direct naar inhoud van Regels
Plan: TAM-Omgevingsplan Hoofdstuk 22b 'Fazantlaan-Oost'
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1771.TAMOPH22b-ON01

Regels

Preambule

Dit TAM-IMRO omgevingsplan is gericht op het faciliteren van gebiedsontwikkeling op de locatie 'Fazantlaan-Oost'. Dit TAM-IMRO omgevingsplan vormt juridisch een nieuw hoofdstuk (hoofdstuk 22b) van het omgevingsplan van de gemeente Geldrop-Mierlo. Dit hoofdstuk is op grond van artikel 11.1 van het Besluit elektronische publicaties, bekend gemaakt en digitaal beschikbaar gesteld met de landelijke voorziening www.ruimtelijkeplannen.nl. Het is met deze landelijke voorziening niet mogelijk dit hoofdstuk conform de juridische vormgeving van het omgevingsplan in STOP-TPOD beschikbaar te stellen.

De in dit op www.ruimtelijkeplannen.nl uitgegeven deel van het omgevingsplan (hierna: dit deel) weergegeven hoofdstukken moeten gelezen worden als paragrafen van hoofdstuk 22b van het omgevingsplan van de gemeente Geldrop-Mierlo. In de artikelkop van de in dit deel weergegeven artikelen moet na het woord 'Artikel', na de spatie en direct voor het artikelnummer '22b.' gelezen worden. In de kop van de bijlagen bij het in dit deel weergegeven hoofdstuk moet na het woord 'Bijlage', na de spatie en direct voor het nummer van de bijlage '22b.' gelezen worden.

Hoofdstuk 1 Inleidende bepalingen

Artikel 1 Toepassingsbereik

1.1 Algemeen
  • 1. De regels in dit hoofdstuk zijn van toepassing op de locatie FazanOost waarvan de geometrische bepaalde planobjecten zijn vervat in het gml-bestand met identificatienummer NL.IMRO.1771.TAMOPH22b-ON01 zoals vastgelegd op www.ruimtelijkeplannen.nl.
  • 2. De besluiten op grond van artikel 22.1, onder a, van Omgevingswet zijn op de locatie, bedoeld in het eerste lid, niet van toepassing voor zover het gaat over regels opgenomen in een besluit als bedoeld in artikel 4.6, eerste lid, onder a, b, c, g, h, i, j, k, l of m, van de Invoeringswet Omgevingswet.
  • 3. De regels in afdeling 22.2, met uitzondering van paragraaf 22.2.7.3, en de regels in afdeling 22.3 zijn niet van toepassing op de locatie, bedoeld in het eerste lid, voor zover die regels in strijd zijn met regels in dit hoofdstuk.

1.2 Beleidsregel
  • 1. Het Beeldkwaliteitsplan waarnaar in dit hoofdstuk 22b wordt verwezen kan na vaststelling van deze wijziging van het omgevingsplan door de gemeenteraad worden gewijzigd.
  • 2. Voor zover in deze regels wordt verwezen naar het Beeldkwaliteitsplan, geldt het beeldkwaliteitsplan, zoals die door de gemeenteraad is vastgesteld, op het moment van ontvangst van de ontvankelijke omgevingsvergunningaanvraag.

Artikel 2 Begripsbepalingen

Voor de toepassing van dit hoofdstuk gelden de volgende begripsbepalingen:

2.1 aanbouw

een aan een hoofdgebouw toegevoegde, afzonderlijke ruimte die qua afmetingen en/of visueel opzicht (onder meer voor wat betreft goothoogte, dakhelling en/of dakvorm), ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

2.2 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

2.3 aan huis verbonden beroep

een dienstverlenend beroep, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

2.4 achtergevellijn

de lijn waarin de achtergevel van het hoofdgebouw is gelegen alsmede het verlengde daarvan;

2.5 achtergevelrooilijn

de grens van het bouwvlak die evenwijdig loopt aan de achtergevel van de woning;

2.6 beeldkwaliteitsplan

De beleidsregel 'Beeldkwaliteitsplan Fazantlaan-Oost, Gemeente Geldrop-Mierlo september 2025', zoals vastgesteld op PM of diens rechtsopvolger;

2.7 bestaande
  • a. t.a.v. bebouwing:

bebouwing, zoals legaal, met vergunning, aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van dit hoofdstuk, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde en verleende of te verlenen vergunning;

  • b. t.a.v. gebruik:

het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip dit hoofdstuk rechtskracht heeft verkregen;

2.8 bijgebouw

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht qua afmetingen en/of visueel opzicht (onder meer voor wat betreft goothoogte, dakhelling en/of dakvorm), ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

2.9 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens dit hoofdstuk een functioneel zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

2.10 bouwrijp maken

het geschikt maken van de grond voor bebouwing;

2.11 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen de zijnde, zijn toegestaan;

2.12 dakvorm

de specifieke vorm van een dak, zoals een zadeldak, schilddak, mansardedak, asymetrisch dak of plat dak;

2.13 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

2.14 dienstverlening als aan huis verbonden beroep

dienstverlening middels een aan huis uitgeoefend beroep op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied in een woning en/of daarbij behorende bijgebouwen en welke activiteit wordt uitgeoefend door ten hoogste twee personen, waarvan er ten minste één woonachtig is in de betreffende woning;

2.15 eerste bouwlaag

de bouwlaag op de begane grond;

2.16 erf

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienst van het gebruik van dat gebouw;

2.17 escortbedrijf

de natuurlijke persoon, groep of rechtspersoon die bedrijfsmatig, of van omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte (van een seksinrichting) wordt uitgeoefend;

2.18 gebruiksoppervlakte

gebruiksoppervlakte als bedoeld in NEN 2580 is de bruikbare vloeroppervlakte, geschikt voor het beoogde gebruik;

2.19 geluidgevoelig gebouw

geluidgevoelig gebouw zoals bedoeld in bijlage I bij het Besluit kwaliteit leefomgeving;

2.20 geluidluwe zijde

een zijde van een gebouw waar ten aanzien van alle geluidbronnen de standaardwaarde zoals bedoeld in het Besluit kwaliteit leefomgeving niet wordt overschreden;

2.21 hoofdgebouw

een pand, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige functie van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die functie het belangrijkst is;

2.22 huishouden

een persoon, of groep personen die een (duurzame) gemeenschappelijke huishouding voert. Indien het huishouden uit twee of meer personen bestaat, betreft het een leefvorm of samenlevingsvorm met een continuïteit in de samenstelling en een onderlinge verbondenheid. Kenmerken van continuïteit in de samenstelling en een onderlinge verbondenheid zijn:

  • voor onbepaalde tijd samenleven;
  • een ieder neemt deel aan het gezinsleven, bijvoorbeeld samen eten en verdeling huishoudelijke taken;
  • eigen kamer, maar gemeenschappelijk sanitair, keuken en woonkamer; en
  • personen worden niet door instelling geplaatst, er vindt geen behandelingstraject plaats.

Bedrijfsmatige kamerverhuur en bijzondere woonvormen vallen niet onder het begrip 'huishouden';

2.23 inrichting van de openbare ruimte

aanleg of aanpassing van straten, wegen, fietspaden, trottoirs, verlichtingen, nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen, waterbergende en -afvoerende voorzieningen, waterpartijen, speelvoorzieningen, straatmeubilair, het plaatsen van brandkranen, verkeers- en straatnaamborden, artistieke, sierende en overige inrichtingselementen;

2.24 kamergewijze verhuur

Het al dan niet bedrijfsmatig verhuren of aanbieden van kamers binnen een woning;

2.25 nutsvoorzieningen

ondergrondse en bovengrondse voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie;

2.26 openbare ruimte

de ruimte die bedoeld is voor gebruik of beleving door een ieder, zoals wegen en bermen, riolen, voet- en fietspaden, parkeerplekken, groenelementen danwel plantsoenen of parken, speelplekken, straatverlichting, brandkranen, kunstwerken zoals bruggen en tunnels, duikers, elementen voor de buffering en/of afvoer van water (zowel boven- als ondergronds), waterpartijen;

2.27 ondergeschikte functie

functie die zowel qua gebruik (maximaal 30% van de vloeroppervlakte van de hoofdfunctie) als ruimtelijke uitstraling ondergeschikt is aan de hoofdfunctie;

2.28 overkapping

een dakconstructie vrijstaand met maximaal één wand dan wel aan maximaal één zijde begrensd door de gevel van een belendend gebouw;

2.29 pand

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;

2.30 perceelsgrens

de grens van het bouwperceel;

2.31 raamprostitutie

een seksinrichting met één of meer ramen van waarachter de prostitué/prostituee tracht de aandacht van passanten op zich te vestigen met als doel het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

2.32 seksinrichting

de voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden;

2.33 sociale huurwoning

huurwoning met een huurprijs onder de grens, bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder a, van de Wet op de huurtoeslag;

2.34 straatprostitutie

zich op de openbare weg respectievelijk op openbare ruimten of in een zich op de openbare weg respectievelijk openbare ruimte bevindend voertuig beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

2.35 supervisor

Een door het college van burgemeester en wethouders aangewezen regievoerder of (hoofd)ontwerper om stedenbouwkundige en/of architectonische kwaliteit en samenhang tussen veschillende gebouwen, complexen of deelgebieden in een plangebied te bereiken. Een supervisor stuurt op de inrichting van de openbare ruimte en/of stedenbouw en/of architectuur en is gebonden aan de vastgestelde criteria, zoals vastgelegd in het beeldkwaliteitsplan.

2.36 uitbouw

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm kan worden onderscheiden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht qua afmetingen en/of visueel opzicht (onder meer voor wat betreft goothoogte, dakhelling en/of dakvorm), ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

2.37 voorgevel

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van dit hoofdstuk kennelijk als zodanig diende te worden aangemerkt;

2.38 voorgevellijn

de op de verbeelding, middels de aanduiding ‘gevellijn’ aangegeven, lijn die direct langs een voorgevel van een gebouw of in het verlengde ervan is gelegen;

2.39 voorgevelrooilijn

de grens van het bouwvlak die gericht is naar de weg en waarop de bebouwing is georiënteerd;

2.40 water

al het oppervlakte water zoals sloten, greppels, (infiltraties)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen;

2.41 waterhuishoudkundige voorzieningen

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit;

2.42 wonen

het gehuisvest zijn in een woning;

2.43 woning

een (gedeelte van) een gebouw dat dient voor de huisvesting van:

  • a. één afzonderlijk huishouden; of
  • b. één huishouden èn maximaal 2 personen niet zijnde een huishouden;
2.44 woning in het sociale koopsegment

sociale koopwoning zoals beschreven in de 'Doelgroepenverordening Gemeente Geldrop-Mierlo 2022' of de rechtsopvolger daarvan;

2.45 woningsplitsing

het wijzigen van een bestaande woning in twee of meer woningen;

2.46 zijstroken

gedeelte van tuin of erf gelegen aan de zijkant(en) van de woning.

Artikel 3 Meet- en rekenbepalingen

Voor de toepassing van dit hoofdstuk gelden de volgende meet- en rekenbepalingen:

3.1 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

3.2 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

3.3 afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens

tussen de zijdelingse grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is;

3.4 vloeroppervlakte

de gebruiksoppervlakte volgens NEN2580;

3.5 de oppervlakte van een overkapping

tussen de buitenzijde van de afdekking van de overkapping, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van de overkapping;

3.6 meten

bij toepassing van deze regels wordt gemeten tot of vanuit een lijn op de (digitale) verbeelding.

3.7 peil
  • a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  • c. indien in of op het water wordt gebouwd: de hoogte van het terrein ter plaatse van het meest nabij gelegen punt waar het water grenst aan het vaste land;

Artikel 4 Aanvraagvereisten

De aanvraagvereisten, bedoeld in paragraaf 22.5.2 van dit omgevingsplan, zijn van overeenkomstige toepassing op een omgevingsvergunning die is vereist op grond van dit hoofdstuk.

Hoofdstuk 2 Regels over functies en activiteiten

Artikel 5 Algemeen gebruiksverbod

  • 1. Het is verboden om gronden of bouwwerken te gebruiken anders dan overeenkomstig de aan de locatie toegedeelde functies.
  • 2. Het is verboden gronden alsmede gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te doen gebruiken of te laten gebruiken ten behoeve van de exploitatie van een seksinrichting, een escortbedrijf en raam- en straatprostitutie.

Artikel 6 Groen

6.1 Toepassingsbereik

De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties die zijn aangewezen als 'Groen'.

6.2 Functieomschrijving

Een als Groen aangewezen locatie heeft de volgende functies:

  • a. groenvoorzieningen;
  • b. bermen en beplanting;
  • c. speelvoorzieningen;
  • d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • e. wegen en (fiets)paden;
  • f. in- en uitritten; en
  • g. parkeervoorzieningen.
6.3 Beoordelingsregels voor het bouwen
6.3.1 Beoordelingsregels voor het bouwen van bouwwerken

Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. toegestaan zijn: lichtmasten ten behoeve van openbare paden en wegen, werken van beeldende kunst, bruggen en speeltoestellen;
  • b. de bouwhoogte bedraagt maximaal:
    • 1. van speelvoorzieningen 5 m;
    • 2. van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde 4 m.
6.4 Uitzondering vergunningplicht

Het verbod, bedoeld in artikel 22.26, geldt niet voor activiteiten, bedoeld in dat artikel, als die voldoen aan de regels van artikel 6.3.1 en de activiteiten betrekking hebben op een van de bouwwerken zoals bedoeld in artikel 22.27.

Artikel 7 Verkeer

7.1 Toepassingsbereik

De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties die zijn aangewezen als 'Verkeer'.

7.2 Functieomschrijving

Een als Verkeer aangewezen locatie heeft de volgende functies:

  • a. voorzieningen voor verkeer en verblijf;
  • b. wegen, straten en paden;
  • c. in- en uitritten;
  • d. parkeervoorzieningen;
  • e. groenvoorzieningen en bermen;
  • f. nutsvoorzieningen;
  • g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen; en
  • h. speelvoorzieningen.
7.3 Beoordelingsregels voor het bouwen
7.3.1 Beoordelingsregels voor het bouwen van bouwwerken

De bouwhoogte bedraagt maximaal:

  • a. van kunstobjecten, palen en masten, inclusief voorzieningen voor de verkeersbegeleiding 9 m;
  • b. van speelvoorzieningen 5 m;
  • c. van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, 3 m.
7.4 Uitzonderingen vergunningplicht

Het verbod, bedoeld in artikel 22.26, geldt niet voor activiteiten, bedoeld in dat artikel, als die voldoen aan de regels van artikel 7.3.1 en de activiteiten betrekking hebben op een van de bouwwerken zoals bedoeld in artikel 22.27.

Artikel 8 Wonen

8.1 Toepassingsbereik

De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties die zijn aangewezen als 'Wonen'.

8.2 Functieomschrijving

De als Wonen aangewezen locaties hebben de volgende functies:

  • a. wonen in woningen;

Met daaraan ondergeschikt:

  • b. groenvoorzieningen;
  • c. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • d. voorzieningen voor verkeer en verblijf;
  • e. parkeervoorzieningen;
  • f. aan huis verbonden beroepen;
  • g. afvalverzamelvoorzieningen en nutsvoorzieningen.
8.3 Beoordelingsregels voor het bouwen
8.3.1 Algemeen

Voor het bouwen van bouwwerken gelden de ruimtelijke kwaliteitskaders zoals opgenomen in het Beeldkwaliteitsplan Fazantlaan-Oost, Gemeente Geldrop-Mierlo september 2025. Dit wordt getoetst door de supervisor.

8.3.2 Beoordelingsregels voor het bouwen van hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. het aantal wooneenheden mag ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' niet meer bedragen dan het aangeduide aantal;
  • b. hoofdgebouwen dienen te worden gebouwd binnen het bouwvlak, waarbij geldt dat:
    • 1. ter plaatse van de aanduiding 'twee-aaneen' zijn uitsluitend twee-aaneen gebouwde woningen toegestaan;
    • 2. ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' zijn uitsluitend vrijstaande woningen toegestaan;
    • 3. ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd' zijn uitsluitend aaneengesloten woningen toegestaan;
  • c. de goot- en bouwhoogte mag ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' niet meer bedragen dan de aangegeven hoogte;
  • d. de voorgevel van het hoofdgebouw dient te worden gesitueerd in de voorgevelrooilijn, zoals aangegeven op de plankaart;
  • e. hoofdgebouwen dienen te worden voorzien van een zadeldak met minimaal 30° en maximaal 70° dakhelling.
8.3.3 Beoordelingsregels bouwen van aan-, uitbouwen en bijgebouwen achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw

Voor het bouwen van aan-, uitbouwen en bijgebouwen achter de voorgevellijn bij hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen op een afstand van tenminste 3 m achter de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw te worden gebouwd;
  • b. bij hoekwoningen mogen geen aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden gebouwd vóór het verlengde van de voorgevelrooilijn van de om de hoek gelegen hoofdgebouwen;
  • c. indien er bij hoekwoningen geen hoofdgebouw om de hoek is gelegen, dienen aan- en uitbouwen en bijgebouwen gebouwd worden op een afstand van minimaal 4 m uit de zijdelingse perceelsgrens;
  • d. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 80 m²;
  • e. voor zover de oppervlakte van de strook grond achter de achtergevellijn van het hoofdgebouw meer bedraagt dan 500 m² mag de onder d geregelde gezamenlijke oppervlakte niet meer bedragen dan 90 m²;
  • f. de gronden gelegen achter de achtergevellijn van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan mogen voor maximaal 50% worden bebouwd;
  • g. bij vrijstaande hoofdgebouwen dienen beide zijstroken tot een breedte van 3 m vanaf de zijdelingse perceelsgrens vrij van aan- en uitbouwen en bijgebouwen te blijven tot de lijn evenwijdig aan en op een afstand van 1 m achter de achtergevellijn;
  • h. de goot- en bouwhoogte van een vrijstaand bijgebouw bedragen maximaal 3,3 m, respectievelijk 5 m;
  • i. de goot- en bouwhoogte van aan-, uitbouwen en aan het hoofdgebouw gebouwde bijgebouwen bedragen 0,3 m boven de bovenkant van de scheidingsconstructie met de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw, respectievelijk 5 m.
8.3.4 Beoordelingsregels bouwen van aan-, uitbouwen en bijgebouwen voor de voorgevellijn van het hoofdgebouw

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen voor de voorgevellijn bij hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. aan- en uitbouwen dienen op een afstand van tenminste 2 m achter de perceelsgrens te worden gebouwd;
  • b. de diepte, gemeten vanuit de voorgevelrooilijn, mag niet meer bedragen dan 1 m;
  • c. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 3 m²; en
  • d. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het bijbehorende hoofdgebouw.
8.3.5 Beoordelingsregels bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van een pergola mag niet meer bedragen dan 2,75 m;
  • b. voor het bouwen van erf- en terreinafscheidingen gelden de volgende bepalingen:
    • 1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevellijn mag niet meer bedragen dan 1 m;
    • 2. de bouwhoogte van overige erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m;
    • 3. erf- en terreinafscheidingen die grenzen aan het openbaar gebied hebben een groen karakter en mogen enkel gebouwd worden ondersteuning van een groene haag, zoals hekwerken en rasters en dergelijke;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, vóór de voorgevel niet meer mag bedragen dan 1 m;
  • d. de oppervlakte van overkappingen mag niet meer bedragen dan 30 m² en de overkapping dient op een afstand van minimaal 3 m vanaf de voorgevellijn gebouwd worden
  • e. de oppervlakte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 25 m²;
  • f. voor het bouwen van onoverdekte zwembaden gelden de volgende bepalingen:
    • 1. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder mag bedragen dan 5 m;
    • 2. de oppervlakte van het zwembad mag niet meer bedragen dan 150 m²;
    • 3. het zwembad mag uitsluitend achter de achtergevelrooilijn van de woning worden gesitueerd;
    • 4. de bouwhoogte van een zwembad mag niet meer bedragen dan 0,5 m.
8.3.6 Beoordelingsregels bouwen ondergronds

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. op plaatsen waar hoofd- en bijgebouwen zijn of gelijktijdig worden gebouwd mag eveneens ondergronds gebouwd worden, direct aansluitend mogen in- dan wel uitritten ten behoeve van de ondergrondse bouwwerken worden gebouwd; en
  • b. de verticale diepte mag bij ondergronds bouwen niet meer bedragen dan 3,5 m.
8.4 Aanvullende beoordelingsregels voor het bouwen - parkeren

Het bevoegd gezag toetst bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Hiervoor gelden de volgende aanvullende beoordelingsregels:

  • a. in het geval van de oprichting, uitbreiding of wijziging van een gebouw dient ten behoeve van het parkeren van auto's te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Hierbij dient te worden voldaan aan de parkeerkencijfers van de Nota Parkeernormen Geldrop-Mierlo of een andere Parkeernota zoals geldend ten tijde van de aanvraag van de omgevingsvergunning, of op dat moment geldende gemeentelijk parkeerbeleid. Hierbij wordt de norm berekend over het nieuw te bouwen of te wijzigen gedeelte;
  • b. bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien:
    • 1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; en/of
    • 2. het ruimtelijk gezien niet wenselijk is de nodige parkeer- of stallingruimte op eigen terrein te voorzien; en/of
    • 3. aangetoond kan worden dat er voldoende openbare parkeerplaatsen binnen een acceptabele afstand aanwezig zijn die benut kunnen worden;
  • c. afwijken als bedoeld in sub b is slechts mogelijk, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden;
    • 2. de parkeersituatie in de openbare ruimte;
    • 3. de woon- en leefsituatie;
    • 4. verkeersveiligheid.
8.5 Uitzonderingen vergunningplicht
  • 1. Het verbod, bedoeld in artikel 22.26, geldt niet voor activiteiten, bedoeld in dat artikel, als die voldoen aan de regels van artikel 8.3.2, 8.3.3 of 8.3.4 en de activiteiten betrekking hebben op een van de bouwwerken zoals bedoeld in artikel 22.27.
  • 2. In het kader van dit hoofdstuk dient 'tijdelijk deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet' uit artikel 22.28 lid 4 te worden gelezen als 'hoofdstuk 22b van dit omgevingsplan'.
8.6 Uitzondering vergunningvrij bouwen

Het bepaalde in artikel 22.36 onder b. is niet van toepassing op dit hoofdstuk.

8.7 Maatwerkvoorschriften en vergunningvoorschriften
  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen maatwerkvoorschriften stellen of een vergunningvoorschrift aan een omgevingsvergunning verbinden ten aanzien van de situering en de afmeting van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
  • 2. de onder 1 genoemde maatwerkvoorschriften mogen slechts worden gesteld met inachtneming van de bouwregels:
    • a. indien dit noodzakelijk is ter waarborging van de ruimtelijk kwaliteit, het stedenbouwkundige beeld, dan wel indien dit noodzakelijk is met het oog op een verantwoorde stedenbouwkundige en/ of architectonische inpassing in de bestaande bebouwing;
    • b. indien dit noodzakelijk is in verband met de sociale veiligheid dan wel de verkeersveiligheid;
    • c. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
  • 3. Aan omgevingsvergunningen als bedoeld in 8.4 worden vergunningsvoorschriften verbonden, waaronder ten minste een instandhoudingsplicht van voldoende parkeergelegenheid.
8.8 Specifieke functieregels
8.8.1 Typering woningen

Het gebruik van de gronden ten behoeve van de in 8.2 genoemde doeleinden is uitsluitend toegestaan, indien er binnen alle locaties Wonen tezamen ten minste 9 woningen in het sociale huursegment en 20 woningen in het sociale koopsegment zijn gerealiseerd en deze in stand worden gehouden conform het gestelde in de Doelgroepenverordening Gemeente Geldrop-Mierlo 2022 of de rechtsopvolger daarvan.

8.8.2 Woningsplitsing
  • 1. Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een woning te splitsen.
  • 2. De omgevingsvergunning wordt verleend als:
    • a. het pand ligt binnen de bebouwde kom;
    • b. aangetoond is dat extra woning(en) past/passen binnen de gemeentelijke woningbouwprogrammering, met dien verstande dat het maximum 9 woningen per pand betreft;
    • c. er geen zodanige verkeersaantrekkende werking optreedt dat deze leidt of kan leiden tot een nadelige beïnvloeding van het verkeer; en
    • d. aangetoond is dat er voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein is, dan wel dat het gebruik niet leidt of kan leiden tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte, waarbij er sprake is van 'voldoende parkeergelegenheid' als voldaan wordt aan de Nota Parkeernormen Geldrop-Mierlo of een andere Parkeernota zoals geldend ten tijde van de aanvraag van de omgevingsvergunning, of op dat moment geldende gemeentelijk parkeerbeleid;
    • e. er ontstaat geen onevenredige aantasting van de in geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en nabijgelegen bedrijven;
    • f. aangetoond is dat er sprake is van een verantwoord woon- en leefklimaat;
    • g. een woning uit minimaal 2 kamers bestaat;
    • h. een woning over eigen sanitaire voorzieningen dient te beschikken; en
    • i. de minimale netto woonoppervlakte van een woning bedraagt 55 m².
8.8.3 Kamergewijze verhuur
  • 1. Het is verboden om zonder omgevingsvergunning kamers binnen een woning te verhuren.
  • 2. De omgevingsvergunning wordt verleend als:
    • a. het huishouden van de verhuurder ter plaatse woonachtig blijft, dan wel dat verzekerd is dat een beheerder al dan niet op afstand toezicht houdt op de woonsituatie;
    • b. de in de woning beschikbare gebruiksoppervlakte dient minimaal 12 m² per persoon te zijn;
    • c. er geen zodanige verkeersaantrekkende werking optreedt dat deze leidt of kan leiden tot een nadelige beïnvloeding van het verkeer;
    • d. aangetoond is dat er voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein is, dan wel dat het gebruik niet leidt of kan leiden tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte, waarbij er sprake is van 'voldoende parkeergelegenheid' als voldaan wordt aan het aantal parkeerplaatsen die benodigd zijn op basis van de CROW-uitgave 'Toekomstbestendig parkeren' (publicatie 381) voor 'weinig stedelijk gebied' en waarbij afhankelijk van de situatie ter plaatse gebruik wordt gemaakt van de bandbreedte;
    • e. er ontstaat geen onevenredige aantasting van de in geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en nabijgelegen bedrijven;
    • f. aangetoond is dat er sprake is van een verantwoord woon- en leefklimaat;
    • g. in een straat wordt slechts aan één kant tussen twee zijstraten èn binnen een straal van 50 m voor niet meer dan één pand een omgevingsvergunning verleend voor kamergewijze verhuur; en
    • h. tussen twee panden met kamergewijze verhuur moeten minstens twee woningen of panden met een andere functie aanwezig zijn.
8.8.4 Afwijkende parkeeroplossing

Het bevoegd gezag verleent in afwijking van het bepaalde in 8.8.2 onderdeel 2 onder d en 8.8.3 onderdeel 2 onder d een omgevingsvergunning ook en staat toe dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, indien:

  • 1. het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit;
  • 2. en/of het ruimtelijk gezien niet wenselijk is de nodige parkeer- of stallingruimte op eigen terrein te voorzien;
  • 3. en/of aangetoond kan worden dat er voldoende openbare parkeerplaatsen binnen een acceptabele afstand aanwezig zijn die benut kunnen worden; en
  • 4. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden;
    • b. de parkeersituatie in de openbare ruimte;
    • c. de woon- en leefsituatie; en
    • d. de verkeersveiligheid.
8.8.5 Aan huis verbonden beroep

Een aan huis verbonden beroep is toegestaan indien:

  • a. het aan huis verbonden beroep een ondergeschikte activiteit is bij de woonfunctie;
  • b. de omvang niet meer bedraagt dan 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bebouwing tot een maximum van 50 m²;
  • c. het gebruik geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer en geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken;
  • d. de activiteit milieuhygiënisch inpasbaar is in de woonomgeving;
  • e. de activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner; en
  • f. het geen detailhandel betreft.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 9 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 10 Bouwrijp maken

Het uitvoeren van grondwerkzaamheden en het verwijderen van groenelementen is uitsluitend toegestaan indien:

  • a. ecologisch onderzoek is uitgevoerd;
  • b. de in het onderzoek, bedoeld onder a, geadviseerde vervolgstappen en/of mitigerende maatregelen worden getroffen voor, tijdens en na de afronding van de bouw van nieuwe woningen of voor, tijdens en na de verbouw van bestaande woningen; en
  • c. wanneer dat nodig is, er een omgevingsvergunning voor een flora-en-fauna-activiteit is verleend.

Hoofdstuk 4 Overgangsbepalingen

Artikel 11 Overgangsrecht bouwwerken

  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van dit hoofdstuk aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het bepaalde in dit hoofdstuk mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van dit hoofdstuk, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met de regels die op grond van dit omgevingsplan golden direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van dit hoofdstuk, daaronder begrepen de op dat moment geldende overgangsbepalingen.

Artikel 12 Overgangsrecht gebruik

  • a. Het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van dit hoofdstuk en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van dit hoofdstuk voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met de regels die op grond van dit omgevingsplan golden direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van dit hoofdstuk, daaronder begrepen de op dat moment geldende overgangsbepalingen.