direct naar inhoud van Regels
Plan: Ashorstersloot
Status: vastgesteld
Plantype: inpassingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.9925.IPASHORSTERSLOOT-VST1

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het inpassingsplan Ashorstersloot met identificatienummer NL.IMRO.9925.IPASHORSTERSLOOT-VST1 van de provincie Gelderland.

1.2 inpassingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels.

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 archeologisch onderzoek:

onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.

1.6 archeologische waarden:

waarden die bestaan uit de aanwezigheid van een bodemarchief met sporen van vroegere menselijke bewoning en/of grondgebruik daarin, en als zodanig van wetenschappelijk belang zijn en het cultuurhistorisch erfgoed vertegenwoordigen.

1.7 archeologische verwachtingswaarden:

gronden met verwachtingswaarden, die kunnen bestaan uit de aanwezigheid van een bodemarchief met sporen van vroegere menselijke bewoning en/of grondgebruik daarin, en als zodanig van wetenschappelijk belang kunnen zijn en het cultuurhistorisch erfgoed kunnen vertegenwoordigen.

1.8 A-watergang:

hoofdwatergang die van primair belang is voor het waterbeheer.

1.9 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.10 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.11 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.12 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.13 bevoegd gezag:

burgemeester en wethouders van de gemeente Berg en Dal;

1.14 cultuurhistorische waarden:

waarden en kenmerken van een gebied of daar aanwezige zaken, verband houdend met het bouwkundig erfgoed, het stedenbouwkundig erfgoed, de historische groenwaarden, het historisch-geografisch erfgoed en de bekende en verwachte archeologische waarden.

1.15 extensief recreatief medegebruik:

een vorm van recreatief medegebruik die nauwelijks of geen invloed heeft op de in de bestemmingsomschrijving van de bestemmingen gegeven doeleinden zoals wandelen, fietsen en dergelijke.

1.16 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.17 geomorfologische waarden:

landschappelijke waarden, die samenhangen met de ontstaansgeschiedenis van de grond en die herkenbaar zijn in het bodemreliëf.

1.18 GNN:

samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuur van (inter)nationaal en provinciaal belang.

1.19 houtopstand:

begroeiing die geheel of gedeeltelijk bestaat uit bomen en/of struiken, voor zover niet vallend onder de Boswet en behoudens laagstamfruitbomen met de bijbehorende windsingels.

1.20 Kernkwaliteiten:

de wezenlijke landschappelijke en ecologische kenmerken van een bepaald gebied gelegen in het Gelders Natuurnetwerk (GNN).

1.21 landschappelijk/ ecologisch waardevolle elementen:

landschappelijke en/of ecologische waardevolle elementen zoals bosjes, houtwallen, poelen, moerasjes, steilranden en dergelijke.

1.22 landschapswaarden/landschappelijke waarden:

bijzondere landschappelijke kenmerken van een gebied of object in de zin van aantrekkelijkheid, herkenbaarheid/identiteit en diversiteit bestaande uit aardkundige, cultuurhistorische en visueel-ruimtelijke waarden, afzonderlijk of in onderlinge samenhang.

1.23 omgevingsvergunning:

een vergunning voor het uitvoeren van een project dat invloed heeft op de fysieke leefomgeving, op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.24 omgevingsvergunning voor het afwijken:

omgevingsvergunning voor het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met dit plan met toepassing van de in dit plan opgenomen regels inzake afwijking, op grond van artikel 2.1 lid 1 onder c jo. artikel 2.12 lid 1 sub a onder 1 van de Wabo.

1.25 omgevingsvergunning voor het bouwen:

omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk, op grond van artikel 2.1 lid 1 onder a van de Wabo.

1.26 omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van een werkzaamheid (voorheen aanlegvergunning):

omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheid, op grond van artikel 2.1 lid 1 onder b van de Wabo.

1.27 onderhoudsstrook:

een obstakelvrije strook ten behoeve van het onderhoud van een aangrenzende watergang.

1.28 PAS-gebiedsanalyse:

de gebiedsanalyse 069 De Bruuk, waarin gebiedsspecifieke ecologische herstelmaatregelen zijn beschreven in het kader van het Programma Aanpak Stikstof;

1.29 programma van eisen

programma van eisen Archeologische begeleiding OCE-benadering Watergang M5/M6 De Bruuk te Groesbeek (V1.1 Definitief) d.d. 3 december 2018.

1.30 recreatieweg:

onverhard en/of semiverharde weg in het buitengebied.

1.31 waterhuishoudkundige voorzieningen:

voorzieningen, die het waterhuishoudkundige belang dienen, zoals watergangen, waterlopen, kunstwerken, onderhoudsstroken ten behoeve van het beheer en onderhoud van een watergang of waterloop.

1.32 werk:

een constructie geen gebouw of bouwwerk zijnde.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.2 inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen, inclusief hieronder gelegen souterrain, exclusief kelder.

2.3 oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenzijden van de gevels en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Verkeer

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. voorzieningen voor verkeer en verblijf, waaronder (onverharde) wegen, paden en parkeervoorzieningen;
  • b. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • c. groenvoorzieningen;
  • d. nutsvoorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden zijn uitsluitend gebouwen ten behoeve van voorzieningen van openbaar nut toegestaan, waarbij de volgende voorwaarden gelden:

  • a. de oppervlakte mag per gebouw niet meer bedragen dan 15 m2;
  • b. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3,5 m.
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende voorwaarden:

  • a. de bouwhoogte van lichtmasten en verkeersinstallaties mag niet meer bedragen dan 9 m;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 6 m.
3.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.3.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden op of in de bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. het ontginnen, afgraven, egaliseren en ophogen van gronden, waarbij de hoogte van het maaiveld met meer dan 0,50 m wordt gewijzigd;
  • b. het veranderen en/of verwijderen van verkavelingvorm en/of perceelsindelingen, zoals tot uiting komend in beplanting, waterlopen en steilranden;
  • c. het doen van ingrepen die een verandering van de waterhuishouding tot gevolg hebben, waaronder het graven en dempen van sloten en oppervlaktewateren;
  • d. het aanleggen en/of verharden van wegen, paden, parkeerterreinen of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen groter dan 200 m2;
  • e. het aanbrengen van ondergrondse leidingen;
  • f. het verwijderen van houtopstanden, bos-, natuur- en landschapselementen.
3.3.2 Uitzonderingen

Het in artikel 3.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
  • b. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • c. dienen ter uitvoering van de maatregelen als beschreven in de PAS-gebiedsanalyse of het voorliggend inpassingsplan te weten:
    • 1. het graven van een nieuwe A-watergang inclusief het plaatsen van duikers;
    • 2. het aanleggen van een onderhoudsstrook/wandelpad;
    • 3. het aanleggen van ondergeschikte recreatie voorzieningen;
    • 4. het aanleggen van een voorde;
    • 5. het aanbrengen van oeverbeplanting, struiken en bomen.
3.3.3 Toelaatbaarheid

De omgevingsvergunning kan uitsluitend worden verleend indien aan de volgende criteria wordt voldaan:

  • a. door de werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen de landschappelijke en ecologische waarden en de recreatieve betekenis alsmede de ontwikkelingspotenties voor landschap en natuur, worden niet onevenredig aangetast.
  • b. voor de in artikel 3.3.1 sub e genoemde werken en werkzaamheden geldt ook als criterium dat er sprake dient te zijn van noodzaak tot het aanbrengen van leidingen op die locatie.

Artikel 4 Water

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. water en waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder voorzieningen voor waterberging, -aanvoer en -afvoer, waterlopen zoals A- watergangen met bijbehorende onderhoudsstrook;

met daaraan ondergeschikt:

  • b. behoud, herstel en bescherming van natuurwaarden, landschapswaarden, aardkundige waarden, geomorfologische en cultuurhistorische waarden in het algemeen en in het bijzonder voor landschapselementen;
  • c. behoud, herstel en bescherming van onverharde en semiverharde wegen ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - recreatieweg';
  • d. ontwikkeling, bescherming en instandhouding van de oevers en oeverbeplanting;
  • e. voorzieningen voor (agrarisch) verkeer en verblijf zoals bruggen, steigers en duikers;
  • f. groenvoorzieningen;
  • g. extensief recreatief medegebruik;
  • h. agrarisch grondgebruik.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van overkappingen, gelden de volgende voorwaarden:

  • a. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 4 m;
  • b. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 25 m2.
4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.3.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden op of in de bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. het afgraven, egaliseren en ophogen van gronden;
  • b. het verwijderen van houtopstanden;
  • c. het graven en dempen van sloten en oppervlaktewateren;
  • d. het aanbrengen van verhardingen;
  • e. agrarisch gebruik;
  • f. de aanleg van ondergrondse leidingen;
  • g. en tevens ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - recreatieweg':
    • 1. het verharden of verwijderen van wegen.
4.3.2 Uitzonderingen

Het in artikel 4.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
  • b. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • c. dienen ter uitvoering van de maatregelen als beschreven in de PAS-gebiedsanalyse of het voorliggend inpassingsplan te weten:
    • 1. het graven van een nieuwe A-watergang inclusief het plaatsen van duikers;
    • 2. het aanleggen van een onderhoudsstrook/wandelpad;
    • 3. het aanleggen van ondergeschikte recreatie voorzieningen;
    • 4. het aanleggen van een voorde;
    • 5. het aanbrengen van oeverbeplanting, struiken en bomen.
4.3.3 Toelaatbaarheid

De omgevingsvergunning kan uitsluitend worden verleend, indien aan de volgende criteria wordt voldaan:

  • a. door de directe of indirecte te verwachten gevolgen van de werken of werkzaamheden de landschappelijke en ecologische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  • b. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de waterhuishoudkundige situatie met betrekking tot de waterkwaliteit en -kwantiteit;
  • c. voor de in artikel 4.3.1 onder f genoemde werken en werkzaamheden geldt ook als criterium dat er sprake dient te zijn van noodzaak tot het aanbrengen van leidingen op die locatie.

Artikel 5 Leiding

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de aanleg, instandhouding en/of bescherming van een:

  • a. transportleiding ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding - brandstof';
  • b. rioolpersleiding ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding - riool'.
5.2 Bouwregels

In afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald ten aanzien van het bouwen krachtens de overige bestemmingen van deze gronden, mogen op of in deze bestemming begrepen grond uitsluitend worden gebouwd:

  • a. bouwwerken voor de aanleg en instandhouding van de in artikel 5.1 genoemde leidingen tot een maximale bouwhoogte van 2 m.
5.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 5.2 voor het oprichten van bouwwerken ten behoeve van de overige bestemmingen van deze gronden, waarbij de volgende voorwaarden gelden:

  • a. er bestaat geen bezwaar uit hoofde van de bescherming van de leidingen;
  • b. voor de verlening van de omgevingsvergunning wordt door het bevoegd gezag advies ingewonnen bij de betrokken leidingbeheerder;
  • c. de regels van de betreffende bestemming zijn van toepassing.
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.4.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden op de gronden met de bestemming 'Leiding' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. het afgraven, egaliseren en ophogen van gronden;
  • b. het graven en dempen van sloten of oppervlaktewateren;
  • c. het aanleggen van ondergrondse leidingen, met uitzondering van vervanging van reeds aanwezige leidingen;
  • d. het in de grond brengen van voorwerpen;
  • e. het aanbrengen/ rooien van diepwortelende beplantingen en bomen die dieper wortelen of kunnen wortelen dan 50 cm;
  • f. het verwijderen van beplanting;
  • g. het permanent opslaan van goederen.
5.4.2 Uitzonderingen

Het in artikel 5.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
  • b. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
  • c. dienen ter uitvoering van de maatregelen als beschreven in de PAS-gebiedsanalyse of het voorliggend inpassingsplan te weten:
    • 1. het graven van een nieuwe A-watergang inclusief het plaatsen van duikers;
    • 2. het aanleggen van een onderhoudsstrook/wandelpad;
    • 3. het aanleggen van ondergeschikte recreatie voorzieningen;
    • 4. het aanleggen van een voorde;
    • 5. het aanbrengen van oeverbeplanting, struiken en bomen.
5.4.3 Toelaatbaarheid
  • a. De in artikel 5.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen bezwaar bestaat hoofde van de bescherming van de leidingen.
  • b. Voor de verlening van de omgevingsvergunning wordt door het bevoegd gezag advies ingewonnen bij de betrokken leidingbeheerder.

Artikel 6 Waarde - Archeologische verwachtingswaarden

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarden' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de te verwachten archeologische waarden van de gronden.

6.2 Bouwregels
  • a. Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen, voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 100 m2, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
  • b. Indien uit het in sub a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
6.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 6.2 sub a indien de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.

6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.4.1 Werken en werkzaamheden

Het is binnen deze bestemming verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,40 m en met een oppervlakte groter dan 100 m2 onder het maaiveld, zoals afgraven, diepploegen, egaliseren, frezen, scheuren van grasland, aanleg of rooien van bos, boomgaard of diepwortelende beplanting, aanbrengen van oppervlakteverhardingen, aanleggen van drainage, verwijderen van funderingen;
  • b. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels.
6.4.2 Uitzonderingen

Het in artikel 6.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
  • b. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • c. conform het programma van eisen, zoals opgenomen in de bijlage bij deze regels, worden uitgevoerd.
6.4.3 Toelaatbaarheid
  • a. De in artikel 6.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
  • b. Alvorens over de aanvraag wordt beslist, dient de aanvrager een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
  • c. Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene bouwregels

8.1 Maatvoering

In die gevallen dat de goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud, horizontale dan wel verticale diepte en/of de afstand tot enige aanduiding van bouwwerken, die krachtens het bepaalde in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tot stand zijn gekomen, op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan minder dan wel meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze planregels is voorgeschreven respectievelijk toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud, horizontale dan wel verticale diepte en/of afstand in afwijking daarvan als minimaal respectievelijk maximaal toegestaan.

Artikel 9 Algemene aanduidingsregels

9.1 Landschappelijke kenmerken
9.1.1 Overige zone - zuidelijk deel lage middengebied

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - zuidelijk deel lage middengebied' zijn de gronden mede bestemd voor:

  • a. behoud en versterking van natuurkerngebied De Bruuk;
  • b. behoud en versterking van kleinschalig (half)besloten karakter;
  • c. ontwikkeling van verbindende beplantingselementen en versterking van beken;
  • d. behoud van hoge grondwaterstanden.
9.2 Recreatieweg

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - recreatieweg' is het bepaalde in artikel 4 van toepassing.

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van:

  • a. de bestemmingsregels en toestaan dat bestemmingsgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  • b. de bestemmingsregels en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, mits:
    • 1. de oppervlakte per gebouwtje niet meer dan 20 m2 zal bedragen;
    • 2. de bouwhoogte niet meer dan 3,5 m zal bedragen;
  • c. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot:
    • 1. ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 20 m;
    • 2. ten behoeve van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 10 m;
  • d. de onder a tot en met c genoemde omgevingsvergunningen kunnen uitsluitend verleend worden mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    • 2. de verkeersveiligheid;
    • 3. de sociale veiligheid;
    • 4. de milieusituatie; en
    • 5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 11 Overige regels

11.1 Verwijzing naar andere wettelijke regelingen

Waar in dit plan wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, wordt geduid op de regelingen zoals die luidden op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het inpassingsplan.

11.2 Bevoegdheid gemeenteraad

Ter uitvoering van artikel 3.26 Wet ruimtelijke ordening geldt dat de bevoegdheid van de gemeenteraad van de gemeente Groesbeek om binnen het plangebied van het inpassingsplan een bestemmingsplan vast te stellen herleeft vanaf 2 jaar na onherroepelijk worden van het inpassingsplan, indien en voor zover het bestemmingsplan strijdig is met de uitvoering van het inpassingsplan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het inpassingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10 %.
  • c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
12.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het inpassingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het inpassingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsvoorwaarden van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het inpassingsplan Ashorstersloot.