Plan: | N830 Meteren - Waardenburg |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | inpassingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.9925.IPN830Waardenburg-vst1 |
Langs de N830 (de Steenweg) liggen tussen de bebouwde kom van Waardenburg en de aansluiting met de A15 aanliggende fietspaden. Dit wegvak maakt deel uit van een fietspadennetwerk in de regio en wordt veel gebruik door scholieren als schoolroute tussen Waardenburg en Geldermalsen. De combinatie van fiets- en autoverkeer op 1 rijbaan zorgt voor onveilige situaties. Om die reden is de provincie in samenwerking met de gemeenten Neerrijnen en Geldermalsen in 2011 een onderzoek gestart naar de haalbaarheid van mogelijke oplossingen om de verkeersveiligheid voor fietsers op dit wegvak te vergroten. Als oplossing is uiteindelijk besloten een vrijliggend fietspad aan te leggen. Daarnaast wordt de weg versmald tot 7 meter en ingericht volgens de nieuwe eisen van een 80 km/uur weg. De weg voldoet daarmee aan de uitgangspunten uit de visie Duurzaam Veilig.
De voorgestelde maatregelen zijn uitgewerkt in een definitief ontwerp voor de N830. Omdat een deel van de gewenste maatregelen niet past binnen de vigerende bestemmingsplannen van de gemeenten Neerijnen en Geldermalsen is door de provincie dit inpassingsplan opgesteld, waarin de planologisch-juridische kaders voor de aanpassingen zijn vastgelegd. Gezien het provinciaal belang en de noodzaak van de aanpassingen op korte termijn verdient dit instrument de voorkeur boven het opstellen van twee separate bestemmingsplannen. In de WRO-agenda is aangegeven wanneer het instrument inpassingsplan zal worden ingezet. Een project moet dan voldoen aan de volgende criteria:
Voorliggend project voldoet aan de gestelde criteria. Met het opstellen van een inpassingsplan heeft de provincie Gelderland de mogelijkheid om de maatregelen aan de N830 binnen één ruimtelijk plan en met één procedure mogelijk te maken. De colleges van beide gemeenten hebben per besluit aangegeven in te stemmen met het inpassingsplan.
Het plangebied ligt tussen Meteren en Waardenburg en bestaat uit het deel van de N830 tussen de Markkade (even ten zuiden van de aansluiting op de A15) en de Kaalakkerstraat (ten oosten van Waardenburg). Dit deel van de N830 wordt de Steenweg genoemd. Op de navolgende afbeelding is het tracé dat deel uitmaakt van dit inpassingsplan in rood weergegeven. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding.
Luchtfoto N830 met het plangebied in rood
De huidige planologische regeling van de betreffende gronden is neergelegd in de volgende bestemmingsplannen:
Gemeente Neerijnen
Gemeente Geldermalsen
Met de inwerkingtreding van dit inpassingsplan komen bovenstaande plannen, voor zover deze van toepassing zijn op dit plangebied, te vervallen.
Het inpassingsplan "N830 Meteren - Waardenburg" bestaat uit de volgende stukken:
De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het inpassingsplan. Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de, in het plangebied gelegen, gronden aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels en bepalingen gekoppeld teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van deze toelichting met bijlagen. De toelichting heeft geen juridisch bindende werking, maar beschrijft het plan en toont de haalbaarheid van het plan aan. In de bijlagen zijn de, aan het plan ten grondslag liggende, onderzoeken en andere relevante stukken opgenomen.
In deze toelichting wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op het relevante ruimtelijk beleid. In hoofdstuk 3 wordt aandacht besteed aan de bestaande situatie en de toekomstige situatie. In hoofdstuk 4 zijn de onderzoeksresultaten van de relevante en benodigde onderzoeken opgenomen. In hoofdstuk 5 zijn de juridisch-technische aspecten van de opgenomen regeling weergegeven. Hoofdstuk 6 en 7 sluiten deze toelichting af met een beschouwing over de economische uitvoerbaarheid en de resultaten van de gevoerde procedure.
In dit hoofdstuk wordt een analyse gegeven van het relevante beleidskader. De beleidsnota's die direct of indirect doorwerken in het inpassingsplan of invloed hebben op de bestemmingsregelingen, worden in dit hoofdstuk behandeld. Per bestuurslaag wordt een samenvatting gegeven van de relevante aspecten uit deze nota's, alsmede de consequenties voor het voorliggende plan.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. De visie is vernieuwend in de zin dat ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur sterker dan voorheen met elkaar verbonden worden. In de structuurvisie schetst het Rijk de ambities voor concurrentiekracht, bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid tot 2040 (lange termijn) en doelen, belangen en opgaven tot 2028 (middellange termijn).
De centrale visie wordt uiteengezet in drie hoofddoelstellingen voor de middellange termijn (2028), namelijk “concurrerend, bereikbaar en leefbaar&veilig”. Voor de drie rijksdoelen zijn de onderwerpen van nationaal belang benoemd waarmee het Rijk aangeeft waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Voor dit inpassingsplan is het volgende van belang:
Bereikbaar = Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat. Hiervoor zijn de volgende nationale belangen benoemd:
Naast de genoemde nationale belangen worden ook een aantal beleidsbeslissingen uit de PKB Nota Mobiliteit deel IV voortgezet. Deze zijn in bijlage 6 van de SVIR opgenomen. Met de opname van deze essentiële beleidsbeslissingen is de gehele Nota Mobiliteit vervangen door de SVIR. De beleidsbeslissingen in bijlage 6 moeten op grond van de Planwet verkeer en vervoer worden uitgewerkt in decentrale plannen. Het beleid richt zich op de bereikbaarheid over de weg, het openbaar vervoer, de binnenvaart, de fiets, de Mainport Rotterdam en overige zeehavens en de verkeersveiligheid op de weg. Voor dit inpassingsplan zijn de onderdelen met betrekking tot de fiets en de verkeersveiligheid van belang.
Ten aanzien van de fiets is in de bijlage opgenomen dat alle beheerders van wegen, spoorwegen en vaarwegen bij de aanleg en aanpassing van infrastructuur (mede)verantwoordelijk zijn voor het zo veel mogelijk in stand houden en verbeteren van kruisende routes voor fiets- en wandelverkeer. Met betrekking tot de verkeersveiligheid op de weg is het nationale doel een permanente verbetering van de verkeersveiligheid door reductie van het aantal verkeersdoden en ernstige verkeersgewonden. De betrokken decentrale overheden werken deze doelen met bestuurlijke en maatschappelijke partners uit in provinciale en regionale maatregelpakketten, die zowel maatregelen op het gebied van gedrag als voertuig als op het gebied van infrastructuur bevatten.
Conclusie voor dit inpassingsplan
Dit inpassingsplan richt zich op de hoofddoelstelling Bereikbaar en draagt bij aan een veilig en robuust netwerk van wegen. Het inpassingsplan is daarmee in lijn met de uitgangspunten uit het SVIR. De N830 is geen tracé van nationaal belang.
Het kabinet heeft in de hiervoor genoemde Structuurvisie vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet.
Het kabinet heeft de keuze voor deze onderwerpen gemaakt in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen of inpassingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.
Conclusie voor dit inpassingsplan
In het Barro zijn geen regels opgenomen die vragen om een nadere afweging of een planologische vertaling in dit inpassingsplan.
In het provinciale beleid, zoals verwoord in het Streekplan (thans structuurvisie als bedoeld in de nieuwe Wro) worden drie zones onderscheiden: het groenblauwe raamwerk, het rode raamwerk en het multifunctionele gebied. Voor deze zones is het zogeheten provinciale gebiedsbeleid geformuleerd.
Provinciaal gebiedsbeleid
Het groenblauwe raamwerk en het rode raamwerk vormen de ruimtelijke hoofdstructuur. De ontwikkeling en het behoud hiervan zijn aangemerkt als een provinciaal belang. Het rode raamwerk heeft betrekking op de hoogdynamische functies die samenhangen met de hoofdinfrastructuur en intensieve vormen van ruimtegebruik zoals stedelijke functies, intensieve vormen van recreatie, met stedelijke ontwikkeling samenhangende groenontwikkeling en intensieve agrarische teelten. Het groenblauwe raamwerk omvat de meer kwetsbare functies als natuurgebieden en waterbergingsgebieden. Het multifunctionele gebied omvat de steden, dorpen, buurtschappen buiten de provinciale hoofdstructuur, waardevolle landschappen en het multifunctionele platteland. In het provinciale planologische beleid is op deze gebieden geen expliciete provinciale sturing gericht.
Op de beleidskaart behorende bij de provinciale structuurvisie is te zien dat het zuidelijk deel van het plangebied in het Waardevol landschap ligt, tevens ligt een deel binnen de ecologische hoofdstructuur (EHS). Het overige en tevens grootste deel van het plangebied ligt in het multifunctionele gebied. Hieronder wordt ingegaan op het specifieke beleid voor het Waardevol landschap, het Multifunctioneel platteland en de EHS.
Fragment beleidskaart ruimtelijke structuur Gelderland met het plangebied in blauw
Provinciaal Waardevol Landschap
Waardevolle Landschappen zijn gebieden met (inter)nationaal en provinciaal zeldzame of unieke landschapskwaliteiten van visuele, aardkundige en/of cultuurhistorische aard, en in relatie daarmee bijzondere natuurlijke en recreatieve kwaliteiten. Het plangebied ligt binnen het Waardevol Landschap Passewaay-Opijnen in het deelgebied de oeverwallen. Voor de oeverwallen gelden de volgende kernkwaliteiten:
Multifunctioneel platteland
Op grond van het streekplan behoort het plangebied tot het multifunctionele platteland. Het multifunctioneel platteland maakt deel uit van het multifunctioneel gebied. In het provinciaal planologisch beleid wordt op deze gebieden geen expliciete provinciale sturing verricht.
Conclusie voor dit inpassingsplan
Het grootste deel van het plangebied is aangewezen als multifunctioneel platteland waar geen expliciete provinciale sturing geldt. Het zuidelijk deel van het plangebied is aangewezen als Waardevol Landschap. In paragraaf 3.4 wordt ingegaan op de landschappelijke inpassing van de N830 in relatie tot de kernkwaliteiten van het landschap. Hierbij wordt gemotiveerd dat de kernkwaliteiten behouden blijven en waar mogelijk versterkt worden.
In de Ruimtelijke Verordening Gelderland staan de regels die de provincie Gelderland stelt aan de bestemmingsplannen van gemeenten. Een Ruimtelijke Verordening is een juridische vastlegging van de hiervoor behandelde provinciale structuurvisie, streekplanuitwerkingen en -herzieningen. De provincie voegt in de Ruimtelijke Verordening geen nieuw beleid toe. De regels in een ruimtelijke verordening kunnen betrekking hebben op het hele provinciale grondgebied of delen daarvan. In de Ruimtelijke Verordening Gelderland staan regels over onderwerpen die van provinciaal belang zijn, dit betreffen: verstedelijking, wonen, detailhandel, recreatiewoningen en -parken, glastuinbouw, waterwingebied, grondwaterbeschermingsgebied, oppervlaktewater voor drinkwatervoorziening, ecologische hoofdstructuur, waardevol open gebied en nationaal landschap.
Gemeenten krijgen op sommige terreinen meer beleidsvrijheid, terwijl ze op andere gebieden te maken krijgen met strikte provinciale richtlijnen. Provinciale Staten hebben de Ruimtelijke Verordening Gelderland vastgesteld in december 2010. Op 27 juni 2012 hebben Provinciale Staten de eerste herziening van de Ruimtelijke Verordening Gelderland vastgesteld. De regels in de verordening kunnen betrekking hebben op het hele provinciale grondgebied, delen of gebiedsgerichte thema's. Gemeenten moeten binnen een bepaalde termijn hun bestemmingsplannen op deze regels afstemmen.
Conclusie voor dit inpassingsplan
De Wro voorziet er niet in de provinciale Ruimtelijke Verordening te laten gelden voor door Provinciale Staten vast te stellen inpassingsplannen. Wel zijn Provinciale Staten bij de vaststelling van inpassingsplannen in beginsel gebonden aan het eigen provinciale beleid, dat de grondslag is van deze verordening. Daarbij heeft de provincie nadrukkelijk het voornemen zich aan de bepalingen en beperkingen die de verordening stelt te houden. Dit betekent dat dit inpassingsplan voldoet aan de relevante regels uit de verordening. Voor provinciale waardevolle landschappen zijn in de verordening geen regels vastgelegd, de verordening beperkt zich namelijk alleen tot nationale landschappen.
Het provinciaal beleid voor verkeer een vervoer is vastgelegd in het Provinciaal Verkeer en Vervoerplan 2 (PVVP 2) (2004). Het PVVP 2 geeft tot 2015 richting aan het provinciale verkeers- een vervoersbeleid, waarbij naar een duurzame balans wordt gezocht tussen bereikbaarheid, leefomgeving en veiligheid. Voor elk van deze aspecten formuleert het PVVP 2 ambities.
Voor bereikbaarheid:
Voor leefomgeving:
Voor veiligheid:
Dit wil de provincie bereiken door:
Met het PVVP 2 streeft de provincie naar een duurzame mobiliteit: een verkeers- en vervoersysteem dat een sterke economie ondersteunt, welvaart versterkt en die sociale integratie stimuleert.
Dynamische Beleidsagenda Mobiliteit
Onderdeel van het PVVP 2 is de Dynamische Beleidsagenda Mobiliteit. Met de Dynamische Beleidsagenda Mobiliteit wil de provincie beknopt schetsen welke accenten in Gelderland de komende jaren worden gelegd binnen de kaders van het PVVP 2. In de regio Rivierenland ligt de focus vooral op de verdere uitwerking van A2/A15 zone in relatie tot de ontsluiting van de belangrijkste kernen in het gebied. Daarnaast zijn het vergroten van de verkeersveiligheid alsmede het verbeteren van het fietsnetwerk in de regio belangrijke opgaven. Dit inpassingsplan voorziet hierin.
Conclusie voor dit inpassingsplan
Onderhavig inpassingsplan zorgt hoofdzakelijk voor een toename van de veiligheid van de N830 door de aanleg van een vrijliggend fietspad en het herinrichten van de N830 volgens de nieuwe eisen van een 80 km/uur weg. Het inpassingsplan is daarmee geheel in lijn met de uitgangspunten uit het PVVP 2 en de dynamische beleidsagenda.
Het programma 'Werken aan Duurzame Mobiliteit 2013' (WaDM) biedt een overzicht van projecten en activiteiten waaraan de programmabudgetten Mobiliteit in 2013 worden besteed. Het is een nadere concretisering van het Provinciaal Verkeer en Vervoerplan (PVVP 2) en kan gezien worden als een bestedingsplan voor de middelen van 2013.
Het WaDM heeft een programmastructuur die is gebaseerd op het Coalitieakkoord en de Begroting. Binnen het onderdeel “Mobiliteit” is aangegeven dat het verbeteren van de bereikbaarheid van stedelijke gebieden en economische kerngebieden, het veilig afwikkelen van het verkeer en het creëren van een goede leefomgeving de bepalende factoren zijn. Hierbinnen zijn de programma's 'goed beheer bestaand OV', 'verbeteren bereikbaarheid' en 'wegen onderhouden' benoemd.
Het programma verbeteren bereikbaarheid is gericht op het wegnemen van knelpunten die een goede bereikbaarheid, veiligheid en leefbaarheid in de weg staan door middel van de aanleg van nieuwe infrastructuur, reconstructies en diverse vormen van mobiliteitsontwikkeling.
In het kader van de verkeersveiligheid wordt uitvoering gegeven aan de moties door de Staten aangenomen voor de verbetering van de positie van de fiets op de weg. Een van de projecten uit dit programma betreft de aanleg van een vrijliggend fietspad langs de N830 tussen Meteren en Waardenburg.
Conclusie voor dit inpassingsplan
De aanpassingen aan de N830 zijn onderdeel van het programma WaDM en zorgen voor een toename van de veiligheid van de N830 door de aanleg van een vrijliggend fietspad en het herinrichten van de weg volgens de nieuwe eisen van een 80 km/uur weg. Het inpassingsplan is hiermee in lijn met het programma WaDM.
Het Gelders Milieuplan 4 is gebaseerd op de Wet milieubeheer en beschrijft de hoofdlijnen van het Gelderse milieubeleid. Het bevat het provinciale beleid voor het verder verbeteren van de milieukwaliteit in Gelderland.
Het Gelders Milieuplan 4 (GMP 4) houdt rekening met de ontwikkelingen van de afgelopen jaren, zoals veranderingen in de wet- en regelgeving, het klimaatakkoord en de uitvoeringsprogramma's die de provincie heeft gemaakt voor onder meer lucht, externe veiligheid en bodem. GMP 4 biedt een beeld van het Gelderse milieubeleid. Het milieubeleid is uitgewerkt in zeven milieuthema's: lucht, geluid, bodem, externe veiligheid, natuur en biodiversiteit, klimaat en verantwoordelijkheid voor duurzaamheid.
Het plandoel voor de GMP 4-periode ten aanzien van geluid is onder andere voor provinciale wegen: geen onaanvaardbare geluidsbelasting in Gelderland als gevolg van verkeer op provinciale wegen in 2020. Ten aanzien van luchtkwaliteit en geur richt de provincie zich bij (provinciale)wegen op doorstromingbevorderende maatregelen en het aanleggen van meer groen langs provinciale wegen. Ten aanzien van natuur en biodiversiteit en de kwantiteit en kwaliteit van leefgebieden van flora en fauna, streeft de provincie naar een verbeterde passeerbaarheid van provinciale wegen op plaatsen waar zich knelpunten voordoen.
Voor het uitvoeren van het beleidsplan 'Gelderland uitgelicht' wordt slimme verlichting toegepast op provinciale wegen. Dit beleidsplan heeft tot doel om in de provincie Gelderland met minimale verlichting en een minimaal energieverbruik een maximaal verkeers- en sociale veiligheid te verkrijgen, waarbij ook de natuur en het milieu gediend zijn.
Conclusie voor dit inpassingsplan
In paragraaf 4.6 wordt aandacht besteed aan de effecten van de aanpassingen aan de N830 op het milieu. Hieruit blijkt dat er zich in de nieuwe situatie geen knelpunten voordoen op het gebied van lucht, geluid, bodem en externe veiligheid. In paragraaf 4.4 worden de gevolgen van de aanpassingen op de natuur en biodiversiteit beschreven.
Omgevingsvisie
De ontwerp omgevingsvisie en de omgevingsverordening zijn door Gedeputeerde Staten vastgesteld op 14 mei 2013. Van 21 mei tot en met 2 juli 2013 liggen beide documenten samen met het Milieueffectrapport (MER) voor een ieder ter inzage. De nieuwe omgevingsvisie vervangt de huidige omgevingsplannen: het Waterplan, Gelders Milieuplan, Provinciaal Verkeer en Vervoer Plan, de Structuurvisie (Streekplan) en de Reconstructieplannen.
De nieuwe Omgevingsvisie markeert voor de provincie Gelderland een nieuwe tijd van transities, waarbij de toekomst de provincie meer dan ooit uitdaagt om te werken aan een robuuste structuur in Gelderland. De huidige economie staat onder druk en nieuwe maatschappelijke opgaven dienen zich aan. Dat vraagt om gericht handelen en alle kansen te benutten die Gelderland sterker maken bij veranderende maatschappelijke omstandigheden. De provincie wil dit samen doen met haar partners in de regio. De maatschappelijke opgaven kunnen niet alleen door de overheid, laat staan door de provincie, worden opgelost. Co-creatie, met inzet van een ieders specifieke kwaliteiten, is daarom de rode draad van deze Omgevingsvisie.
De nieuwe Omgevingsvisie is geen 'dichtgetimmerd' plan. Dat zou Gelderland op slot zetten en initiatieven en initiatiefnemers onnodig kunnen belemmeren. Deze Omgevingsvisie biedt juist ruimte aan het onvoorspelbare; zo krijgt Gelderland de ruimte zich te blijven ontwikkelen. In deze Omgevingsvisie wordt een beroep gedaan op iedereen die een bijdrage kan leveren aan de leefkwaliteit van huidige en toekomstige inwoners van Gelderlander. De Omgevingsvisie biedt ruimte binnen kaders. Allereerst door voort te bouwen op de belangrijkste kwaliteiten van de provincie.
Mobiliteit
Ten aanzien van mobiliteit streeft de provincie, samen met haar partners, naar een duurzame mobiliteit: een systeem dat een sterke economie ondersteunt, de welvaart versterkt, de sociale integratie stimuleert en rekening houdt met de kwaliteit van de leefomgeving. Ten aanzien van de mobiliteit in Rivierenland zijn onder andere de volgende doelen geformuleerd:
Omgevingsverordening
Het beleid uit de nieuwe omgevingsvisie is in de nieuwe omgevingsverordening deels vertaald in regels die de provincie Gelderland stelt aan de bestemmingsplannen van gemeenten. De nieuwe verordening bevat geen nieuwe regels die relevant zijn voor dit inpassingsplan.
Conclusie voor dit inpassingsplan
Het nieuwe beleid zoals beschreven in de visie en juridisch geborgd in de verordening leidt niet tot een andere toetsing dan het huidige beleid. Het inpassingsplan is in lijn met de uitgangspunten uit de omgevingsvisie en voldoet aan de regels uit de nieuwe verordening.
De visie van de gemeente Neerijnen op toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen wordt verwoord in de 'Structuurvisie Neerijnen 2020' (ontwerp). In de structuurvisie is voor de verschillende kernen in de gemeente een evaluatie uitgevoerd naar de samenhang, actualiteit en de beleidsuitgangspunten en zijn de knelpunten inzichtelijk gemaakt. Omtrent het aspect mobiliteit worden geen voor onderhavig plan relevante beleidsuitgangspunten genoemd. Wel bespreekt de structuurvisie de nadere concretisering voor de 'zoekzones voor landschappelijke versterking' zoals deze door de provincie zijn aangewezen.
Landschappelijke versterking
De grote rivieren, het landschap, cultuurhistorie, infrastructuur en verstedelijking hebben een gevarieerde ruimtelijke structuur opgeleverd, die als leidraad kan fungeren bij toekomstige ontwikkelingen in de regio Rivierenland. Binnen die karakteristieke ruimtelijke hoofdstructuur dienen de waardevolle kwaliteiten van het rivierenlandschap duurzaam behouden te blijven en waar mogelijk te worden versterkt. Dit kan door te investeren in natuur en landschap gekoppeld aan het beperkt toevoegen van nieuwe bebouwing. Door het combineren van groene en kleinschalige rode ontwikkelingen, kunnen de kwaliteiten van het landschap en de cultuurhistorische waarden versterkt worden. De ‘zoekzones landschappelijke versterking’ richten zich in dat kader vooral op:
Navolgende afbeelding geeft de kern Waardenburg weer met onder andere de zoekzones voor landschappelijke versterking. Het plangebied ligt in de zoekzone voor landschappelijke versterking.
Uitsnede Structuurvisie Neerijnen 2020 - Waardenburg met globale aanduiding plangebied (blauw)
Conclusie voor dit inpassingsplan
In het ontwerp voor de aanpassingen aan de N830 wordt getracht het bestaande landschap te versterken. In paragraaf 3.3 en 3.4 wordt hier nader op ingegaan. Hiermee wordt voldaan aan de uitgangspunten uit de structuurvisie.
Het verkeersveiligheidsbeleid van de gemeente Neerijnen werd vastgelegd in het Verkeers Veligheids Plan (VVP) en de Planuitwerking Duurzaam Veilig (PDV). Het VVP geeft de beleidsplannen in hoofdlijnen weer. Daarnaast wordt het gemeentelijk wegennet ingedeeld in categorieën, die wordt bepaald aan de hand van de functie van de weg. Het PDV is de nadere uitwerking van het VVP. Hierin worden concrete maatregelen vermeld. De voor dit inpassingsplan relevante uitgangspunten van het VVP en de PDV zijn:
Conclusie voor dit inpassingsplan
De N830 valt onder de categorie ontsluitingswegen buiten de bebouwde kom. Op dit traject mag maximaal 80 km/uur gereden worden. Onderhavig inpassingsplan zorgt voor een toename van de veiligheid van de N830 door de aanleg van een vrijliggend fietspad en het herinrichten van de N830 volgens de nieuwe eisen van een 80 km/uur weg. Dit sluit aan bij de intentie om de verkeersveiligheid in de gemeente te vergroten. Het plan past hiermee binnen het gemeentelijk Verkeers Veiligheids Plan en de Planuitwerking Duurzaam Veilig.
Het omgevingsbeleidsplan gemeente Neerijnen is op 15 december 2011 door de gemeenteraad vastgesteld. De gemeente Neerijnen is op basis van wet- en regelgeving verplicht ten aanzien van de fysieke omgeving vergunningverlening, controle en handhaving op haar grondgebied vorm en inhoud te geven. Ten aanzien van deze wet- en regelgeving is een taak voor de gemeente Neerijnen weggelegd omdat aan bepaalde activiteiten in de fysieke omgeving maatschappelijke risico’s zijn verbonden. Geconcludeerd kan worden dat vergunningverlening, controle en handhaving van wet- en regelgeving primair een tweetal doelstellingen heeft, namelijk het bijdragen aan de veiligheid in en leefbaarheid van de gemeente. Concreet betekent dit dat het handelen van de gemeente Neerijnen is gericht op het voorkomen en opheffen van gevaar, hinder/overlast en schade voor burgers, bedrijven en instanties ten gevolge van het overtreden van regels door derden. De relevante doelstelling voor dit inpassingsplan betreffen:
Conclusie voor dit inpassingsplan
Door de aanleg van een vrijliggend fietspad langs de N830 en het herinrichten van de weg volgens de nieuwe eisen van een 80 km/uur weg wordt ervoor gezorgd dat de verkeersveiligheid in het plangebied verbeterd. Tevens wordt er met de aanpassingen aan de N830 rekening gehouden met de aanwezige landschappelijke waarden in en rondom het gebied. In paragraaf 3.3 en 3.4 wordt hier nader op ingegaan. Hiermee wordt aangesloten bij de omgevingsdoelstellingen nr. 3 en nr. 8.
Het Landschapsontwikkelingsplan uit 2008 (LOP) is een gezamenlijk landschapsplan voor de gemeenten Geldermalsen, Lingewaal en Neerijnen en biedt deze gemeenten de mogelijkheid om de landschappelijke eenheid en kwaliteit te versterken en tevens ruimte te bieden aan bestaande bedrijven en nieuwe ontwikkelingen in de toekomst. Het doel van het plan is om de aantrekkelijkheid van het landschap zodanig te stimuleren dat het de economische en ecologische vitaliteit van de regio als geheel ten goede komt. Het LOP vormt een toetsingskader bij nieuwe ontwikkelingen in het buitengebied.
In de navolgende afbeelding is een fragment van de landschapskaart uit het LOP opgenomen. Hieruit blijkt dat de landschapskwaliteiten in en rond het plangebied hoofdzakelijk bestaan uit waardevolle akkercomplexen met in het zuidelijke deel van het plangebied kromakkers.
Fragment kaart landschapsontwikkelingsplan met globale aanduiding plangebied (rood)
In de navolgende figuur worden de landschapselementen genoemd die in (de omgeving) van het plangebied versterkt moeten worden. het plangebied ligt in zone 3b, de N830 is herkenbaar in rood weergegeven.
Te ontwikkelen waarden in het LOP, het plangebied ligt in zone 3b
In het LOP is opgenomen dat de omgeving van het plangebied nog niet zo verstedelijkt is als andere gebieden in de regio maar wel de druk hiervan ondervindt. Om die reden is het nodig om te bouwen aan een nieuwe robuuste groenstructuur. Moderne agrarische bedrijven en verspreid landelijk wonen kunnen hier in een ruime groene jas worden gezet, de oude wegen en akkercomplexen volgend. De gemeente bouwt mee aan de groenstructuur door de aanleg van noten- en fruitweides en wegbeplanting. De beplanting rond een kas kan in de stijl van windsingels rond de boomgaarden (singels van els of peer). Kleinschalig werken in vrijkomende agrarische bebouwing (VAB) kan, mits er een groene prestatie tegenover staat. Dit kan bijvoorbeeld het onderhoud van een hoogstamboomgaard betreffen of het opnemen van kromakkers op een nieuw landgoed.
Conclusie voor dit inpassingsplan
Bij het maken van het ontwerp voor de aanpassingen aan de N830 is getracht de bestaande kwaliteiten en landschapselementen zoals beschreven en aangegeven in het LOP te behouden en waar mogelijk te versterken. Dit inpassingsplan is daarmee in lijn met de uitganspunten uit het LOP. In paragraaf 3.3 en 3.4 wordt hier nader op ingegaan.
In 1999 is de structuurvisie 2000-2015 vastgesteld. De visie beschrijft hoe de gemeente zich de komende jaren wil ontwikkelen. In 2004 heeft de gemeente de structuurvisie getoetst aan de actualiteit en bruikbaarheid en geconstateerd dat er een aanpassing/aanvulling nodig was. Daartoe heeft de gemeente de notitie 'Wikken en Wegen' opgesteld. De Structuurvisie en de notitie 'Wikken en Wegen' vormden toen gezamenlijk de ruimtelijke visie voor de gemeente Geldermalsen waaraan allerlei projecten/plannen werden getoetst. Uit de actualisatie bleek dat de strategie met betrekking mobiliteit, bereikbaarheid & infrastructuur voortvarend verliep. Omdat twee documenten over hetzelfde onderwerp niet praktisch waren, heeft de gemeenteraad in februari 2010 een samenhangend, gecombineerd document vastgesteld; de nota 'Lekker leven langs de Linge'.
De basis voor de nota 'Lekker leven langs de Linge' wordt gevormd door de kernkwaliteiten van de gemeente Geldermalsen. De drie kwaliteiten zijn:
In de nota is een aantal bouwstenen geformuleerd omtrent de thema's bevolking en woningbouw, verkeer en vervoer, bedrijven en werkgelegenheid, voorzieningenstructuur, buitengebied en landschap.
De gemeente Geldermalsen wil zich wat betreft verkeer en vervoer met name richten op het verbeteren van de bereikbaarheid, de verkeersveiligheid en de leefomgeving. Deze drie punten zijn verder uitgewerkt in het Mobiliteitsplan Geldermalsen 2020 (zie paragraaf 2.5.2).
Conclusie voor dit inpassingsplan
Uit het voorgaande beleid blijkt dat bereikbaarheid een belangrijk aspect is voor de gemeente Geldermalsen. Daarnaast is de verbetering en uitbreiding van het netwerk van fietspaden een van de doelstellingen. Door de aanleg van een vrijliggend fietspad langs de N830 en het herinrichten van de weg volgens de nieuwe eisen van een 80 km/uur weg wordt de verkeersveiligheid verbeterd. Derhalve sluit het inpassingsplan aan op de Structuurvisie Geldermalsen.
Het Mobiliteitsplan Geldermalsen bevat het mobiliteitsbeleid van de gemeente Geldermalsen voor de periode 2008 tot 2020. Het Mobiliteitsplan is een uitwerking van de beleidskaders die in januari 2007 door de gemeenteraad zijn vastgesteld in de Mobiliteitsvisie. Het doel van het Mobiliteitsplan is het bepalen van de beleidskoers in de balans van bereikbaarheid, verkeersveiligheid en leefomgeving. Hiertoe zijn de, voor dit inpassingsplan, volgende relevante doelen en ambities geformuleerd:
Bereikbaarheid:
Verkeersveiligheid:
Leefomgeving:
De hoofdwegenstructuur waarborgt de externe autobereikbaarheid van de gemeente Geldermalsen en levert tegelijk een positieve bijdrage aan een prettige leefomgeving door bundeling en geleiding van het autoverkeer. In de hoofdwegenstructuur worden vier niveaus onderscheiden:
Op de snelwegen en het verbindende netwerk ligt de prioriteit bij de doorstroming van het autoverkeer, terwijl de ontsluitende verbindingen een lagere ontwerpsnelheid kunnen hebben en er meer aandacht is voor de andere (kruisende) verkeerssoorten.
Conclusie voor dit inpassingsplan
De N830 behoort tot het verbindend netwerk van de gemeente Geldermalsen en is een gebiedsontsluitingsweg type I. De doorstroming van het verkeer en de verkeersveiligheid zijn hierbij van belang. De aanleg van een vrijliggend fietspad langs de N830 en het herinrichten van de weg volgens de nieuwe eisen van een 80 km/uur weg verbetert de verkeersveiligheid en draagt bij aan de doelstelling om de fiets tot een aantrekkelijk vervoermiddel te maken. Derhalve sluit dit inpassingsplan aan bij het Mobiliteitsplan Geldermalsen 2020.
In dit hoofdstuk wordt het plan beschreven. Hierbij wordt eerst ingegaan op de huidige situatie waarbij aandacht wordt besteed aan de landschappelijke karakteristieken van het gebied waar de verkeerskundige maatregelen plaatsvinden. Aan de hand van deze analyse worden randvoorwaarden geformuleerd voor het ontwerp.
De N830 is de provinciale weg tussen Gorinchem en Geldermalsen en is de belangrijkste ontsluitingsweg voor het westen van de gemeente Neerijnen. Tevens maakt de weg deel uit van het fietspadennetwerk. De verkeersintensiteit van de weg bedraagt 6.500 motorvoertuigen per etmaal. Het deel waar dit inpassingsplan zicht op richt heeft een lengte van ongeveer 2,7 kilometer en heet over de hele lengte Steenweg. De Steenweg vormt de oude verbinding tussen de historische kernen Meteren en Waardenburg. De weg heeft in de huidige situatie een relatief smal profiel met fietsstroken en wordt deels begeleid door bomenrijen aan een of aan beide zijden. De weg heeft ten opzichte van de omgeving een iets verhoogde ligging. Een groot deel van de N830 wordt begeleid door greppels en watergangen.
De N830 wordt zowel door bestemmingsverkeer van aanwonenden als door het doorgaande verkeer tussen Waardenburg en Geldermalsen gebruikt. Tevens vormt de weg een belangrijke fietsverbinding.
Het gebied tussen Waardenburg en Meteren vertoont alle kenmerken van het rivierenlandschap. Kenmerkend voor dit landschap is de afwisseling tussen open komgronden en meer kleinschalige oeverwallen. Het zuidelijk deel van het gebied ligt op de oeverwal van de Waal en is door de provincie aangewezen als Waardevol Landschap (Passewaay-Opijnen). Karakteristiek aan dit waardevol landschap zijn de kleinschalige oeverwallen met afwisseling van boomgaarden, beeldbepalende boerderijen, verspreide bebouwing, buurtschappen, dorpen en kasteelterreinen (zoals het kasteel Waardenburg even ten zuiden van het plangebied). Een zeer klein deel van dit gebied behoort tevens tot het Rijksbeschermd dorpsgezicht Neerijnen - Waardenburg. In paragraaf 4.3.2 wordt hier nader op ingegaan.
N830 in noordelijke richting even ten noorden van de Kaalakkerstraat met karakteristieke boerderij
Het noordelijk deel van het plangebied maakt deel uit van de komgronden tussen de Waal en de Linge en heeft een open karakter. Het gebied wordt gedomineerd door akkercomplexen en fruitboomgaarden. Karakteristiek voor het gebied zijn de vele lijnvormige elementen die gevormd worden door singels en hagen langs erven, kavelpaden en akkers.
Akkercomplex ten oosten van de N830 tussen de Rijweg en de Markkade
Laanbeplanting in de vorm van essen langs de N830 in zuidelijke richting ter hoogte van Steenweg 98
Zoals in de inleiding reeds is aangegeven is de verkeersveiligheid voor met name fietsers op de aanliggende fietspaden van de N830 onvoldoende. Om deze onveiligheid op te lossen is besloten om een vrijliggend fietspad aan te leggen. Tevens wordt de weg ingericht conform de nieuwe eisen van een 80 km/u weg. In deze paragraaf worden de te nemen maatregelen die samenhangen met het vrijliggende fietspad en de inrichtingsmaatregelen nader toegelicht. Hierbij wordt niet alleen de technische oplossing benoemd maar wordt tevens ingegaan op de ambitie om de N830 landschappelijk in te passen.
In paragraaf 3.3 is ingegaan op de kwaliteiten van het landschap. Deze kwaliteiten zijn tevens beschreven in het landschapsontwikkelingsplan Geldermalsen, Lingewaal en Neerijnen en in het provinciaal beleid ten aanzien van het Waardevol Landschap Passewaay-Opijnen. Op basis van deze kwaliteiten kunnen uitgangspunten geformuleerd worden ten aanzien van het ontwerp dat uiteindelijk het landschap moeten versterken.
De uitgangspunten richten zich op het behoud en het verder herstellen en versterken van de karakteristieke elementen in het landschap zoals de laanbeplanting langs de N830 zelf, maar ook de singels langs de bestaande erven. Het historische profiel van de Steenweg kan benadrukt worden door de bestaande laanbeplanting zo veel mogelijk aaneen te rijgen tot een consistente structuur. De beplanting moet daarbij recht doen aan de landschappelijke onderlegger waarbij op de oeverwallen lindes kunnen worden toegevoegd en in de kom essen kunnen worden aangeplant. De berm tussen de rijbaan en het nieuwe fietspad biedt de meeste potentie voor de realisatie van een duurzame laanbeplanting.
Het ontwerp voorziet in een nieuwe watergang als vervanging voor de watergang die gedempt moet worden voor het fietspad. Wanneer ter plaatse van de nieuwe watergang bestaande singels gekapt moeten worden is het wenselijk deze terug te planten. Verder kan bij de nieuwe beplanting rekening worden gehouden met het versterken van de beleefbaarheid van het gebied door landschapselementen zoals watergangen beter zichtbaar te maken.
In de volgende subparagrafen wordt het ontwerp van de N830 nader toegelicht waarbij tevens wordt aangegeven op welke wijze de mogelijke inrichting bij kan dragen aan de versterking van de aanwezige landschapskwaliteiten.
In deze paragraaf wordt de nieuwe situatie voor de N830, tussen Kaalakkerstraat in het zuiden en de Markkade in het Noorden toegelicht. Voor het ontwerp van het tracé wordt verwezen naar bijlage 1 van de Regels van dit inpassingsplan. In deze bijlage is het totale tracé van de N830 opgenomen met de verschillende wegprofielen en (erf)aansluitingen.
Vrijliggend fietspad
Het belangrijkste onderdeel van het veiliger maken van de N830 is de aanleg van een nieuw fietspad langs de N830. Tussen de Kaalakkerstraat en de Markkade wordt dit fietspad uitgevoerd als een vrijliggend tweerichtingen fietspad ten westen van de N830.
Het vrijliggende fietspad begint ter hoogte van de rotonde met de Kaalakkerstraat. Fietsers uit de richting van Waardenburg steken ten zuiden van de rotonde de weg over. In verband met de veiligheid is in het wegontwerp voorzien in een vluchtheuvel met opstelstrook in de middenberm. Fietsers afkomstig van de Kaalakkerstraat bereiken het fietspad ook door de rotonde zuidelijk over te steken.
Het fietspad heeft een breedte die varieert tussen 3 en 3,5 meter. Voor de aanleg van het fietspad is het noodzakelijk de aanwezige watergang te verleggen. De watergang wordt aan de westzijde aangelegd, parallel aan het fietspad, en wordt voorzien van groene oevers met een talud van 1:1,5.
De rijbaan zelf wordt van 9,5 meter versmald naar 7 meter en wordt gescheiden van het fietspad door een groene berm tussen de 2,5 en 4,5 meter breed. Ter hoogte van de woningen bedraagt de breedte van de berm tussen het fietspad en de rijbaan 2,5 meter. De afstand tussen de woning aan de Steenweg 96 en de rijbaan blijft, net als in de huidige situatie beperkt, omdat de weg versmald wordt, biedt de aanwezige ruimte echter wel de mogelijkheid om te voorzien in een groene berm.
Ten behoeve van de aanleg is het nodig dat op diverse plekken langs de N830 de aanwezige laanbeplanting gekapt wordt. De verwijderde laanbeplanting wordt herplant op een zodanige manier dat het historische profiel van de Steenweg versterkt wordt. Langs de nieuwe watergang worden elzensingels aangeplant. Langs nieuwe perceelsgrenzen worden in overleg met de eigenaren nieuwe hagen aangelegd. Voor de aanplant van de nieuwe groenvoorzieningen is een beplantingsplan opgesteld. Dit plan is opgenomen in bijlage 1. Het beplantingsplan is met de gemeente Neerijnen overlegd en kan bij de concrete uitvoering nog gewijzigd worden mocht daar vanuit de gemeente, eigenaren of gebruikers behoefte aan zijn.
Bovenaanzicht nieuwe N830 ter hoogte van de rotonde met de Kaalakkerstraat
Dwarsprofiel N830 even ten noorden van de rotonde met de Kaalakkerstraat
Daar waar het vrijliggende fietspad aansluitende wegen kruist, zoals bij de A.H. de Kockstraat (zie de navolgende figuur) blijven fietsers voorrang houden. Oversteekplaatsen worden hierbij duidelijk gemarkeerd om de veiligheid van fietsers te waarborgen. Bij de oversteekplaatsen voor fietsers over de N830 zelf, voorziet het ontwerp in een haakse aansluiting op de N830 met opstelstrook, zodat fietsers optimaal zicht hebben op het kruisende verkeer.
Bovenaanzicht nieuwe N830 ter hoogte van de aansluiting op de A.H. de Kockstraat
Watergang
De watergang heeft van de Kaalakkerstraat tot de Rijweg de status 'B-watergang' en van de Rijweg tot de Markkade de status 'C-watergang'. De nieuwe watergang heeft tussen de Kaalakkerstraat en de Rijweg een profiel van 10 meter. Van de Rijweg tot de Markkade is het profiel minder dan 10 meter. De taluds hebben een hellingshoek van 1:1,5 en worden groen ingericht.
De classificatie van de watergang houdt verband met de waterafvoer en het beheer. A-watergangen zorgen ervoor dat er naar een gebied water aan- en afgevoerd kan worden. Vaak zijn deze watergangen vrij breed. In de meeste gevallen is het waterschap eigenaar en verantwoordelijk voor beheer en onderhoud en dus ook voor het baggeren. Daarnaast zijn er watergangen die voor de aan- en afvoer van water tussen percelen zorgen. Dat zijn de B-watergangen. Deze zijn meestal smaller. Eigenaren van aangrenzende percelen zijn verantwoordelijk voor het onderhoud van deze watergangen. Dat betekent dat zij zelf hun watergangen moeten baggeren en dat het waterschap er toezicht op houdt. Tot slot zijn er ook nog C-watergangen. Deze wateren hebben geen functie in aan- en afvoer van water en zijn er uitsluitend om extra ruimte aan water te kunnen geven, bijvoorbeeld bij extreme neerslag. Deze watergangen hoeven niet gebaggerd te worden, maar moeten wel open blijven. |
Bij erftoegangswegen worden duikers gerealiseerd. De nieuwe watergangen vervangen niet alleen de bestaande watergangen maar voorzien tevens in extra bergingscapaciteit. Deze capaciteit is nodig omdat door de aanleg van het vrijliggende fietspad het verhard oppervlak toeneemt.
Inrichting weg
De N830 wordt ingericht volgens de nieuwe eisen van een 80 km/u weg. Deze inrichting bestaat uit een dubbele onderbroken markering in het midden van de rijbaan. Vanwege de aangrenzende agrarische bedrijven is landbouwverkeer toegestaan op de weg en mag er op de N830 ingehaald worden. De weg wordt zeven meter breed. De nieuwe inrichting van de N830 moet zorgen voor een lagere snelheid. De maximumsnelheid blijft voor dit deel van het tracé 80 km/u.
Referentiefoto wegmarkering N830
Met de boven beschreven maatregelen wordt de veiligheid op de N830 verhoogd. Eveneens versterkt de nieuwe beplanting het historische profiel van de Steenweg en de bestaande kwaliteiten van het landschap.
Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van het verrichte onderzoek naar relevante feiten en belangenafweging (artikel 3.2. Algemene wet bestuursrecht).
Dit hoofdstuk bevat een beschrijving van de effecten van de reconstructie van de N830 op het milieu en de omgeving. De effecten worden daarbij getoetst aan de wettelijke kaders. Voor een deel van de milieu- en omgevingsaspecten is onderzoek verricht. De belangrijkste uitkomsten van deze onderzoeken worden in dit hoofdstuk verwoord. Voor uitgebreidere en meer specifieke informatie wordt verwezen naar de feitelijke onderzoeksrapporten. Deze zijn als bijlagen bij dit inpassingsplan gevoegd.
Vanaf 1987 is het in Nederland wettelijk verplicht om voor bepaalde activiteiten die nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben, de zogenoemde procedure voor de milieueffectrapportage, kortweg de m.e.r.- procedure, te doorlopen. In het Besluit m.e.r. bijlage C en D staat een opsomming van activiteiten die mogelijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. Indien de activiteit (kolom 1) de genoemde drempelwaarde (kolom 2) overschrijdt, geldt voor de in kolom 3 en/of 4 genoemde plannen en/of besluiten de m.e.r.-(beoordelings)plicht.
Op basis van de genoemde C- en D-lijst zijn de maatregelen die met dit inpassingsplan mogelijk worden gemaakt niet m.e.r-plichtig. Ten aanzien van de m.e.r.-beoordelingsplicht ligt deze afweging als gevolg van een uitspraak van het Europees Hof van Justitie gecompliceerder. Om risico's ten aanzien van de voortgang van het project te voorkomen is uitgebreider gekeken of m.e.r.-plicht voor dit project aan de orde is. Daarbij is, mede gezien de uitspraak van het Europees Hof, een aanpak gekozen zoals die wordt toegepast indien wel sprake is van m.e.r.-beoordelingsplicht.
Deze aanpak houdt in dat de mogelijke effecten van de verkeerskundige oplossingen op het milieu zijn afgewogen. Uit de afweging blijkt dat de effecten van de maatregelen voor de geluidsbelasting en de natuur beperkt zijn. Daar waar natuurwaarden worden aangetast, worden deze elders gecompenseerd. Voor de normen voor luchtkwaliteit, geldt dat deze als gevolg van de maatregelen niet overschreden worden. De aanpassingen aan de N830 leiden voorts niet tot een toename van het aantal verkeersbewegingen. Hierdoor is er geen toename van stikstofdepositie. Verder zijn er geen andere milieuaspecten waarop eventuele nadelige effecten verwacht kunnen worden. In de navolgende paragrafen wordt nader ingegaan op de toetsing van het plan aan de milieuaspecten.
Kijkend naar de C- en D-lijst en naar de kenmerken van het project, de plaats van het project en de potentiële effecten die bij de oplossingsrichtingen worden verwacht, wordt gesteld dat het doorlopen van de m.e.r.-procedure en het opstellen van een MER voor de besluitvorming niet nodig is. Ook een eventuele plan-m.e.r.-plicht vanwege de ligging van Natura2000 gebieden is vanwege de afstand en de maatregelen, bestaande uit de aanleg van een vrijliggend fietspad en inrichtingsmaatregelen op een bestaande weg, niet aan de orde. Het plangebied ligt op een afstand van ongeveer 480 meter vanaf het Natura 2000-gebied Uiterwaarden Waal. De werkzaamheden zijn zodanig van aard dat op deze afstand geen gevolgen voor het Natura 2000-gebied zullen optreden. De strook langs de N830 waar het fietspad geprojecteerd is, heeft geen betekenis als foerageergebied van soorten waarvoor het Natura 2000-gebied is aangewezen. Om die reden is voor dit project geen m.e.r.-procedure doorlopen.
Algemeen
Per 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg van kracht geworden. In het kader hiervan moet ruimtelijke planvorming getoetst worden aan archeologische waarden. Indien potentiële archeologische waarden worden verstoord, dient hier nader onderzoek naar te worden verricht.
Uitgangspunten in de monumentenwet zijn op hoofdzaken:
Uit de Archeologische waarden- en beleidskaart voor het grondgebied van de gemeente Neerijnen blijkt dat voor het plangebied een lage, gematigde en hoge archeologische verwachtingswaarde geldt. Aan deze waarden is verschillend beleid gekoppeld.
Uitsnede Archeologische waarden- en beleidskaart met globale aanduiding plangebied (rood)
Voor gebieden met een lage archeologische verwachtingswaarde geldt dat onderzoek nodig is bij een bodemingreep van 10.000 m2 of meer. Voor gebieden met een gematigde archeologische verwachtingswaarde geldt dat onderzoek nodig is bij een bodemingreep van 5.000 m2 of meer. Voor gebieden met een hoge archeologische verwachtingswaarde geldt dat onderzoek nodig is bij een bodemingreep van 250 m2 of meer. Voor onderhavig plan is een archeologisch onderzoek uitgevoerd.
Resultaten bureauonderzoek
Econsultancy heeft in 2013 een archeologisch bureau- en veldonderzoek uitgevoerd1. Dit onderzoek is als bijlage 2 toegevoegd. Doel van het bureauonderzoek is het verwerven van informatie, aan de hand van bestaande bronnen, over bekende en verwachte archeologische waarden, om daarmee een gespecificeerde archeologische verwachting voor het plangebied op te stellen.
Op basis van de aardwetenschappelijke gegevens en de bekend archeologische waarden in het onderzoeksgebied, worden binnen het plangebied met name archeologische resten verwacht ter plaatse van de Holocene2 stroomgordels en de grotere crevassen3. Met name de crevasse aan de rand van de restgeul in de stroomgordel van Meteren vormt een aandachtslocatie. Verwacht wordt dat hier een nederzettingsterrein uit de Romeinse tijd aanwezig is.
Het plangebied is in het verleden grotendeels in agrarisch gebruik geweest. Door ploegen en rooiwerkzaamheden kunnen eventueel aanwezige archeologische resten, die vanaf het maaiveld worden verwacht, mogelijk verloren zijn gegaan. Binnen het plangebied worden geen grootschalige verstoringen verwacht dieper dan de bouwvoor. Resten van de verschillende stroomgordels kunnen echter wel plaatselijk geërodeerd zijn door jongere stroomgordels.
Verschillende delen van het plangebied hebben een middelhoge tot hoge verwachting voor verschillende perioden. Alleen het uiterst noordelijke deel heeft een lage verwachting voor alle perioden. Resten uit de periode Laat-Paleolitihicum - Mesolithicum worden verwacht in de top van de Pleistocene zanden. Deze worden niet bedreigd door de geplande ingrepen.
Op de gespecificeerde verwachting op basis van het bureauonderzoek aan te vullen en te toetsen is voor de delen van het plangebied met een middelhoge tot hoge archeologische verwachting een verkennend booronderzoek verricht. De resultaten van dit onderzoeken worden hierna besproken.
Resultaten veldonderzoek
Binnen het plangebied zijn Holocene fluviatiel sedimenten aangetroffen, behorend tot de Formatie van Echteld. Het merendeel van de boringen bestond uit oeverafzettingen, eventueel afgedekt met een laag komklei. Onder de oeverafzettingen zijn plaatselijk beddingzanden aangetroffen. In alle boringen is een geroerde/opgebrachte toplaag aangetroffen, van wisselende dikte. Veelal betreft het de bouwvoor, met eventueel een opgebracht dek. Binnen het plangebied zijn geen grootschalige, diepe bodemverstoringen aangetroffen. In enkele boringen, en plaatselijk aan het maaiveld, zijn archeologische indicatoren aangetroffen daterend vanaf de IJzertijd.
De aangetroffen bodemopbouw komt grotendeels overeen met de verwachtingen. Binnen het plangebied zijn Holocene fluviatiele (rivieren en stromen) sedimenten aangetroffen, behorend tot de Formatie van Echteld. Het merendeel van de boringen bestond uit oeverafzettingen, eventueel afgedekt met een laag komklei. Onder de oeverafzettingen zijn plaatselijk beddingzanden aangetroffen. De bodemopbouw bevestigt hoge archeologische verwachting voor resten daterend vanaf de IJzertijd ter plaatse van de boringen. Daarnaast zijn, in de boringen en aan het maaiveld, plaatselijk archeologische indicatoren aangetroffen, die vermoedelijk wijzen op de aanwezigheid van verschillende archeologische vindplaatsen. Tijdens het booronderzoek zijn geen grootschalige, diepe bodemverstoringen aangetroffen. Afzettingen van de stroomgordels van Deil en Herwijnen zijn tijdens het booronderzoek niet aangetroffen. Deze bevinden zich ter plaatse van het plangebied dieper in de ondergrond en zullen grotendeels zijn geërodeerd door latere stroomgordels. De geplande ingrepen vormen dan ook geen bedreiging voor archeologische resten ouder dan de IJzertijd.
Voor de zones die op basis van het verkennend booronderzoek een hoge verwachting voor de periode IJzertijd - Nieuwe tijd behouden, wordt geadviseerd een karterend booronderzoek uit te voeren (zie figuur 19 in bijlage 2 bij dit inpassingsplan). Het karterend booronderzoek dient om de begrenzing van de aangetroffen vindplaatsen vast te stellen en eventuele andere vindplaatsen op te sporen. De reeds vastgestelde vindplaatsen hoeven hierbij niet opnieuw onderzocht te worden. Voor deze, en eventueel tijdens het karterend booronderzoek aan te treffen vindplaatsen, wordt geadviseerd om de geplande ingrepen dieper dan de bouwvoor archeologisch te begeleiden.
Waarborgen archeologie in voorliggend plan
Het karterend booronderzoek zal in het kader van de uitvoering verricht worden. Om te voorkomen dat er in de tussentijd bodemverstorende activiteiten in de betreffende gebieden plaatsvinden, is op de verbeelding de dubbelbestemming ´Waarde - Archeologie 1´ opgenomen. Met deze regeling kunnen bodemverstorende activiteiten dieper dan 30 cm pas plaatsvinden nadat onderzoek verricht is.
Conclusie
Met het opnemen van de beschermde dubbelbestemming kan gesteld worden dat het aspect archeologie geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit inpassingsplan.
Algemeen
Op grond van artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dienen naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden te worden meegewogen bij het vaststellen van ruimtelijke plannen. Om die reden is een korte analyse verricht van de cultuurhistorische waarden in en om het plangebied. In deze analyse wordt ingegaan op de geschiedenis van het gebied en de nog aanwezige cultuurhistorische waarden. Vervolgens is bekeken wat de gevolgen van het inpassingsplan op de aanwezige cultuurhistorie zijn.
Analyse en waardering cultuurhistorische waarden
Steenweg
De Steenweg is de oude weg tussen de historische kernen Meteren en Waardenburg. Op historische kaarten uit de periode rond 1870 is de Steenweg al duidelijk herkenbaar. In de jaren '30 van de vorige eeuw is de N830 enkelbaans aangelegd vanaf Gorinchem oostwaarts via Waardenburg richting Geldermalsen. Het lokale oost-west verkeer werd langs de Waal over de dijkwegen gevoerd. De huidige N830 is grotendeels in de jaren '60 aangelegd om de diverse dorpjes langs de Waal met elkaar te ontsluiten. Het is een typische jaren '60-weg, met lange rechte stukken en weinig bebouwde kommen op de route, feitelijk alleen die van Tuil en Waardenburg. Het tracé van de N830 dat het plangebied betreft, namelijk het deel tussen Waardenburg en Geldermalsen, is ouder en volgt daarmee ook oudere routes. Dit deel van de weg is sindsdien niet significant meer gewijzigd, afgezien van de aansluiting Meteren van de A15 en het viaduct over de Betuweroute. Tevens vormt de Steenweg een belangrijke entree van Geldermalsen in het zuiden.
De weg wordt gekenmerkt door een opvallend smal profiel op sommige delen begeleid door laanbeplanting en door de iets verhoogde ligging ten opzichte van de directe omgeving. In de navolgende figuur is een fragment opgenomen van de kaart van het gebied omstreeks 1929. Hierop is goed te zien dat het tracé van de Steenweg sinds die tijd nagenoeg ongewijzigd is gebleven.
Uitsnede kaart Historische atlas, topkaart omstreeks 1929 met globale aanduiding plangebied (geel)
Rijksbeschermd dorpsgezicht Neerijnen - Waardenburg
Het zuidelijk deel van het plangebied maakt deel uit van het Rijksbeschermd dorpsgezicht Neerijnen - Waardenburg dat op 14 september 1993 als zodanig is aangewezen. Het beschermd dorpsgezicht omvat het gehele dorp Neerijnen, het landgoed, een deel van de uiterwaarden en gedeelten van de gronden in het buitengebied rond het dorp en het landgoed. Daarnaast ligt het ten zuiden van het plangebied gelegen Kasteel Waardenburg en omgeving in het dorpsgezicht. In navolgende afbeelding is te zien welk deel binnen het plangebied van dit plan valt.
Beschermd dorpsgezicht Neerijnen - Waardenburg
De N830 en omgeving ligt weliswaar binnen de begrenzing van het beschermd dorpsgezicht maar heeft geen directe relatie met de kern Neerijnen, het landgoed of het kasteel Waardenburg. In het plangebied en de nabij omgeving zelf zijn dan ook geen (met het beschermd dorpsgezicht samenhangende) cultuurhistorische waarden die vragen om een nadere bescherming in dit inpassingsplan.
Monumenten
Aan de Steenweg liggen enkele Rijks- en gemeentelijke monumenten, zoals de wit gepleisterde boerderij aan de Steenweg 96. De monumenten vallen echter buiten het plangebied.
Gevolgen van dit inpassingsplan op de cultuurhistorische waarden
Steenweg
Als gevolg van de uitvoering van dit inpassingsplan wordt het profiel van de Steenweg aangepast. Hierbij wordt de huidige rijbaan met een breedte van 9,5 meter versmald tot 7 meter en wordt een fietspad aangelegd met een breedte van maximaal 3,5 meter. Het nieuwe fietspad en de weg worden gescheiden door een middenberm tussen de 2,5 en 4,5 meter. De aanpassingen hebben geen gevolgen voor het historische tracé van de weg, deze blijft intact. Daarnaast wordt het historische profiel versterkt door de laanbeplanting die op een aantal plaatsen verdwenen is weer deels te herstellen.
Rijksbeschermd dorpsgezicht Neerijnen - Waardenburg
Omdat in het plangebied of de nabije omgeving zelf geen (met het beschermd dorpsgezicht samenhangende) cultuurhistorische waarden aanwezig zijn die vragen om een nadere bescherming in dit inpassingsplan, vormt deze status geen belemmering voor de uitvoering van dit inpassingsplan.
Monumenten
Het inpassingsplan heeft gezien de beperkte ingrepen en de afstand tot de bebouwing, geen gevolgen voor de nabij het plangebied gelegen monumenten en karakteristieke objecten.
Conclusie
Met de hiervoor beschreven maatregelen worden de cultuurhistorische waarden in en om het plangebied versterkt. Het aspect cultuurhistorie vormt daarmee geen belemmering voor het inpassingsplan.
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling moet rekening worden gehouden met het aspect ecologie. Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in soorten- en gebiedsbescherming. Bij soortenbescherming geldt de Flora- en faunawet. Bij gebiedsbescherming heeft men onder andere te maken met de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Ecologische Hoofdstructuur.
Om de effecten van het inpassingsplan op beschermde soorten planten en dieren en beschermde natuurgebieden te bepalen is onderzoek verricht4. De rapportage van dit onderzoek is opgenomen in bijlage 3.
Uit het onderzoek blijkt op basis van de huidige ter beschikking staande kennis
en inschattingen van deskundigen het volgende:
In de onderstaande tabel zijn de zeker of mogelijk in het plangebied voorkomende strikt(er) beschermde soorten opgenomen. Aangegeven is of en zo ja welke verbodsbepalingen worden overtreden en of een ontheffingsaanvraag ex artikel 75 van de Flora- en faunawet aan de orde is. Hierbij is er van uitgegaan dat er adequate maatregelen worden uitgevoerd om overtreding te voorkomen.
Mitigerende maatregelen modderkruiper
Zowel uit de Flora- en faunawet als uit de EHS vloeien verplichtingen voort om de effecten te mitigeren. In paragraaf 6.2 van de rapportage worden de volgende maatregelen genoemd.
Bovenstaande maatregelen zullen bij de uitvoering in acht worden genomen. Hiermee is een ontheffing niet nodig en vormt het aspect Flora en fauna geen belemmering voor de uitvoering van het inpassingsplan.
Natura 2000
Het plangebied ligt op een afstand van ongeveer 480 meter vanaf het Natura 2000- gebied Uiterwaarden Waal. De werkzaamheden zijn zodanig van aard dat op deze afstand geen gevolgen voor het Natura 2000-gebied zullen optreden. De strook langs de N830 waar het fietspad geprojecteerd is, heeft geen betekenis als foerageergebied van soorten waarvoor het Natura 2000-gebied is aangewezen. De aanpassingen aan de N830 leiden niet tot een toename van het aantal verkeersbewegingen. Hierdoor is er geen toename van stikstofdepositie. De gebiedsbescherming op grond van de Natura 2000 vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het inpassingsplan.
EHS
Het uiterste zuiden van het tracé ligt gedeeltelijk in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Dit deel van betreft het landgoedbos van kasteel Waardenburg. De EHS ter plaatse bestaat uit parkbos en grasland, met een stelsel van wandelpaden. In de navolgende afbeelding is de ligging van dit deel van het fietspad te zien.
Ligging tracé fietspad (geel) ter hoogte van de rotonde bij de Kaalakkerstraat in de EHS (groen)
Het betreffende deel valt buiten de begrenzing van het plangebied. Het gebruik van deze gronden als fietspad is op grond van het vigerende bestemmingsplan namelijk al mogelijk waardoor een planologische procedure niet nodig is. Wel is er op grond van dit bestemmingsplan een omgevingsvergunning nodig voor de aanleg zelf van het fietspad. Uit het onderzoek blijkt dat de aantasting van de EHS gering is. Er worden ten behoeve van de realisatie van het fietspad geen bomen in de EHS gekapt. De aanleg vindt plaats in een strook gras langs de bomen. Effecten op het functioneren van de EHS zijn daarom niet te verwachten. Omdat de wezenlijke waarden en kenmerken van de EHS niet worden aangetast zal de vergunning verleend kunnen worden. De gebiedsbescherming op grond van de EHS vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het inpassingsplan.
Compensatie Boswet laanbomen N830
In het plangebied worden geen laanbomen gekapt waarop de Boswet van toepassing is. De bomen staan buiten de EHS en geen van de te kappen bomen staat in een rij van meer dan 20 bomen. Wel is in het kader van landschappelijke inpassing van de weg en het fietspad te overwegen of op een aantal locaties de aanwezige korte rijtjes bomen aangevuld kunnen worden tot een volledige rij. De Boswet vormt geen belemmering voor de uitvoering van het inpassingsplan.
Zowel vanuit de soortenbescherming (Flora- en faunawet) als vanuit de gebiedsbescherming (Natura 2000, EHS en Boswet) zijn er geen belemmeringen voor de uitvoering van dit inpassingsplan. Door het nemen van de benodigde mitigerende maatregelen voor de modderkruiper is bovendien geen ontheffing nodig.
De voorgenomen ontwikkelingen in het plangebied hebben effect op de aanwezige waterhuishouding. Het watersysteem dient op een goede manier hersteld of aangepast te worden. Om er voor te zorgen dat het inpassingsplan geen negatieve effecten heeft op het watersysteem is om het ontwerp rekening gehouden met de benodigde waterberging. In de navolgende sub paragraaf wordt hier nader op ingegaan.
Dit inpassingsplan voorziet in de realisatie van een vrijliggend fietspad, de versmalling en beperkte aanpassing van het tracé van de huidige rijbaan van de N830, en het verleggen van watergangen. In totaal neemt het verhard oppervlak toe met ongeveer 5.500 m2 . Om er voor te zorgen dat het watersysteem goed blijft functioneren en er geen wateroverlast ontstaat moet voor de toename van het verhard oppervlak compenserende voorzieningen voor de waterberging worden gerealiseerd.
Het waterschap Rivierenland hanteert een vrijstelling van de compensatieplicht van 1.500 m2 voor het landelijk gebied. Na aftrek van de vrijstelling van 1.500 m2 blijft er ongeveer 4.000 m2 aan oppervlak over dat gecompenseerd moet worden. Waterbergende voorzieningen moeten voldoen aan de landelijke afvoernorm van 1,5 l/s/ha (T=10=10%). T=10 staat voor een fictieve regenbui die eens in de 10 jaar kan vallen. Om bij een maatgevende bui niet te overschrijden, wordt door het waterschap de vuistregel van een te realiseren compensatie van 436 m3 per ha verhard oppervlak gehanteerd. Daarbij mag het peil in de watergangen niet meer dan 30 cm stijgen. Om te voldoen aan de eisen van het waterschap wordt er in totaal 175 m3 aan extra waterbergende voorzieningen aangelegd door aan de nieuwe B-watergang tussen de Kaalakkerstraat en de Rijweg extra capaciteit toe te voegen.
Het ontwerp van de fietspaden, de berekening van de waterberging en de waterhuishoudkundige voorzieningen zijn in oktober 2012 naar het waterschap verzonden. Per brief van 11 oktober 2012 heeft het waterschap nog enkele opmerkingen gemaakt op het ontwerp. Deze zijn verwerkt in het ontwerp dat met dit inpassingsplan mogelijk wordt gemaakt. In het kader van het wettelijk vooroverleg op grond van artikel 3.1.1. Bro is het inpassingsplan opnieuw voorgelegd aan het waterschap. In het kader van dit overleg heeft het waterschap aangegeven in te stemmen met het inpassingsplan.
De nieuwe inrichting van de N830 en waterhuishoudkundige voorzieningen voldoen aan de Waterwet en de eisen van het Waterschap Rivierenland. Het aspect water vormt daarmee geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de ontwikkeling in het plangebied.
Bij het opstellen van een inpassingsplan is het van belang om na te gaan in hoeverre milieuhygiënische factoren belemmeringen opleveren voor de voorgestelde ontwikkeling. In dit kader dient aandacht te worden besteed aan de volgende punten:
Algemeen
De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van een inpassingsplan aandacht te worden besteed aan het aspect "geluid".
In de Wet geluidhinder is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluids)eisen worden gesteld aan de milieubelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan milieugevoelige functies. In deze paragraaf wordt ingegaan op de geluidsaspecten met betrekking tot wegverkeerslawaai. Hiervoor is door in SAB in mei 2013 een akoestisch onderzoek uitgevoerd5. Dit onderzoek is in september 2013 aangevuld in verband met de recentelijke bouw van 2 woningen aan de Steenweg 75 E en F. De resultaten van het onderzoek en de aanvulling op het onderzoek zijn hierna weergegeven. Het onderzoeksrapport is opgenomen als bijlage 4 bij deze toelichting, de aanvulling is opgenomen in bijlage 5.
Doel akoestisch onderzoek
Op een aantal locaties binnen het plangebied wordt de wegas van de N830 verplaatst. Deze verplaatsing kan ertoe leiden dat de geluidsbelasting op de gevels van de nabijgelegen woningen toeneemt. Wanneer deze toename meer bedraagt dan 2 dB dan is er sprake van een reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder en moeten er maatregelen getroffen worden om de extra geluidsbelasting tegen te gaan. Het akoestisch onderzoek geeft inzicht in het akoestische klimaat bij de aanwezige geluidsgevoelige bestemmingen (woningen) voor en na aanpassing van de N830.
Resultaten akoestisch onderzoek
Uit het onderzoek en de aanvulling op het onderzoek blijkt dat bij geen van de woningen de geluidsbelasting met 2 dB of meer toeneemt. Er is bij geen van de woningen dan ook sprake van een reconstructie in de zin van de Wgh. Maatregelen om de geluidsbelasting tegen te gaan, zijn dan ook niet nodig. De verhoging van de geluidsbelasting ligt tussen de 0,6 en 0,9 dB. Deze toename is beperkt en leidt niet tot een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse. Bij 1 woning neemt de geluidsbelasting zelf af met 0,2 dB.
Conclusie
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de ontwikkeling in het plangebied.
Algemeen
Voordat het inpassingsplan wordt vastgesteld, moet zijn aangetoond dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater de gewenste ruimtelijke ontwikkeling toelaten. Ook moet worden getoetst of een eventuele bodemverontreiniging gevolgen heeft voor de financiële uitvoerbaarheid van de ontwikkeling. Om te bepalen of de bodemkwaliteit de aanpassingen aan de N830 toelaat is een verkennend (water)bodemonderzoek uitgevoerd6. Het verkennend bodemonderzoek en het verkennend waterbodemonderzoek hebben tot doel om vast te stellen of op de onderzoekslocatie grond- en/of waterbodemverontreiniging aanwezig is, teneinde te bepalen of er milieuhygiënische belemmeringen zijn voor de voorgenomen herinrichting van de locatie.
Onderzoek
Uit het onderzoek blijkt dat de bovengrond voornamelijk bestaat uit zwak tot matig humeuze, zwak grindige, zwak zandige klei. De ondergrond bestaat uit zwak tot sterk zandige klei. Zeer plaatselijk is in de ondergrond zwak tot matig siltig, zeer fijn tot matig fijn zand aangetroffen. Er zijn op basis van het vooronderzoek, tijdens de terreininspectie en bij de uitvoering van de veldwerkzaamheden geen aanwijzingen gevonden, die aanleiding geven een asbestverontreiniging op de locatie te verwachten. Wel zijn op enkele plaatsen inritten aanwezig die voorzien zijn van een halfverhardingslaag, bestaande uit gebroken puin. Dit materiaal is als asbestverdacht aan te merken. Op de onderzoekslocatie zijn de volgende deellocaties onderzocht:
A: agrarische percelen (fruitteelt)
Zintuiglijk zijn in de bodem ter plaatse geen verontreinigingen aangetroffen. Slechts in de bovengrond ter plaatse van één boring is puin aangetroffen. In de boven- en ondergrond zijn grotendeels geen verontreinigingen aangetoond. Plaatselijk is de bovengrond licht verontreinigd met barium, cadmium,kobalt, koper, kwik, nikkel, zink, DDD, DDE en OCB. Het kopergehalte overschrijdt tevens de regionale achtergrondwaarde. De te verwachten (indicatieve) bodemkwaliteitsklasse is bodemkwaliteitsklasse Achtergrondwaarde, met uitzondering van de licht verontreinigde bovengrond die als geclassificeerd is als bodemkwaliteitsklasse Industrie.
B: agrarische percelen (overig) + tuinen
Zeer plaatselijk is de bodem licht tot sterk puinhoudend. Ter plaatse van de overige boringen zijn in het opgeboorde materiaal zintuiglijk geen verontreinigingen aangetroffen. De bovengrond is licht verontreinigd met barium, kobalt, nikkel, zink, PCB en PAK. De ondergrond is licht verontreinigd met barium of nikkel. Het plaatselijk in de bovengrond aangetoond PCB-gehalte overschrijdt tevens de regionale achtergrondwaarde. Op basis van de verkregen resultaten is de te verwachten (indicatieve) bodemkwaliteitsklasse voor de bovengrond Achtergrondwaarde dan wel Industrie. De ondergrond is (indicatief) geclassificeerd als bodemkwaliteitsklasse Achtergrondwaarde.
C: strook waar fietspad wordt gerealiseerd, niet zijnde te dempen watergangen
De bovengrond is zeer plaatselijk licht asfalthoudend. De licht met asfalt verontreinigde bovengrond is licht verontreinigd met barium, cadmium, kobalt, nikkel, zink, PCB en PAK. De zintuiglijk schone bovengrond is licht verontreinigd met barium, kobalt, nikkel, lood, zink, PCB en PAK. De ondergrond is niet onderzocht. Op basis van de verkregen resultaten is de te verwachten (indicatieve) bodemkwaliteitsklasse veelal Industrie en plaatselijk Achtergrondwaarde.
D: halfverhardingen (inritten/stroken langs de weg)
De halfverharding ter plaatse bestaat uit gebroken puin of asfaltgranulaat aangetroffen. De dikte van de aangetroffen halfverharding varieert van minimaal 7 cm tot maximaal 35 cm. In de halfverharding is in de fractie > 16 mm zintuiglijk geen asbestverdacht (plaat)materiaal waargenomen. Gezien het PAK-gehalte van 56 mg/kg d.s. in het mengmonster van het asfaltgranulaat is het aannemelijk dat één of meerdere inritten verhard zijn met asfaltgranulaat dat als teerhoudend (PAK-gehalte > 75 mg/kg d.s.) moet worden aangemerkt. Gezien de relatief beperkte totale omvang van het af te voeren granulaat wordt het niet kosteneffectief geacht het granulaat van alle inritten separaat te onderzoeken.
E: watergangen
De waterbodem bestaat in het algemeen uit zwak siltige klei en is matig tot sterk plantenhoudend. Slib is slechts zeer sporadisch aanwezig. Zintuiglijk zijn in de waterbodem geen verontreinigingen waargenomen. De waterbodem is over het algemeen licht verontreinigd met cadmium, koper, kobalt, lood, nikkel, minerale olie, PCB en PAK. De watergang, globaal gelegen tussen de Rijweg en de kruising met de Heuvelstraat, is licht verontreinigd met nikkel, minerale olie en PCB en sterk verontreinigd met PAK. Na uitsplitsing in de betreffende deelmonsters blijkt dat de waterbodem ter plaatse van boring E31 sterk verontreinigd is met PAK. De waterbodem ter plaatse van de overige boringen is ten hoogste licht verontreinigd met PAK.
Getoetst aan het Besluit bodemkwaliteit (generiek kader) voldoet de waterbodem voor toepassing op de landbodem aan de bodemfunctieklasse Achtergrondwaarde, Wonen dan wel Industrie. Dit geldt niet voor de waterbodem ter hoogte van boring E31 (tegenover huisnummer 72) die als niet toepasbaar is geclassificeerd en, ten aanzien van toepassing onder water, als niet in te delen (> klasse B) wordt geclassificeerd. Voor toepassing onder water geldt dat voor de overige waterbodems klasse A en B van toepassing is. Uit de msPAF toetsing blijkt dat de waterbodem grotendeels als verspreidbaar wordt aangemerkt, met uitzondering van het slib (MME1) en de waterbodem ter hoogte van boring E31.
Nader waterbodemonderzoek ter hoogte van boring E31 wordt, gezien de resultaten van de uitsplitsing en de overige waterbodemmonsters niet noodzakelijk geacht.
F: Voormalig transportbedrijf Steenweg 73a
Plaatselijk is puin aangetroffen in de bovengrond. De ondergrond ter plaatse van de onderzijde van de aanwezige olie-water-slibafscheider en het grondwater ter plaatse zijn niet verontreinigd met minerale olie en/of aromaten. De zintuiglijk schone bovengrond is licht verontreinigd met barium, kobalt, zink en PAK. De ondergrond is licht verontreinigd met barium en cadmium. Ter plaatse van boring F07 is in de bovengrond sprake van een sterke verontreiniging met koper. Hieronder is een puinlaag aanwezig. De omvang
van de verontreiniging, binnen de planlocatie, is op basis van de huidige onderzoekresultaten, terreingebruik en zintuiglijke waarnemingen reeds globaal in te schatten.
Conclusie
De vooraf gestelde hypothese dat deellocaties A, B, C en E als "onverdacht" dient te worden beschouwd wordt, op basis van de verkregen resultaten, verworpen. De vooraf gestelde hypothese, dat deellocatie F als "verdacht" kan worden beschouwd wordt, op basis van de onderzoeksresultaten, bevestigd.
Om grond van de bevindingen van het onderzoek zal voor de uitvoering van dit inpassingsplan aanvullend onderzoek plaatsvinden naar de aard en omvang van de koperverontreiniging ter hoogte van boring F07. Hierbij wordt tevens aandacht besteed aan het puin dat ter plaatse in de ondergrond is aangetroffen. Daarnaast wordt de sterk verontreinigde waterbodem ter hoogte van boring E31 ontgraven en afgevoerd voorafgaand aan demping van de watergang. Hiervoor wordt een plan van aanpak opgesteld, dat dient te worden goedgekeurd door het waterschap. Het asfaltgranulaat dat vrijkomt wordt afgevoerd naar een erkende verwerker. Indien er werkzaamheden plaatsvinden, waarbij (water)bodem vrijkomt, kan dit materiaal niet zonder meer worden afgevoerd of elders worden toegepast. De regels van het Besluit bodemkwaliteit zijn hierop mogelijk van toepassing.
Met het nemen van de hiervoor genoemde maatregelen vormt het aspect bodem geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Algemeen
De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet Milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor.
Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Plannen die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in een gebiedsgericht programma van het NSL. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Plannen die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moeten worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 µg/m3 verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.
Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening moet worden afgewogen of de verkeerskundige maatregelen leiden tot een overschrijding van de normen ten aanzien van fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2). Hiervoor gelden onderstaande normen:
Stikstofdioxide
Voor stikstofdioxide geldt dat vanaf 2015 aan de jaargemiddelde grenswaarde van 40 µg/m3 (jaarnorm) moet worden voldaan en dat de uurgemiddelde grenswaarde van 200 µg/m3 maximaal 18 keer per jaar (uurnorm) overschreden mag worden.
Fijn stof
Voor fijn stof geldt dat per 2011 aan de jaargemiddelde grenswaarde van 40 µg/m3 (jaarnorm) moet worden voldaan en dat de 24-uurgemiddelde grenswaarde van 50 µg/m3 maximaal 35 keer per jaar (dagnorm) overschreden mag worden.
Afweging
De aanpassingen aan de N830 richten zich primair op het vergroten van de verkeersveiligheid door de aanleg van een vrijliggend fietspad en een nieuwe weginrichting. De aanpassingen leiden niet tot een vergroting van de capaciteit van de weg en zal niet leiden tot meer autoverkeersbewegingen. Het inpassingsplan heeft daardoor geen negatieve effecten op de luchtkwaliteit.
Daarnaast is de omgeving van het plangebied getoetst aan de monitoringstool van het NSL op http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/. Uit deze toets blijkt dat zowel in de huidige als in de toekomstige situaties (2015 en 2020) met zekerheid aan de genoemde normen voor stikstofdioxide en fijnstof wordt voldaan.
Conclusie
Uit de afweging blijkt dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de uitvoering van het inpassingsplan.
Algemeen
Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire bronnen (o.a. chemische fabriek, lpg-vulpunt) en de mobiele bronnen (route gevaarlijke stoffen). Er wordt bij externe veiligheid onderscheid gemaakt in plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico heeft een oriënterende waarde en voor het plaatsgebonden risico geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten.
Het plaatsgebonden risico (PR) mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Deze kans mag niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.
Het groepsrisico (GR) geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de ramp. Een ongeval met 100 doden leidt tot meer ontwrichting, leed en emoties, dan een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers. Aan de kans op een ramp met 100 doden wordt dan ook een grens gesteld, die een factor honderd lager ligt dan voor een ramp met 10 doden. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) wordt verder een verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico rond inrichtingen wettelijk geregeld (respectievelijk artikel 13 en artikel 12). De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico's acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico's te verkleinen.
Structuurvisie Buisleidingen
De omvang van transport van aardgas, aardolie en chemische stoffen zal naar verwachting toenemen, waardoor in de toekomst behoefte zal ontstaan aan extra buisleidingtracés. De benodigde ruimte hiervoor kan voor een deel worden gevonden langs de huidige tracés van bestaande buisleidingen, maar vraagt in enkele gevallen om nieuwe tracés. Om ervoor te zorgen dat in de ruimtelijke ordening automatisch rekening gehouden wordt met de toekomstige aanleg van buisleidingen van nationaal belang, is de Structuurvisie Buisleidingen opgesteld. Het doel van deze Structuurvisie is om ruimte vrij te houden in Nederland voor de aanleg van toekomstige buisleidingen van nationaal en internationaal belang voor het transport van gevaarlijke stoffen. Daarmee wil de overheid duidelijkheid verschaffen aan zowel het bedrijfsleven dat daarmee kan rekenen op goede verbindingen voor buisleidingtransport, als aan provincies en gemeenten die hierop hun ruimtelijke plannen kunnen afstemmen. Gezien de ruimtelijke ontwikkelingen die in de laatste decennia hebben plaatsgevonden (grotere ruimtedruk) en die in de toekomst zullen voortgaan, zal in deze Structuurvisie met name de borging van het beleid in de plannen van andere overheden en in het leidingenbeheer bij leidingexploitanten een zwaarder accent hebben.
Onderzoek
Stationaire bronnen
Om te inventariseren of er stationaire bronnen in de nabijheid van het plangebied zijn gelegen is de Risicokaart Nederland geraadpleegd. Op de navolgende afbeelding is hiervan een fragment opgenomen. Op basis van deze uitsnede blijkt dat er in de omgeving van het plangebied geen stationaire risicobronnen te onderscheiden zijn.
Uitsnede Risicokaart Nederland met globale aanduiding plangebied (blauw)
Mobiele bronnen
Om te bepalen of er mobiele bronnen in of nabij het plangebied zijn gelegen is de risicokaart geraadpleegd. Op www.ruimtelijkeplannen.nl is tevens gekeken of reserveringsstroken voor nieuwe buisleidingen over het plangebied liggen. Ter hoogte van de bestaande leiding A-555 ligt ook een reserveringsstrook voor nieuwe buisleidingen die het plangebied doorkruist.
Om te bepalen of de mobiele bronnen relevant zijn voor de voorgenomen ontwikkeling is de circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen en het Basisnet Vervoer Gevaarlijke Stoffen geraadpleegd. Het doel van het basisnet is de spanning tussen het vervoer van gevaarlijke stoffen, ruimtelijke ontwikkelingen en veiligheid te beheersen door het wettelijk vastleggen en borgen van gebruiksruimtes voor het vervoer en veiligheidszones voor de ruimtelijke ordening. In feite is het basisnet daarmee gericht op veilig bouwen en vervoeren. Er is een basisnet voor de weg, het spoor en voor water.
Nevendoelen van het Basisnet zijn het creëren van duidelijkheid over waar welk vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt en wat de consequenties hiervan zijn voor burgers, bestuurders, bedrijfsleven en hulpverlenings- en rampenbestrijdingsorganisaties. De Nota Ruimte, de Nota Mobiliteit, de Nota Vervoer Gevaarlijke Stoffen (NVGS) en de Circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen bevatten de kaders voor het project Basisnet. Verwacht wordt dat het Basisnet en het Bevt op 1 januari 2014 in werking treden.
N830
De N830 zelf is niet aangewezen als route waar vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Daarbij geldt dat de ontwikkeling in het plangebied niet voorziet in de toevoeging van een (beperkt) kwetsbaar object. Om die reden wijzigt het groepsrisico binnen het invloedsgebied niet. Een nadere verantwoording van het groepsrisico kan derhalve achterwege blijven.
Spoorlijn Utrecht - 's Hertogenbosch
Ten westen van de N830 ligt op een afstand van ruim 500 meter de spoorlijn Utrecht-Geldermalsen. Over dit spoor worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Omdat de ontwikkeling in het plangebied niet voorziet in de toevoeging van een (beperkt) kwetsbaar object, wijzigt het groepsrisico binnen het invloedsgebied van het spoortracé Utrecht-Geldermalsen niet. Een nadere verantwoording van het groepsrisico kan derhalve achterwege blijven.
Hogedrukaardgasleiding
Door het plangebied, circa ter hoogte van de Steenweg 96, liggen twee aardgasleidingen van de Nederlandse Gasunie N.V. Het betreft transportroutedeel A-555-KR-052 en transportroutedeel W-531-06-KR-004. De verblijftijd ('blootstellingstijd') van het verkeer over een weg binnen de invloedsfeer van een aardgasleiding is maar kort. Externe veiligheid met betrekking tot leidingen die gevaarlijke stoffen vervoeren, is met betrekking tot voorliggend inpassingsplan dan ook niet aan de orde. Wel is de ligging van de leidingen een aandachtspunt bij de realisatie. In paragraaf 4.7 wordt hier nader op ingegaan. Een nadere beoordeling en verantwoording van het groepsrisico kan daarmee achterwege blijven.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmeringen voor het inpassingsplan.
In het kader van het project is een zogenaamde KLIC-melding (KLIC staat voor Kabels en Leidingen Informatie Centrum) verricht. Aan de hand van deze melding zijn de beheerders en eigenaren van de verschillende kabels en leidingen geïnventariseerd. Met alle relevante kabel- en leidingbeheerders wordt overleg gevoerd over de te verrichten werkzaamheden en de mogelijke gevolgen voor de aanwezige kabels en leidingen.
Indien noodzakelijk worden de betreffende kabels en leidingen in overleg met de beheerder en eigenaren verlegd. Met het verleggen van de kabels en leidingen vormt dit aspect geen belemmering voor de uitvoering van dit inpassingsplan.
Het aan te leggen fietspad ligt voor een klein deel binnen de belemmeringenstroken van een tweetal hogedruk aardgasleidingen van de Gasunie (4-5 meter aan weerszijde van hogedruk aardgasleidingen). Op grond van standaard planregels van de Gasunie moet een omgevingsvergunning worden aangevraagd voor het aanleggen van (fiets)paden en andere werkzaamheden binnen de belemmeringen strook van een hogedruk aardgasleiding.
Algemeen
In de Tweede Wereldoorlog hebben zich in de omgeving van de N830 oorlogshandelingen plaatsgevonden. Het is daarom voorstelbaar dat er in het gebied nog explosieven aanwezig zijn. Omdat met het uitvoeren van het inpassingsplan grondwerkzaamheden plaatsvinden is een vooronderzoek benodigd. Dit vooronderzoek moet duidelijk maken of op basis van historische gegevens risicogebieden in het plangebied aanwezig zijn waar bij de uitvoering van de werkzaamheden rekening mee moet worden gehouden.
Onderzoek
In maart 2013 is door Explosive Clearance Group BV een separaat vooronderzoek uitgevoerd7 . Het onderzoeksrapport is opgenomen als bijlage 7 bij deze toelichting. Het doel van het onderzoek is door middel van het verzamelen en verwerken van relevant historisch feitenmateriaal, verkrijgen van een, gefundeerd antwoord op de volgende drie kernvragen:
In de navolgende alinea worden de resultaten van het onderzoek besproken.
Resultaten onderzoek
ad 1) Op basis van literatuur- en archiefonderzoek en luchtfoto interpretatie zijn er binnen en nabij het onderzoeksgebied indicaties achterhaald voor de aanwezigheid van conventionele explosieven. Deze indicaties bestaan uit: loopgraven, geschutsopstellingen, wapenopstellingen, schuttersputten, mangaten en splitterboxen. Enkele van deze indicaties zijn bovendien gebundeld in een verdedigingswerk. Delen van het onderzoeksgebied zijn derhalve verdacht op het aantreffen van gedumpte conventionele explosieven;
ad 2) Binnen en aangrenzend aan het onderzoeksgebied hebben na de oorlog bodemroerende werkzaamheden plaatsgevonden. Deze werkzaamheden omvatten de aanleg van een rotonde in het zuidelijke gedeelte van het onderzoeksgebied, bouw van woningen en gebouwen met de daarbij behorende infrastructuur en wegonderhoud met de daarbij behorende aanleg van infrastructuur. Op basis van dit uitgangspunt kan gesteld worden dat de kwalificatie verdacht niet op het gehele onderzoeksgebied van toepassing is en derhalve gedeeltelijk als onverdacht dient te worden aangemerkt.
ad3) Op basis van de voor deze bureaustudie geraadpleegde bronnen is gebleken dat binnen het onderzoeksgebied gedumpte munitie van Duitse afkomst aangetroffen kan worden. Het is niet mogelijk om naar aanleiding van deze bronnen een feitelijke uitspraak te doen over de hoeveelheid van de vermoede conventionele explosieven. Naar aanleiding van de resultaten van de bureaustudie wordt geadviseerd om de werkzaamheden binnen de als verdacht aangemerkte gebieden onder begeleiding van een gecertificeerd bedrijf uit te laten voeren.
Conclusie
Op grond van het verrichte onderzoek kan gesteld worden dat met het oog op de geplande werkdiepten voor de specifieke wegwerkzaamheden op basis van historische gegevens verdachte locaties in het plangebied aanwezig zijn. Om die reden zal voorafgaand aan de werkzaamheden detectie plaatsvinden. Eventueel aanwezige explosieven kunnen op die manier gelokaliseerd en verwijderd worden. Door het toepassen van detectie vormt het aspect 'Niet Gesprongen Explosieven' geen belemmering voor de uitvoering van dit inpassingsplan.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze waarop de voorkomende functies in het inpassingsplan worden geregeld. In de planopzet is aansluiting gezocht bij de recente uitgave "Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen", kortweg SVBP. In dit hoofdstuk worden de planregels van het inpassingsplan van een nadere toelichting voorzien. De planregels geven inhoud aan de op de verbeelding gegeven bestemmingen. De regels geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet mogen worden gebruikt en wat en hoe er mag worden gebouwd. Bij de opzet van de planregels is enerzijds vastgelegd wat noodzakelijk is voor de rechtszekerheid van omwonenden. Anderzijds is flexibiliteit aangehouden waar mogelijk voor de verdere detaillering van het ontwerp.
De regels bestaan uit de volgende hoofdstukken:
Hoofdstuk 1: Inleidende regels
In de inleidende regels worden begrippen en afkortingen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Deze zijn opgenomen om de regels eenduidig te kunnen uitleggen. In artikel 2 is aangegeven op welke wijze moet worden gemeten.
Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels
In de bestemmingsartikelen zijn de regels voor de verschillende bestemmingen omschreven. Elke bestemmingsregel is overeenkomstig de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen. Het onderhavige inpassingsplan kent de bestemmingen 'Verkeer' en de dubbelbestemming 'Leiding - Gas'.
Verkeer
Binnen de bestemming 'Verkeer' valt niet alleen de weg zelf, maar ook de bijbehorende opstelstroken, in- en uitvoegstroken, op- en afritten en bermen en taluds, alsmede voet- en fietspaden, onverharde wegen, onderdoorgangen, rotondes, bruggen, groenvoorzieningen, sloten, nutsvoorzieningen en agrarisch gebruik.
Er mogen geen gebouwen worden gebouwd. Wel toegestaan zijn bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van het wegverkeer, zoals bewegwijzering en lichtmasten. In de regels zijn maximale hoogtes voor deze voorzieningen opgenomen.
Binnen de bestemming 'Verkeer' is door middel van de aanduiding 'as van de weg' de ligging van de weg gefixeerd. In de regels zijn maximale afstandsmaten ten opzichte van deze aanduiding 'as van de weg' opgenomen.
Leiding - Gas
De bestemming Leiding - Gas is bedoeld voor de bescherming van (het functioneren van) de ter plaatse aanwezige gasleidingen. Met de bestemming wordt geregeld dat de gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd zijn voor de aanleg en instandhouding van de gastransportleidingen. Binnen deze dubbelbestemming zijn geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan. Om te voorkomen dat er ingrepen plaatsvinden die de leiding kunnen schaden, geldt voor een aantal werken en werkzaamheden rond de gasleidingen een vergunningsplicht. Deze plicht geldt echter niet voor de aanpassingen aan de N830, zoals die met dit inpassingsplan mogelijk worden gemaakt. In het kader van dit project zijn met de betreffende leidingbeheerder reeds afspraken gemaakt, het aanvragen van een vergunning is daarom niet meer nodig.
Waarde - Archeologie 1
In dit inpassingsplan is tevens de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' opgenomen voor de gronden waar, op grond van het archeologisch bureau- en veldonderzoek (zie figuur 19 in bijlage 2 bij dit inpassingsplan), een karterend booronderzoek wordt aanbevolen. Deze gronden zijn bestemd voor het behoud, de bescherming en /of herstel van de verwachte archeologische waarden. Binnen deze bestemming is het roeren van gronden dieper dan 30 cm, als gevolg van bouwen of andere nader bepaalde werkzaamheden, pas mogelijk nadat een rapport is overlegd waarin de archeologische waarde van het terrein in voldoende mate is vastgesteld.
Hoofdstuk 3: Algemene regels
De algemene regels ten slotte bestaan uit regels die voor alle onderdelen van het plan van toepassing zijn. Deze bestaan uit een anti-dubbeltelbepaling, algemene gebruiksregels, algemene afwijkingsregels, algemene wijzigingsregels en overige regels.
Hoofdstuk 4: Overgangsrecht en slotregel
In de loop van de tijd kunnen het gebruik en/of de bouwregels van grond of een gebouw gaan afwijken van datgene wat mogelijk is op basis van het inpassingsplan. In de overgangsregels wordt geregeld tot hoeverre deze afwijkingen zijn toegestaan. In de slotregel wordt de naam van het plan aangehaald.
Exploitatie
Ingevolge het bepaalde in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening gaat een inpassingsplan vergezeld van een toelichting waarin ook inzicht wordt gegeven in de uitvoerbaarheid van het plan.
In de meerjarenbegroting van de Provincie Gelderland is ruimte gereserveerd voor de uitvoering van het project. Bij het vaststellen van de begroting 2013 en het daar onderdeel van uitmakende programma Werken aan Duurzame Mobilitet (WADM) hebben Provinciale Staten de middelen voor de realisering van dit fietspad beschikbaar gesteld. Hierbij is niet alleen rekening gehouden met de realisatie van de aanpassingen maar ook met het (ver)leggen van kabels en leidingen, grondverwerving, het treffen van maatregelen en de eventuele financiële consequenties van planschade.
Gelet op het bovenstaande is het inpassingsplan economisch uitvoerbaar.
Noodzaak Exploitatieplan
De Wro bepaalt, dat Provinciale Staten bij het vaststellen van een inpassingsplan tevens een exploitatieplan moeten vaststellen indien binnen het plangebied een bij wet omschreven bouwplan is voorgenomen (artikel 6.12, lid 1 Wro). De aanleg van de fietspaden en de aanpassing van rijbaan kunnen niet worden aangemerkt als een bouwplan. Het opstellen van een exploitatieplan is dan ook niet van toepassing op dit inpassingsplan.
De wijze van inspraak en overleg en het moment waarop dit plaatsvindt, kan per inpassingsplan verschillen, afhankelijk van de aard, de inhoud en de omvang van het inpassingsplan. Los daarvan kan ook op andere momenten en manieren overleg worden gevoerd met betrokkenen. Een belangrijk uitgangspunt van de inspraak en het vooroverleg is het realiseren van draagvlak bij alle betrokkenen. Een kwalitatief goede communicatie tussen deze betrokken partijen is een voorwaarde om te komen tot een uitvoerbaar project dat kan rekenen op een breed draagvlak. In dit hoofdstuk wordt de maatschappelijke verantwoording van dit inpassingsplan nader toegelicht.
In de Wet ruimtelijke ordening is geen verplichting opgenomen omtrent het verlenen van inspraak op een inpassingsplan. Deze inspraak is veelal geregeld in de provinciale inspraakverordening. In de verordening is bepaald dat op besluiten die worden voorbereid volgens afdeling 3.4 Awb geen aparte inspraak wordt verleend. Ten behoeve van de planvorming is wel uitvoerig met betrokkenen en omwonenden gesproken over de voorkeursvariant en het wegontwerp.
Tevens heeft de provincie op 21 november 2011 een inloopbijeenkomst gehouden in het gemeentehuis van Neerijnen voor bewoners en eigenaren van bedrijven langs dit deel van de Steenweg. Het doel van de inloopbijeenkomst was enerzijds de mensen te informeren over de huidige situatie en anderzijds om de meningen te peilen aangaande de verschillende oplossingsrichtingen. Op basis van deze informatieavond is geconcludeerd dat het grootste deel van de aanwezigen de problematiek van de N830 onderschrijft. Op basis van de gesprekken van die avond en de ontvangen schriftelijke reacties is tevens geconcludeerd dat het grootste deel van de omwonenden een voorkeur hebben voor de aanleg van een tweerichtingen fietspad langs de westelijke zijde van de Steenweg. Deze voorkeur komt overeen met het voorkeursalternatief van zowel de provincie als de beide gemeenten.
Op 27 maart 2012 heeft een tweede inloopbijeenkomst plaatsgevonden, waar het ontwerp voor het project is gepresenteerd. Dit ontwerp is uitgewerkt in een definitief ontwerp. Het definitief ontwerp vormt de basis voor het opstellen van het inpassingsplan. Het inpassingsplan moet bovenstaande werkzaamheden mogelijk maken. Tevens moet het inpassingsplan een titel kunnen vormen voor eventuele onteigening. Daarmee kunnen vervolgens verdere stappen in de richting van de uitvoering worden gezet.
Het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een inpassingsplan pleegt conform artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening, overleg met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. In dit kader is overleg gevoerd met de betrokken gemeenten, het waterschap Rivierenland en de Leidingbeheerders.
De gemeenten Neerijnen en Geldermalsen hebben in het kader van de voorbereiding van het inpassingsplan reeds per brief aangegeven in te kunnen stemmen met voornemen van de provincie om middels een inpassingsplan de maatregelen aan de N830 mogelijk te maken. De betreffende brieven zijn opgenomen in bijlage 8. Ook het waterschap heeft aangegeven in te stemmen met het inpassingsplan. Met alle relevante kabel- en leidingbeheerders wordt nader overleg gevoerd over de te verrichten werkzaamheden en de mogelijke gevolgen voor de aanwezige kabels en leidingen. Indien noodzakelijk worden de betreffende kabels en leidingen in overleg met de beheerder en eigenaren verlegd.
Hiermee wordt geacht te zijn voldaan aan het bepaalde in artikel 3.26 tweede lid van het Wet ruimtelijke ordening.
Het inpassingsplan 'N830 Meteren-Waardenburg' heeft op grond van artikel 3.12 van de Algemene wet bestuursrecht van 17 oktober 2013 tot en met 27 november 2013 ter inzage gelegen. In deze periode is door de Gasunie een zienswijze ingediend. Voor de samenvatting van de zienswijze en de gevolgen van de zienswijze voor dit inpassingsplan wordt verwezen naar de memo, die als bijlage bij dit inpassingsplan is opgenomen.