direct naar inhoud van Regels
Plan: N830 Meteren - Waardenburg
Status: vastgesteld
Plantype: inpassingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.9925.IPN830Waardenburg-vst1

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

het inpassingsplan N830 Meteren - Waardenburg met identificatienummer NL.IMRO.9925.IPN830Waardenburg-vst1 van de provincie Gelderland;

1.2 inpassingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 agrarisch gebruik

een gebruik van gronden gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;

1.5 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouw zijnde;

1.6 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.7 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.8 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.9 bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.10 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.11 kunstobject

een werk dat om kunstzinnige redenen gemaakt is;

1.12 kunstwerk

een in bouwkundige zin, (civiel technisch) bouwwerk, zoals onder andere aquaducten, bruggen, dijken, tunnels en viaducten;

1.13 kwetsbaar object

de definitie als opgenomen in het Besluit externe veiligheid inrichtingen, zoals dit nu luidt;

1.14 nutsvoorziening

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatiehuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalverzameling en apparatuur voor telecommunicatie;

1.15 omgevingsvergunning

een vergunning als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.16 omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van een werkzaamheid

een vergunning als bedoeld in artikel 3.3 onder a van de Wet ruimtelijke ordening;

1.17 overig bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.18 pand

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;

1.19 peil
  • a. voor gebouwen grenzend aan een weg:
    de kruin van de weg ter plaatse van het gebouw;
  • b. in andere gevallen:
    de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein;
  • c. indien in of op het water wordt gebouwd:
    het gemiddelde waterpeil ter plaatse.
1.20 rijbaan

elk weggedeelte bestemd voor rijdende voertuigen, met uitzondering van (brom)fietspaden;

1.21 rijstrook

een deel van een weg bestemd voor verkeer dat in dezelfde richting rijdt en dat wordt gemarkeerd door een doorgetrokken of onderbroken streep;

1.22 waterhuishoudkundige voorzieningen

werken en/of bouwwerken ten dienste van de waterhuishouding, zoals grondlichamen, beschoeiingen, drainage, duikers, waterzuiveringsinstallaties, stuwen en sluizen;

1.23 weg

alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden, waaronder ook worden verstaan de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten en de aan de wegen liggende parkeerterreinen;

1.24 wijziging

een wijziging als bedoeld in artikel 3.6 eerste lid onder a van de Wet ruimtelijke ordening.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van de regels van het plan wordt als volgt gemeten:

2.1 Bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.2 Goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 Inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 Oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Verkeer

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Verkeer aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. een weg ten behoeve van het doorgaande verkeer met 1 rijbaan met maximaal 2 rijstroken, waarbij de buitenste rand van de rijbaan op een afstand van maximaal 5 meter uit de figuur 'as van de weg' mag zijn gesitueerd;
  • b. een vrijliggend fietspad;

met bijbehorende opstelstroken, in- en uitvoegstroken, op- en afritten en de daarbij behorende bermen en taluds;

met daaraan ondergeschikt:

  • c. langzaamverkeersverbindingen zoals voet- en fietspaden;
  • d. onverharde wegen;
  • e. rotondes;
  • f. bruggen;
  • g. groenvoorzieningen;
  • h. laanbomen;
  • i. (bergings)sloten, water, waterberging en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • j. nutsvoorzieningen;
  • k. agrarisch gebruik;

met de daarbij behorende:

  • l. gebouwen;
  • m. bouwwerken geen gebouwen zijnde, waaronder tevens begrepen bouwwerken ten behoeve van de verkeersregeling, de verkeers- of wegaanduiding of de verlichting.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen

Op de voor Verkeer aangewezen gronden mogen uitsluitend gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen worden gebouwd met dien verstande dat:

  • a. de oppervlakte per gebouw maximaal 25 m2 mag bedragen;
  • b. de bouwhoogte maximaal 4 meter mag bedragen.
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Op de voor Verkeer aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat:

  • a. de bouwhoogte van palen, masten en portalen voor geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer mag niet meer bedragen dan 12 meter;
  • b. de bouwhoogte van signalerings- en telecommunicatiemasten mag niet meer bedragen dan 12 meter;
  • c. de bouwhoogte van civieltechnische kunstwerken mag niet meer bedragen dan 7 meter;
  • d. de bouwhoogte van kunstobjecten mag niet meer bedragen dan 12 meter;
  • e. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 meter.

Artikel 4 Leiding - Gas

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Leiding - Gas aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van een gastransportleiding met de bestaande druk, diameter en ligging;

één en ander met de bijbehorende voorzieningen.

4.2 Bouwregels

Binnen deze bestemming zijn geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan.

4.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2 teneinde het oprichten van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de op deze gronden liggende bestemming of hoofdbestemming toe te staan, mits:

  • a. de veiligheid met betrekking tot de in de belemmeringenstrook gelegen buisleiding niet wordt geschaad;
  • b. er geen kwetsbaar object wordt toegelaten;
  • c. hiertoe door het bevoegd gezag advies wordt ingewonnen bij de betrokken leidingbeheerder.
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.4.1 Omgevingsvergunningsplichtige activiteiten

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Leiding - Gas zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen van wegen, paden, banen en andere oppervlakteverhardingen;
  • b. graafwerkzaamheden;
  • c. het veranderen van het huidige maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen, egaliseren, afgraven of ophogen;
  • d. het aanbrengen en rooien van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
  • e. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen;
  • f. diepploegen;
  • g. het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in de bestemmingsomschrijving aangegeven, en daarmee verband houdende constructies;
  • h. het aanleggen van watergangen of het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen.
4.4.2 Uitzonderingen

Het verbod als bedoeld in 4.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. met voorliggend inpassingsplan zijn beoogd en zijn weergegeven in het ontwerp dat als bijlage 1 bij deze regels is gevoegd;
  • b. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  • c. reeds legaal in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • d. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
  • e. betrekking hebben op graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten.
4.4.3 Verlening

De werken of werkzaamheden als bedoeld in 4.4.1 zijn slechts toelaatbaar, mits:

  • a. de veiligheid met betrekking tot de in de belemmeringenstrook gelegen buisleiding niet wordt geschaad;
  • b. er geen kwetsbaar object wordt toegelaten;
  • c. hiertoe door het bevoegd gezag advies wordt ingewonnen bij de betrokken leidingbeheerder.

Artikel 5 Waarde - Archeologie 1

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde - Archeologie 1’ aangewezen terreinen zijn, naast andere bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van archeologische waarden.

5.2 Bouwregels
  • a. Op deze terreinen mogen ten behoeve van de in 5.1 bedoelde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd die voor aanvullend of definitief archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn.
  • b. In aanvulling op het bepaalde onder a mogen bouwwerken ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemmingen worden gebouwd, indien:
    • 1. het bouwplan betrekking heeft op wijziging of vervanging van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut;
    • 2. het nieuw te bebouwen oppervlak kleiner is dan 100 m2 en de verstoring minder diep dan 30 cm is.
5.3 Afwijken van de bouwregels
  • a. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 5.2 voor bouwwerken ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemmingen.
  • b. De afwijking wordt verleend, indien op basis van een aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat:
    • 1. de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad;
    • 2. op de betrokken locatie geen behoudenswaardige archeologische relicten aanwezig zijn.
  • c. Alvorens het bevoegd gezag beslist over het verlenen van een afwijking als bedoeld in sub a, wint zij schriftelijk advies in bij de archeologisch deskundige omtrent de vraag of de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad en de eventueel te stellen voorwaarden verbonden aan de omgevingsvergunning.
  • d. Indien een omgevingsvergunning voor het bouwen is verleend is het ten tijde van de bouwwerkzaamheden aan de gemeente Neerijnen of een daardoor aangewezen partij altijd toegestaan archeologische waarnemingen te doen.
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden op of in deze gronden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. grondwerkzaamheden dieper dan 30 cm en over een oppervlakte groter dan 100 m2, waartoe worden gerekend het ophogen, afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
    • 2. het verlagen van het waterpeil;
    • 3. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
    • 4. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
    • 5. het werken met opsporingsapparatuur (waaronder vallen metaaldetectoren, grondradar en andere detectieapparatuur) gevolgd door het opgraven van archeologische vondsten en relicten.
  • b. De werken of werkzaamheden, waarvoor het verbod van sub a geldt, zijn slechts toelaatbaar, indien mede op basis van aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.
  • c. Het verbod, zoals in sub a bedoeld, is niet van toepassing, indien:
    • 1. het gaat om onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen en werkzaamheden binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
    • 2. op basis van aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
    • 3. de werken en werkzaamheden:
      • reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
      • mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of een ontgrondingsvergunning;
    • 4. de werken en werkzaamheden op aanvullend of definitief archeologisch onderzoek zijn gericht.
  • d. Alvorens het bevoegd gezag beslist over het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in sub a, wint zij schriftelijk advies in bij de archeologische deskundige omtrent de vraag of de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad en de eventueel te stellen voorwaarden.
  • e. In geval van omgevingsvergunningverlening is het aan de gemeente of een daardoor aangewezen partij altijd toegestaan archeologische waarnemingen te doen ten tijde van het uit te voeren werk.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene gebruiksregels

Onder verboden gebruik in verband met de bestemmingen Verkeer wordt in ieder geval verstaan:

  • a. een gebruik van de onbebouwde grond als stort- en opslagplaats van goederen en materialen, anders dan als tijdelijke opslag ten behoeve van het normale onderhoud, gebruik en beheer;
  • b. een gebruik als terrein voor het al dan niet voor de verkoop opslaan of opstellen van ongebruikte en/of gebruikte, dan wel geheel of gedeeltelijk uit gebruikte onderdelen samengestelde machines, voer-, vaar- of vliegtuigen c.q. onderdelen daarvan, die bruikbaar en niet aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken zijn, behoudens voor zover het betreft parkeren of voor zover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.

Artikel 8 Algemene afwijkingsregels

8.1 Algemene afwijkingsbevoegdheid

Bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de regels voor de afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%, met dien verstande dat de afwijking niet mag worden verleend indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 9 Algemene wijzigingsregels

9.1 Algemene wijzigingsbevoegdheid
  • a. Bevoegd gezag kan het plan wijzigen en:
    • 1. functieaanduidingen van de verbeelding verwijderen of intekenen.
  • b. Van de onder a genoemde wijzigingsbevoegdheden kan slechts gebruik worden gemaakt indien voldaan is aan de volgende voorwaarden:
    • 1. de waarden, die het plan beoogt te beschermen, worden niet onevenredig geschaad;
    • 2. de belangen van gebruikers en/of eigenaren van de binnen de plangrens liggende gronden en de aanliggende gronden worden niet onevenredig geschaad;
    • 3. de uitvoerbaarheid, waaronder begrepen de milieutechnische-, de waterhuishoudkundige-, de archeologische-, de ecologische-, de verkeerstechnische toelaatbaarheid en de stedenbouwkundige inpasbaarheid zijn aangetoond.

Artikel 10 Overige regels

10.1 Inpassingsplan en bestemmingsplan

De gemeenteraden van Neerijnen en Geldermalsen uit te sluiten van de bevoegdheid tot het vaststellen van een bestemmingsplan voor de in het inpassingsplan betrokken gronden, gedurende een periode van 3 jaar na de inwerkingtreding van voorliggend inpassingsplan N830.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Bouwwerken
11.1.1 Algemeen

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het inpassingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
11.1.2 Afwijken

Bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in artikel 11.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in artikel 11.1.1 met maximaal 10%.

11.1.3 Uitzondering

Artikel 11.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

11.2 Gebruik
11.2.1 Algemeen

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het inpassingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

11.2.2 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het inpassingsplan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 11.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

11.2.3 Onderbroken gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in artikel 11.2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

11.2.4 Uitzondering

Artikel 11.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 12 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het inpassingsplan 'N830 Meteren - Waardenburg'.