direct naar inhoud van Regels
Plan: Waalwaard - Dodewaard
Status: vastgesteld
Plantype: inpassingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.9925.IPWaalwaard-vst1

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het inpassingsplan Waalwaard - Dodewaard met identificatienummer NL.IMRO.9925.IPWaalwaard-vst1 van de provincie Gelderland;

1.2 inpassingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 Algemene wet bestuursrecht:

Wet van 4 juni 1992, Stb. 315, houdende algemene regels van bestuursrecht, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;

1.6 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.7 bebouwingspercentage:

het percentage van gronden, nader bepaald in de regels, dat ten hoogste mag worden bebouwd;

1.8 bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale vloeroppervlakte van kantoren, winkels of bedrijven met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten;

1.9 bedrijfswoning:

een woning, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de aard van de bedrijfsvoering noodzakelijk is;

1.10 bestaand:

ten tijde van inwerkingtreding van het inpassingsplan;

1.11 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.12 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.13 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.14 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.15 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.16 extensieve recreatie:

die vormen van recreatie die in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen, vissen en fietsen;

1.17 geluidzoneringsplichtige inrichting:

een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom een terrein van vestiging in een inpassingsplan een zone moet worden vastgesteld;

1.18 landschappelijke waarde:

waarden in landschappelijk-esthetische en geomorfologische zin;

1.19 natuurwaarde:

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang;

1.20 niet-zelfstandig kantoor:

een onderdeelvan een bedrijf, dat andere bedrijfsactiviteiten als inkomstenbron heeft en waarvoor het kantoor uitsluitend een ondersteunende functie heeft;

1.21 ondergronds:

onder peil;

1.22 overig bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.23 pand:

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;

1.24 peil:
  • a. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang van het perceel aan een weg grenst, mits het gebouw op een afstand van niet meer dan 12 m van die weg is gelegen: 35 cm boven de kruin van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang van het perceel;
  • b. in andere gevallen bij gebouwen: de gemiddelde bestaande hoogte van het aan het gebouw grenzende terrein;
  • c. voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde bestaande hoogte van het aan het bouwwerk grenzende terrein.
1.25 risicovolle inrichtingen:

inrichtingen, waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde/ richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand moet worden aangehouden bij het in het inpassingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten.

1.26 seksinrichting:

een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang als zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub of een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie;

1.27 verhardingspercentage:

het percentage van gronden, nader bepaald in de regels, dat ten hoogste mag worden verhard;

1.28 Wet ruimtelijke ordening:

Wet van 20 oktober 2006, (Stb. 2006, nr. 566), houdende nieuwe regels omtrent de ruimtelijke ordening, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan;

1.29 Woningwet:

Wet van 29 augustus 1991 , (Stb. 1991, nr. 439), tot herziening van de Woningwet, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan;

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 De bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.2 De goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 De oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

 

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving
3.1.1 Algemeen

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. op- en overslag van primaire grondstoffen zoals grint, split, natuursteen en klei en secundaire grondstoffen zoals puingranulaat per as-schip, schip-as en boord-boord;
  • b. het verdelen van primaire grondstoffen door wassen, drogen, zeven en sorteren;
  • c. het bewerken van grondstoffen met behulp van:
    • 1. een inpandige zeefinstallatie voor classificeren van secundaire grondstoffen;
    • 2. een puinbreker voor secundaire grondstoffen;
  • d. het verpakken danwel verder bewerken van de onder c vermelde grondstoffen;
  • e. inpandige betonmortelcentrale met een capaciteit van maximaal 100 ton per uur;
  • f. tankstation uitsluitend voor eigen gebruik met bijbehorende voorzieningen;
  • g. een loswal voor het laden en lossen van grondstoffen ter plaatse van de aanduiding 'laad- en losplaats' met een maximale oppervlakte van 3500 m2;
  • h. groenvoorzieningen ten behoeve van de landschappelijke inpassing van de bebouwing en buitenopslag ter plaatse van de aanduiding 'groen';
  • i. waterhuishoudkundige voorzieningen;

één en ander met bijbehorende voorzieningen, zoals parkeer- en groenvoorzieningen, en overeenkomstig de in 3.1.2 opgenomen nadere detaillering van de doeleinden met dien verstande bedrijven als bedoeld in bijlage I, onderdeel D, van het het Besluit omgevingsrecht van artikel 2.4 in samenhang met art. 41 van de Wet geluidhinder en risicovolle inrichtingen niet zijn inbegrepen.

3.1.2 Nadere detaillering bestemmingsomschrijving

In het onderstaande is een nadere detaillering opgenomen van het bepaalde in 3.1.1.

a Bedrijfsactiviteiten

De onder art. 3.1.1 sub a tot en met g vermelde bedrijfsactiviteiten zijn uitsluitend toegestaan indien deze behoren tot de milieucategorieën 3.1 tot en met 4.2 vermeld in de bijlage 'Staat van watergebonden bedrijfsactiviteiten', die als bijlage opgenomen is bij deze regels.

b Detailhandel

Detailhandel is uitsluitend toegestaan als ondergeschikte nevenactiviteit in ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen.

c Niet-zelfstandige kantoren

Uitsluitend zijn niet-zelfstandige kantoren toegestaan.

d Parkeergelegenheid

Op eigen terrein dient voldoende parkeergelegenheid aanwezig te zijn voor zowel personeel als bezoekers.

e Bedrijfswoning

Uitsluitend is één bedrijfswoning per bouwvlak toegestaan.

f Buitenopslag

Voor buitenopslag gelden de volgende regels:

  • 1. buitenopslag is uitsluitend toegestaan indien:
    • a. sprake is van een goede landschappelijk inpassing van de opslag aan de noordzijde van de gronden met de bestemming 'Bedrijf';
    • b. blijkt dat een goede bereikbaarheid en toegankelijkheid van het bedrijfsterrein door de brandweer en andere hulpdiensten in voldoende mate is verzekerd;
  • 2. de hoogte van buitenopslag bedraagt niet meer dan 15 m;
  • 3. buitenopslag op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'groen' is niet toegestaan.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen

Uitsluitend zijn toegestaan gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die ten dienste staan van deze bestemming.

3.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';
  • b. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' is aangegeven;
  • c. in afwijking van het vermelde onder sub b geldt voor de bedrijfswoning het volgende:
    • 1. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 9 m;
    • 2. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 6 m;
  • d. de inhoud van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 750 m³;
  • e. het bebouwingspercentage mag niet meer bedragen dan 15% van het bouwvlak.

3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van kranen, transportbanden, installaties, bunkers, silo's en overige bouwwerken verbonden aan bedrijfsactiviteiten, uitsluitend verbonden aan de bedrijfsactiviteiten als vermeld onder 3.1.1, sub a, mag niet meer bedragen dan 18 m;
  • b. de bouwhoogte van kranen en installaties, niet zijnde bouwwerken, verbonden aan bedrijfsactiviteiten, uitsluitend verbonden aan de bedrijfsactiviteiten als vermeld onder 3.1.1, sub e, mag niet meer bedragen dan 23 m;
  • c. erf- of terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2,5 m;
  • d. de bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer bedragen dan 6 m;
  • e. de bouwhoogte van de schoorsteen bedraagt maximaal 35 meter;
  • f. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 m.

 

3.2.4 Bouwvlakoverschrijding ondergeschikte bouwdelen

Overschrijding van het bouwvlak is toegestaan voor ondergeschikte bouwdelen, mits het bouwdeel ondergeschikt is en het een overschrijding betreft van maximaal 0,5 m.

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van het elders in deze regels bepaalde, nadere eisen stellen met betrekking tot:

  • a. dakvormen, dakhellingen en nokinrichtingen van de bebouwing;
  • b. de (goot)hoogte van de gebouwen;
  • c. de breedte van de gebouwen;
  • d. de oriëntering van de gebouwen;
  • e. de wijze van afdekking van de gebouwen;
  • f. het aantal en de situering van parkeerplaatsen op het terrein.

De nadere eisen mogen niet op onevenredige wijze het gebruik van bouwwerken en gronden aantasten.

3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 algemeen

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval begrepen het gebruiken of laten gebruiken van de gronden en/of opstallen binnen deze bestemming ten behoeve van:

  • a. seksinrichtingen;
  • b. zelfstandige bewoning en afhankelijke woonruimte, met uitzondering van de bedrijfswoning.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.5.1 Afwijkingsbevoegdheden

Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen om af te wijken van het bepaalde:

  • a. in art. 3.1.1, sub a tot en met f en 3.1.2, sub a, om andere bedrijfsactiviteiten toe te staan die vermeld zijn in de bijlage 'Staat van watergebonden bedrijfsactiviteiten';
  • b. in art. 3.1.1, sub a tot en met f, en 3.1.2, sub a om andere bedrijfsactiviteiten toe te staan welke naar de aard en de invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijfsactiviteiten die vermeld zijn in de bijlage '2 Staat van watergebonden bedrijfsactiviteiten', mits het bedrijven betreft die voor de bedrijfsactiviteiten afhankelijk zijn van de ligging aan open water.
3.5.2 Criteria

De in art. 3.5.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, mits:

  • a. geen onevenredige aantasting ontstaat van:
    • 1. het bebouwingsbeeld;
    • 2. de milieusituatie;
    • 3. de verkeersveiligheid;
    • 4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • b. de bedrijfsactiviteiten voldoen aan de volgende voorwaarden:
    • 1. de NOx emissie is maximaal 36.000 kg per jaar;
    • 2. het aantal vrachtwagenbewegingen per etmaal bedraagt maximaal 400;
    • 3. het aantal scheepvaartbewegingen per etmaal bedraagt maximaal 8;
    • 4. de geluidsproductie mag niet leiden tot een overschrijding van de etmaalwaarden zoals opgenomen in bijlage 3 Maximale geluidsproductie.
3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.6.1 Algemeen

Het is verboden op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'groen' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders houtgewas te vellen, rooien of beschadigen, voorzover dit niet betreft de verzorging van de aanwezige houtopstanden.

3.6.2 Uitzonderingen

Het onder 3.6.1 vervatte verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden:

  • a. werken en werkzaamheden binnen het kader van het normale onderhoud, beheer of herstel van de functies, die het plan aan de gronden toekent;
  • b. werken en werkzaamheden die ten tijde van het van kracht worden van het inpassingsplan in uitvoering waren;
  • c. werken en werkzaamheden die zijn bedoeld om de directe gevolgen van calamiteiten of plagen te beperken;
  • d. werken en werkzaamheden ten aanzien waarvan door Burgemeester en Wethouders is medegedeeld dat deze wat aard en omvang betreft, van zodanige ondergeschikte betekenis zijn, dat voor de uitvoering daarvan geen omgevingsvergunning wordt vereist.
3.6.3 Verlening

De in 3.6.1 bedoelde vergunning wordt slechts verleend indien door die werken en werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de landschappelijke afschermende werking van de groenvoorziening.

Artikel 4 Natuur - Uiterwaardgebied

4.1 Bestemmingsomschrijving
4.1.1 Algemeen

De voor 'Natuur - Uiterwaardgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. instandhouding, dan wel herstel en ontwikkeling van de natuurwaarden en de landschappelijke waarden die eigen zijn aan een natuurlijk uiterwaardgebied;
  • b. watergangen ten behoeve van de scheepvaart en andere voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  • c. een loswal voor het laden en lossen van grondstoffen ter plaatse van de aanduiding 'laad- en losplaats' met een maximale oppervlakte van 3500 m2;
  • d. een haveninvaart uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van natuur - uiterwaardgebied - haveninvaart';
  • e. wegen, straten en paden met een verkeersfunctie, voet- en rijwielpaden, groenvoorzieningen, bermen, straatmeubilair, nutsvoorzieningen en verblijfsvoorzieningen ter plaatse van de aanduiding 'verkeer';
  • f. extensief dagrecreatief medegebruik, met dien verstande dat de gronden tevens zijn bestemd voor de op de verbeelding eveneens aangegeven dubbelbestemmingen.

4.1.2 Nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving

Ter plaatse van de aanduiding 'Verkeer' mag buiten de bestaande wegen en de overige bestaande verhardingen het verhard oppervlak met maximaal 35% van het bestaand verhard oppervlak worden vergroot.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen

Uitsluitend zijn toegestaan bouwwerken geen gebouwen zijnde, die ten dienste staan van deze bestemming.

4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De bouwwerken, geen gebouwen zijnde, dienen aan het volgende te voldoen:

  • a. de bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer bedragen dan 6 meter;
  • b. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 meter.
4.3 Specifieke gebruiksregels
4.3.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval begrepen het gebruiken of laten gebruiken van de gronden binnen deze bestemming ten behoeve van:

  • a. lawaaisporten zoals een autocircuit, een kartbaan, een motorcrossterrein en een modelvliegtuigbaan;
  • b. verblijfsrecreatie;
  • c. parkeren.
4.3.2 Voorwaardelijke verplichting

Het realiseren van de haveninvaart ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van natuur - uiterwaardgebied - haveninvaart' is niet eerder toegestaan dan nadat de mitigatie van slikkige rivieroevers is uitgevoerd overeenkomstig het bepaalde in de passende beoordeling die als bijlage bij de regels is opgenomen.

4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.4.1 Algemeen

Het is verboden op de gronden binnen deze bestemming zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden te verrichten, te doen of te laten verrichten:

  • a. werken en werkzaamheden die direct zijn gericht op het storten, deponeren, bergen of op andere wijze opslaan van baggerspecie, grond, puin of afvalmaterialen, voorzover deze van elders zijn aangevoerd;
  • b. het vellen, rooien of beschadigen van houtgewas, voorzover dit niet betreft de verzorging van de aanwezige houtopstanden;
  • c. het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden;
  • d. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
  • e. het graven, verbreden, verdiepen of dempen van waterpartijen en watergangen of het aanbrengen van drainagevoorzieningen.

4.4.2 Uitzonderingen

Het onder 4.4.1 vervatte verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden:

  • a. werken en werkzaamheden binnen het kader van het normale onderhoud, beheer of herstel van de functies, die het plan aan de gronden toekent;
  • b. werken en werkzaamheden, voorzover daarvoor, op het tijdstip van het van kracht worden van het plan, reeds een vergunning is verleend ingevolge de Ontgrondingenwet;
  • c. werken en werkzaamheden die ten tijde van het van kracht worden van het inpassingsplan in uitvoering waren;
  • d. werken en werkzaamheden die zijn bedoeld om de directe gevolgen van calamiteiten of plagen te beperken;
  • e. werken en werkzaamheden ten aanzien waarvan door Burgemeester en Wethouders is medegedeeld dat deze wat aard en omvang betreft, van zodanige ondergeschikte betekenis zijn, dat voor de uitvoering daarvan geen omgevingsvergunning wordt vereist.

4.4.3 Verlening

De in 4.4.1 bedoelde vergunning wordt slechts verleend indien door die werken en werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het natuurgebied.

Artikel 5 Waarde - Archeologie 3

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.

5.2 Bouwregels

Uitsluitend mogen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgericht ten dienste van de in 5.1 omschreven doeleinden, alsmede ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemmingen, mits:

  • a. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders; of
  • b. gebouwen maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering worden opgericht;
  • c. het nieuw te bebouwen oppervlak niet groter is dan 100 m².

Met dien verstande dat het bepaalde in a, b en c geldt niet voor zover het bouwen in de bodem betreft tot een diepte van 30 cm onder het bestaande maaiveld.

5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.

5.4 Afwijken van de bouwregels
5.4.1 Afwijking

Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen om af te wijken van het bepaalde in 5.2 teneinde het oprichten van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de op deze gronden liggende andere bestemming(en) toe te staan, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond, dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad. Teneinde dit te bereiken kunnen aan een omgevingsvergunning in ieder geval de volgende voorschriften worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al of niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
  • c. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan een door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
5.4.2 Verplichting rapportage

De omgevingsvergunning als bedoeld in 5.4.1 wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.

5.4.3 Advies archeologisch deskundige

Alvorens burgemeester en wethouders beslissen over een omgevingsvergunning als bedoeld 5.4.1 winnen zij schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

5.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.5.1 Omgevingsvergunningplichtige werken

Het is verboden zonder of in afwijking van een een omgevingsvergunning op de in deze bestemming bedoelde gronden de volgende andere werken of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ophogen van de bodem met meer dan 2 m;
  • b. grondwerkzaamheden dieper dan 0,3 m onder het maaiveld over een oppervlakte van meer dan 100 m2, waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage en/of oppervlakteverhardingen;
  • c. bodem verlagen of afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingenvergunning is vereist;
  • d. het verlagen van het waterpeil;
  • e. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  • f. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
  • g. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • h. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;
  • i. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

5.5.2 Uitzonderingen

Het onder 5.5.1 vervatte verbod geldt niet:

  • a. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft tot een diepte van 30 cm onder het bestaande maaiveld;
  • b. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft over een maximale oppervlakte van 100 m2.
  • c. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
  • d. indien de werken en/of werkzaamheden het gewone onderhoud betreffen, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  • e. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het inpassingsplan n een omgevingsvergunning in dit kader is verleend;
  • f. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft die direct samenhangen met een verleende omgevingsvergunning op grond van het bepaalde in 5.4.1 

5.5.3 Verlening

Een omgevingsvergunning als bedoeld in 5.5.1 mag alleen worden verleend indien door de uitvoering de aanwezige archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden aangetast. Teneinde dit te bereiken kunnen aan een omgevingsvergunning in ieder geval de volgende voorschriften worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al of niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
  • c. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan een door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

5.5.4 Advies deskundige

Alvorens een besluit te nemen omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning winnen burgemeester en wethouders advies in van een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

5.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het inpassingsplan te wijzigen teneinde de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

Artikel 6 Waterstaat - Waterkering

6.1 Bestemmingsomschrijving
6.1.1 Algemeen

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. het treffen van voorzieningen ten behoeve van de waterkering;
  • b. behoud, bescherming en het vervullen en verbeteren van een waterkerende functie, onder meer door middel van de aanleg en instandhouding van een dijklichaam;
  • c. instandhouding dan wel herstel, ontwikkeling en verbetering van de landschappelijke waarden en de natuurwaarden die eigen zijn aan rivierdijken, alsmede werkzaamheden in het kader van de verbetering van de aangrenzende (hoofd)waterkering.

6.1.2 Nadere detaillering bestemmingsomschrijving

Binnen deze dubbelbestemming is de Keur voor waterkeringen en wateren van het Waterschap Rivierenland van toepassing.

6.2 Bouwregels

Op de gronden als bedoeld in 6.1 zijn uitsluitend toegestaan gebouwen en andere bouwwerken die ten dienste staan van de bestemming met een bebouwingshoogte van maximaal 2 m.

6.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen om af te wijken van het bepaalde in 6.2 voor het oprichten van bouwwerken ten behoeve van de op deze gronden liggende andere bestemming(en) mits het belang van de rivierdijk in voldoende mate is gewaarborgd. Hieromtrent wordt schriftelijk advies ingewonnen bij de beheerder van de waterkering.

6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.4.1 Omgevingsvergunningplichtige werken

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in deze bestemming bedoelde gronden de volgende andere werken of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het vellen en/of rooien van houtgewas;
  • b. het beplanten van gronden;
  • c. het bodemverlagen en/of egaliseren van gronden;
  • d. het verrichten van graafwerkzaamheden;
  • e. het aanbrengen van kabels of leidingen binnen 30 m uit de teen van de waterkering.

6.4.2 Uitzonderingen

Het onder 6.4.1 vervatte verbod geldt niet:

  • a. werken en werkzaamheden van ondergeschikte betekenis binnen het op de bestemming gerichte normale onderhoud en beheer;
  • b. werken en/of werkzaamheden die op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt, in uitvoering zijn.

6.4.3 Verlening

Een omgevingsvergunning als bedoeld in 6.4.1 mag alleen worden verleend en voor zover door de werken en werkzaamheden geen onevenredige aantasting ontstaat of kan ontstaan van de belangen van de waterkering.

6.4.4 Advies beheerder

Alvorens burgemeester en wethouders beslissen over een omgevingsvergunning als bedoeld 6.4.1 winnen zij schriftelijk advies in bij de beheerder van de waterkering.

6.5 Keur

Binnen deze dubbelbestemming is de Keur voor waterkeringen en wateren van het Waterschap Rivierenland van toepassing.

Artikel 7 Waterstaat - Waterstaatkundige functie

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waterafvoer en waterberging, alsmede voor de vergroting van de capaciteit hiervan waarbij het belang van de waterkering en het rivierbed prevaleren boven de overige bestemmingen die voor de betrokken gronden zijn aangegeven.
7.2 Bouwregels

Op de gronden als bedoeld in 7.1 zijn uitsluitend toegestaan gebouwen en andere bouwwerken die ten dienste staan van de bestemming met een bebouwingshoogte van maximaal 2 m.

7.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen om af te wijken van het bepaalde in 7.2 voor het oprichten van bouwwerken ten behoeve van de op deze gronden liggende andere bestemming(en) mits het waterstaatsbelangen van de rivier en uiterwaarden in voldoende mate is gewaarborgd. Hieromtrent wordt schriftelijk advies ingewonnen bij de beheerder van de rivier.

7.4 Specifieke gebruiksregels

Een besluit tot het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouw- of gebruiksregels of voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden, dan wel voor het toepassen van een in het plan opgenomen wijzigingsbevoegdheid wordt niet eerder genomen dan nadat schriftelijk advies is ingewonnen bij de rivierbeheerder.

7.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.5.1 Omgevingsvergunningplichtige werken

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in deze bestemming bedoelde gronden de volgende andere werken of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het vellen en/of rooien van houtgewas;
  • b. het beplanten van gronden;
  • c. het bodemverlagen en/of egaliseren van gronden;
  • d. het verrichten van graafwerkzaamheden;
  • e. het aanbrengen van kabels of leidingen binnen 30 m uit de teen van de waterkering.

7.5.2 Uitzonderingen

Het onder 7.5.1 vervatte verbod geldt niet:

  • a. werken en werkzaamheden van ondergeschikte betekenis binnen het op de bestemming gerichte normale onderhoud en beheer;
  • b. werken en/of werkzaamheden die op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt, in uitvoering zijn.

7.5.3 Verlening

Een omgevingsvergunning als bedoeld in 7.5.1 mag alleen worden verleend indien en voor zover door de werken en werkzaamheden geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waterstaatkundige belangen van de gronden.

7.5.4 Advies beheerder

De in 7.5.1 genoemde omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien en voor zover door de werken en werkzaamheden geen onevenredige aantasting ontstaat of kan ontstaan van de belangen van de waterkering. Alvorens te beslissen omtrent een vergunning als bedoeld in 7.5.1 wordt door burgemeester en wethouders schriftelijk advies ingewonnen bij de betrokken beheerder van de waterkering.

 

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 8 Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene aanduidingsregels

9.1 Vrijwaringszone - straalpad
  • a. Ter plaatse van de aanduiding 'Vrijwaringszone - straalpad' bedraagt de bouwhoogte van een bouwwerk niet meer dan 41 m;
  • b. Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a voor wat betreft het oprichten van bebouwing overeenkomstig de bestemming en voor zover uit overleg met de beheerder van de straalverbinding blijkt, dat daarentegen uit hoofde van bescherming van de straalverbinding geen bezwaar bestaat.
9.2 Geluidzone - industrie

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'Geluidzone - industrie' zijn nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen uitsluitend toelaatbaar met inachtneming van de maximaal toelaatbare geluidswaarden volgens de Wet Geluidhinder

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels

10.1 Afwijkingsbevoegdheden

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels van het plan voor:

  • a. het oprichten van bouwwerken voor algemeen nut (zoals abri's, telefooncellen, transformatorhuisjes, gasregel- en drukstations, ondergrondse afvalinzameling), mits de inhoud van elk van deze bouwwerken niet meer bedraagt dan 75 m3 en de bouwhoogte ervan niet meer bedraagt dan 4 m;
  • b. het in geringe mate aanpassen van enig onderdeel van het plan, zoals een bebouwingsgrens, indien bij definitieve uitmeting en verkaveling blijkt, dat deze aanpassing in het belang van een juiste verwerkelijking van het plan gewenst of noodzakelijk is, waarbij de grenzen met niet meer dan 3 m worden verschoven;
  • c. het verhogen van de bouwhoogte en het vergroten van de oppervlakte tot een maximum van 10% van de in de regels vermelde maten.
10.2 Criteria

Afwijken van het vermelde onder art. 10.1 kan slechts indien zich daartegen geen dringende redenen verzetten en indien de landschappelijke kwaliteit niet onevenredig wordt aangetast.

Artikel 11 Termijn vaststelling bestemmingsplan

De bevoegdheid tot vaststelling van een bestemmingsplan door de gemeenteraad voor de gronden waarop dit plan van toepassing is, ontstaat vier jaar na vaststelling van dit plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het inpassingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
12.2 Met een omgevingsvergunning afwijken

Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van lid 12.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 12.1 met maximaal 10%.

12.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Lid 12.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning voor het bouwen en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

12.4 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het inpassingsplan strijdige gebruik te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

12.5 Verboden gebruik

Indien het gebruik na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het inpassingsplan Waalwaard - Dodewaard.