaartbeeld 3: Instructieregels gemeente: stedelijke ontwikkeling. Werkingsgebied 'Landelijke kern' (bestaand stedelijk gebied) met rood aangegeven. Werkingsgebied 'verstedelijking afweegbaar aangegeven met paarse arcering.

afbeelding "i_NL.IMRO.0757.BP80634-OTW2_0025.png"

Uitsnede verbeelding IOV, kaartbeeld 4: Instructieregels gemeente: natuur en stiltegebieden. Werkingsgebied 'Natuur Netwerk Brabant - ecologische verbindingszone' met paars aangegeven. Werkingsgebied 'Behoud en herstel van watersystemen' aangegeven met paarse arcering.

Duurzame verstedelijking

Hoofdregel van het beleid is dat stedelijke ontwikkeling binnen het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt. Alleen als daarvoor geen mogelijkheden bestaan, kan een stedelijke ontwikkeling buiten het bestaande stedelijke gebied plaatsvinden binnen daarvoor in de verordening aangeduide zoekgebieden. Binnen deze gebieden liggen mogelijkheden voor verdere verstedelijking.

Het plangebied is voor een belangrijk deel gelegen buiten het bestaand stedelijk gebied. Het bestemmingsplan maakt woningbouw echter mogelijk binnen het werkingsgebied 'Verstedelijking Afweegbaar'.

Een bestemmingsplan van toepassing op Verstedelijking afweegbaar kan voorzien in de nieuwvestiging van één of meer woningen als uit een ontwikkelingsvisie blijkt dat:

  • de woningen worden opgericht binnen een bebouwingsconcentratie;
  • er geen sprake is van een aanzet voor een stedelijke ontwikkeling;
  • de nieuwvestiging:
    • 1. bijdraagt aan behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteit van de bebouwingsconcentratie;
    • 2. gepaard gaat met een fysieke tegenprestatie die in evenredige verhouding staat tot de ontwikkeling van de woningen;
    • 3. is bezien of een ruimte voor ruimte ontwikkeling deel kan uitmaken van de kwaliteitsverbetering.

Met de woningbouwontwikkeling ten zuiden van de kern Lennisheuvel wordt het zoekgebied ter plaatse concreet ingevuld met woningbouw. De woningbouwontwikkeling voorziet daarbij in maximaal 87 grondgebonden woningen in de vorm van vrijstaande, twee-aaneen gebouwde, geschakelde en aaneen gebouwde woningen. Het betreft hier de ruimtelijke afronding van deze bebouwingsrand van de kern, waarbij aangesloten wordt op de herinrichting van de Heerenbeekloop. Er wordt daarbij een geleidelijke overgang van bebouwd gebied naar natuur voorzien door middel van de inrichting van het beekgebied. De gerealiseerde EVZ van de Heerenbeekloop en het daarbij behorende oevergebied krijgen een passende natuurbestemming. Er is hiermee sprake van een samenhangend geheel tussen woningontwikkeling en bescherming van natuurwaarden rondom de Heerenbeekloop, waarmee geen sprake is van een aanzet tot een stedelijke ontwikkeling. Het geheel wordt gelijktijdig landschappelijk ingepast.

Ecologische Verbindingszone en behoud watersystemen

Op een deel van het beoogde plangebied is op grond van de IOV het werkingsgebied 'Natuur Netwerk Brabant – ecologische verbindingszone' van toepassing. Binnen dit werkingsgebied dienen bestemmingsplannen volgens de bijbehorende regels te strekken tot verwezenlijking, behoud en beheer van een EVZ van ten minste 50 meter breed in Stedelijk Gebied of Verstedelijking Afweegbaar. Voor overige gebieden geldt dat bestemmingsplannen een EVZ van 25 meter dienen te waarborgen (artikel 3.25, lid 1 IOV) Een bestemmingsplan dient te voorkomen dat het gebied minder geschikt wordt voor de verwezenlijking, het behoud en het beheer van een EVZ, in ieder geval door het oprichten van bebouwing en aanbrengen van verharding te beperken (artikel 3.25, lid 2 IOV).

Inmiddels is de EVZ ter plaatse van het beoogd plangebied feitelijk gerealiseerd (2009/2010, EVZ Heerenbeekloop fase 2). De waterloop heeft ter plaatse een meandering gekregen over een breedte van 40 meter. Tevens zijn aan de zuidzijde van de waterloop poelen aangebracht en is de gehele zone natuurlijk ingericht. Bij navraag bij Waterschap De Dommel is aangegeven dat er voor dit deel van de Heerenbeekloop geen nadere maatregelen geprogrammeerd staan.

Het werkingsgebied 'Natuur Netwerk Brabant – ecologische verbindingszone' in de IOV valt niet samen met deze feitelijke inrichting van de Heerenbeekloop en zijn natuurlijk ingerichte oevergebied. Het werkingsgebied ligt namelijk een stuk noordelijker. In het ontwerp van de Omgevingsverordening Noord-Brabant is de feitelijke realisatie van de EVZ wel goed verwerkt, door over de volle breedte van de Heerenbeekloop het werkingsgebied 'Natuur Netwerk Brabant' neer te leggen. Met een verzoek tot herbegrenzing (zie paragraaf 3.3.2.1) wordt beoogd het werkingsgebied aan te passen aan de feitelijke inrichting van de EVZ Heerenbeekloop, en wordt geanticipeerd op de wijziging in de Omgevingsverordening Noord-Brabant, waarin de gerealiseerde EVZ juist is opgenomen.

Met onderhavig bestemmingsplan worden de percelen van het waterschap waarop de Heerenbeekloop en het oevergebied zijn gelegen aan de zuidzijde van het plangebied van een natuurbestemming voorzien. Daarmee wordt de gerealiseerde EVZ volledig van een passende bestemming voorzien.

Conclusie

Het planvoornemen voldoet aan de regels van de IOV. Het planvoornemen is dientengevolge niet in strijd met de provinciale regels.

3.3.2.1 Verzoek herbegrenzing werkingsgebieden IOV

Bij de beroepsprocedure tegen de vaststelling van het bestemmingsplan 'Achter den Eijngel' uit 2019 is gebleken dat, hoewel de raad zich dan ook in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het verlies van natuurwaarden door woningbouwontwikkeling in afdoende mate wordt gecompenseerd, een deel van de woningbouw was voorzien binnen de werkingsgebieden 'Natuur Netwerk Brabant - ecologische verbindingszone'. Dit heeft als gevolg dat het bestemmingsplan formeel juridisch in strijd was met de Omgevingsverordening.

Zoals hierboven reeds is beschreven valt het werkingsgebied 'Natuur Netwerk Brabant – ecologische verbindingszone' in de IOV niet samen met deze feitelijke inrichting van de Heerenbeekloop en zijn natuurlijk ingerichte oevergebied.

Om woningbouw in het plangebied alsnog juridisch-planologisch mogelijk te maken is in overleg met de gemeente en de provincie bekeken welke stappen voor het bestemmingsplan en de omgevingsvergunning dienen te worden doorlopen. Onderdeel hiervan is het aanpassen van de enkele werkingsgebieden uit de IOV, onder meer anticiperend op de vaststelling van het ontwerp van de nieuwe Omgevingsverordening Noord-Brabant. Het betreft de werkingsgebieden:

  • 'Natuur Netwerk Brabant - ecologische verbindingszone';
  • 'Behoud en herstel van watersystemen';
  • 'Verstedelijking afweegbaar'

Hierbij wordt voorgesteld om de werkingsgebieden ten aanzien van de EVZ en watersystemen kort gezegd aan te passen op de feitelijke inrichting van de EVZ Heerenbeekloop en het oevergebied. Dit houdt concreet in dat de provincie wordt verzocht om het werkingsgebied 'Verstedelijking Afweegbaar' voor een klein deel te verwijderen, zodat deze buiten de EVZ komt te liggen. Met deze herbegrenzing wordt tevens voorgesorteerd op de werkingsgebieden zoals deze zijn opgenomen in het ontwerp van de Omgevingsverordening Noord-Brabant.

Conform de regels van de IOV wordt de aanvraag voor herbegrenzing met het ontwerp bestemmingsplan ter inzage gelegd, en zijn in het ontwerpplan de bijbehorende aanduidingen opgenomen. In een notitie wordt de voorgestelde herbegrenzing nader toegelicht en onderbouwd (Bijlage 5).

Omdat de betreffende percelen rondom de Heerenbeekloop in eigendom zijn van waterschap de Dommel, is het waterschap bij de totstandkoming van onderhavig plan betrokken. Het waterschap heeft kennis kunnen nemen van het voorstel voor herbegrenzing van de werkingsgebieden uit de IOV en het toekennen van een natuurbestemming aan zijn percelen rondom de Heerenbeekloop, en heeft daarmee ingestemd.

3.3.3 Ontwerp Omgevingsverordening Noord-Brabant

Op 1 juli 2022 treedt de Omgevingswet in werking. Deze wet vervangt 26 wetten en verschillende regelsystemen op nationaal niveau. Vanwege de Omgevingswet moet ook de provincie haar regelsysteem aanpassen. Straks heeft de provincie nog maar één verordening waarin alle regels zijn opgenomen over de fysieke leefomgeving. In voorbereiding op de inwerkingtreding van de Omgevingswet hebben Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant op 23 maart 2021 het ontwerp van de Omgevingsverordening Noord-Brabant vastgesteld.

Het ontwerp van de Omgevingsverordening is vastgesteld om te voldoen aan de Omgevingswet. De huidige regels in de Interim omgevingsverordening zijn gehanteerd als uitgangspunt. De belangrijkste wijzigingen zijn:

  • Er is aansluiting gezocht bij de opbouw van de rijksregels. Diverse nadere regelingen zijn in de Omgevingsverordening verwerkt.
  • Vanwege het vervallen van de Wet bodembescherming zijn nieuwe regels opgenomen om verontreiniging van het grondwater te voorkomen. Het voorstel is om daarvoor ook voorbeschermingsregels vast te stellen;
  • De aanwijzing van voor verzuring gevoelige kwetsbare gebieden (Wav-kaarten) is vervallen;
  • De rechtstreeks werkende regels voor de ontwikkeling van veehouderij en mestbewerking vervallen. Het voorstel is om die te vervangen door voorbeschermingsregels;
  • Er is een attentiezone geluid opgenomen langs provinciale wegen waarbinnen aandacht wordt gevraagd voor het oprichten van geluidgevoelige bebouwing.

Daarnaast zijn er als gevolg van nieuwe inzichten of beleid ook enkele inhoudelijke wijzigingen aangebracht ten opzichte van de IOV

  • Er zijn regels opgenomen voor een maximale boordiepte voor bodemenergiesystemen;
  • E zijn regels opgenomen voor grondverzet, inclusief de toepassing voor PFAS-houdende grond in grondwaterbeschermingszones;
  • De regels voor het kappen van houtopstanden zijn aangepast aan de Brabantse Bossenstrategie;
  • Omgevingskwaliteit heeft een centrale plek gekregen bij de instructieregels voor het omgevingsplan aan gemeenten. Hierbij is een bouw-sloop regeling vormgegeven en is een ruime maatwerkregeling opgenomen ter versterking van omgevingskwaliteit.
  • De mogelijkheden voor collectieve woonvormen in het buitengebied zijn verruimd;
  • Er zijn wijzigingen doorgevoerd in de gebieden op de kaart die aangeven waar welke regels gelden. Naast actualisaties zijn er ook gebieden vervallen of samengevoegd.

Gevolgen planvoornemen

Voorzover relevant is het plangebied deels gelegen binnen de werkingsgebieden 'Stedelijk gebied', 'Landelijk gebied', 'Natuur Netwerk Brabant' en 'Behoud en herstel van watersystemen'. De gebieden 'Verstedelijking afweegbaar' zullen met inwerkingtreding van de nieuwe verordening vervallen. Gemeenten zijn daardoor zelf aan zet om gebaseerd op de diep-rond-breed methodiek uit de omgevingsvisie een afweging te maken waar stedelijke ontwikkeling het beste een plek kan krijgen. Desgewenst kunnen gemeenten er ook voor kiezen om daarbij de eerder als 'verstedelijking afweegbaar' opgenomen gebieden aan te wijzen. Dat is aan de gemeente. Vanuit zorgvuldig ruimtegebruik en het tegengaan van leegstand in stedelijk gebied, blijft een binnenstedelijke ontwikkeling voorrang hebben.

afbeelding "i_NL.IMRO.0757.BP80634-OTW2_0026.png"

Uitsnede verbeelding Ontwerp Omgevingsverordening Noord-Brabant, kaart 2: Instructieregels voor gemeenten: basiskaart, met werkingsgebieden 'Stedelijk gebied' (rood), 'Landelijk gebied' (Geel) en 'Natuur Netwerk Brabant' (groen).

afbeelding "i_NL.IMRO.0757.BP80634-OTW2_0027.png"

Uitsnede verbeelding Ontwerp Omgevingsverordening Noord-Brabant, kaart 4: Instructieregels voor gemeenten: natuur en stiltegebieden, met werkingsgebieden 'Natuur Netwerk Brabant' en 'Behoud en herstel watersystemen'.

Uit een onderzoek uit 2014, waarbij meerdere locaties voor uitbreiding van de kern Lennisheuvel zijn onderzocht, is gebleken dat het gebied ten zuiden van de kern en ten noorden van de Heerenbeekloop het meest geschikt is. Dit is in de IOV vormgegeven door middel van een zoekgebied 'Verstedelijking Afweegbaar'. Met de woningbouwontwikkeling ten zuiden van de kern Lennisheuvel wordt het zoekgebied ter plaatse concreet ingevuld met woningbouw. Het betreft hier de ruimtelijke afronding van deze bebouwingsrand van de kern met een kleinschalig woonmilieu, waarbij aangesloten wordt op de herinrichting van de Heerenbeekloop, die beschermd wordt door de werkingsgebieden 'Natuur Netwerk Brabant' en 'Behoud en herstel watersystemen'.

Er wordt met de ontwikkeling een geleidelijke overgang van bebouwd gebied naar natuur voorzien door middel van de inrichting van het beekgebied. De gerealiseerde EVZ van de Heerenbeekloop en het daarbij behorende oevergebied krijgen een passende natuurbestemming. Er is hiermee sprake van een samenhangend geheel tussen woningontwikkeling en bescherming van natuurwaarden rondom de Heerenbeekloop, waarmee geen sprake is van een aanzet tot een stedelijke ontwikkeling. Het geheel wordt gelijktijdig landschappelijk ingepast. De integrale samenhang tussen enerzijds voorzien in de woningbehoefte en anderzijds natuurontwikkeling sluiten aan bij de in de Omgevingsvisie genoemde 'diep-rond-breed-benadering'.

3.4 Regionaal beleid

3.4.1 Regionale agenda wonen

In de regionale agenda wonen is de totale woningbouwopgave voor 2016-2026 voor de gemeente Boxtel opgenomen. Deze woningbouwopgave is vastgesteld in en dus afgestemd met de regio. De woningaantallen in deze agenda zijn onder andere gebaseerd op de provinciale bevolkings- en woningbehoefte prognose 2014. In de woningbouwprogrammering voor Boxtel is dit project (87 woningen) meegenomen, dit planvoornemen past dus binnen de woningbouwopgave binnen de gemeente Boxtel.

3.5 Gemeentelijk beleid

3.5.1 Structuurvisie Boxtel 2011

De structuurvisie is het beleidskader voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is enerzijds een toetsingskader voor nieuwe initiatieven, anderzijds de basis voor concrete projecten en daarnaast een instrument om ondernemers en andere overheden bij de planvorming te betrekken en ze daarin te faciliteren. De plannen en ontwikkelingen op gemeentelijk niveau dienen daarnaast te matchen met de doelstellingen op rijks- en provinciaal niveau. De Structuurvisie is ook hiervoor het richtinggevende kader.

In de structuurvisie wordt de locatie Lennisheuvel-zuid / Heerenbeekloop aangemerkt als een te ontwikkelen woningbouwlocatie. Met onderhavig bestemmingsplan wordt de realisatie van woningen op deze locatie geconcretiseerd en planologisch-juridisch mogelijk gemaakt.

3.5.2 Strategische visie Boxtel

In de strategische visie 'Boxtel 2020, duurzaam en dynamisch centrum in het Groene Woud' zijn zes ambities voor het ruimtelijk beleid neergelegd. Daarmee geeft de strategische visie de hoofdrichting en de zwaartepunten van het beleid aan. De zes ambities zijn:

  • Boxtel blijft voorop met duurzaamheid;
  • Boxtel ontwikkelt toerisme en recreatie tot een volwaardige bedrijfstak;
  • Boxtel versterkt zijn positie als werkgelegenheidsgemeente;
  • Boxtel werkt aan een sterk centrum;
  • Boxtel is ook in 2020 een prima woongemeente;
  • Boxtel heeft een modern bestuur.

Voldoende woningen en goede woningen in alle kernen

Tot 2020 groeit de bevolking van Boxtel nog aan met 700 inwoners tot een totaal van 30.900. Voor deze groei alleen zijn ongeveer 300 woningen nodig. Een veel groter aantal, plusminus 900 woningen, is nodig om de nog steeds doorgaande gezinsverdunning op te vangen. De gemiddelde woningbezetting bedroeg in 2008 namelijk 2,47 en zal dalen naar ongeveer 2,30 in 2020. Voor de eigen bevolking zijn er dus opgeteld zo'n 1200 woningen nodig.

Daarnaast wil Boxtel net als in de vorige periode in beperkte mate (bijvoorbeeld 200 woningen) bouwen voor mensen van 'buiten', bijvoorbeeld omdat ze hier (komen) werken en daarom ook hier willen wonen. In de discussie over de strategische visie bleek er overwegend steun voor deze 'kleine plus'. Het totaal aantal te bouwen woningen, voor mensen van 'binnen' en 'buiten' Boxtel, komt dan op 1400 woningen. Van deze in totaal 1400 nieuwe woningen kunnen er zo'n 650 gebouwd worden binnen de kernen zonder dat de leefbaarheid door een te grote dichtheid wordt aangetast. Voor de rest zijn uitbreidingslocaties nodig. Naar de huidige inzichten zijn dat nog steeds de locaties 'Selissen/Munsel' en 'de Oksel' tussen de spoorlijnen.

Maar net zo belangrijk als de kwantiteit van de woningbouw is de kwaliteit van de woningvoorraad. De volgende aspecten zijn dan met name relevant:

  • De bestaande voorraad moet van een kwalitatief goed niveau blijven. Dit betekent in een aantal gevallen sloop en vervangende nieuwbouw. De aantallen tot 2020 zijn niet bekend, maar ter illustratie: als een woning na gemiddeld 120 jaar vervangen moet worden, betekent dit voor Boxtel dat er 100 woningen per jaar vervangen moeten worden;
  • Er moet voldoende groot onderhoud plaatsvinden, want als (om in hetzelfde voorbeeld te blijven) een woning 120 jaar mee moet, zal er een aantal keren groot onderhoud gepleegd moeten worden;
  • Er moet voorzien worden in de veranderende vraag naar woningen. Uit het woonwensenonderzoek blijkt dat de vraag zich richt op betaalbare (grondgebonden) woningen voor starters en senioren en op luxe appartementen in Liempde voor senioren. Met de nieuwbouw (voor uitbreiding én voor vervanging) en met een gedeelte van de grootonderhoudprojecten (door functiewijziging door te voeren) kan de gemeente aan deze nieuwe woonwensen tegemoet komen;
  • Bij het bouwen en renoveren van woningen moet gestreefd worden naar meer diversiteit in woonmilieus, om zodoende maatschappelijke segregatie tegen te gaan.

Bijzondere aandacht verdient de woningbouw in de kernen Liempde en Lennisheuvel. De leefbaarheid in deze kernen staat onder druk en voorkomen moet worden dat starters en senioren uit deze kernen (moeten) vertrekken omdat zij geen passende woning kunnen vinden. Dit vraagt op de lokale situatie toegesneden oplossingen waarbij zeker in Lennisheuvel geldt dat men meer gebaat is bij een geleidelijke bouwstroom van 'kleine plukjes' dan bij een of enkele grotere projecten.

Ook wordt in deze kernen de leefbaarheid meer dan elders bedreigd door maatschappelijke en economische ontwikkelingen zoals ontgroening, vergrijzing en terugval in voorzieningenniveau. Het is voor de leefbaarheid in deze kernen van belang dat zowel jongeren als ouderen er kunnen blijven wonen. De gemeente zal hier met het woningbouwprogramma op inspelen maar realiseert zich tevens dat dit weliswaar een belangrijke randvoorwaarde is, maar dat er ook nog andere inspanningen nodig zijn om de leefbaarheid op peil te houden. Deze zullen in de context van de integrale dorpsontwikkelingsplannen nader vorm moeten krijgen. Bij wijze van voorbeeld zou gedacht kunnen worden aan het laten starten of eindigen van toeristische routes in deze kernen zodat de bestedingen in deze kernen toenemen waardoor voorzieningen beter in stand gehouden kunnen worden.

Met onderhavig planvoornemen worden maximaal 87 woningen mogelijk gemaakt, die gefaseerd in 2 tot 3 fases gerealiseerd zullen worden. De woningen zijn voor een groot gedeelte bedoeld voor zowel starters als senioren. Dit betreffen met name de woningen aan de hoofdontsluitingsweg. Er wordt daarmee nadrukkelijk voorzien in de locale behoefte voor de kern Lennisheuvel. Het planvoornemen draagt daarmee bij aan voldoende woningen en de juiste woningen voor de kern Lennisheuvel. Daarnaast draagt de toename van het aantal woningen eveneens bij aan de leefbaarheid van de kern Lennisheuvel.

3.5.3 Woonvisie Boxtel 2016-2025

Op 28 juni 2016 heeft de gemeenteraad de Boxtelse woonvisie 2016 – 2025 vastgesteld. De woonvisie biedt de kaders die de gemeente de komende jaren nodig heeft om samen met betrokken partijen vorm te geven aan wonen in Boxtel. In de woonvisie zijn vijf opgaven benoemd die de komende jaren centraal staan in het woonbeleid van de gemeente Boxtel, namelijk:

  • 1. Een betaalbare woning voor iedereen
  • 2. Verbeteren kwaliteit, geschiktheid, duurzaamheid woningvoorraad
  • 3. Huisvesting bijzondere (zorg)doelgroepen
  • 4. Vraaggericht bouwen met oog op de toekomst
  • 5. Boxtel aantrekkelijke woongemeente

Deze vijf woonopgaven zijn in een infographic weergegeven. Daarnaast worden deze opgaven ieder jaar concreter uitgewerkt in een woonagenda. Op deze manier wordt op een actuele manier bekeken welke instrumenten nodig zijn om de woonvisie uit te voeren.

Binnen opgave 4 van de woonvisie is bijzondere aandacht in het bouwprogramma benoemd voor:

  • a. Grondgebonden woningen voor middeninkomens (waaronder kleine huishoudens / starters) in het vrije huursegment;
  • b. Woningen voor senioren in het sociale en vrije huursegment;
  • c. Goedkope sociale huurwoningen voor starters (bij voorkeur met tijdelijke huurcontracten, zodat de woningen beschikbaar blijven voor de doelgroep);
  • d. Wonen met zorg voor kwetsbare inwoners;
  • e. Innovatieve (permanente en tijdelijke) woonvormen voor arbeidsmigranten en verblijfsgerechtigden;
  • f. Betaalbare koopwoningen voor starters met een middeninkomen;
  • g. Betaalbare koopwoningen, in middeldure en dure segment voor senioren die willen doorstromen uit hun gezinswoning;
  • h. Ruimte voor particuliere wooninitiatieven;

Verder is in de Woonvisie als woningmarktopgave voor Lennisheuvel het volgende benoemd:

  • Voorkomen dat starters en senioren uit de kern (moeten) vertrekken omdat zij geen passende woning kunnen vinden.
  • Samen met bewoners en woningzoekenden optrekken om kleinschalige nieuwbouw toe te voegen aan de kern Lennisheuvel.

Het planvoornemen voorziet in de realisatie van maximaal 87 grondgebonden woningen. De te realiseren woningen zullen zoveel mogelijk aansluiten bij opgave 4: 'Vraaggericht bouwen met oog voor de toekomst'. Op basis van het beeldkwaliteitsplan en de flexibele regeling van het bestemmingsplan 'Achter den Eijngel' uit 2019 is een diverse, vraaggerichte en marktconforme invulling gegeven aan het stedenbouwkundig bouwvplan, waardoor de nieuwe woningen aansluiten op de behoefte van de komende jaren. Hierbij zijn ook de resultaten van het regionale woonwensenonderzoek uit 2019 meegenomen.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

4.1 Inleiding

Milieubeleid wordt steeds meer geïncorporeerd in andere beleidsvelden. Verbreding van milieubeleid naar andere beleidsterreinen is dan ook een belangrijk uitgangspunt. Ook in de ruimtelijke planvorming is structureel aandacht voor milieudoelstellingen nodig. De milieudoelstellingen worden daartoe integraal en vanaf een zo vroeg mogelijk stadium in het planvormingsproces meegewogen. Een duurzame ontwikkeling van de gemeente is een belangrijk beleidsuitgangspunt dat zijn doorwerking heeft in meerdere beleidsterreinen.

Hierna worden de verschillende aspecten in relatie tot de woningbouwontwikkeling op deze locatie besproken. Indien aanvullend onderzoek nodig is, staat dat daarbij vermeld.

4.2 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

4.2.1 Algemeen

In de Wet milieubeheer (Wm) en het bijbehorende Besluit m.e.r. zijn activiteiten genoemd waarvoor een milieueffectrapportage (MER) dient te worden opgesteld. Op basis van het Besluit m.e.r. wordt getoetst of een bestemmingsplan voorziet in, of een kader vormt voor, activiteiten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu. Hiervoor zijn in de bijlage bij het Besluit m.e.r. lijsten opgenomen waarin activiteiten zijn aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (C-lijst) of ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (D-lijst). In die lijst is per categorie een drempelwaarde opgenomen. Deze drempelwaarden hebben een indicatief karakter, hetgeen inhoudt dat in bepaalde gevallen – ook wanneer de drempelwaarden niet worden overschreden – een beoordeling dient plaats te vinden of het planvoornemen kan leiden tot belangrijke nadelige gevolgen. Deze beoordeling dient te geschieden aan de hand van de onderstaande selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling (2011/92/EU).

Daarnaast kan er sprake zijn van een m.e.r.-plicht indien het uitvoeren van een passende beoordeling in het kader van de Wet natuurbescherming voor een bestemmingsplan verplicht is vanwege de hierin opgenomen activiteit(en). In dat geval is het plan mogelijk m.e.r.-plichtig. Als voor de in het vast te stellen bestemmingsplan voorziene activiteit al Wnb-vergunning is verkregen en daarvoor een passende beoordeling is gemaakt, behoeft voor het bestemmingsplan geen nieuwe passende beoordeling te worden verricht voor zover de Wnb-vergunde activiteit één op één in het bestemmingsplan wordt ingepast en een nieuwe passende beoordeling redelijkerwijs geen nieuwe gegevens en inzichten zal opleveren. Er hoeft dan ook geen MER te worden gemaakt.

Tenslotte is het van belang dat in het Besluit m.e.r. een uitzondering opgenomen voor de plan-m.e.r.-plicht als er een passende beoordeling moet worden gemaakt. Het gaat om plannen die het gebruik bepalen van kleine gebieden en voor kleine wijzigingen van plannen. Of er sprake is van een klein gebied moet de omvang van het (bestemmingsplan)gebied tot het totale grondgebied van de gemeente in ogenschouw worden genomen (HvJ EU 21 december 2016, C-444/15, ECLI:EU:C:2016:978). Er is daarvoor geen hard criterium vastgelegd, maar de advocaat-generaal achtte in zijn conclusie van voornoemd arrest een oppervlakte van ten hoogste 5% van het gebied dat binnen het lokale bestuursniveau valt, een richtcijfer om te kunnen spreken van een klein gebied.

4.2.2 Gevolgen planvoornemen

Onderhavig bestemmingsplan voorziet in een woningbouwontwikkeling. Deze ontwikkeling komt in de lijst C van de bijlage van het Besluit m.e.r. niet als activiteit voor. Met betrekking tot de ontwikkeling is in onderdeel D (11.2) van de bijlage van het Besluit milieueffectrapport (Besluit m.e.r.) het volgende opgenomen: 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen.' De voorgenomen ontwikkeling kan worden aangeduid als een dergelijke stedelijke ontwikkeling, maar deze ligt ver onder de drempelwaarde die is opgenomen in kolom 2, namelijk een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2.000 woningen of meer of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer. Er is voor de activiteit derhalve geen sprake van een m.e.r.-beoordelingsplicht. Er dient wel een vormvrije m.e.r.- beoordeling te worden uitgevoerd, omdat sprake is van een besluit uit de vierde kolom van onderdeel D.

afbeelding "i_NL.IMRO.0757.BP80634-OTW2_0028.png"

De wettelijke regeling voor de m.e.r.-beoordeling gaat uit van het principe 'nee, tenzij': een m.e.r.-procedure is alleen nodig als er sprake is van 'belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu'. Op grond van de Wm houdt het bevoegd gezag bij haar besluit rekening met de omstandigheden zoals aangegeven in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling, te weten:

  • Kenmerken van het project;
  • Locatie van het project;
  • Kenmerken van de potentiële effecten (in samenhang met de eerste twee criteria).

Gezien de aard en omvang van de ontwikkeling en de beschrijving van omgevingsaspecten in dit hoofdstuk van de toelichting, is een verdere beschouwing van potentiële effecten niet aan de orde. Hieruit blijkt immers dat er geen (significante) milieueffecten te verwachten zijn die aanleiding geven tot een m.e.r.-procedure.

Uit een onderzoek naar de stikstofeffecten van het voornemen blijkt dat er ten gevolge van het plan sprake is van een depositie van meer dan 0,00 mol/ha/jaar op delen van een voor stikstof overbelast Natura2000-gebied. De initiatiefnemers hebben daarom een aanvraag ingediend voor een Wnb-vergunning waarbij er gebruik wordt gemaakt van externe saldering. Door gebruik te maken van externe saldering kan een toename van stikstofdepositie die gepaard (kunnen) gaan met de realisatie van woningen op grond van dit bestemmingsplan, worden toegestaan. Door het intrekken van een toestemming voor het houden van vee van een nabijgelegen veehouderij kan worden geborgd dat de stikstofdepositie op alle relevante gebieden (zogenaamde hexagonen uit het rekeninstrument Aerius) binnen de Natura2000-gebieden niet toeneemt. Negatieve effecten t.g.v. een toename van de stikstofdepositie op voor stikstof overbelaste- en kwetsbare Natura2000 gebieden kunnen met die externe saldering met zekerheid worden uitgesloten. Het aspect stikstofdepositie staat vaststelling van het bestemmingsplan en de Wnb-vergunning niet in de weg. Omdat voor het bestemmingsplan geen nieuwe passende beoordeling hoeft te worden verricht, hoeft er ook geen MER te worden gemaakt. Daarnaast geldt dat de omvang van het plangebied zeer beperkt is in relatie tot het totale grondgebied van de gemeente Boxtel (minder dan 0,1%). Voor dit bestemmingsplan geldt daarom de uitzondering zoals opgenomen in het Besluit m.e.r. (artikel 3 lid 1).

4.3 Bodem

4.3.1 Algemeen

Bij de voorbereiding en ontwikkeling van een bestemmingsplan heeft een gemeente een onderzoeksplicht naar verschillende aspecten die bij de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan een rol (kunnen) spelen. In dat kader zijn gemeenten verplicht om in de toelichting van een bestemmingsplan een paragraaf over de bodemkwaliteit op te nemen. In deze paragraaf dient gemotiveerd te worden of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de bodem. Uitgangspunt van een goede ruimtelijke ordening is dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemming en de daarin toegestane gebruiksvormen. Op basis van de resultaten bodemonderzoeken toetst de gemeente voor bestemmingsplannen of de bodem milieuhygiënisch geschikt is voor de geplande vorm van bodemgebruik. Door middel van een verkennend bodemonderzoek wordt vastgesteld of de bodem ter plaatse van de onderzoekslocatie verontreinigingen bevat die schadelijk zijn voor de volksgezondheid en/of het milieu in het algemeen en zodoende een belemmering of beperking kunnen vormen voor de uitvoering van het planvoornemen.

Zoals beschreven is in paragraaf 1.3 van deze toelichting, is in het verleden reeds een bestemmingsplan vastgesteld om woningbouw in het plangebied mogelijk te maken. Ten behoeve van dit bestemmingsplan zijn in het plangebied reeds alle benodigde bodemonderzoeken uitgevoerd, waarmee is vastgesteld dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde woonfunctie. De resultaten van deze onderzoeken worden in de navolgende paragrafen beschreven.

De Nota Bodembeheer 2019-2024 van de regio Brabant Noord bepaalt, dat op de betreffende bodemonderzoeken in beginsel een maximale geldigheidstermijn van 5 jaar van toepassing is. Voor een deel van onderstaande onderzoeken geldt, dat deze termijn gedurende de besluitvormingsprocedure van dit plan in geringe mate wordt overschreden.

De Nota Bodembeheer 2019-2024 biedt een uitzonderingsmogelijkheid om oudere onderzoeken (maar niet ouder dan 10 jaar) te gebruiken ter onderbouwing van een geschikte bodemkwaliteit. Voorwaarde is wel dat de inrichting en/of het gebruik van de locatie sinds de uitvoering van het bodemonderzoek niet zijn veranderd. Indien bodembedreigende activiteiten hebben plaatsgevonden na uitvoering van het bodemonderzoek, dient het bodemonderzoek geactualiseerd te worden.

Het westelijk deel van het plangebied is momenteel grotendeels in gebruik als weiland en gedeeltelijk ingericht als bossage. Het oostelijk deel van het plangebied bestaat uit bossages en weiland. Sinds het uitvoeren van de onderstaande onderzoeken is het gebruik van de percelen ongewijzigd gebleven. Er hebben geen bodembedreigende activiteiten plaatsgevonden die aanleiding geven om de reeds uitgevoerde onderzoeken te actualiseren.

4.3.2 Gevolgen planvoornemen
4.3.2.1 Verkennend bodemonderzoek

Ten behoeve van de vaststelling van het bestemmingsplan 'Achter den Eijngel' is voor het gehele plangebied een verkennend bodemonderzoek (Econsultancy, rapportnummer 15091801, 28 november 2016, Bijlage 6) uitgevoerd. Dit bodemonderzoek is onderverdeeld in een verdacht terreindeel en een onverdacht terreindeel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0757.BP80634-OTW2_0029.png"

Uitsnede van de kadastrale percelenkaart met geel omlijnd het onverdachte en rood omlijnd het verdachte terreindeel

Verdacht terreindeel

De bodem bestaat uit matig tot uiterst siltig, matig fijn zand. De bodem is bovendien minimaal tot 0,35 m -mv en maximaal tot 1,0 m -mv zwak humeus. Verder is deze humeuze bodemlaag zeer plaatselijk zwak tot matig grindig. De ondergrond is zeer plaatselijk zwak tot matig veenhoudend of matig leemhoudend. In de ondergrond komen verder plaatselijk in zwakke tot sterke mate gleyverschijnselen voor.

De bodem tot maximaal 1,0 m -mv is plaatselijk zwak baksteenhoudend. Verder zijn er zintuiglijk geen verontreinigingen in de bodem waargenomen. Verder is tijdens de veldwerkzaamheden ter plaatse van de aanwezige asfaltverharding een stabilisatielaag bestaande uit asfaltgranulaat en puin of baksteen aangetroffen. Ter plaatse van de aanwezige verharding (puin) zijn afwisselend lagen puin, asfaltgranulaat en stol aangetroffen. In deze stabilisatielagen en verhardingslagen bestaande uit asfaltgranulaat, puin, baksteen en stol zijn géén asbestverdachte (plaat)-materialen aangetroffen.

De zwak met baksteen verontreinigde, verdachte bodemlaag is licht verontreinigd met PAK. De zintuiglijk niet verontreinigde bovengrond is licht verontreinigd met PCB en plaatselijk licht verontreinigd met kwik, minerale olie en PAK. De zintuiglijk niet verontreinigde ondergrond direct onder de volledige puinlaag of baksteenlaag is licht verontreinigd met PCB.

Het grondwater is plaatselijk licht verontreinigd met barium en 1,2-dichloorethenen. De lichte verontreiniging met barium is hoogstwaarschijnlijk te relateren aan regionaal verhoogde achtergrondconcentraties van zware metalen in het grondwater. Voor de lichte verontreiniging met 1,2-dichloorethenen heeft het onderzoeksbureau vooralsnog geen verklaring.

Aangezien op een deel van het verdacht terreindeel stabilisatielagen en verhardingslagen bestaande uit puin of baksteen zijn aangetroffen, welke per definitie als asbestverdacht dienen te worden beschouwd, wordt geadviseerd om op termijn ter plaatse van deze stabilisatielagen en verhardingslagen een verkennend onderzoek asbest uit te voeren. Gezien het feit, dat buiten de asfaltverharding en de aanwezige verharding (puin) ter plaatse van het verdacht terreindeel in de bodem zintuiglijk alleen in zwakke mate baksteen is aangetroffen en géén asbestverdacht (plaat)materiaal, wordt geadviseerd vooralsnog ter plaatse geen verkennend onderzoek asbest uit te voeren. Dit vanwege het feit, dat niet verwacht wordt, dat ter plaatse asbesthoudend materiaal aanwezig is en zeker niet boven de interventiewaarde.

De vooraf gestelde hypothese, dat dit deel van de onderzoekslocatie als "verdacht" dient te worden beschouwd, wordt op basis van de onderzoeksresultaten, bevestigd. Gelet op de aard en mate van verontreiniging, bestaat er echter géén reden voor een nader bodemonderzoek en bestaan er met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem met uitzondering van de parameter asbest géén belemmeringen voor de voorgenomen nieuwbouw van woningen ter plaatse van dit deel van het plangebied ‘Lennisheuvel’.

Onverdacht terreindeel

De bovengrond bestaat voornamelijk uit zwak humeus, matig siltig, matig fijn zand. Zeer plaatselijk bestaat de bovengrond uit zwak siltig, matig fijn zand. De humeuze zandlaag bevindt zich tot minimaal 0,3 m -mv en maximaal tot 1,0 m -mv. De ondergrond bestaat uit zwak tot sterk siltig, matig fijn tot matig grof zand, sterk zandig leem en veen. Zeer plaatselijk is de zandige ondergrond matig leemhoudend.

Ter plaatse van het onverdacht terreindeel zijn in het opgeboorde materiaal zintuiglijk geen verontreinigingen waargenomen. In de bovengrond zijn geen verontreinigingen geconstateerd. In de ondergrond zijn eveneens geen verontreinigingen geconstateerd. Het grondwater is plaatselijk licht verontreinigd met barium, cadmium, koper, zink en xylenen.

Er zijn op basis van het vooronderzoek, tijdens de terreininspectie en bij de uitvoering van de veldwerkzaamheden géén aanwijzingen gevonden, die aanleiding geven een asbestverontreiniging in de bodem op het onverdacht terreindeel van de onderzoekslocatie te verwachten.

De vooraf gestelde hypothese, dat dit deel van de onderzoekslocatie als "onverdacht" kan worden beschouwd, wordt op basis van de onderzoeksresultaten niet geheel bevestigd. Gelet op de aard en mate van verontreiniging, bestaat er echter géén reden voor een nader onderzoek en bestaan er met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem géén belemmeringen voor de voorgenomen nieuwbouw van woningen ter plaatse van dit deel van het plangebied ‘Lennisheuvel’.

Conclusies bodemonderzoek

Op basis van voorgaande conclusies kan er voor zowel het verdachte als het onverdachte terreindeel worden geconcludeerd dat het aspect bodem geen belemmering vormt voor het planvoornemen. Wel wordt voor het verdachte deel, op basis van het advies, een verkennend asbest onderzoek uitgevoerd.

4.3.2.2 Nadere onderzoeken

Actualiserend bodemonderzoek

Econsultancy heeft tevens een actualiserend bodemonderzoek uitgevoerd in het kader van de voorgenomen nieuwbouw van de woningen (rapport 2190.003 versie D1, 24 augustus 2017, Bijlage 7). In dit actualiserende onderzoek zijn eveneens de later aangekochte gronden opgenomen. Op basis van dit actualiserend bodemonderzoek zijn een aantal deellocaties geïdentificeerd, die nog niet of nog niet voldoende zijn onderzocht. In tabel I zijn de onderzoeksstrategieën, die van toepassing zijn op de betreffende deellocaties, weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0757.BP80634-OTW2_0030.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0757.BP80634-OTW2_0031.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0757.BP80634-OTW2_0032.png"

Verkennend bodemonderzoek en verkennend onderzoek asbest

Naar aanleiding van de resultaten van het actualiserend bodemonderzoek is een verkennend bodemonderzoek en verkennend asbest onderzoek (rapport 2190.004 versie D1, 13 september 2017, Bijlage 8) voor het verdachte deel uitgevoerd. De bevindingen uit dit onderzoek zijn hieronder weergegeven.

Ten behoeve van het verkennend bodemonderzoek en verkennend onderzoek asbest zijn op basis van het onlangs door Econsultancy uitgevoerde actualiserend bodemonderzoek (rapportnummer 2190.003; d.d. 24 augustus 2017), vier deellocaties geïdentificeerd. Op de onderzoekslocatie zijn de volgende deellocaties onderzocht:

Deellocatie A: Terreindeel met voormalige partijen grond en/of partijen niet vormgegeven bouwstof en het voormalige bedrijfsterrein van aannemersbedrijf h. Wagenaars beheer bv

Op basis van het onlangs door Econsultancy uitgevoerd actualiserend bodemonderzoek (rapportnummer 2190.003; d.d. 24 augustus 2017) is geconcludeerd, dat dit deel van de onderzoekslocatie onderzocht dient te worden volgens de strategie voor een "verdachte locatie met diffuse bodembelasting en een heterogene verontreiniging op schaal van monsterneming" (VED-HE).

De bovengrond bestaat voornamelijk uit zwak humeus, matig siltig en matig fijn zand. Zeer plaatselijk bestaat de bovengrond uit matig grof zand en is het matig fijn zand zwak grindig. De ondergrond bestaat voornamelijk uit zwak humeus, matig siltig en matig fijn zand. Plaatselijk is de ondergrond sterk tot uiterst siltig, zwak tot sterk gleyhoudend, matig kleihoudend en/of zwak tot matig oerhoudend. Bovendien bestaat de ondergrond zeer plaatselijk uit sterk zandige klei. De bodem is tot maximaal 0,7 m -mv plaatselijk zwak tot sterk betonhoudend, zwak tot matig baksteenhoudend, zwak puinhoudend, zwak slakhoudend en/of zwak aardewerkhoudend.

Verkennend bodemonderzoek (NEN 5740)

De zintuiglijk verontreinigde bodemlaag, tot maximaal 0,7 m -mv, is plaatselijk licht verontreinigd met lood, zink, minerale olie en PAK. De zintuiglijk schone ondergrond is plaatselijk licht verontreinigd met kwik. Het grondwater is licht verontreinigd met nikkel en plaatselijk eveneens licht verontreinigd met minerale olie. De metaalverontreiniging is hoogstwaarschijnlijk te relateren aan regionaal verhoogde achtergrondconcentraties van zware metalen in het grondwater. Voor de lichte verontreiniging met minerale olie heeft Econsultancy vooralsnog geen directe verklaring. Stroomopwaarts van de licht met minerale olie verontreinigde peilbuis (deellocatie C, ter plaatse van de mogelijke stort met materiaal van onbekende samenstelling) is ook in de ondergrond plaatselijk een verhoogd gehalte aan minerale olie aangetroffen (lichte verontreiniging).

Conclusie

De vooraf gestelde hypothese, dat dit deel van de onderzoekslocatie als "verdacht" dient te worden beschouwd, wordt op basis van de onderzoeksresultaten bevestigd. Gelet op de aard en mate van verontreiniging, bestaat er echter, met uitzondering van de parameter asbest (zie onderstaande alinea), géén reden voor een nader onderzoek en bestaan er met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem géén belemmeringen voor de voorgenomen nieuwbouw van woningen ter plaatse van dit deel van nieuwbouwplan “Lennisheuvel”.

Verkennend onderzoek asbest in bodem (NEN 5707)

Tijdens de visuele inspectie van het maaiveld en de toplaag (maaiveldinspectie) zijn op het maaiveld (voor zover waarneembaar) géén asbestverdachte (plaat)-materialen (fractie > 20 mm) waargenomen. Tijdens de werkzaamheden zijn er in de bodem zintuiglijk eveneens geen asbestverdachte (plaat)materialen waargenomen. In het geanalyseerde grondmengmonster (fractie < 20 mm) ASB-MMA1 is een gehalte van 120 mg/kg d.s asbest aangetoond. In het geanalyseerde grondmengmonster (fractie < 20 mm) ASB-MMA4 is een gehalte van 3,9 mg/kg d.s asbest aangetoond. In de overige twee geanalyseerde grondmengmonsters zijn geen gehalten aan asbest (fractie < 20 mm) aangetoond. Van de individuele mengmonsters, waaruit grondmengmonster ASB-MM1 is opgemengd, is ter plaatse van asbestinspectiegat A10 zintuiglijk het meeste bodemvreemd materiaal (max. 10 %) in de bodem aangetroffen. Vanwege dit feit, zal het totale asbestgehalte (fractie > 20 mm + fractie < 20 mm) ter plaatse van dit asbestinspectiegat het meest gunstig zijn van alle individuele mengmonsters, waaruit grondmengmonster ASB-MM1 is samengesteld. Het totale asbestgehalte (fractie > 20 mm + fractie < 20 mm) in de bovengrond ter plaatse van asbestinspectiegat A10 bedraagt 104,9 mg/kg. Dit gehalte bevindt zich boven de interventiewaarde voor (niet-)hechtgebonden asbest (gehalte < 100 mg/kg d.s.) en bevindt zich ruim boven de stopcriteria (= 0,5 * interventiewaarde van 100 mg/kg d.s.).

Conclusie

De vooraf gestelde hypothese, dat dit deel van de onderzoekslocatie als "verdacht" dient te worden beschouwd, wordt op basis van de onderzoeksresultaten bevestigd. Econsultancy adviseert om op termijn een nader onderzoek te laten instellen naar de aard en de omvang van de mogelijke verontreiniging met asbest ter plaatse van het westelijke terreindeel van deze deellocatie. Gelet op de aard en mate van de overige gehalten aan asbest, bestaat er verder géén andere reden voor een nader onderzoek. Met uitzondering van het westelijk terreindeel van deze deellocatie bestaan er met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem géén belemmeringen voor de voorgenomen nieuwbouw van woningen ter plaatse van dit deel van het nieuwbouwplan “Lennisheuvel”.

Deellocatie B: Voormalige asfaltverharding en verharding met gebroken puin

Op basis van het onlangs door Econsultancy uitgevoerde actualiserend bodemonderzoek (rapportnummer 2190.003; d.d. 24 augustus 2017) is geconcludeerd, dat dit deel van de onderzoekslocatie aanvullend onderzocht dient te worden op de parameter asbest.

Aanvullend onderzoek (deellocatie B: asbest)

Tijdens de visuele inspectie zijn op de putbodem en in de putwand (voor zover waarneembaar) van de onderzoekslocatie géén asbestverdachte (plaat)-materialen (fractie > 20 mm) waargenomen. Tijdens de werkzaamheden zijn er in de bodem en in de puinverharding (> 50 % bodemvreemd materiaal) zintuiglijk eveneens geen asbestverdachte (plaat)-materialen waargenomen. In putwand ASB-W1-1 (fractie < 20 mm) is een gehalte van 3,1 mg/kg d.s asbest aangetoond. In de overig geanalyseerde putwanden en putbodems zijn geen gehalten aan asbest (fractie < 20 mm) aangetoond.

Conclusie

Gezien het feit, dat in de putwanden en putbodems geen verontreinigingen met asbest zijn aangetoond, bestaat er volgens Econsultancy géén reden voor een nader onderzoek en bestaan er met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem géén belemmeringen voor de voorgenomen nieuwbouw van woningen ter plaatse van dit deel van het nieuwbouwplan “Lennisheuvel”.

Deellocatie C: Mogelijke stort met materiaal van onbekende samenstelling

Op basis van het onlangs door Econsultancy uitgevoerd actualiserend bodemonderzoek (rapportnummer 2190.003; d.d. 24 augustus 2017) is geconcludeerd, dat dit deel van de onderzoekslocatie onderzocht dient te worden volgens de strategie voor een "verdachte locatie met diffuse bodembelasting en een heterogene verontreiniging op schaal van monsterneming" (VED-HE). De bovengrond bestaat voornamelijk uit zwak humeus, matig siltig en matig fijn zand. Plaatselijk is de bovengrond sterk gleyhoudend. De ondergrond bestaat voornamelijk uit matig tot sterk siltig, zwak tot sterk gleyhoudend, zwak tot sterk oerhoudend en matig fijn zand. Plaatselijk is de ondergrond zwak humeus, uiterst siltig en/of matig tot sterk kleihoudend. Bovendien bestaat de ondergrond zeer plaatselijk uit sterk zandige klei. De bovengrond is zeer plaatselijk zwak baksteenhoudend en/of zwak baksteenhoudend.

Verkennend bodemonderzoek (NEN 5740)

De zintuiglijk zwak met baksteen en beton verontreinigde bovengrond is licht verontreinigd met lood en PAK. De zintuiglijk schone ondergrond is plaatselijk licht verontreinigd met minerale olie. In het grondwater zijn geen verontreinigingen aangetroffen.

Conclusie

De vooraf gestelde hypothese, dat dit deel van de onderzoekslocatie als "verdacht" dient te worden beschouwd, wordt op basis van de onderzoeksresultaten bevestigd. Gelet op de aard en mate van verontreiniging, bestaat er echter, met uitzondering van de parameter asbest (zie deellocatie A), géén reden voor een nader onderzoek en bestaan er met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem géén belemmeringen voor de voorgenomen nieuwbouw van woningen ter plaatse van dit deel van het nieuwbouwplan “Lennisheuvel”.

Deellocatie D: Perceel N1000

Op basis van het onlangs door Econsultancy uitgevoerd actualiserend bodemonderzoek (rapportnummer 2190.003; d.d. 24 augustus 2017) is geconcludeerd, dat dit deel van de onderzoekslocatie onderzocht kan worden volgens de strategie "onverdacht" (ONV). De bovengrond bestaat voornamelijk uit zwak humeus, matig siltig, matig fijn zand. Plaatselijk is de de bovengrond zwak siltig, sterk siltig of matig kleihoudend en bestaat de bovengrond zeer plaatselijk uit matig grof zand. De ondergrond bestaat voornamelijk uit matig siltig, matig fijn zand. Plaatselijk is het matig fijn zand zwak tot sterk gleyhoudend. Bovendien bestaat de ondergrond zeer plaatselijk uit matig siltig, matig grof zand of sterk zandige klei.

In het opgeboorde materiaal zijn zintuiglijk geen verontreinigingen waargenomen.

Verkennend bodemonderzoek (NEN 5740)

De zintuiglijk schone bovengrond is plaatselijk licht verontreinigd met kwik. In de ondergrond zijn geen verontreinigingen aangetroffen. Het grondwater is licht verontreinigd met nikkel. Deze metaalverontreiniging is hoogstwaarschijnlijk te relateren aan regionaal verhoogde achtergrondconcentraties van zware metalen in het grondwater.

Conclusie

De vooraf gestelde hypothese, dat dit deel van de onderzoekslocatie als "onverdacht" kan worden beschouwd, wordt op basis van de onderzoeksresultaten niet geheel bevestigd. Gelet op de aard en mate van verontreiniging, bestaat er echter géén reden voor een nader onderzoek en bestaan er met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem géén belemmeringen voor de voorgenomen nieuwbouw van woningen ter plaatse van dit deel van het nieuwbouwplan “Lennisheuvel”.

Nader onderzoek asbest: Deellocatie A

Naar aanleiding van de onderzoeksresultaten van het hierboven beschreven verkennend bodemonderzoek en verkennend onderzoek asbest (rapportnummer 2190.004; d.d. 13 september 2017, Bijlage 8) is ten aanzien van Deellocatie A door Econsultancy een nader onderzoek asbest uitgevoerd (rapportnummer 2190.005, d.d. 13 november 2017, Bijlage 9). Uit dit onderzoek blijkt onder andere, dat de bovengrond ter plaatse van het terreindeel met voormalige partijen grond en/of partijen niet vormgegeven bouwstof en het voormalige bedrijfsterrein van aannemersbedrijf H. Wagenaars Beheer bv plaatselijk indicatief verontreinigd is met asbest.

Op het maaiveld ter plaatse van de onderzoekslocatie zijn tijdens de maaiveldinspectie ten behoeve van het reeds eerder door Econsultancy uitgevoerd verkennend bodemonderzoek en verkennend onderzoek asbest (rapportnummer 2190.004; d.d. 13 september 2017) zintuiglijk (fractie > 20 mm) géén asbestverdachte (plaat)-materialen waargenomen. Vanwege dit feit, is gedurende het onderhavig nader onderzoek asbest géén aanvullende visuele inspectie van het maaiveld en de toplaag (maaiveldinspectie) meer verricht.

De bodem bestaat voornamelijk uit matig tot uiterst siltig, matig fijn zand. Bovendien is de bodem tot minimaal 0,2 m -mv en grotendeels tot de gegraven diepte zwak humeus. Verder is de bovengrond plaatselijk zwak grindig en de ondergrond zeer plaatselijk zwak grindig. Zeer plaatselijk bevinden zich in zwakke mate keien in de bodem. Tevens bevinden zich in de bodem zeer plaatselijk in zwakke tot sterke mate gleyverschijnselen en/of is de bodem zwak tot sterk oerhoudend. Ter plaatse van sleuf 5-21 bestaat de bodem over het traject 0,0 - 0,3 m -mv uit zwak grindig, matig siltig, matig grof zand.

De bodem is tot maximaal 0,65 m -mv plaatselijk zwak betonhoudend en/of zwak baksteenhoudend. Ter plaatse van Ruimtelijke Eenheid RE-1 en RE-2 is de bodem tot maximaal 0,65 m -mv zeer plaatselijk eveneens zwak aardewerkhoudend. Ter plaatse van Ruimtelijke Eenheid RE-4 is de bovengrond ook plaatselijk zwak tot sterk slakhoudend en zeer plaatselijk sterk puinhoudend. Tijdens de werkzaamheden zijn er in de bodem zintuiglijk geen asbestverdachte (plaat)-materialen (fractie > 20 mm) aangetroffen. In de geanalyseerde grond(meng)monsters zijn nergens gehalten aan asbest (fractie < 20 mm) aangetoond.

Ondanks het feit, dat tijdens het reeds eerder door Econsultancy uitgevoerd verkennend bodemonderzoek en verkennend onderzoek asbest (rapportnummer 2190.004; d.d. 13 september 2017) een indicatieve verontreiniging met asbest (fractie < 20 mm) is aangetoond, is tijdens het onderhavig nader onderzoek asbest nergens asbest (zowel fractie > 20 mm als fractie < 20 mm) aangetoond. Hierdoor is ter plaatse van de onderzoekslocatie géén sprake van een bodemverontreiniging.

De vooraf gestelde hypothese, dat de onderzoekslocatie als "verdacht" dient te worden beschouwd met betrekking tot de parameter asbest, wordt op basis van de onderzoeksresultaten verworpen. Er bestaan volgens Econsultancy dan ook géén milieuhygiënische belemmeringen met betrekking tot de parameter asbest voor de voorgenomen nieuwbouw van woningen ter plaatse van het plangebied “Achter Den Eijngel”, alsmede de hierbij behorende bestemmingsplanherziening van dit plangebied. Uit voorgaande onderzoeken en conclusies blijkt dat het aspect bodem geen belemmering vormt voor het planvoornemen.

4.3.2.3 Conclusie nadere onderzoeken

Op basis van de resultaten van de bovenstaande onderzoeken kan worden geconcludeerd dat er met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geen sprake is van belemmeringen voor de voorgenomen nieuwbouw van woningen ter plaatse van het plangebied. Na het uitvoeren van de onderzoeken zijn de betreffende gronden in gebruik geweest als weide. Er hebben in de tussentijd geen mogelijk bodemverontreinigende activiteiten plaatsgevonden die aanleiding geven tot hernieuwd onderzoek.

4.3.3 Eindconclusie

Uitgangspunt van een goede ruimtelijke ordening is dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemming en de daarin toegestane gebruiksvormen. Op basis van de resultaten van de bovenstaande onderzoeken kan worden geconcludeerd dat er met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geen sprake is van belemmeringen voor de voorgenomen nieuwbouw van woningen ter plaatse van het plangebied.

4.4 Geluid

4.4.1 Algemeen

Ten aanzien van geluid zijn de regels uit de Wet geluidhinder (Wgh) van toepassing. De Wgh voorziet rond (gezoneerde) industrieterreinen, langs wegen en langs spoorwegen in zones en bevat tevens geluidsnormen en richtlijnen met betrekking tot de toelaatbare geluidsniveaus van de voorgenoemde geluidsbronnen. Indien een omgevingsvergunning een geluidsgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron, of indien de ontwikkeling een nieuwe geluidsbron of wijziging van een bestaande geluidsbron (aanpassing weg) mogelijk maakt, dient volgens de Wgh bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek plaats te vinden, waaruit blijkt dat aan de hoogst toelaatbare geluidsbelasting op de gevel, als opgenomen in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder, kan worden voldaan.

4.4.2 Gevolgen voor planvoornemen

Het plangebied is niet gelegen binnen de onderzoekszone van een spoorlijn of de geluidzone van een gezoneerd bedrijventerrein. De aspecten railverkeerslawaai en industrielawaai zijn niet aan de orde. De nieuwe woonbestemmingen zijn daarnaast geprojecteerd in de akoestische invloedsfeer van enkele niet in het kader van de Wgh gezoneerde 30 kilometer per uur wegen waaronder de Mijlstraat en Koevoortseweg, en de Lennisheuvel.

Voor de 30 km wegen geldt geen onderzoeksplicht, maar dient aangetoond te worden dat voor de nieuwe woningen sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Om dit te kunnen aantonen is in het verleden een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd (Econsultancy, rapportnummer 15091803, versie D2, 15 februari 2019, Bijlage 10). In het kader van de geactualiseerde verkeersmodelberekeningen van de gemeente Boxtel (Verkeersmodel Boxtel 2019), is het akoestisch onderzoek geactualiseerd (Nipa Milieutechniek, rapportnummer N221454.002/LHO, 7 februari 2022, Bijlage 11). Bij dit onderzoek is de geluidbelasting, zowel op de nieuwe woningen als bij de bestaande maatgevende woning Lennisheuvel 93, als gevolg van het wegverkeer op de bestaande wegen, en de nieuwe ontsluitingsweg van het plan (Brouwerslaantje) betrokken.

Conclusie geactualiseerd akoestisch onderzoek

Uit de berekeningsresultaten blijkt op de gevels van de nieuwe woonbestemmingen een geluidbelasting van ten hoogste 55 dB gevolg van het wegverkeer na planrealisatie. Er van uitgaande dat er wordt voldaan aan de standaard minimale eis conform het bouwbesluit voor de geluidwering van een nieuwe woning van 20 dB mag de gecumuleerde geluidbelasting niet hoger zijn dan 53 dB om aan de richtwaarde van het binnengeluidniveau van 33 dB te voldoen.

Bij nieuwe woningen is het aannemelijk dat, vanwege de eisen voor energieprestatie die voortvloeien uit het Bouwbesluit, de geluidwering van gevels zonder aanvullende akoestische voorzieningen voldoet aan tenminste 22 dB. Het woon- en leefklimaat is in de geluidgevoelige ruimten van de nieuwe woningen daarom zonder nader onderzoek gewaarborgd.

In het kader van de aanvraag omgevingsvergunning is evenmin nadere toetsing van de vereiste karakteristieke geluidwering noodzakelijk.

Uit het onderzoek blijkt bij de bestaande woning Lennisheuvel 93 na planrealisatie een toename van ten hoogste 4 dB op de westelijke zijgevel. Op deze gevel wordt ook na planrealisatie voldaan aan de richtwaarde voor een goed woon en leefklimaat. Er is geen aanleiding gevelmaatregelen te onderzoeken.

4.5 Luchtkwaliteit

4.5.1 Algemeen

De regelgeving omtrent de luchtkwaliteit is opgenomen in de Wet milieubeheer (Wm). De belangrijkste aspecten t.a.v. de (Europese) luchtkwaliteitseisen zijn vernoemd in de 'Wet luchtkwaliteit'. Deze wet maakt onderdeel uit van de Wm; hoofdstuk 5, titel 5.2. Rijk, provincies en gemeenten werken samen om de Europese eisen en doelstellingen voor het verbeteren van de luchtkwaliteit te realiseren. Overheidsinstanties zijn verplicht om bij (ruimtelijke) ingrepen en ontwikkelingen de mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit in beeld te brengen. Het opstellen en vaststellen van een bestemmingsplan behoort tot deze categorie, daarom is het noodzakelijk dat de eventuele gevolgen voor de luchtkwaliteit in beeld worden gebracht.

Artikel 5.16 Wm (lid 1) geeft weer, onder welke voorwaarden, bestuursorganen bepaalde bevoegdheden mogen uitoefenen. Wanneer bij de planvorming sprake is van één van de volgende punten vormen de luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering;

  • 1. er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • 2. een project leidt – al dan niet per saldo – niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • 3. een project draagt ‘niet in betekenende mate’ (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging;
  • 4. een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit), of binnen een regionaal programma van maatregelen.

Hoofdstuk 5 van de Wet Milieubeheer maakt onderscheid tussen projecten die 'Niet in betekenende mate' (NIBM) en 'In betekenende mate' (IBM) bijdragen aan de uitstoot van luchtverontreinigende stoffen. In de regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen die NIBM zijn. Deze NIBM-projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Als een project ervoor zorgt dat de concentratie fijn stof of CO2 met meer dan 3% van de grenswaarde verhoogd, draagt het project in betekenende mate bij aan luchtvervuiling en dient er een luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd te worden. Deze regel komt voort uit het NSL. Deze 3%-grens is voor een aantal categorieën projecten in een ministeriële regeling omgezet in getalsmatige grenzen, waaronder voor woningbouw: 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitingsweg, 3.000 woningen bij 2 ontsluitingswegen.

4.5.2 Gevolgen planvoornemen

Onderhavig planvoornemen betreft het realiseren van woningbouw aan de rand van de kern Lennisheuvel. In totaal betreft het planvoornemen in de toevoeging van maximaal 87 woningen in het plangebied. Het mogelijk maken van deze extra woning valt binnen het niet in betekenende mate criterium van de Wet milieubeheer (<1.500 woningen netto bij 1 ontsluitingsweg). Het aspect luchtkwaliteit vormt daarmee geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.

Buiten het feit dat dit project op basis van het aantal woningen NIBM bijdraagt aan de luchtkwaliteit is het daarnaast van belang dat er wordt aangetoond dat er ter plaatse van het plangebied geen sprake is van luchtverontreiniging welke de NSL doelstellingen overschrijden. In het kader van de goede ruimtelijke ordening is daarom gekeken naar de achtergrondconcentraties fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2). Deze zijn ter plaatse van het plangebied dermate laag dat de normen voor de luchtkwaliteit niet overschreden worden. Dit is af te leiden van hieronder afgebeelde uitsneden uit de Grootschalige concentratiekaart Nederland van RIVM en de NSL-monitoringstool.

De achtergrondconcentratie fijnstof ter plaatse van het plangebied bedraagt 15.74 µg/m3, de norm bedraagt 40 µg/m3. De achtergrondconcentratie stikstofdioxide ter plaatse van het plangebied bedraagt 11.09 µg/m3, de norm bedraagt 40 µg/m3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0757.BP80634-OTW2_0033.png"

Kaart achtergrondconcentratie PM10 met waarden in plangebied (indicatief weergegeven met rode cirkel), bron: https://geodata.rivm.nl/gcn/

afbeelding "i_NL.IMRO.0757.BP80634-OTW2_0034.png"

Kaart achtergrondconcentratie NO2 met waarden in plangebied (indicatief weergegeven met rode cirkel), bron: https://geodata.rivm.nl/gcn/

In de NSL-monitoringstool zijn langs Lennisheuvel en de Koevoortseweg de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 bepaald. In de volgende afbeelding zijn de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 weergegeven voor monitoringsronde 2021, peiljaar 2020.

afbeelding "i_NL.IMRO.0757.BP80634-OTW2_0035.png"

Uitsnede kaart NSL Monitoringstool met concentraties NO2, PM10 en PM2,5, peiljaar 2020

Uit de NSL-Monitoringstool blijkt dat de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 ter plaatse van het plangebied de jaargemiddelde grenswaarde van 40 µg/m3 (voor NO3 en PM10) en 25 µg/m3 (voor PM2,5) niet overschrijden. Daarnaast is de trend dat in de toekomst de emissies en de achtergrondconcentraties van deze stoffen zullen dalen, waardoor geen overschrijdingen van de grenswaarden zijn te verwachten. Uit voorgaande uiteenzetting en het gebruik van de NIBM en NSL-tool blijkt dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor het planvoornemen.

Concluderend kan worden gesteld dat het aspect luchtkwaliteit niet in de weg staat aan realisatie van het planvoornemen.

4.6 Externe veiligheid

4.6.1 Algemeen

Bij de ruimtelijke planvorming moet rekening worden gehouden met het aspect externe veiligheid. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en risicovol transport. Daarbij gaat het enerzijds om de risico's verbonden aan 'risicovolle inrichtingen', waar gevaarlijke stoffen worden geproduceerd, opgeslagen of gebruikt en anderzijds om het 'vervoer van gevaarlijke stoffen' via wegen, spoorwegen, waterwegen en buisleidingen. Het uitgangspunt van wet- en regelgeving en beleid ten aanzien van externe veiligheid is scheiding van kwetsbare functies en risicobronnen, waarmee men het volgende wil bereiken:

  • bescherming van personen die zich bevinden in de nabijheid van een risicobron tegen de kans op overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen of ten gevolge van een ongeval met een vliegtuig op of nabij een luchthaven;
  • bescherming van de samenleving tegen het ontwrichtende effect van een dergelijk ongeval met een groot aantal slachtoffers.
4.6.2 Gevolgen planvoornemen

afbeelding "i_NL.IMRO.0757.BP80634-OTW2_0036.png"

Uitsnede risicokaart. Plangebied indicatief blauw omcirkeld.

4.6.2.1 Risicovolle inrichtingen

In de direct omgeving, binnen een staal van 200 meter, van het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen op basis van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) gelegen. Wel is aan de noordzijde van het plangebied, aan de Industrieweg 18, op een afstand van meer dan 750 meter een LPG tankstation gelegen. De invloedsgebieden van 150 meter (100% letaliteit) en 355 (1% letaliteit) van dit tankstation is niet van invloed op het plangebied.

4.6.2.2 Transport van gevaarlijke stoffen

Transport van gevaarlijke stoffen vindt in de directe omgeving niet plaats. Het spoor (spoorlijn Eindhoven - 's-Hertogenbosch en Tilburg) is op ongeveer 1 km afstand gelegen. Voor zover transport van gevaarlijke stoffen plaats vindt over dit spoort is het invloedsgebied van 200 meter van dit spoor niet van invloed op het plangebied.

4.6.2.3 Leidingen

In zuidelijke richting zijn op minder dan 200 meter afstand buisleidingen aanwezig. Deze buisleidingen zijn eigendom van de Rotterdam-Rijn Pijpleiding (RRP). Overige transport-routes zijn op ten minste 350 meter afstand gelegen. Om die reden is er een quickscan Externe Veiligheid uitgevoerd door Econsultancy, rapportnummer 5705 versie D3, datum 15 februari 2019. Dit rapport is bijgevoegd als Bijlage 12. De belangrijkste bevindingen uit deze quickscan zijn nu volgend weergegeven.

In de bestaande situatie zijn ter hoogte van de leidingen meer dan twee woningen per hectare aanwezig. Ook binnen het plangebied zelf is sprake van meer dan twee woningen per hectare. Daarom worden de nieuwe woningen aangeduid als kwetsbaar object. In de volgende figuur wordt nader ingezoomd op het plan ter hoogte van de aanwezige buisleidingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0757.BP80634-OTW2_0037.png"

Het plangebied en de betreffende buisleidingen met risicocontouren

Er is sprake van twee K1-leidingen. Uit de risicokaart volgen de gegevens zoals vermeld in de nu volgende tabel. In december 2016 en januari 2017 heeft een laatste actualisatie van de gegevens plaatsgevonden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0757.BP80634-OTW2_0038.png"

Gegevens buisleidingen

In voorgaande tabel zijn de vermelde afstanden voor het plaatsgebonden risico van 10-6/jaar voor beide leidingen weergegeven als stippellijn. Deze afstand volgt uit het risicoscenario voor een plasbrand. Uit de afstanden volgt dat het plaatsgebonden risico ter plaatse van de rood omcirkelde woning niet voldoet aan de grenswaarde. Het realiseren van een woning binnen de aangegeven afstanden is niet mogelijk.

Volgens het Handboek buisleidingen in bestemmingsplannen (2010) strekt het invloedsgebied voor de bepaling van het groepsrisico zich uit tot 'maximaal enkele meters' buiten de 10-6/jaar-contour. De binnen het plangebied geprojecteerde woningen zijn met uitzondering van de in voorgaande afbeelding rood omcirkelde woning gelegen op beduidend grotere afstand. Hier kan wel worden voldaan aan de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico. De verwachting is dat het groepsrisico lager is dan de oriëntatiewaarde. Een vuistregel voor K1-leidingen is dat het groepsrisico de oriëntatiewaarde overschrijdt bij een dichtheid van meer dan 255 personen per hectare buiten de 10-6/jaar-contour. Voor leidingen met lichte brandstoffen is geen sprake van een significant groepsrisico.

Getroffen maatregelen

Leidingbeheerder RRP geeft in een reactie op versie D1 van dit rapport aan dat ter hoogte van het plangebied risicoreducerende maatregelen zijn ingezet. Als gevolg hiervan zijn de afstanden zoals weergegeven in de volgende tabel van toepassing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0757.BP80634-OTW2_0039.png"

Gegevens buisleidingen na de ingezette maatregelen

De afstanden uit de laatste kolom van de tabel zijn grafisch weergegeven in de nu volgende figuur. Uit de figuur volgt dat het plaatsgebonden risico ter plaatse van de aangegeven woning lager is dan 10-6/jaar en daarmee voldoet aan de grenswaarde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0757.BP80634-OTW2_0040.png"

Risicocontrouren na getroffen maatregelen

Conclusie plaatsgebonden risico

Doordat de exploitant van de leidingen maatregelen heeft getroffen voldoet het plaatsgebonden risico ter plaatse van de geprojecteerde woning aan de grenswaarden.

Verantwoording groepsrisico

Bij calamiteiten vanwege de buisleidingen zal in eerste instantie sprake zijn van explosie. De drukgolf zal voornamelijk leiden tot materiële schade, waarbij kans op letsel aanwezig is als gevolg van rondvliegend glas. Voor woningen gelegen op korte afstand tot de leidingen wordt daarom geadviseerd versterkt glas toepassen en raamoppervlakken tot een minimum te beperken.

Na explosie is er kans op brand, waarbij mogelijk toxische stoffen vrijkomen. Op meer dan 50 meter afstand zal de hittestraling voldoende laag zijn om veilig binnenshuis te kunnen schuilen. Omwonenden dienen te worden gewaarschuwd binnen te blijven en ramen en deuren te sluiten. Indien noodzakelijk en mogelijk kan worden overgegaan tot evacuatie. Het plangebied kan goed worden ontvlucht via de aan te leggen wegen.

Hulpdiensten zoals ambulance en brandweer benaderen de calamiteit uit noordelijke richting. De primaire aanrijroute via Lennisheuvel kan daarom niet als secundaire evacuatieroute worden gebruikt. De leidingen zijn ter hoogte van de kruising met de Mijlstraat goed te bereiken. De rest van het tracé is gelegen in landelijk gebied en is moeilijker toegankelijk.

Advies RRP (Rotterdam-Rijn Pijpleiding)

Op verzoek van de RRP-organisatie, welke de leidingen beheert, is het invloedsgebied van de leidingen opgenomen op de verbeelding van dit bestemmingsplan.

Advies veiligheidsregio

Ook de Veiligheidsregio heeft in 2017 in het kader van het voorgaande bestemmingsplan 'Achter den Eijngel' (2019) advies uitgebracht. Dit advies is bijgevoegd als Bijlage 13 bij deze toelichting. De Veiligheidsregio adviseert op het gebied van zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Uitgangspunt bij dit advies is dat er uitsluitend sprake is van grondgebonden woningen en geen zorgwoningen. De Veiligheidsregio heeft het volgende geadviseerd:

  • Richt het plangebied zo in dat een minimaal aantal woningen binnen de 10kW/m2 opgericht wordt.
  • Gebruik bij die woningen liggend binnen deze contour moeilijk of niet brandbare materialen voor het afwerken van de gevels gericht naar de watergang.
  • Informeer toekomstige bewoners over het aanwezige risico en handelingsperpectief = vluchten of schuilen in objecten buiten de van de 10kW/m2 stralingscontour. Deze informatie kan worden mee gewogen in het besluit om zich op deze locatie te vestigen. Hiermee wordt in optimale vorm inhoud gegeven aan het risicobewustzijn van de burger.

Conform het advies van de Veiligheidsregio dient in de regels van dit bestemmingsplan bepaald te worden:

  • dat er binnen het invloedsgebied alleen grondgebonden woningen mogen worden gerealiseerd en geen zorgwoningen of andere bestemmingen waarbij de zelfredzaamheid slechter wordt. In de regels is daarom opgenomen dat er enkel reguliere grondgebonden en geen zorgwoningen voor verminderd zelfredzame personen mogen worden gerealiseerd;
  • dat de gevels van (beperkt) kwetsbare objecten welke zijn gericht naar de leiding (zuidzijde) binnen respectievelijk 61,8 en 70,3 gezien vanaf de leiding moeten zijn afgewerkt met moeilijk of niet brandbare materialen. Binnen deze zone gelden nadere eisen bij het oprichten van (beperkt) kwetsbare objecten. Dit is als zodanig geregeld in de nadere eisen behorend bij de aanduiding 'veiligheidszone - leiding'.

Gezien het bovenstaande en getoetst aan de Beleidsvisie externe veiligheid van de gemeente Boxtel is de conclusie dat het restrisico bestuurlijk acceptabel en dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor het planvoornemen.

4.7 Natuurbescherming

4.7.1 Algemeen

De Wet natuurbescherming (Wnb) vormt het wettelijke kader voor de bescherming van plant- en diersoorten en Natura2000-gebieden. De wet bepaalt dat projecten en andere handelingen die de kwaliteit van natuurlijke habitats en de habitats van soorten in een Natura2000-gebied kunnen verslechteren of die een significant verstorend effect kunnen hebben op soorten waarvoor het gebied is aangewezen, niet mogen plaatsvinden zonder vergunning.

4.7.2 Soortenbescherming

De bescherming van plant- en diersoorten is geregeld in de Wnb. Om kwetsbare soorten te beschermen bevat de Wnb enkele verbodsbepalingen, zoals het verbod op het doden of verontrusten van dieren, en het beschadigen van voorplantings- of rustplaatsen. Dit houdt concreet in, dat voor bepaalde ruimtelijke ontwikkelingen zoals het verwijderen van bebouwing en beplanting en het bouwen dient te worden vastgesteld of daarin, of in de directe nabijheid beschermde soorten aanwezig zijn.

Bij de voorbereiding van onderhavig bestemmingsplan is onderzocht of in het plangebied beschermde soorten aanwezig zijn, of dat het plangebied voor deze soorten een essentiële functie heeft. In dit kader is een quickscan flora en fauna (rapportnummer 16716.001, versienummer D1, d.d. 25 oktober 2021) uitgevoerd. De onderzoeksrapportage is toegevoegd als Bijlage 14 bij deze toelichting.

Op basis van de resultaten van de quickscan dient voor uitvoering van het planvoornemen middels nader onderzoek meer informatie te worden verkregen over de essentiële functie van de onderzoekslocatie ten aanzien van steenuil, kerkuil, hazelworm, levendbarende hagedis, alpenwatersalamander, kamsalamander, boomkikker en dient er een inspectie naar jaarrond beschermde nesten van roofvogels en ransuil en naar nesten van eekhoorn uitgevoerd te worden. De onderzoeksrapportage van het aanvullend onderzoek zal worden toegevoegd als Bijlage 15 bij deze toelichting. Vooruitlopend op het uitvoeren van het aanvullend onderzoek is, onder meer naar aanleiding van het veldbezoek voor jaarrond beschermde nesten, een rapport opgemaakt van de ecologische verwachtingen in het plangebied. Deze is als Bijlage 16 toegevoegd aan deze toelichting.

De conclusies en bevindingen uit de quickscan en de memo zijn in onderstaande overgenomen. Tevens zullen hieronder na voltooiing van de ecologische onderzoeken de conclusies van het aanvullend onderzoek worden opgenomen, en de maatregelen die daaruit volgen. Het planvoornemen en het plan zullen indien nodig op deze resultaten en maatregelen worden aangepast.

4.7.2.1 Quickscan Flora & Fauna

Op basis van de quickscan Wet natuurbescherming dient voor uitvoering van het planvoornemen middels nader onderzoek meer informatie te worden verkregen over de essentiële functie van de onderzoekslocatie ten aanzien van steenuil, kerkuil, hazelworm, levendbarende hagedis, alpenwatersalamander, kamsalamander, boomkikker en dient er een inspectie naar jaarrond beschermde nesten van roofvogels en ransuil en naar nesten van eekhoorn uitgevoerd te worden.

Ten aanzien van verstoring van beschermde en algemene broedvogels kunnen overtredingen worden voorkomen door te werken buiten het broedseizoen. Globaal kan voor het broedseizoen de periode maart tot half augustus worden aangehouden. Indien de werkzaamheden toch binnen het broedseizoen uitgevoerd worden, zal voorafgaand hieraan door een ter zakenkundig ecoloog geïnspecteerd moeten worden of er broedgevallen binnen de invloedssfeer van de werkzaamheden aanwezig zijn. Een inspectie naar jaarrond beschermde nesten vind plaats in het bladerloze seizoen, globaal tussen december en februari.

Met betrekking tot mogelijke verblijfplaatsen en vliegroute(s) van vleermuizen in de bebouwing en bomen aan de noord- en oostzijde van de onderzoekslocatie en de Heerenbeekloop aan de zuidzijde van de onderzoekslocatie kunnen overtredingen van de Wet natuurbescherming worden voorkomen door additionele (bouw)verlichting richting de omliggende bebouwing bomen te voorkomen. Indien verstoring door een toename in verlichting dreigt, zal een verlichtingsplan in samenwerking met een ter zake deskundige worden opgesteld om verstoring door verlichting te voorkomen.

Ten aanzien van steenmarter, bunzing, hermelijn en wezel kan verstoring worden voorkomen als de houtwal met struweel op het oosten van de onderzoekslocatie en de Heerenbeekloop ten zuiden van de onderzoekslocatie niet worden aangetast.

Voor beschermde soorten behorend tot de overige soortgroepen zijn overtredingen ten aanzien van de Wet natuurbescherming wegens het ontbreken van geschikt habitat/verblijfsmogelijkheden, het ontbreken van sporen, op basis van de verspreidingsgegevens, de aanwezigheid van voldoende alternatieve en/of gezien de aard van de ingreep niet aan de orde. Ten aanzien van algemene grondgebonden zoogdieren en amfibieën is het in het kader van de zorgplicht noodzakelijk om voldoende zorg te dragen voor de aanwezige individuen en al het redelijkerwijs mogelijke dient te worden gedaan om het doden van individuen te voorkomen.

4.7.2.2 Tussentijdse memo ecologische verwachtingen

In februari 2022 heeft ten behoeve van de nadere onderzoeken een eerste veldbezoek in het plangebied plaatsgevonden, waarbij de jaarrond beschermde nesten zijn onderzocht. Daarnaast is in overleg met de plaatselijke uilenwerkgroep overlegd over mogelijke nestlocaties.

Jaarrond beschermde nesten

Op 22 februari 2022 heeft een inspectie op de onderzoekslocatie plaatsgevonden naar jaarrond beschermde nesten van o.a. roofvogels, ransuil en eekhoorn. Er zijn geen nesten waargenomen welke een functie zouden kunnen hebben voor roofvogels, ransuil of eekhoorn. Verstoring ten aanzien van deze soorten is dan ook uit te sluiten. Wel zijn enkele kleine nesten waargenomen van soorten als merel, houtduif en roodborst. Voor de algemene broedvogelsoorten die op de onderzoekslocatie zijn te verwachten geldt dat, indien de werkzaamheden buiten het broedseizoen worden gestart en/of uitgevoerd, er geen overtredingen plaats zullen vinden met betrekking tot deze soorten.

Naast jaarrond beschermde nesten zijn tevens de bomen rondom het plangebied onderzocht op gaten, loshangend schors en spleten welke gebruikt zouden kunnen worden door boombewonende vleermuizen. Er is een enkele scheur waargenomen welke geschikt is voor boombewonende vleermuizen, namelijk in een boom in de bomenrij aan de oostzijde van de planlocatie. Als deze onbelicht blijft, wat met het huidige planvoornemen het geval is, zal er geen overtreding van de Wet natuurbescherming plaatsvinden.

Steenuil en kerkuil

Op basis van de huidige kennis wordt verwacht dat vanwege de bekende nestlocatie van de kerkuil in nabijheid van het plangebied ontheffing van de Wet natuurbescherming aangevraagd dient te worden. Een onderbouwing middels een ecologisch activiteienplan is noodzakelijk om een ontheffing van de Wet natuurbescherming aan te vragen. Compenserende maatregelen die genomen dienen te worden zijn het verplaatsen van de aanwezige nestkast en mogelijk nieuw leefgebied (halfopen tot open cultuurlandschappen met allerlei landschapselementen die voor afwisseling zorgen) inrichten. In het planvoornemen zijn reeds compensatiemaatregelen opgenomen voor deze soort.

Ten aanzien van de steenuilen in de omgeving dient door middel van aanvullend onderzoek te worden aangetoond of/welke maatregelen aan de orde zijn (compensatie leefgebied, nieuwe nestlocaties). Dit onderzoek is in uitvoering en het planvoornemen en plan zullen op de voorgeschreven maatregelen worden aangepast.

Amfibieën

Uit de quickscan blijkt dat de onderzoekslocatie mogelijk een functie heeft voor beschermde amfibiesoorten (boomkikker, alpenwatersalamander, kamsalamander). Naar de functie van het plangebied voor deze soorten wordt daarom momenteel aanvullend onderzoek uitgevoerd.

Uit het reeds in het verleden in het plangebied uitgevoerde onderzoek naar amfibieën bleek eerder dat de betreffende soorten niet in het plangebied werden aangetroffen. Aangezien de herinrichting van de beek als EVZ reeds lang geleden is uitgevoerd, en er in de tussentijd geen wijzigingen in het plangebied hebben plaatsgevonden, ligt het in lijn der verwachting dat deze hier nog steeds niet aanwezig zijn. Dat neemt niet weg dat de uitkomst van het aanvullend onderzoek leidend zal zijn. Het planvoornemen en plan zullen indien nodig op de voorgeschreven maatregelen worden aangepast.

Reptielen

De in het plangebied aanwezige houtwal is vanwege de ligging nabij de Heerenbeekloop geschikt habitat voor de hazelworm en de levendbarende hagedis. Daarbij is deze soort in de nabijgelegen natuurgebieden de Kampina en de Mortelen waargenomen. De huidige Heerenbeekloop is ruim 10 jaar geleden mede aangelegd om dieren als de hazelworm en de levendbarende hagedis te laten migreren tussen deze natuurgebieden. Echter zullen de Heerenbeekloop met oeverzone en de houtwal behouden blijven. Het plangebied vormt verder geen geschikt leefgebied voor deze soorten door een gebrek aan beschutting.

Uit het reeds in het verleden in het plangebied uitgevoerde onderzoek bleek eerder dat de betreffende soorten niet in het plangebied werden aangetroffen. Aangezien de herinrichting van de beek als EVZ reeds lang geleden is uitgevoerd, en er in de tussentijd geen wijzigingen in het plangebied hebben plaatsgevonden, ligt het in lijn der verwachting dat deze hier nog steeds niet aanwezig zijn. Dat neemt niet weg dat de uitkomst van het aanvullend onderzoek leidend zal zijn. Het planvoornemen en plan zullen indien nodig op de voorgeschreven maatregelen worden aangepast.

4.7.2.3 Nader onderzoek

De nadere onderzoeken die moeten worden uitgevoerd op grond van de quickscan zijn momenteel in uitvoering. De betreffende aanvullende onderzoeken zijn reeds in uitvoering. Na voltooiing van de ecologische onderzoeken worden de conclusies daarvan hier opgenomen, en zullen het bestemmingsplan en planvoornemen indien nodig worden aangepast aan de noodzakelijke maatregelen die daaruit volgen. De conclusies en eventuele uitwerking van deze onderzoeken zullen dan in deze paragraaf worden beschreven.

4.7.2.4 Conlusie soortenbescherming

Op basis van de quickscan flora & fauna is vastgesteld welke soorten nader onderzoek moet worden uitgevoerd. Deze onderzoeken worden in het veldseizoen van 2022 uitgevoerd. Op basis van eerder uitgevoerd onderzoek kan worden geconcludeerd, dat het waarschijnlijk is dat er vanwege de ruimtelijke ontwikkeling geen zwaarwegende negatieve effecten vallen te verwachten ten aanzien van beschermde soorten. Dit zal echter voor vaststelling van het plan volgens de wettelijk voorgeschreven kaders worden uitgezocht, en indien nodig zullen maatregelen in het plan worden geborgd.

4.7.3 Gebiedsbescherming

Een ruimtelijke ontwikkeling kan negatieve gevolgen hebben op beschermde gebieden. In deze paragraaf wordt beschreven voor welke gebieden er mogelijk sprake is van negatieve effecten als gevolg van de voorgenomen ingrepen in het plangebied.

Natura2000-gebied Kampina en Oisterwijkse Vennen

Het plangebied is niet gelegen in een Natura2000-gebied, zodat er uitsluitend sprake kan zijn van externe werking. Gezien de relatief kleinschalige aard van het planvoornemen en de afstand tot het dichtstbijzijnde Natura2000-gebied (Kampina en Oisterwijkse Vennen, 630 meter), zijn effecten als verdroging en verstoring door geluid of licht met zekerheid uit te sluiten. Wel dient er een onderzoek te worden gedaan naar mogelijk effecten ten gevolge van een toename van de stikstofdepositie op dit Natura2000-gebied en eventuele andere Natura2000-gebieden ten gevolge van het planvoornemen.

Stikstofdepositie

In het kader van de gebiedsbescherming van Natura2000-gebieden is, mede naar aanleiding van de uitspraak van de Raad van State ten aanzien van het voormalige PAS, ook voor een ontwikkeling met gepaard kan gaan met een relatief beperkte toename van de stikstofemissie – en depositie, een beoordeling van de stikstofeffecten voor Natura 2000-gebieden noodzakelijk. De drempelwaarde die onder het PAS werd gehanteerd (een depositiewaarde van 0,05 mol/ha/jaar) is vervallen. Bij een toename van de stikstofdepositie van 0,00 mol/ha/jaar (afgerond) op een voor stikstof gevoelig en overbelast Natura2000-gebied, kan er sprake zijn van een vergunningplicht in het kader van de Wet natuurbescherming. Bij dit onderzoek dient gebruik te worden gemaakt van het rekeninstrument AERIUS. AERIUS is het instrument waarmee neerslag (depositie) van stikstof op Natura 2000-gebieden binnen Nederland wordt berekend, gemonitord en geregistreerd. AERIUS is ontwikkeld en wordt beheerd door het RIVM.

Op 1 juli 2021 is de Wet stikstofreductie en natuurverbetering en bijbehorend besluit in werking getreden. De wet geeft de opdracht voor een programma van maatregelen om die reductie te bereiken en de natuur te herstellen. De wet maakt een gedeeltelijke vrijstelling mogelijk van de natuurvergunningplicht voor het aspect stikstof voor activiteiten van de bouwsector.

Activiteiten worden in de regel onderverdeeld in verschillende fases. Zo is er de realisatiefase (die van tijdelijke aard is, zoals de bouw van woningen) en de gebruiksfase (die een continue emissie genereert, zoals emissies ten gevolge van verwarming van woningen of het verkeer dat wordt gegenereerd t.g.v. de woningbouw).

Uitgaande van wettelijk verplichte gasloze nieuwbouw heeft het planvoornemen geen effecten op de emissie en depositie van stikstof t.g.v. de verwarming van woningen. Wel kan er sprake zijn van een toename van emissie van stikstof t.g.v. het wegverkeer en een toename van depositie van stikstof ten gevolge van die emissies uit het wegverkeer op het nabijgelegen Natura2000 gebied Kampina & Oisterwijkse Vennen (en mogelijk verder weg gelegen gebieden). Omdat de natuur in dat gebied kwetsbaar is voor stikstof en de stikstofdepositie hoger is dan de kritische depositiewaarde, zijn negatieve effecten voor de habitats en soorten in dit gebied op voorhand niet met zekerheid uit te sluiten.

Uit een onderzoek naar de stikstofeffecten van het voornemen blijkt dat er ten gevolge van het plan (emissies uit het wegverkeer) sprake is van een depositie van meer dan 0,00 mol/ha/jaar op delen van Natura2000-gebieden. Ook in de realisatiefase kan er sprake zijn van een (tijdelijke) toename van de stikstofdepositie.

De initiatiefnemers hebben daarom een aanvraag ingediend voor een Wnb-vergunning waarbij er gebruik wordt gemaakt van externe saldering. Door gebruik te maken van externe saldering kan een toename van stikstofdepositie die gepaard (kan) gaan met de realisatie van woningen op grond van dit bestemmingsplan, worden toegestaan. Door het intrekken van een toestemming voor het houden van vee van een nabijgelegen veehouderij kan worden geborgd dat de stikstofdepositie op alle relevante gebieden (zogenaamde hexagonen uit het rekeninstrument Aerius) binnen de Natura2000-gebieden niet toeneemt. Het gebruik van stikstofruimte van de nabijgelegen veehouderij is geborgd door middel van overeenkomst tussen initiatiefnemers en de veehouder en tussen de gemeente Boxtel en de veehouder.

De initiatiefnemers hebben afspraken gemaakt met een veehouder m.b.t. het gedeeltelijk intrekken van een toestemming voor het houden van vee van een nabijgelegen veehouderij, gelegen aan de Nieuwedijk 19 in Oirschot (postcode 5688 LK, kadastraal bekend gemeente Oirschot, sectie H, nummer 1268). Deze veehouder beschikt over een toestemming voor het houden van 89.746 legkippen wat overeenkomt met een ammoniakemissie van 8.256,6 kg/Nh3/jaar (vergunning ex artikel 16 en 19d Natuurbeschermingswet, 10 mei 2016, verleend door GS van Noord-Brabant, kenmerk C2148385). In opdracht van de gemeente Boxtel heeft DLV Advies de feitelijke situatie is terplekke gecontroleerd, getoetst aan de actuele beleidsregels voor extern salderen van de provincie Noord-Brabant geldend vanaf 15 juli 2021. Op basis van het onderzoek van DLV kan worden geconcludeerd dat de intrekking van de toestemming voor het houden van legkippen van de veehouderij aan de Nieuwedijk 19 in Oirschot kan worden ingezet als mitigerende maatregel t.b.v. een natuurvergunning en onderbouwing van het bestemmingsplan voor het onderhavige woningbouwplan.
In de overeenkomst tussen de initiatiefnemers en de veehouder is vastgelegd dat de initiatiefnemer het intrekken van de toestemming voor het houden van dieren op deze locatie zal inzetten als mitigerende maategel voor het woningbouwplan Achter den Eijngel. Het betreft de toestemming van een deel van de genoemde Natuurbeschermingswet-vergunning, te weten 5.000 dierplaatsen voor legkippen (Rav-code E.2.11,1, stal 3, emissiefactor 0,09 kg/Nh3/dierplaats en Rav-code E6.4.2.b voor de droogtunnel, 0,002 kg Nh3/jaar per dierplaats). Bij de berekening van de depositie is rekening gehouden met de invloed van gebouwen en de verdeling van de ventilatie tussen stal en droogtunnel in verhouding van 62,5% ventilatie via de stal en 37,5% ventilatie via de droogtunnel. Dit op grond van de eis bij de droogtunnel(BWL2007.09V4) dat minimaal 2 m3 ventilatie lucht per leghen via de tunnel moet worden geventileerd.
Ook de gemeente Boxtel heeft een overeenkomst gesloten met deze veehouder, t.b.v. het nemen van mitigerende maatregelen voor projecten in de gemeente Boxtel. De genoemde veehouderij gelegen aan de Nieuwedijk 19 in Oirschot wordt volledig beëindigd en de Natuurbeschermingswet-vergunning wordt op basis van de overeenkomsten volledig ingetrokken.  

De stikstofdepositie ten gevolge van woningbouw en maatregelen voor externe saldering zijn nader onderbouwd in een onderzoek stikstofdepositie (rapportnummer, datum). Dit onderzoek is toegevoegd als Bijlage 17.

Uit het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat er per saldo (dus na saldering) sprake is van een afname van de stikstofdepositie op het Natura2000-gebied Kampina & Oisterwijkse Vennen en enkele verder weg gelegen Natura2000-gebieden. Dat geldt ook voor overige natuurgebieden, dus natuurgebieden die geen onderdeel uitmaken van een Natura2000-gebied. Negatieve effecten ten gevolge van een toename van de stikstofdepositie op voor stikstof overbelaste en kwetsbare Natura2000-gebieden en andere natuurgebieden kunnen met die externe saldering met zekerheid worden uitgesloten.

Om de toename van stikstofemissie na realisatie van het planvoornemen te voorkomen is in de regels voor de bestemming 'Wonen' en 'Verkeer - Verblijfsgebied' een gebruiksregel opgenomen die het gebruik van gronden en bouwwerken, waarbij een toename van stikstofemissie plaatsvindt vanuit de betreffende gronden of bouwwerken als strijdig gebruik wordt aangemerkt. In de begripsbepalingen is gedefinieerd wat onder een toename van stikstof wordt verstaan. Deze regel heeft als gevolg, dat bij de toevoeging van nieuwe stikstof uitstotende activiteiten in het plangebied (nieuw c.q. extra ten opzichte van hetgeen beoordeeld in het hiervoor aangehaalde stikstofonderzoek) een nieuwe beoordeling dient te worden gemaakt van de gevolgen voor het Natura2000-gebied Kampina & Oisterwijkse Vennen en verder weg gelegen Natura2000-gebieden. Dit om de “stikstofdepositieruimte” te begrenzen.

Uit bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het aspect stikstofdepositie vaststelling van het bestemmingsplan en de vergunningverlening in het kader van de Wet natuurbescherming (voor het aspect stikstof) niet in de weg staat.

Natuurnetwerk Nederland

Het meest nabijgelegen natuurgebied bevindt zich circa 485 m ten westen van de onderzoekslocatie. Initiatiefnemers van ingrepen binnen of in de directe nabijheid van het Natuurnetwerk Nederland dienen in Noord-Brabant de effecten van de ingreep op de wezenlijke waarden en kenmerken van het Natuurnetwerk te onderzoeken. Gezien de afstand van het plangebied tot het dichtstbijzijnde deel van het Natuurnetwerk en de aard van de voorgenomen ingreep zullen de wezenlijke waarden en kenmerken ten opzichte van de oorspronkelijke situatie niet veranderen. Vervolgonderzoek in het kader van het Natuurnetwerk Nederland wordt, gezien de ligging ten opzichte van het plangebied en de aard van de ingreep niet noodzakelijk geacht.

Natuurnetwerk Brabant

Een deel van het plangebied (het oevergebied van de Heerenbeekloop) is gelegen binnen het Natuur Netwerk Brabant (NNB). In de IOV is een deel van het plangebied aangeduid als 'Natuur Netwerk Brabant – ecologische verbindingszone'. Inmiddels is de EVZ ter plaatse van het beoogd plangebied feitelijk gerealiseerd (2009/2010, EVZ Heerenbeekloop fase 2). De waterloop heeft ter plaatse een meandering gekregen over een breedte van 40 meter. Tevens zijn aan de zuidzijde van de waterloop poelen aangebracht en is de gehele zone natuurlijk ingericht. Bij navraag bij Waterschap De Dommel is aangegeven dat er voor dit deel van de Heerenbeekloop geen nadere maatregelen geprogrammeerd staan.

Het werkingsgebied 'Natuur Netwerk Brabant – ecologische verbindingszone' in de IOV valt niet samen met deze feitelijke inrichting van de Heerenbeekloop en zijn natuurlijk ingerichte oevergebied. Het werkingsgebied ligt namelijk een stuk noordelijker. In het ontwerp van de Omgevingsverordening Noord-Brabant is de feitelijke realisatie van de EVZ wel goed verwerkt, door over de volle breedte van de Heerenbeekloop het werkingsgebied 'Natuur Netwerk Brabant' neer te leggen. Met een verzoek tot herbegrenzing (zie paragraaf 3.3.2.1) wordt beoogd het werkingsgebied aan te passen aan de feitelijke inrichting van de EVZ Heerenbeekloop, en wordt geanticipeerd op de wijziging in de Omgevingsverordening Noord-Brabant, waarin de gerealiseerde EVZ juist is opgenomen.

Met onderhavig bestemmingsplan worden de percelen van het waterschap waarop de Heerenbeekloop en het oevergebied zijn gelegen aan de zuidzijde van het plangebied van een natuurbestemming voorzien. Daarmee wordt de gerealiseerde EVZ volledig van een passende bestemming voorzien die in overeenstemming is met het NNB zoals deze na herbegrenzing is opgenomen in de IOV, en reeds is vormgegeven in het ontwerp van de Omgevingsverordening Noord-Brabant.

Houtopstanden

De Wet natuurbescherming beschermt bos van minimaal 10 are en bomenrijen van minimaal 21 bomen, gelegen buiten de bebouwde kom (de zogenaamde 'houtopstanden'). Het is verboden deze houtopstanden geheel of gedeeltelijk te vellen zonder voorafgaande melding bij gedeputeerde staten. In deze paragraaf wordt beschreven of er bij voorgenomen kap sprake is van meldingsplicht en herplantplicht conform artikel 4.2 en artikel 4.3 van de Wet natuurbescherming. Verder wordt beschreven of er vervolgmaatregelen getroffen dienen te worden ten behoeve van de voorgenomen houtkap.

De bomen binnen het plangebied vallen niet onder de definitie houtopstanden als bedoeld in paragraaf 4.1 van de Wet natuurbescherming. De houtopstand op de onderzoekslocatie is gelegen binnen de bij besluit van gemeenteraad vastgestelde grenzen van de bebouwde kom. Tevens zullen er tijdens de voorgenomen ingreep geen bomen worden gekapt. Voor deze houtopstand geldt daarom geen meldingsplicht en herplantplicht.

Conclusie gebiedsbescherming]

Met betrekking tot Natura 2000-gebieden, het Natuurnetwerk Nederland en houtopstanden worden bij de voorgenomen werkzaamheden geen bezwaren voorzien in de uitvoering van de voorgenomen plannen op de onderzoekslocatie.

4.7.4 Conclusie

Op grond van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het aspect natuurbescherming het planvoornemen niet in de weg staat.

4.8 Cultuurhistorie en archeologie

4.8.1 Cultuurhistorie

Het plangebied is momenteel onbebouwd, met uitzondering van de woning aan de Mijlstraat en de woning aan het Rigtpad, en agrarisch in gebruik. Deze woningen en gronden hebben geen cultuurhistorische waarden. In de direct omgeving van het plangebied zijn twee woningen gelegen die wel een cultuurhistorische waarde hebben. Dit zijn het Rijks- en gemeentelijk monument aan respectievelijk Lennisheuvel 87 en 93.

Lennisheuvel 87

Het pand Lennisheuvel 87 betreft een traditionele langgevelboerderij uit het midden van de 19de eeuw zoals deze veel voorkomen in Brabant. Kenmerkend voor dit soort boerderijen is de rechthoekige vorm waarbij voorhuis, stal en schuur aan elkaar zijn gebouwd en alle deuren zich in de lange gevel bevinden. De gave staat van de hoofdvorm en detaillering geven het pand een hoge architectonische en beeldbepalende waarde in Lennisheuvel. Dit wordt mede bepaald door de typerende erfbeplanting en het ongeplaveide voorerf.

afbeelding "i_NL.IMRO.0757.BP80634-OTW2_0041.png"

Foto's van Lennisheuvel 87

Den Eijngel

Den Eijngel is een van de eerste stenen huizen in Boxtel en omgeving. De oudste delen van het huidige huis dateren uit ongeveer 1560 maar uit archeologisch onderzoek is, op basis van velerlei vondsten, gebleken dat de oudste voorganger van Den Eijngel teruggaat tot de 14e eeuw, mogelijk zelf tot de 13e of 12e eeuw. Kortom, het betreft een bijzonder huis op een bijzondere locatie, zeker ook gezien de vele archeologische vondsten. Na verschillende aanpassingen kreeg het huis zijn huidige vorm tussen 1650 en 1750.

afbeelding "i_NL.IMRO.0757.BP80634-OTW2_0042.png"

Historische foto's van Den Eijngel

Dit bijzondere huis is van oorsprong een herberg en brouwerij geweest en is later in gebruik genomen als boerderij. Vanaf 1975 is ook de functie als boerderij komen te vervallen en is het pand enkel nog in gebruik als woning. De laatste decennia is het pand enigszins in verval geraakt maar sinds 2014 is men begonnen met een volledige renovatie welke naar verwachting in 2019 zal worden afgerond. Naast het huis zelf was er tevens sprake van een Vlaamsche schuur, een dwarsdeelschuur, een stal, een kippenhok een brouwhuis en een bakhuisje. Het volledige bakhuisje is nog steeds in tact (gerenoveerd) en in de toekomst zal de dwarsdeelschuur worden herbouwd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0757.BP80634-OTW2_0043.png"

Foto's van Den Eijngel in zijn huidige staat

Gezien de afstand door de tussenliggende tuinen en de tussengelegen hoofdontsluitingsweg heeft de woningbouwontwikkeling geen tot nauwelijks negatieve invloed op de aanwezige cultuurhistorische bebouwing (Lennisheuvel 87 en 93). Tijdens de realisatie van de plannen zal er extra waakzaam worden gewerkt in de directe omgeving van deze monumenten.

Om de cultuurhistorische waarde van Den Eijngel (Lennisheuvel 93) te benadrukken is de beoogde ontwikkeling naar dit huis vernoemd en zal er bij de verdere inpassing van de nieuwbouw rekening gehouden worden met zichtlijnen naar Den Eijngel vanuit het plangebied en vanaf de Mijlstraat. De bestaande voorgevelroolijn van Mijlstraat 109 zal worden aangehouden, hierdoor ontstaan ruime voortuinen die goed zicht op Den Eijngel vanaf de Mijlstraat garanderen. In dat kader is een visie voor de zone aan de Mijlstraat gemaakt (zie Bijlage 2). Deze visie wordt als voorwaardelijke verplichting in het bestemmingsplan opgenomen om het zicht op Den Eijngel te waarborgen.

Ook bij de aanleg van groen en het planten van bomen zal hier rekening mee worden gehouden. Den Eijngel zal in de toekomst dus niet achter het groen of achter de bebouwing verdwijnen maar grotendeels goed zichtbaar blijven. Het doel is om Den Eijngel zoveel mogelijk te accentueren. De langgevelboerderij Lennisheuvel 87 is momenteel reeds visueel gescheiden van het plangebied en dit zal bij de verdere planontwikkeling ook zo blijven.

4.8.2 Archeologie
4.8.2.1 Algemeen

afbeelding "i_NL.IMRO.0757.BP80634-OTW2_0044.png"

Uitsnede archeologische beleidskaart Boxtel. De zwarte stippellijn geeft de begrenzing van het bestemmingsplan 'Buitengebied' weer

De gemeente beschikt over een archeologische beleidskaart. Op basis van deze beleidskaart heeft het plangebied een hoge verwachtingswaarde (categorie 4: oppervlakte ondergrens buitengebied 125 m2 en binnenstedelijk gebied 250 m2) en een middelhoge verwachtingswaarde (categorie 5 oppervlakte ondergrens buitengebied 500 m2 en binnenstedelijk gebied 2.500 m2). Het plangebied maakt grotendeels onderdeel uit van het buitengebied. In overleg met de gemeente is het echter beoordeeld als binnenstedelijk gebied. Daarnaast is de locatie door de provincie Noord-Brabant aangemerkt als archeologisch landschap. Dit houdt in dat gestreefd wordt naar een duurzaam en in samenhang behoud van archeologische resten.

Gezien de aanwezige archeologische verwachting in combinatie met het oppervlak van de bodemingreept (> 125 m2) en de aanwijzing als archeologisch landschap is in het kader van de vaststelling van het bestemmingsplan 'Achter den Eijngel' in 2019 een geactualiseerd archeologisch onderzoek, bestaande uit een bureauonderzoek met een verkennend booronderzoek (Econsultancy, rapportnummer 4606.003 & 15091802 Versie C2, 28 augustus 2017) uitgevoerd. Dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 18. De aanleiding van deze actualisatie van het eerdere onderzoek uit 2016 betreft de aankoop van extra gronden die naderhand aan het plangebied zijn toegevoegd.

Het meest zuidelijke deel van onderhavig plangebied (percelen waterschap waarop de Heerenbeekloop is gelegen) is niet als onderzoeksgebied meegenomen in deze onderzoeken, omdat dit aanvankelijk nog geen onderdeel uitmaakte van het plangebied van het bestemmingsplan 'Achter den Eijngel' uit 2019 waarvoor deze onderzoeken zijn uitgevoerd. Op de betreffende gronden zijn daarom de archeologische dubbelbestemmingen gehandhaafd. Dit staat het planvoornemen niet in de weg, omdat op deze gronden geen bodemingrepen zijn voorzien.

4.8.2.2 Bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek

Het bureauonderzoek toonde aan dat er zich mogelijk archeologische waarden in het plangebied zouden kunnen bevinden. Daarom is aansluitend een inventariserend veldonderzoek in de vorm van een verkennend booronderzoek uitgevoerd. Op 9 en 25 augustus 2017 zijn aanvullingen uitgevoerd op het inventariserend veldonderzoek in de vorm van boringen en proefputten ter plekke van twee nieuwe percelen toegevoegd aan het plangebied en het oostelijke deel van het terrein van het voormalig gronddepot.

De hoge archeologische verwachtingswaarde voor de delen van het plangebied die als weiland in gebruik staan zijn bevestigd door het verkennend booronderzoek. De verwachtingswaarde voor het gronddepot in het oosten van het plangebied zijn op basis van in het booronderzoek en de proefputten deels naar laag en deels naar middenhoog voor alle perioden bijgesteld. De verwachtingswaarde in de tuin in het noorden van het plangebied kan op basis van de daar gezette boring nog niet naar laag worden weggeschreven. Voor de twee nieuw aan het plangebied toegevoegde percelen is deels een hoge, middenhoge en een lage archeologische verwachting van toepassing. Op basis van het behoud van een hoge trefkans voor een groot deel van het plangebied blijft de kans reëel dat archeologische resten binnen het plangebied aanwezig zijn.

4.8.2.3 Selectieadvies

Op grond van de resultaten van het bureau- en veldonderzoek werd geadviseerd om de delen van het plangebied die als weiland in gebruik zijn nader te onderzoeken door middel van een IVO karterende en waarderende fase, proefsleuven (IVO-P). Voor de delen van het plangebied die als gronddepot in gebruik zijn adviseert Econsultancy om deze deels vrij te geven. Voor het oostelijke deel van het terrein van het gronddepot tot aan de Ploeg, aan de noordzijde, waar relatief intacte gooreerdgronden aanwezig zijn wordt door Econsultancy ook een proefsleuvenonderzoek geadviseerd. Voor de tuin in het noorden van het plangebied adviseert Econsultancy om enkel indien in de directe omgeving in de rode zones vindplaatsen aangetroffen worden ook hier een proefsleuvenonderzoek uit te laten voeren. Voor het zuidelijke deel van het nieuwe perceel ter plekke van het Rigtpad 3 wordt tenslotte ook een proefsleuvenonderzoek aanbevolen. Bovenstaand advies vormt een selectieadvies. De resultaten van onderhavig onderzoek dienen te worden beoordeeld door het bevoegd gezag (gemeente Boxtel). Het bevoegd gezag neemt vervolgens een selectiebesluit.

De gemeente heeft het selectieadvies en het inventariserend veldonderzoek beoordeeld en is met beide akkoord gegaan. Vervolgens is er een plan van eisen opgesteld dat wederom ter beoordeling is aangeboden aan de gemeente Boxtel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0757.BP80634-OTW2_0045.png"

Advieskaart archeologisch onderzoek

4.8.2.4 Plan van eisen

Er is door Econsultancy een plan van eisen opgesteld (pve nummer 4606.001 Versie C2, 4 oktober 2017) voor het proefsleuven onderzoek (IVO-P), dit plan van eisen is opgenomen als Bijlage 19. Vanzelfsprekend is ook dit plan van eisen beoordeeld door de gemeente en vervolgens geaccordeerd, het getekende voorblad is opgenomen als Bijlage 20. Op basis van dit akkoord is Econsultancy van start gegaan met het proefsleuvenonderzoek.

4.8.2.5 Resultaten proefsleuvenonderzoek

Resultaten proefsleuvenonderzoek

Tijdens het proefsleuvenonderzoek in het onderzoeksgebied aan de Lennisheuvel te Boxtel zijn 32 proefsleuven aangelegd met een gezamenlijke oppervlakte van circa 3200 m². De rapportage van dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 21. In 26 van de 32 proefsleuven zijn sporen aantroffen die dateren uit de Nieuwe tijd, in hoofdzaak greppels die samenhangen met de ontginningsgeschiedenis van het onderzoeksgebied, ontwaterring, landbouwactiviteiten en perceelindelingen. Tevens zijn verstoringen van de bodem aangetroffen, met name in het oostelijk deel van het onderzoeksgebied. Het aangetroffen vondstmateriaal dateert uit de Late-Middeleeuwen (13e/14e eeuw) tot en met de 20e eeuw. Het merendeel van het vondstmateriaal is aangetroffen als aanlegvondsten. Het vondstmateriaal uit de vulling van greppels dateert in hoofdzaak uit de 19e een eerste helft van de 20e eeuw.

afbeelding "i_NL.IMRO.0757.BP80634-OTW2_0046.png"

Overzicht van de gegraven proefsleuven binnen het plangebied

Uit de waardering volgens door de KNA voorgeschreven wijze blijkt dat de vindplaats die is aangetroffen niet behoudenswaardig is.

4.8.2.6 Selectieadvies

De lage waardering van de vindplaats leidt tot een selectieadvies: niet behoudenswaardig. Het selectieadvies is daarom dan ook om geen vervolgonderzoek uit te voeren en het plangebied vrij te geven voor verdere ontwikkeling. Het definitieve selectiebesluit zal worden genomen door het bevoegd gezag, de gemeente Boxtel.

Er is geprobeerd een zo gefundeerd mogelijk advies te geven op grond van de gebruikte onderzoeksmethode. De aanwezigheid van archeologische sporen of resten in het plangebied kan nooit volledig worden uitgesloten. Econsultancy wil de opdrachtgever er daarom op wijzen dat, mochten tijdens de geplande werkzaamheden toch archeologische waarden worden aangetroffen, er conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet uit juli 2016 een meldingsplicht geldt bij het Ministerie van OCW, de gemeente Boxtel of de provincie Noord-Brabant.

De rapportage van het proefsleuvenonderzoek is geaccordeerd door de gemeente Boxtel. Op basis van voorgaande resultaten concludeert de gemeente dat archeologisch vervolgonderzoek niet meer noodzakelijk is en dat het volledige plangebied archeologisch kan worden vrijgegeven. Daarmee is het aspect archeologie voldoende onderzocht en onderbouwd en vormt het geen belemmering meer voor het planvoornemen.

4.9 Bedrijven en milieuzonering

4.9.1 Algemeen

Milieuzonering zorgt ervoor dat milieubelastende functies en gevoelige functies op een verantwoorde afstand van elkaar gesitueerd worden. Dit dient twee doelen:

  • het reeds in het ruimtelijke spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar voor gevoelige functies zoals woningen;
  • het tegelijk daarmee aan de bedrijven voldoende zekerheid bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Bij de planontwikkeling dient derhalve rekening te worden gehouden met milieuzoneringen van bestaande en toekomstige bedrijven, om de kwaliteit van het leefmilieu te garanderen en te bevorderen. Bij de milieuzonering wordt gebruik gemaakt van de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde handreiking Bedrijven en milieuzonering. Hierin wordt per bedrijfstype aangegeven wat de milieu-invloed op de omgeving is en welke indicatieve afstand hierbij minimaal in acht moet worden genomen. Van deze indicatieve afstand kan worden afgeweken indien op basis van een onderzoek de daadwerkelijke afstand kan worden bepaald. Daarnaast geldt voor inrichtingen waar dieren worden gehuisvest geurspecifieke regelgeving, waarin milieuafstanden zijn bepaald.

4.9.2 Gevolgen voor planvoornemen

De directe omgeving van het plangebied wordt aan de noordzijde gekenmerkt als een woonomgeving en aan de zuidzijde als een buitengebied. Binnen een straal van meer dan 100 meter zijn geen bedrijven gelegen. Alleen aan de Lennisheuvel is een nutsvoorziening gelegen. Aan de westzijde van het plangebied ligt op ongeveer 150 meter aan de Koevoortseweg 3 een autoreparatiebedrijf. Op basis van de VNG-brochure: 'Bedrijven en milieuzonering' wordt een autoreparatiebedrijf aangemerkt als een categorie 2 bedrijf met een indicatieve richtafstand van 30 meter (aspect geluid). Aangezien de afstand meer dan 30 meter bedraagt vormt dit bedrijf geen belemmering voor de woningbouwontwikkeling.

Dit zelfde geldt voor de maatschappelijke voorzieningen (gemeenschapshuis Orion, basisschool, kerk) en de horecagelegenheid ten noorden van het plangebied . De afstand tussen het plangebied en deze voorzieningen bedraagt ongeveer 120 meter. Aangezien maatschappelijke voorzieningen en horecagelegenheden maximaal aangemerkt worden als categorie 2, wordt in voldoende mate voldaan aan de aan te houden afstand.

Wat betreft de nieuwe functie die mogelijk wordt gemaakt met dit plan, de functie ‘Wonen’, wordt opgemerkt dat deze functie niet wordt aangemerkt als een milieubelastende functie voor de omgeving. Van enige vorm van aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden als gevolg van dit plan is dan ook geen sprake.

4.10 Geur

4.10.1 Algemeen

De op 1 januari 2007 in werking getreden Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt voor de vergunningverlening van veehouderijen het beoordelingskader. Deze wet geeft aan hoe bij een aanvraag voor een milieuvergunning de geuremissies uit stallen van veehouderijen en de geurbelasting op geurgevoelige objecten moet worden meegenomen. Sinds 1 januari 2013 is voor de niet vergunningplichtige veehouderijen het Activiteitenbesluit milieubeheer van kracht. In dit besluit zijn de bepalingen uit de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) als uitgangspunt genomen, zodat voor inrichtingen die onder de werking van dit besluit vallen vrijwel dezelfde regels gelden als voor (omgevings-) vergunningplichtige bedrijven.

De normen van de Wet geurhinder en veehouderij gelden in beginsel alleen voor de beoordeling van een aanvraag omgevingsvergunning, bijvoorbeeld als een veehouderij wil uitbreiden. Het gaat dan dus over de relatie tussen een bestaand geurgevoelig object en een ontwikkeling van de veehouderij. Dit heet ook wel de 'directe werking' of 'directe norm'.

Voor de Wgv in werking trad, gold deze norm ook in de omgekeerde situatie: als een bestaand veehouderij werd geconfronteerd met de beoogde realisatie van een nieuw voor geurhinder gevoelig object, zoals de bouw van een of meerdere woningen. In het kader van de 'omgekeerde werking' werden dan dezelfde afstandsnormen toegepast als in de directe werking. Met de inwerkingtreding van de Wgv trad een geheel nieuwe systematiek van normering in werking. Onder meer uit de uitspraak in de zaak Laarbeek (Afdeling bestuursrechtspraak van 7 oktober 2009) blijkt dat de normen van de Wgv niet in de omgekeerde werking van toepassing zijn. De directe norm geldt wel in het kader van de verlening van een omgevingsvergunning aan een veehouderij maar niet bij de ontwikkeling van bijvoorbeeld een nieuwe woonwijk of bedrijventerrein. Ook uit andere uitspraken is intussen gebleken dat het mogelijk is om binnen de belemmerende contouren te bouwen, mits aan twee voorwaarden wordt voldaan:

  • De gemeenteraad dient in haar ruimtelijke besluit voor de betrokken ontwikkeling een uitspraak te doen c.q. onderbouwing op te nemen over de geurbelasting: is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gelet op de beoogde bestemmingswijziging? Dit is hierna de toets op het woon- en leefklimaat genoemd
  • De nieuwe ontwikkelingen mogen geen extra belemmeringen opleveren voor de ontwikkeling van veehouderijen de omgeving. Hierna de toets op de omgekeerde werking genoemd

De geurhinder wordt bepaald op basis van de achtergrondbelasting en de voorgrondbelasting. Met de voorgrondbelasting, ook wel individuele belasting genoemd, wordt de geurbelasting op een geurgevoelig object bedoeld van 1 veehouderij. De achtergrondbelasting, ook wel de cumulatieve belasting genoemd, wordt veroorzaakt door alle veehouderijen samen die rondom een geurgevoelig object zijn gelegen. De achtergrondbelasting wordt vaak gebruikt als maat om de effecten van geurhinder uit stallen van veehouderijen op het woon- en leefmilieu te kunnen beoordelen (is er sprake van een goed woon- en leefmilieu?).

4.10.2 Gevolgen voor planontwikkeling

Toets aanvaardbaar woon- en leefklimaat

In onderstaande kaart is op basis van het bestand dat door de provincie Noord-Brabant en de gemeenten in Noord-Brabant wordt gebruikt om gegevens over de vergunde en gemelde dierplaatsen van veehouderijen (BVB bestand, versie 1 juli 2021), de stalsystemen (BVB bestand 1 juli 2021) en de actuele geuremissiefactoren (Regeling geurhinder en veehouderij, versie geldig vanaf 2 oktober 2021) de achtergrondbelasting (=cumulatieve geurbelasting) t.b.v. geur uit stallen van veehouderijen weergegeven. De berekende geurbelasting is vertaald naar een beoordeling van het woon- en leefklimaat, zoals dat is opgenomen bij de handleiding van de Wet geurhinder en veehouderij. De achtergrondbelasting ter plaatse van het plangebied is lager dan 5 Ou. Er is sprake van een goed woon- en leefklimaat. De achtergrondbelasting vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0757.BP80634-OTW2_0047.png"

Achtergrondbelasting geur o.b.v. BVB bestand 1 juli 2021 en actuele geuremissiefactoren (Rgv)

Toets omgekeerde werking

In onderstaande kaart zijn op basis van de vergunde geuremissie zoals opgenomen in het BVB (1 juli 2021) indicatieve geurcontouren weergegeven, op basis van de vaste wettelijke voorgrondnorm voor de bebouwde kom (3 Ou) en standaard stalparameters. Voor veehouderijen zonder dieren waar een geuremissiefactor voor geldt, is de vaste afstand van 100 meter gehanteerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0757.BP80634-OTW2_0048.png"

Indicatieve geurcontouren (3 Ou) en vaste afstanden (100 meter) o.b.v. het BVB bestand 1 juli 2021 en actuele geuremissiefactoren (Rgv)

De indicatieve geurcontouren en vaste afstand contouren van de meeste veehouderijen liggen op grote afstand van het plangebied. Op kortere afstand van deze veehouderijen zijn bestaande woningen gelegen.

De indicatieve 3 Ou-contour van het veehouderijbedrijf gelegen aan de Knuistenkoepel 4a overlapt met een deel van het plangebied. Daarom is voor deze veehouderij een nadere geurberekening opgenomen, waarbij gebruik is gemaakt van de stalparameters en emissiepunten zoals opgenomen in de vigerende omgevingsvergunning van deze veehouderij (oorspronkelijke beschikkingsdatum 24 december 2020, rectificatie 11 maart 2021, UV/2017051) en de daarbij behorende documenten (bijlage 10 milieuberekeningen behorende bij inrichtingstekeningen, 26-2-2020 en bijlage 13 Geurtoets VR2016, 26-2-2020, beiden dan DLV Advies). Het betreft een omgevingsvergunning die een uitbreiding mogelijk maakt.

Op basis van deze gedetailleerde, nadere berekening op basis van de recent aangevraagde- en vergunde situatie blijkt dat de 3 Ou contour rondom de emissiepunten niet overlapt met de te realiseren woningen. Naast de veehouderij gelegen aan de Knuistenkoepel 4a is een burgerwoning gelegen (gelegen op een afstand van circa 50 meter). Die woning is vanwege de korte afstand voor de veehouderij gelegen aan de Knuistenkoepel bij eventuele ontwikkeling van de veehouderij veel eerder maatgevend dan de nieuwe te realiseren woningen in het plangebied. De burgerwoning grenst direct aan het bouwblok van de intensieve veehouderij. Het woningbouwplan leidt daarom niet tot aantasting van rechten van deze veehouderij. Bij een eventuele nieuwe ontwikkeling zal de geurbelasting vanwege die burgerwoning op korte afstand moeten worden teruggebracht. Dat betekent dat de geurbelasting zal moeten worden verminderd. De zogenaamde omgekeerde werking vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0757.BP80634-OTW2_0049.png"

Detailkaart geurcontour (3 Ou) op basis van omgevingsvergunning 2021, Knuistenkoepel 4a

Conclusie

De achtergrondbelasting ter plaatse van het plangebied is lager dan 5 Ou. Er is sprake van een goed woon- en leefklimaat. De woningbouwontwikkeling vormt geen belemmering voor omliggende veehouderijen gezien de afstand tot de veehouderijen en het gegeven dat er reeds woningen op kortere afstand van deze bedrijven zijn gelegen. De geurbelasting t.g.v. geur uit stallen van veehouderijen en de omgekeerde werking vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

4.10.3 Gezondheid en veehouderijen

Onderzoek veehouderij en gezondheid (VGO)

Het RIVM, Wageningen UR, IRAS en NIVEL hebben gezamenlijk het onderzoek “Veehouderij en Gezondheid van Omwonenden” (VGO I) uitgevoerd en in juli 2016 zijn de resultaten van dit onderzoek bekend gemaakt. In het VGO I is onderzocht of het wonen in de buurt van veehouderijen effect kan hebben op de gezondheid van de omwonenden. Aangetoond is dat mensen die rondom veehouderijen wonen minder astma en allergieën hebben, maar een verminderde longfunctie kunnen hebben.

In het vervolgonderzoek “Veehouderij en gezondheid omwonenden (aanvullende studies)” (VGO II) van juni 2017 worden de resultaten uit het VGO I bevestigd en een statistisch significante relatie gevonden tussen het wonen nabij een geitenhouderij (variërend van 1,5 tot 2 kilometer) en een verhoogd risico op het krijgen van longontsteking. Er zijn sterke aanwijzingen dat de emissies van fijnstof en endotoxine door pluimveehouderijen een rol spelen bij dit verhoogde risico.

Op 22 oktober 2018 is het deelrapport 'Longontsteking in de nabijheid van geiten- en pluimveehouderijen; actualisering van gegevens uit huisartsenpraktijken 2014-2016' aan de Tweede kamer aangeboden. De resultaten wijzen op een associatie tussen het wonen in nabijheid van een geitenhouderij en een verhoogd risico op longontsteking. Ten aanzien van pluimvee en andere diersoorten zijn geen consistente verbanden gevonden met longontsteking.

Uit de VGO-onderzoeken volgt dat in de nabijheid van een geitenhouderij sprake is van een verhoogd risico op longontsteking, dat groter wordt naarmate de afstand tot de geitenhouderij kleiner wordt. Het onderzoek VGO III geeft risicofactoren voor de afstand in stappen van 500 meter tot een afstand van 2 kilometer. Binnen 2 kilometer van het plangebied is geen geitenhouderij gevestigd (zie onderstaande afbeelding), zodat een andere beoordeling van mogelijke risico's achterwege kan blijven. Er is geen belemmering voor het planvoornemen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0757.BP80634-OTW2_0050.png"

Veehouderijen rondom het plangebied, naar type en omvang (BVB, 1 juli 2021)

Endotoxinen

Tegelijk met het VGO-rapport is in juli 2016 het rapport 'Emissies van endotoxinen uit de veehouderij (fase 3a)' bekend gemaakt. Dit rapport beschrijft het resultaat van metingen aan de emissies van endotoxinen uit de veehouderij. Endotoxinen zijn deeltjes van de celwand van (dode) gramnegatieve bacteriën. Endotoxinen vormen een onderdeel van het fijn stof dat afkomstig is uit veehouderijen.

Vooruitlopend op de ontwikkeling van een landelijk toetsingskader heeft het Ondersteuningsteam Veehouderij en Volksgezondheid de 'Notitie Handelingsperspectieven Veehouderij en Volksgezondheid: Endotoxine toetsingskader 1.0' (Toetsingskader endotoxinen) opgesteld. Uitgangspunt van het toetsingskader is de advieswaarde van de Gezondheidsraad van 30 EU/m3 voor endotoxinen. In het toetsingskader zijn afstanden bepaald die een te hoge blootstelling aan endotoxinen zullen voorkomen. Voor vleeskuikens, legkippen en vleesvarkens zijn afstandsgrafieken opgesteld, aan de hand waarvan op basis van de fijnstofemissie in kilogrammen per jaar kan worden bepaald welke afstand tot gevoelige objecten moet worden aangehouden.

Naast de individuele contouren per bedrijf moet ook de cumulatie met andere bedrijven in de omgeving betrokken worden in de beoordeling. In het toetsingskader is niet voorzien in een berekeningswijze voor cumulatie, zodat uitgegaan moet worden van een kwalitatieve beoordeling. Om toch een beeld te geven van de cumulatieve endotoxinen-blootstelling zijn de afstandsgrafieken voor een 30 EU/m3 belasting, d.w.z. de bij de grafieken behorende vergelijkingen, wiskundig vertaald naar formules. Met deze formules kan de belasting op een object door emissie van een veehouderij berekend worden. Dit geeft een indicatie van waar de advieswaarde van 30 EU/m3 mogelijk overschreden wordt.

In onderstaand figuur zijn de risicocontouren o.b.v. 30 EU/m3 per veehouderij weergegeven, berekend op basis van de fijn stof emissies van veehouderijen in de omgeving van het plangebied. De contouren van de veehouderijen liggen op grote afstand van elkaar en van het plangebied. In de omgeving van het plangebied is ook geen sprake van cumulatieve effecten. Er is geen belemmering voor het planvoornemen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0757.BP80634-OTW2_0051.png"

Veehouderijen en concentraties endotoxinen rondom het plangebied (BVB, 1 juli 2021)

4.11 Kabels en leidingen

In de zuidwestelijke hoek van het plangebied bevindt zich een hogedruktransportleiding voor olie. De gevolgen voor de externe veiligheid in het plangebied zijn beschreven in paragraaf 4.6. Ten behoeve van de bescherming van deze transportleiding is ter plaatse van de transportleiding en daarlangs gelegen belemmeringenstrook de dubbelbestemming 'Leiding - Olie' opgenomen. Daarnaast is evenwijdig aan deze leiding een gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - leiding' opgenomen met bijbehorende regels ten behoeve van de veiligheid in de directe nabijheid van de transportleiding.

De reguliere leidingen voor gas, water en elektra dan wel overige voorzieningen (telefonie/glasvezel, cai) die nodig zijn voor de energievoorziening van de woningen worden binnen de openbare ruimte / ontsluitingsstructuur aangelegd. De nieuw te realiseren woningen worden hierop aangesloten. Dit heeft verder geen planologisch-juridische consequenties.

4.12 Waterhuishouding

4.12.1 Algemeen

Het is verplicht om in de toelichting bij een bestemmingsplan te verantwoorden op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Dit is bepaald in artikel 3.1.6, eerste lid, sub b van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Deze verantwoording wordt ook wel de waterparagraaf genoemd. Deze paragraaf kan als zodanig worden beschouwd.

4.12.2 Beleid waterschap De Dommel

Bij de voorbereiding van bestemmingsplannen is overleg met het waterschap verplicht. De resultaten van dat overleg en een beschrijving van de wijze waarop rekening wordt gehouden met de gevolgen voor het watersysteem, moeten in de toelichting vermeld staan. Waterschap De Dommel blijft inzetten op een vroegtijdige inbreng van het waterbelang in alle vormen van ruimtelijke plannen en op uitbouw van de samenwerking met gemeenten op dit vlak.

Uitgangspunt bij de watertoets is het zoveel mogelijk voorkomen van negatieve gevolgen voor het watersysteem (waterkeringen, wateren en grondwater) door ruimtelijke plannen en besluiten. Dergelijke plannen moeten minstens waterneutraal zijn en waar mogelijk waterpositief. De waterveiligheid, de waterkwaliteit en de waterkwantiteit mogen door de plannen niet achteruitgaan. Als dit redelijkerwijs niet mogelijk is, dienen de negatieve gevolgen te worden gecompenseerd. De compenserende maatregelen worden bij voorkeur binnen het plangebied genomen, om afwenteling naar andere gebieden te voorkomen.

4.12.3 Watertoets

In het kader van het bestemmingsplan 'Achter den Eijngel' uit 2019 zijn een watertoets en geohydrologisch onderzoek uitgevoerd. Beide onderzoeken zijn uitgevoerd door Econsultancy, rapportnummer 2190.002, versie D2, datum 14 februari 2019. Dit rapport is bijgevoegd als Bijlage 22.

Bodemopbouw, doorlatendheid en grondwater

Op basis van locatiespecifiek (bodem)onderzoek blijkt de bodem sterk heterogeen van opbouw te zijn. De bodem bestaat daarbij overwegend uit zeer fijn matig siltig zand. In de ondergrond worden echter op wisselende diepten sterk siltige zandlagen aangetroffen. Ook komen vanaf 2,0 m -mv leemlagen voor.

De doorlatendheid van de in het veld gemeten zandlagen zijn over het algemeen geclassificeerd als matig tot vrij goed doorlatend, waarbij k-waarden van 0,1 en 1,3 m/dag zijn aangetoond. Op basis van de resultaten van het uitgevoerde geohydrologisch veldonderzoek wordt voor het dimensioneren van infiltratievoorzieningen een rekenwaarde gehanteerd van 0,5 m/dag. De Gemiddelde Hoogste Grondwaterstand (GHG) wordt ingeschat op ± 8,0 m +NAP.

Hemelwater

In de toekomstige situatie zal het schone hemelwater (zogenaamde hemelwaterafvoer; HWA) niet direct op het vuilwater (zogenaamde droogweerafvoer; DWA) worden aangesloten, maar separaat binnen de plangrenzen worden verwerkt. Gestreefd wordt om hemelwater vanuit het plan zoveel mogelijk in het plan vast te houden (te bergen) om uiteindelijk vertraagd af te voeren naar de beekzone ten zuiden van het plan.

Aan de zuidzijde van het plan op de iets hoger gelegen percelen wordt het maaiveld verlaagd en een wadi aangelegd. Hier kan een gedeelte van wateropgave vanuit het plan tijdelijk in worden opgeslagen. Het uitgangspunt is om water vanuit de wadi zoveel mogelijk te infiltreren. Daarnaast kan water vanuit de voorziening ook vertraagd worden afgevoerd met een geknepen afvoer naar het beekdal van de Heerenbeekloop. Door de wadi in deze strook landschappelijk in te passen zal deze ontwikkeling bijdragen aan een verbetering van de huidige ecologische kwaliteiten van de beekzone. Van enige afbreuk is dan ook geen sprake.

Vanwege de doorkijk en behoud van de open landschappelijk structuur zijn binnen het plan enkele groenzones voorzien. In deze groenzones kan (extra) hemelwater geborgen worden door het maaiveld te verlagen. De wadi’s in deze groenzones worden eenzijdig voorzien van een damwand (stuwconstructie) met vertraagde afvoer en overstort richting de wadi’s in de beekzone. Met in acht neming van de infiltratiemogelijkheden kan in de wadi’s in een 24-uursperiode circa 1.040 m3 hemelwater geborgen worden. Dit betreft de dynamische (netto) bergingscapaciteit en omvat de som van de statische (bruto) bergingscapaciteit en de infiltratiecapaciteit.

Op basis van de bergingsmogelijkheden in de wadi’s in de beekzone en de groenzones zal binnen het plangebied in principe nog circa 460 m3 (1.500 m3 - 1.040 m3) geborgen moeten worden. Dit kan op verschillende manieren bijvoorbeeld door de aanleg van Stedelijke infiltratiestroken, waterberging op straat of waterberging direct onder de wegen.

Op basis van de bodemopbouw, textuur en de resultaten van het doorlatendheidsonderzoek zullen de voorzieningen aan de rand van het plan slechts deels door middel van infiltratie ledigen. Vanuit de tijdelijke bergingsvoorziening zal dan ook (hemel)water vertraagd worden afgevoerd op de beekzone en uiteindelijk de Heerenbeekloop. De vertraagde afvoer dient afgestemd te worden op de afvoernorm voor T=100 is dit 2,0 keer de maatgevende afvoer. Deze afvoer is het afgeronde gemiddelde van de drie Brabantse waterschappen, 1,0 l/s/ha. De maatgevende afvoer voor een T=100 situatie bedraagt derhalve 2,0 l/s/ha.

In een situatie waarbij in een korte tijd meer regen valt dan 60 mm kan overtollig water overstorten op de beekzone en de Heerenbeekloop. Afstroming van hemelwater binnen het plan richting gebouwen en/of aangrenzende percelen dient te worden voorkomen.

Verharding en hemelwater

De initiatiefnemer is voornemens de locatie te herontwikkelen. De herontwikkeling voorziet in een nieuwbouwwijk met maximaal 87 woningen. Op basis van het af te koppelen verhard oppervlak en de bergingseis bedraagt de waterbergingsopgave voor het plangebied in totaal circa 1.500 m3 (25.000 m2 x 0,06 m). Om in de waterbergingsopgave van 1.500 m³ te voorzien worden wadi's aangelegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0757.BP80634-OTW2_0052.png"

De gronden tussen schanskorf en erfgrens worden ingezet voor waterberging (nr. 4A & 4B op bovenstaande afbeelding). Voor de situering van de gronden is rekening gehouden met de bouwvrije zone ten opzichte van de waterloop (25m). De inrichting van deze gronden sluit aan bij de inrichting van de beek, door het gebruik als natte graslanden. Op deze manier zullen deze gronden optisch onderdeel uitmaken van de beekloop en met de inrichting het ook functioneel versterken. In deze zones kan ruim 1.000 m³ water geborgen worden.

Daarnaast is het voorstel om een centrale wadi aan te leggen op de plaats waar vroeger een verbindingsweg heeft gelopen vanuit het Rigtpad naar de Mijlstraat. Op deze manier krijgt deze woonstraat meer ruimte en daarmee herkenbaarheid. De wadi bestaat uit twee componenten die samen voorzien in een capaciteit van ruim 250 m³ (nr. 1 & 2 op onderstaande afbeelding). Om de structuur stevig aan te zetten is hier een dubbele bomenrij voorgesteld.

Om in de restopgave waterberging te voorzien worden de groene ruimtes ingezet aan het einde van de woonstraten (nr. 3A t/m 3D op bovenstaande kaart). De wadi's zijn eenvoudig vormgegeven met een maximale diepte van 0,5m ten opzichte van het maaiveld en taluds met een helling 1:3. Er kan hier een bergingscapaciteit van 440m³ worden gerealiseerd. De wadi's zelf worden ingezaaid met een meerjarig bloemrijk grasmengsel, wat ten goede komt aan de ecologie en het beheer. Dit mengel zal ten tijde van aanleg worden afgestemd met het grasmengsel van de Heerenbeekloop.

Locatie en inhoud wadi's Met bovenstaande weergave wordt aangetoond dat aan de waterbergingsopgave van 1500 m3 kan worden voldaan. De vorm en inhoud van elke afzonderlijke wadi kan in de nadere uitwerking enigszins afwijken van bovenstaande weergave.

afbeelding "i_NL.IMRO.0757.BP80634-OTW2_0053.png"

Kaart met maatregelen ten behoeve van waterbergingsopgaven (blauw weergegeven) uit het Landschappelijk Inpassingsplan

afbeelding "i_NL.IMRO.0757.BP80634-OTW2_0054.png"

Principeprofiel centrale wadi's zoals voorgesteld in het Landschappelijk Inpassingsplan

Afvalwater

Bij nieuwbouw dient hemelwater en afvalwater gescheiden aangeleverd te worden. Als gevolg van de ontwikkeling zal het aanbod van vuilwater toe nemen. Op basis van aannames zou de toename in aanbod van vuilwater circa 24,6 m³/dag bedragen. Het vuilwater (zogenaamde droogweerafvoer; DWA) zal in de toekomstige situatie worden aangesloten op het bestaande gemengde rioleringsstelsel van de Mijlstraat.

Watervergunning

Bij plannen waarbij sprake is van een toename in het verhard oppervlak van meer dan 10.000 m2, moet bij het waterschap een vergunning worden aangevraagd. Om deze vergunning te kunnen verkrijgen en om de vergunningsvoorschriften te kunnen bepalen, is een waterhuishoudkundigplan nodig. Hierbij is overleg met het waterschap van belang. Ten aanzien van de verdere planvorming in overleg met het waterschap derhalve nog een waterhuishoudkundigplan opgesteld moeten worden. In het waterhuishoudkundigplan kan dan het watersysteem verder in detail worden uitgewerkt.

Op basis van de randvoorwaarden en uitgangspunten is de ontwikkeling in zowel ruimte als tijd waterneutraal uit te voeren. Er worden dan ook vanuit het oogpunt van de waterhuishouding geen belemmeringen verwacht ten aanzien van de bestemmingswijziging en de uitvoering van het plan.

4.12.4 Waterhuishoudkundig plan

De toekomstige waterhuishoudkundige situatie is nader uitgewerkt in het waterhuishoudkundige plan (Civil Support, kenmerk 1522-01/WvS/M01, 1 november 2018, Bijlage 23). In dit waterhuishoudkundige plan is een second opinion uitgevoerd met betrekking tot het RWA-systeem en een opzet gemaakt voor het DWA-riool.

De aansluiting van de nieuwe DWA-riolering op de bestaande DWA-riolering vindt plaats door middel van een persleiding. Deze persleiding wordt via het Rigtpad aangesloten op put 135799. De pompput ten behoeve van de persleiding wordt centraal aangelegd in het verlengde van het Rigtpad.

Binnen het plangebied wordt geen RWA-riolering aangelegd. Het regenwater dient via oppervlakkige afvoer naar de wadi's te stromen om vervolgens binnen het plangebied zoveel als mogelijk geborgen te worden. Randvoorwaarde hierbij is dat er 60 mm per m2 verhard oppervlak geborgen moet worden. Hierbij mag het water bij extreme neerslag uiteindelijk in de Heerenbeekloop terecht komen. Er is sprake van een '3-traps berging':

  • wadi in de groenzone;
  • wadi in de beekzone;
  • Heerenbeekloop.

Door gebruik te maken van de Heerenbeekloop als 'overloop' (escape), is er gegarandeerd een afvoermogelijkheid van regenwater bij extreme situaties. Na herberekening van het verhard oppervlak op basis van het nieuwe verkavelingsplan is geconstateerd dat de rekenwaarde voor de toename het verhard oppervlak 20.500 m2 is. Op basis van deze (nieuwe) oppervlakte is berekend wat het benodigde bergingsvolume te zijn binnen het plangebied. Deze waterbergingscapaciteit is vastgesteld op 1.240 m3 om de totale toename van het verhard oppervlak te bergen. Uitgangspunt hierbij is dat de berging minimaal boven de Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand (GHG) ligt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0757.BP80634-OTW2_0055.png"

Uitwerking toekomstige waterhuishoudkundige situatie

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

Met het voorliggende bestemmingsplan wordt een planologisch-juridische regeling gegeven voor de de realisatie van een woongebied ten zuiden van de kern Lennisheuvel. Hiervoor is aansluiting gezocht bij het vigerend bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Lennisheuvel'. De planregels en verbeelding sluiten aan bij de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012).

5.2 Systematiek

Het voorliggende bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels tezamen vormen het juridisch bindende deel van het plan en dienen te allen tijde in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast.

Voor de opbouw van een bestemmingsplan is een standaard ontwikkeld, de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012). In dit bestemmingsplan wordt van deze standaarden gebruik gemaakt. Hiermee wordt de rechtsgelijkheid en de uniformiteit binnen de gemeentelijke c.q. landelijke bestemmingsplannen gediend.

De hoofdstukindeling van de regels bestaat uit:

  • 1. Inleidende regels;
  • 2. Bestemmingsregels;
  • 3. Algemene regels;
  • 4. Overgangs- en slotregels.
5.2.1 Verbeelding

De verbeelding is een digitale kaart opgebouwd uit (dubbel)bestemmingen (in kleurvlakken) en aanduidingen. De bestemming wordt voornamelijk ingegeven door de gewenste mogelijkheden in het plan met als randvoorwaarde een goede ruimtelijke ordening. De dubbelbestemmingen overlappen bestemmingen en geven eigen aanvullende regels, waarbij sprake is van een rangorde tussen de bestemmingen en de dubbelbestemmingen. Aanduidingen worden ten slotte gebruikt om bepaalde zaken binnen een bestemming of dubbelbestemming nader of specifieker te regelen. Het gaat hierbij om specificaties voor het gebruik of de bouwmogelijkheden. De aanduidingen hebben daardoor juridische betekenis en komen ook altijd in de regels van het bestemmingsplan voor.

De verbeelding moet voldoen aan de landelijke standaarden (SVBP). In deze standaarden zijn afspraken vastgelegd over standaardbestemmingen en de weergave van bestemmingen en aanduidingen (zoals kleurgebruik, lijnen/vlakken, etc.). De verbeelding is getekend op een bijgewerkte en digitale BGT en BRK ondergrond, schaal 1:1000, conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012). Hierbij dient te worden aangetekend dat de BGT en BRK ondergrond geen juridische status heeft.

5.2.2 Regels

De regels bepalen de gebruiksmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied en geven tevens de bouw- en gebruiksmogelijkheden met betrekking tot bouwwerken aan. De regels van het bestemmingsplan Achter den Eijngel 2022’ zijn opgebouwd conform de door de SVBP2012 voorgeschreven systematiek en zijn gebaseerd op de regels van het vigerende bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Lennisheuvel'. De regels omvatten inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels, en ten slotte de overgangs- en slotregels.

5.2.2.1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd voor zover deze begrippen van het 'normale' spraakgebruik afwijken of een specifiek juridische betekenis hebben. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan zal moeten worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

Artikel 2 Wijze van meten

Het onderhavige artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

5.2.2.2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

De gronden tussen de nieuwe ontsluitingsweg en de achterzijde van de percelen aan de Lennisheuvel 85, 87, 89 en 91 zijn bestemd als 'Groen'. Het betreft de overgang tussen het plangebied en de achtertuinen. Deze zone wordt groen ingericht als afscherming. Hetzelfde geldt voor de zone aan de oostzijde van het plangebied als overgang naar het aangrenzende buitengebied.

Daarnaast zijn infrastructurele voorzieningen voor de aanleg van parkeervoorzieningen en voetpaden als ook water en waterhuishoudkundige voorzieningen binnen deze bestemming toegestaan. De waterhuishoudkundige voorzieningen zijn met name noodzakelijk om de maatregelen voor de opvang van het hemelwater vanuit het plangebied mogelijk te maken.

Artikel 4 Natuur

Het oevergebied van de Heerenbeekloop is overeenkomstig de vigerende bestemming bestemd tot 'Natuur'. Deze gronden zijn met name bestemd voor het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de natuurlijke, natuurwetenschappelijke en landschappelijke waarden, archeologische, cultuurhistorische en aardkundige waarden en kenmerken van de gronden. Als ook voor de landschappelijke inpassing en kwaliteitsverbetering van de ecologische verbindingszone.

Daarnaast zijn infrastructurele voorzieningen voor de aanleg van voetpaden als ook water en waterhuishoudkundige voorzieningen binnen deze bestemming toegestaan. De waterhuishoudkundige voorzieningen zijn met name noodzakelijke om de maatregelen voor de opvang van het hemelwater vanuit het plangebied mogelijk te maken.

Verder zijn ter plaatse van de bestemming 'Natuur' de aanduidingen 'milieuzone - ecologische verbindingen' en 'milieuzone - beekherstel' opgenomen. Ter plaatse van deze aanduidingen staat de verwezenlijking en het behoud, beheer en herstel van een ecologische verbindingszone en van watersystemen voorop. Met de herinrichting c.q. meandering van de Heerenbeekloop is hieraan concreet invulling gegeven. Derhalve zijn deze aanduidingen In tegenstelling tot de vigerende aanduidingen ter hoogte van het plangebied beperkt tot de bestemming 'Natuur'.

Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied

Voor het noodzakelijk ruimtebeslag van de ontsluitingsstructuur (hoofdontsluitingsweg en insteken) en parkeervoorzieningen is ervoor gekozen om één bestemming op te nemen waarin het bestemmingsverkeer en parkeren geregeld is. De hoofdontsluitingsweg en insteken in het verlengde van het Rigtpad en de Ploeg en daartussen in zijn als zodanig bestemd.

In de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' is de mogelijkheid voor wegen, voet- en fietspaden, groen en parkeervoorzieningen opgenomen. Inrichting van de openbare ruimte is mogelijk binnen deze bestemming. Binnen deze bestemming zijn geen gebouwen toegestaan, met uitzondering van gebouwen ten dienste van nutsvoorzieningen. Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn bouwregels opgenomen.

Om de toename van stikstofemissie na realisatie van het planvoornemen te voorkomen is in de regels voor de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' een gebruiksregel opgenomen die het gebruik van gronden en bouwwerken, waarbij een toename van stikstofemissie plaatsvindt vanuit de betreffende gronden of bouwwerken als strijdig gebruik wordt aangemerkt. In de begripsbepalingen is gedefinieerd wat onder een toename van stikstof wordt verstaan.

Artikel 6 Wonen -1

De gronden waar de woningen zijn beoogd zijn bestemd voor wonen. Vanwege de globaliteit en flexibiliteit zijn alleen bestemmingsvlakken aangegeven. Er zijn geen aanduidingen in de vorm van een bouwvlak of bijgebouwvlak opgenomen. De regels ten aanzien bouwen zijn beschrijvend vastgelegd op basis van minimum en maximum aantal woningen die binnen de bestemming kunnen worden gerealiseerd, de afstand tot de openbare ruimte, bouwdiepte, goot- en bouwhoogte alsmede afstand tot de zijdelingse perceelsgrens.

Om de toename van stikstofemissie na realisatie van het planvoornemen te voorkomen is in de regels voor de bestemming 'Wonen - 1' een gebruiksregel opgenomen die het gebruik van gronden en bouwwerken, waarbij een toename van stikstofemissie plaatsvindt vanuit de betreffende gronden of bouwwerken als strijdig gebruik wordt aangemerkt. In de begripsbepalingen is gedefinieerd wat onder een toename van stikstof wordt verstaan.

Artikel 7 Wonen - 2

Binnen deze woonbestemming is minder flexibiliteit van toepassing, er is sprake van eisen met betrekking tot diepte en breedte van de woningen. Tevens geldt voor deze woningen een maximum goot- en bouwhoogte. Door het opnemen van striktere regels en minder flexibiliteit wordt beter aangesloten bij de bestaande woningen in de directe omgeving. Beroepen aan huis zijn direct toegestaan.

Om de toename van stikstofemissie na realisatie van het planvoornemen te voorkomen is in de regels voor de bestemming 'Wonen - 2' een gebruiksregel opgenomen die het gebruik van gronden en bouwwerken, waarbij een toename van stikstofemissie plaatsvindt vanuit de betreffende gronden of bouwwerken als strijdig gebruik wordt aangemerkt. In de begripsbepalingen is gedefinieerd wat onder een toename van stikstof wordt verstaan.

Artikel 8 Wonen - 3

Deze bestemming is toegekend aan de zone langs de Mijlstraat en is met name bedoeld om de ruimtelijke aspecten, voortkomend uit de visie Mijlstraat, op deze zone vast te leggen. Dit is gedaan door concrete bouwvlakken toe te kennen voor de situering van de woning met bijbehorende maatvoering. Tevens geldt voor deze zone een voorwaardelijke verplichting op basis van de visie voor de Mijlstraat. Hiermee is gewaarborgd dat het zicht op Den Eijngel wordt behouden.

In het kader van het zicht op rijksmonument 'Den Eijngel' is binnen de bestemming de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding uitgesloten - bebouwing' opgenomen. Deze gronden dienen tevens niet als erf te worden beschouwd in de zin van Bijlage II behorende bij het Besluit omgevingsrecht. Dit houdt in dat binnen deze aanduiding naast gebouwen, bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, hier ook niet vergunningvrij gebouwd mag worden. Doel hiervan is om te waarborgen dat de zichtlijn langs de Mijlstaat op het monument Den Eijngel gewaarborgd wordt (zie paragraaf 2.4.7). Voor deze twee 'onderdelen' zijn afzonderlijk visies opgesteld die als voorwaardelijke verplichting in de regels zijn opgenomen als voorwaarden voor het realiseren van de woningbouwontwikkeling op deze locatie.

Om de toename van stikstofemissie na realisatie van het planvoornemen te voorkomen is in de regels voor de bestemming 'Wonen' een gebruiksregel opgenomen die het gebruik van gronden en bouwwerken, waarbij een toename van stikstofemissie plaatsvindt vanuit de betreffende gronden of bouwwerken als strijdig gebruik wordt aangemerkt. In de begripsbepalingen is gedefinieerd wat onder een toename van stikstof wordt verstaan.

Artikel 9 Leiding - Olie

De in het plangebied aanwezige transportleiding voor olie en evenwijdig daaraan liggende belemmeringenstrook wordt beschermd door deze dubbelbestemming. Binnen deze dubbelbestemming mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de brandstofleiding worden gebouwd waarbij de bouwhoogte niet meer dan 3 m mag bedragen. Daarnaast geldt een verbod voor werken en werkzaamheden. Bouwwerken en werkzaamheden kunnen onder voorwaarden worden toegestaan door middel van een omgevingsvergunning. Bij de vergunningverlening dient de leidingbeheerder te allen tijde te worden betrokken.

Artikel 8 Waarde - Archeologie 4

In het plangebied zijn eventueel aanwezige archeologische waarden beschermd door deze dubbelbestemming. Voor deze gebieden geldt een vergunningsverplichting bij werkzaamheden waarbij de grond wordt verstoord dieper dan 40 cm en groter dan 250 m².

Artikel 9 Waarde - Archeologie 5

In het plangebied zijn eventueel aanwezige archeologische waarden beschermd door deze dubbelbestemming. Voor deze gebieden geldt een vergunningsverplichting bij werkzaamheden waarbij de grond wordt verstoord dieper dan 40 cm en groter dan 2.500 m².

5.2.2.3 Algemene regels

De algemene regels bevatten regels die in beginsel op meerdere bestemmingen van toepassing zijn. Naast de wettelijk verplichte anti-dubbeltelregel die onder de algemene regels moet worden geplaatst, zijn in dit bestemmingsplan algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene afwijkingsregels en overige regels opgenomen.

Artikel 12 Anti-dubbeltelregel

Overeenkomstig het Besluit ruimtelijke ordening is de anti-dubbeltelregel opgenomen. Deze regel wordt opgenomen om bijvoorbeeld te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel of een bepaalde oppervlakte van een bouwperceel mogen beslaan, het resterende onbebouwde terrein ook nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Artikel 13 Algemene bouwregels

Voor het hele plangebied, en dus alle bestemmingen, gelden een aantal algemene bouwregels. Deze hoeven dus niet opgenomen te worden in de afzonderlijke bestemmingen. In de algemene bouwregels van dit bestemmingsplan is enkel een regeling opgenomen omtrent ondergeschikte bouwonderdelen.

Artikel 14 Algemene gebruiksregels

In dit artikel is het strijdig gebruik in reletie tot de afzonderlijke enkel bestemming geregeld. Tevens zijn hier de voorwaardelijke verplichtingen bepaald voor wat betreft de landschappelijke inpassing, de kwaliteitsverbetering van de ecologische verbindingszone en de ruimtelijke inrichtingsmaatregelen voor het waarborgen van het zicht op Den Eijngel en de aansluiting van de woningbouw/tuin aan de Mijlstraat op de ecologische verbindingszone alsmede de maatregelen ten behoeve van de bescherming van de steen-/kerkuil.

Artikel 15 Algemene aanduidingsregels

Hierin is een nadere regeling opgenomen voor de gebiedsaanduidingen 'milieuzone - beekherstel', 'milieuzonde - ecologische verbindingen' en 'veiligheidszone - leiding'.

Artikel 16 Algemene afwijkingsregels

In deze regels wordt aangegeven in welke gevallen burgemeester en wethouders bevoegd zijn om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. Hierbij gaat het om, tenzij anders vermeld, afwijkingsregels die gelden voor alle bestemmingen in het plan. Bij de algemene afwijkingsregels is sprake van een bevoegdheid en dus geen plicht van het bevoegd gezag om daar aan mee te werken.

Artikel 17 Algemene wijzigingsregels

In deze regels wordt aangegeven in welke gevallen burgemeester en wethouders bevoegd zijn het bestemmingsplan te wijzigen. De voorwaarden, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn daarbij aangegeven.

Artikel

5.2.2.4 Overgangs- en slotregels

In het laatste hoofdstuk van de regels wordt het overgangsrecht ten aanzien van bestaande legale situaties geregeld. De slotregel geeft ten slotte aan hoe naar de regels van dit plan dient te worden verwezen.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Algemeen

Naast het toetsen van een bestemmingsplan aan diverse omgevingsaspecten, dient het bestemmingsplan ook getoetst te worden aan de uitvoerbaarheid van het plan. Hierbij wordt gekeken naar de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Particulier initiatief

Het betreft hier een ontwikkeling van een projectontwikkelaar. In dat kader wordt tussen de gemeente Boxtel en de projectontwikkelaar een anterieure overeenkomst gesloten. In deze overeenkomst is vastgelegd dat de kosten volledig voor rekening van de projectontwikkelaar komen. Voor de gemeente Boxtel zijn aan de realisatie van de woningebouwlocatie an sich geen kosten verbonden.

Exploitatieplan

De gemeente is in beginsel verplicht om op grond van artikel 6.12 eerste lid Wro een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur (hierna: Bro) aangewezen bouwplan is voorgenomen. Het onderhavige plan maakt een bouwplan mogelijk zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. Het exploitatieplan biedt de grondslag voor het publiekrechtelijk kostenverhaal. Een exploitatieplan wordt gelijktijdig vastgesteld met het ruimtelijk plan of besluit waarop het betrekking heeft. Dat kan een bestemmingsplan, een wijzigingsplan, een projectbesluit en een buiten toepassing verklaring van een beheersverordening zijn.

De gemeente kan echter besluiten om geen exploitatieplan vast te stellen in die gevallen zoals vermeld in artikel 6.12 tweede lid Wro met een verwijzing naar artikel 6.2.1a Bro. Een van die gevallen is de situatie, waarin het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins verzekerd is. Met de projectontwikkelaar is zoals aangegeven een anterieure overeenkomst gesloten. Hierin zijn de afspraken ten aanzien van het kostenverhaal vastgelegd. Daarnaast is er geen noodzaak tot fasering of locatie eisen. Het vaststellen van een exploitatieplan is dan ook niet vereist. Op grond hiervan kan worden geconcludeerd dat de economische en financiële uitvoerbaarheid van het project voldoende is gegarandeerd.

6.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het planvoornemen betreft de realisatie van een woningbouwlocatie met maximaal 87 woningen aan de zuidzijde van de kern Lennisheuvel. Met de realisatie van de woningen wordt voorzien in de eigen woningbehoefte zodat zowel jongeren en ouderen in Lennisheuvel kunnen blijven wonen. Daarnaast wordt de leefbaarheid van de kern verbeterd doordat het draagvlak voor de bestaande voorzieningen worden vergroot.

Uit een locatieonderzoek uit 2014 is gebleken dat deze locatie voor het meest geschikt is voor uitbreiding van de kern Lennisheuvel. Het planvoornemen voorziet dan ook in een geleidelijke afronding van de kern, in combinatie met bescherming van de natuurwaarden in de EVZ Herenbeekloop. Aangezien het planvoornemen enerzijds ruimtelijk gezien aansluiting maakt op de bestaande bebouwingsstructuur (zuidelijke bebouwingsrand Lennisheuvel), en anderzijds op het buitengebied en daar aanwezige natuurwaarden, mag aangenomen worden dat tegen het planvoornemen geen overwegende bezwaren bestaan.

Gedurende de totstandkoming van de plannen zijn belanghebbenden en geïnteresseerden betrokken. De wijze waarop participatie heeft plaatsgevonden is nader omschreven in paragraaf 2.5. De bouwmogelijkheden zijn onder meer naar aanleiding van dit participatietraject nader geconcretiseerd in een stedenbouwkundig inrichtingsplan. De afmetingen van de te realiseren woningen zijn daarbij afgestemd op de aangrenzende bebouwing en ruimtelijke structuur in de omgeving.

Het bestemmingsplan is ten slotte gedurende 6 weken ter inzage gelegd. Gedurende deze termijn is een ieder in de gelegenheid gesteld om te reageren op het planvoornemen en zijn of haar inspraakreactie in te dienen.

Hoofdstuk 7 Procedure

7.1 De te volgen procedure

Het bestemmingsplan doorloopt als ontwerp respectievelijk vastgesteld en onherroepelijk bestemmingsplan de volgende procedure, te weten:

a. Ontwerp:

terinzagelegging (ontwerpbestemmingsplan)

b. Vaststelling:

Vaststelling door de Raad

3e ter inzage legging (vastgesteld bestemmingsplan)

c. Reactieve aanwijzing

d. Beroep:

(Gedeeltelijk) onherroepelijk bestemmingsplan

Beroep bij Raad van State

In het kader van deze procedure kunnen gedurende de ter inzage ligging van het ontwerp bestemmingsplan (fase a) zienswijzen worden ingediend. In publicaties met betrekking tot de diverse stappen die het plan moet doorlopen wordt daarvan steeds melding gemaakt. Uiteindelijk besluit de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, indien nodig, over het plan en kan het onherroepelijk worden.