direct naar inhoud van Regels
Plan: TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22d Distelvlinder 1
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1771.TAMOPH22dDistelvl1-ON01

Regels

Préambule

Dit TAM-IMRO omgevingsplan is gericht op het faciliteren van gebiedsontwikkeling op de locatie 'Distelvlinder 1'. Dit TAM-IMRO omgevingsplan vormt juridisch een nieuw hoofdstuk (hoofdstuk 22d) van het omgevingsplan van de gemeente Geldrop-Mierlo. Dit hoofdstuk is op grond van artikel 11.1, tweede lid, van het Besluit elektronische publicaties bekend gemaakt en digitaal beschikbaar gesteld met de landelijke voorziening www.ruimtelijkeplannen.nl. Het is met deze landelijke voorziening niet mogelijk dit hoofdstuk conform de juridische vormgeving van het omgevingsplan in STOP-TPOD beschikbaar te stellen.

De in dit op www.ruimtelijkeplannen.nl uitgegeven deel van het omgevingsplan (hierna: dit deel) weergegeven hoofdstukken moeten gelezen worden als paragrafen van hoofdstuk 22d van het omgevingsplan van de gemeente Geldrop-Mierlo. In de artikelkop van de in dit deel weergegeven artikelen moet na het woord 'Artikel', na de spatie en direct voor het artikelnummer '22d.' gelezen worden. In de kop van de bijlagen bij het in dit deel weergegeven hoofdstuk moet na het woord 'Bijlage', na de spatie en direct voor het nummer van de bijlage '22d.' gelezen worden.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Toepassingsbereik

  • 1. De regels in dit hoofdstuk zijn van toepassing op de locatie Oudvensestraat-Zuid waarvan de geometrische bepaalde planobjecten zijn vervat in het gml-bestand met identificatienummer NL.IMRO.1771.TAMOPH22dDistelvl1-ON01 zoals vastgelegd op www.ruimtelijkeplannen.nl.
  • 2. De besluiten op grond van artikel 22.1, onder a, van Omgevingswet zijn op de locatie, bedoeld in het eerste lid, niet van toepassing voor zover het gaat over regels opgenomen in een besluit als bedoeld in artikel 4.6, eerste lid, onder a, b, c, g, h, i, j, k, l of m, van de Invoeringswet Omgevingswet.
  • 3. De regels in afdeling 22.2, met uitzondering van paragraaf 22.2.7.3, en de regels in afdeling 22.3 zijn niet van toepassing op de locatie, bedoeld in het eerste lid, voor zover die regels in strijd zijn met regels in dit hoofdstuk.

Artikel 2 Begripsbepalingen

Voor de toepassing van dit hoofdstuk gelden de volgende begripsbepalingen:

2.1 aanbouw

een aan een hoofdgebouw toegevoegde, afzonderlijke ruimte die qua afmetingen en/of visueel opzicht (onder meer voor wat betreft goothoogte, dakhelling en/of dakvorm), ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

2.2 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

2.3 aan huis verbonden beroep

een dienstverlenend beroep, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

2.4 achtergevellijn

de lijn waarin de achtergevel van het hoofdgebouw is gelegen alsmede het verlengde daarvan;

2.5 achtergevelrooilijn

achterste grens van een bouwvlak;

2.6 archeologische waarden

waarden die bestaan uit de aanwezigheid van een bodemarchief met sporen van vroegere menselijke bewoning en/of grondgebruik daarin, en als zodanig van wetenschappelijk belang zijn en het cultuurhistorisch erfgoed vertegenwoordigen;

2.7 bijgebouw

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

2.8 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens dit hoofdstuk een functioneel zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

2.9 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen de zijnde, zijn toegestaan;

2.10 dakvorm

de specifieke vorm van een dak, zoals een zadeldak, schilddak, mansardedak, asymetrisch dak of plat dak;

2.11 dienstverlening als aan huis verbonden beroep

dienstverlening middels een aan huis uitgeoefend beroep op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied in een woning en/of daarbij behorende bijgebouwen en welke activiteit wordt uitgeoefend door ten hoogste twee personen, waarvan er ten minste één woonachtig is in de betreffende woning;

2.12 eerste bouwlaag

de bouwlaag op de begane grond;

2.13 eindafrekening

afrekening ten opzichte van een op grond van een kostenverhaalbeschikking betaalde kostenverhaalsbijdrage, als bedoeld in artikel 13.14, eerste lid, onder e, onder 2°, van de Omgevingswet;

2.14 erf

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienst van het gebruik van dat gebouw;

2.15 financiële bijdrage

financiële bijdrage als bedoeld in artikel 13.23, eerste lid, van de Omgevingswet;

2.16 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk door meer

wanden omsloten ruimte vormt;

2.17 geluidgevoelig gebouw

geluidgevoelig gebouw zoals bedoeld in bijlage I bij het Besluit kwaliteit leefomgeving;

2.18 hoofdgebouw

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige functie van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die functie het belangrijkst is;

2.19 huishouden

een persoon, of groep personen die een (duurzame) gemeenschappelijke huishouding voert. Indien het huishouden uit twee of meer personen bestaat, betreft het een leefvorm of samenlevingsvorm met een continuïteit in de samenstelling en een onderlinge verbondenheid. Kenmerken van continuïteit in de samenstelling en een onderlinge verbondenheid zijn:

  • voor onbepaalde tijd samenleven;
  • een ieder neemt deel aan het gezinsleven, bijvoorbeeld samen eten en verdeling huishoudelijke taken;
  • eigen kamer, maar gemeenschappelijk sanitair, keuken en woonkamer; en
  • personen worden niet door instelling geplaatst, er vindt geen behandelingstraject plaats.

Bedrijfsmatige kamerverhuur en bijzondere woonvormen vallen niet onder het begrip 'huishouden';

2.20 kamergewijze verhuur

Het al dan niet bedrijfsmatig verhuren of aanbieden van kamers binnen een woning;

2.21 kap

het bovenste, afdekkende deel van een gebouw, bestaande uit één of meer dakvlakken.

2.22 kelder

een geheel of gedeeltelijk ondergronds gelegen ruimte, die is gesitueerd onder een hoofdgebouw;

2.23 kostensoortenlijst

de kostensoorten, bedoeld in bijlage IV van het Omgevingsbesluit;

2.24 nutsvoorzieningen

ondergrondse en bovengrondse voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie;

2.25 omgevingsvergunning

een vergunning voor het uitvoeren van een project dat invloed heeft op de fysieke leefomgeving;

2.26 ondergeschikte functie

functie die ondergeschikt is aan de hoofdfunctie (maximaal 30% van de vloeroppervlakte van de hoofdfunctie);

2.27 oppervlaktewater

al het oppervlakte water zoals sloten, greppels, (infiltraties)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen;

2.28 overkapping

een dakconstructie vrijstaand met maximaal één wand dan wel aan maximaal één zijde begrensd door de gevel van een belendend gebouw;

2.29 pand

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;

2.30 peil
  • a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  • c. indien in of op het water wordt gebouwd: de hoogte van het terrein ter plaatse van het meest nabij gelegen punt waar het water grenst aan het vaste land;

2.31 perceelsgrens

de grens van het bouwperceel;

2.32 uitbouw

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm kan worden onderscheiden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

2.33 voorgevel

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van dit hoofdstuk kennelijk als zodanig diende te worden aangemerkt;

2.34 voorgevellijn

de op de verbeelding, middels de aanduiding ‘gevellijn’ aangegeven, lijn die direct langs een voorgevel van een gebouw of in het verlengde ervan is gelegen;

2.35 waterhuishoudkundige voorzieningen

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit;

2.36 wonen

het gehuisvest zijn in een woning;

2.37 woning

een (gedeelte van) een gebouw dat dient voor de huisvesting van:

  • a. één afzonderlijk huishouden; of
  • b. één huishouden èn maximaal 2 personen niet zijnde een huishouden;

2.38 woonrijp maken

het naar de definitieve vorm inrichten van de openbare ruimte, voor zover nodig ook nadat de bebouwing is voltooid;

2.39 zelf verrichte werkzaamheden

door de initiatiefnemer van een kostenverhaalsplichtige activiteit uitgevoerde werken, werkzaamheden en maatregelen waarvan de kosten worden verrekend met toepassing van artikel 13.18, tweede lid, onder b, van de Omgevingswet;

2.40 zijstroken

gedeelte van tuin of erf gelegen aan de zijkant(en) van de woning.

Artikel 3 Meet- en rekenbepalingen

Voor de toepassing van dit hoofdstuk gelden de volgende meet- en rekenbepalingen:

3.1 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

3.2 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

3.3 de afstand tot de zijdelingse bouwperceelsgrens

tussen de zijdelingse grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is;

3.4 vloeroppervlakte

de gebruiksoppervlakte volgens NEN2580;

3.5 de oppervlakte van een overkapping

tussen de buitenzijde van de afdekking van de overkapping, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van de overkapping;

3.6 meten

bij toepassing van deze regels wordt gemeten tot of vanuit een lijn op de (digitale) verbeelding.

Artikel 4 Aanvraagvereisten

De aanvraagvereisten, bedoeld in paragraaf 22.5.2, zijn van overeenkomstige toepassing op een omgevingsvergunning die is vereist op grond van dit hoofdstuk.

Hoofdstuk 2 Functies en activiteiten

Artikel 5 Algemeen gebruiksverbod

Het is verboden om gronden of bouwwerken te gebruiken anders dan overeenkomstig de aan de locatie toegedeelde functies.

Artikel 6 Wonen

6.1 Toepassingsbereik

De regels in dit artikel zijn van toepasing op de locaties die op de plankaart zijn aangewezen als 'Wonen'.

6.2 Functieomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn aangewezen voor:

  • a. wonen;

met de daarbij ondergeschikt:

  • b. groenvoorzieningen;
  • c. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • d. voorzieningen voor verkeer en verblijf;
  • e. parkeervoorzieningen;
  • f. aan huis verbonden beroepen;
  • g. paden en wegen en parkeervoorzieningen

6.3 Beoordelingsregels voor het bouwen
6.3.1 Beoordelingsregels voor het bouwen van hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. Woningen dienen binnen een bouwvlak te worden gerealiseerd met dien verstande dat het aantal woningen per bouwvlak mag niet meer bedragen dan he binnen dit bouwvlak opgenomen in 'aantal' op de plankaart'.
  • b. hoofdgebouwen dienen te worden gebouwd binnen het bouwvlak;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'twee-aaneen' zijn uitsluitend twee-aaneen gebouwde woningen toegestaan;
  • d. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 4,5 m;
  • e. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 9 m;
  • f. De voorgevel van het hoofdgebouw moet worden gesitueerd in de voorgevelrooilijn of op een afstand van niet meer dan 3 m daarachter;
  • g. de voorgevel van het hoofdgebouw dient te zijn gericht op het openbaar gebied;
  • h. hoofdgebouwen dienen te worden voorzien van een kap;

6.3.2 Beoordelingsregels bouwen van aan-, uitbouwen en bijgebouwen achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw

Voor het bouwen van aan-, uitbouwen en bijgebouwen achter de voorgevellijn bij grondgebonden hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen op een afstand van tenminste 3 m achter de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw te worden gebouwd;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 80 m2;
  • c. voor zover de oppervlakte van de strook grond achter de achtergevellijn van het hoofdgebouw meer bedraagt dan 500 m2 mag de onder b geregelde gezamenlijke oppervlakte niet meer bedragen dan 90 m2;
  • d. de gronden gelegen achter de achtergevellijn van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan mogen voor maximaal 50% worden bebouwd;
  • e. de goot- en bouwhoogte van een vrijstaand bijgebouw bedragen maximaal 3,3 m, respectievelijk 5 m;
6.3.3 Beoordelingsregels bouwen van aan-, uitbouwen en bijgebouwen voor de voorgevellijn van het hoofdgebouw

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen voor de voorgevellijn bij grondgebonden hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. aan- en uitbouwen dienen op een afstand van tenminste 2 m achter de perceelsgrens te worden gebouwd;
  • b. de diepte, gemeten vanuit de voorgevelrooilijn, mag niet meer bedragen dan 1 m;
  • c. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 3 m2; en
  • d. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw.

6.3.4 Beoordelingsregels bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van een pergola mag niet meer bedragen dan 2,75 m;
  • b. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevellijn niet meer mag bedragen dan 1 m;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, vóór de voorgevel niet meer mag bedragen dan 1 m;
  • d. de oppervlakte van overkappingen mag niet meer bedragen dan 30 m² en de overkapping dient op een afstand van minimaal 3 m achter de voorgevellijn gebouwd worden
  • e. de oppervlakte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 25 m²;
  • f. een zwembad, bubbelbad of soortgelijke voorziening of een vijver is toegestaan zonder omgevingsvergunning als wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
    • 1. gelegen bij een woning of woongebouw in het achtererfgebied;
    • 2. niet voorzien van een overkapping;
    • 3. de oppervlakte van het zwembad is maximaal 100 m²;
    • 4. minimaal 2m van de perceelgrens; en
    • 5. het zwembad wordt niet bedrijfsmatig geëxploiteerd.

6.3.5 Beoordelingsregels bouwen ondergronds

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. op plaatsen waar hoofd- en bijgebouwen zijn of gelijktijdig worden gebouwd mag eveneens ondergronds gebouwd worden, direct aansluitend mogen in- dan wel uitritten ten behoeve van de ondergrondse bouwwerken worden gebouwd; en
  • b. de verticale diepte mag bij ondergronds bouwen niet meer bedragen dan 3,5 m.

6.4 Uitzonderingen vergunningplicht
  • 1. Het verbod, bedoeld in artikel 22.26, geldt niet voor activiteiten, bedoeld in dat artikel, als die voldoen aan de regels van artikel 6.3.2, 6.3.3 en 6.3.4 en de activiteiten betrekking hebben op een van de bouwwerken zoals bedoeld in artikel 22.27.
  • 2. In het kader van dit hoofdstuk dient 'tijdelijk deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet' uit artikel 22.28 lid 4 te worden gelezen als 'hoofdstuk 22d van dit omgevingsplan'.

6.5 Maatwerkvoorschriften en vergunningsvoorschriften
  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen maatwerkvoorschriften stellen of een vergunningvoorschrift aan een omgevingsvergunning verbinden ten aanzien van de situering en de afmeting van bouwwerken.
  • 2. de onder 1 genoemde maatwerkvoorschriften mogen slechts worden gesteld met inachtneming van de bouwregels:
    • a. indien dit noodzakelijk is ter waarborging van de ruimtelijk kwaliteit, het stedenbouwkundige beeld, dan wel indien dit noodzakelijk is met het oog op een verantwoorde stedenbouwkundige en/ of architectonische inpassing in de bestaande bebouwing;
    • b. indien dit noodzakelijk is in verband met de sociale veiligheid dan wel de verkeersveiligheid;
    • c. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

6.6 Specifieke functieregels
6.6.1 Kamergewijze verhuur
  • 1. Het is verboden om zonder omgevingsvergunning kamers binnen een woning te verhuren.
  • 2. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor de kamergewijze verhuur aan meer dan 2 personen indien:
    • a. het huishouden van de verhuurder ter plaatse woonachtig blijft, dan wel dat verzekerd is dat een beheerder al dan niet op afstand toezicht houdt op de woonsituatie;
    • b. de in de woning beschikbare gebruiksoppervlakte dient minimaal 12 m2 per persoon te zijn;
    • c. er geen zodanige verkeersaantrekkende werking optreedt dat deze leidt of kan leiden tot een nadelige beïnvloeding van het verkeer;
    • d. aangetoond is dat er voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein is, dan wel dat het gebruik niet leidt of kan leiden tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte, waarbij er sprake is van 'voldoende parkeergelegenheid' als voldaan wordt aan het aantal parkeerplaatsen die benodigd zijn op basis van de CROW-uitgave 'Toekomstbestendig parkeren' (publicatie 381) voor 'weinig stedelijk gebied' en waarbij afhankelijk van de situatie ter plaatse gebruik wordt gemaakt van de bandbreedte;
    • e. er ontstaat geen onevenredige aantasting van de in geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en nabijgelegen bedrijven;
    • f. aangetoond is dat er sprake is van een verantwoord woon- en leefklimaat;
    • g. in een straat wordt slechts aan één kant tussen twee zijstraten èn binnen een straal van 50 m voor niet meer dan één pand een omgevingsvergunning verleend voor kamergewijze verhuur; en
    • h. tussen twee panden met kamergewijze verhuur moeten minstens twee woningen of panden met een andere functie aanwezig zijn.

6.6.2 Bijzondere woonvormen met zorg
  • 1. Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een bijzondere woonvorm met zorg te hebben.
  • 2. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen en een bijzondere woonvorm met zorg toestaan indien:
    • a. er is sprake van een doelgroep met een aantoonbare zorgbehoefte;
    • b. de gebruikswijziging betrekking heeft op een bruto-vloeroppervlakte van maximaal 1.500 m2;
    • c. er geen zodanige verkeersaantrekkende werking optreedt dat deze leidt of kan leiden tot een nadelige beïnvloeding van het verkeer;
    • d. aangetoond is dat er voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein is, dan wel dat het gebruik niet leidt of kan leiden tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte, waarbij er sprake is van 'voldoende parkeergelegenheid' als voldaan wordt aan het aantal parkeerplaatsen die benodigd zijn op basis van de CROW-uitgave 'Toekomstbestendig parkeren' (publicatie 381) voor 'weinig stedelijk gebied' en waarbij afhankelijk van de situatie ter plaatse gebruik wordt gemaakt van de bandbreedte;
    • e. er geen onevenredige aantasting ontstaat van de in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en nabijgelegen bedrijven; en
    • f. aangetoond is dat er sprake is van een verantwoord woon- en leefklimaat.

6.6.3 Aan huis verbonden beroep

Een aan huis verbonden beroep is toegestaan indien:

  • a. het aan huis verbonden beroep een ondergeschikte activiteit is bij de woonfunctie;
  • b. de omvang niet meer bedraagt dan 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bebouwing tot een maximum van 50 m2;
  • c. het gebruik geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer en geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken;
  • d. de activiteit milieuhygiënisch inpasbaar is in de woonomgeving;
  • e. de activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner; en
  • f. het geen detailhandel betreft.

6.6.4 Voorwaardelijke verplichting sloop
  • a. het gebruiken en (doen) laten gebruiken van het perceel conform de in lid 6.2 opgenomen functieomschrijving is alleen toegestaan als de bebouwing en verharding zoals opgenomen in Bijlage 1 te saneren bebouwing en verharding binnen 12 maanden na het onherroepelijk worden van dit omgevingsplan is gesloopt.

6.7 Vergunningsplicht voor afwijken
6.7.1 Aan-huis-verbonden beroepen of bedrijven

Binnen deze functie is de uitoefening van aan-huis-verbonden beroepen of bedrijven toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woning, waarbij moet worden voldaan aan de volgende regels:

  • a. de omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 30% van de gezamenlijke oppervlakte van de bebouwing van de woning en/of bijbehorende bouwwerken tot een maximum van 100 m2;
  • b. er vindt geen detailhandel plaats, uitgezonderd detailhandel in beperkte, ondergeschikte mate, in direct verband met de uitoefening van aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten;
  • c. de activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner;
  • d. de activiteit mag geen onevenredige verkeersaantrekkende werking hebben en parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden;
  • e. de activiteit dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn.

Artikel 7 Waarde - Archeologie 1

7.1 Toepassingsbereik

De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties die op de plankaart zijn aangewezen als 'Waarde - Archeologie 1'.

7.2 Functieomschrijving

De als ‘Waarde - Archeologie 1’ aangewezen locaties hebben, naast de andere daar voorkomende functies, als functie het behoud en de bescherming van archeologische waarden van de gronden.

7.3 Beoordelingsregels voor het bouwen
7.3.1 Aanvraagvereisten

Bij de aanvraag van een omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 22.26 van dit omgevingsplan, wordt een archeologisch onderzoek conform de vigerende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) verstrekt.

7.3.2 Beoordelingsregels bouwen van bouwwerken

In aanvulling op hetgeen elders in dit hoofdstuk is bepaald ten aanzien van het bouwen van bouwwerken, gelden de volgende regels:

  • a. met het archeologisch onderzoek is vastgesteld dat de archeologische waarden daarmee niet onevenredig worden geschaad;
  • b. in voldoende mate is gegarandeerd dat de middels archeologisch onderzoek vastgestelde archeologische waarden worden veilig gesteld door technische maatregelen of archeologische opgraving.

7.3.3 Vergunningsvoorschriften

Het bevoegd gezag kan in het belang van de archeologische monumentenzorg aan de omgevingsvergunning de volgende voorschriften verbinden:

  • a. het voorschrift tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden verbonden;
  • b. het voorschrift tot het doen van opgravingen;
  • c. het voorschrift om de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

7.3.4 Advies

Voordat het bevoegd gezag een omgevingsvergunning verleent, wordt archeologisch advies ingewonnen.

7.3.5 Uitzonderingen

Het bepaalde in artikel 6.3.1, 6.3.2, 6.3.3 en 6.3.4 geldt niet, indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:

  • a. de verbouw en/of nieuwbouw van bestaande gebouwen, voor zover bij de bouw de bestaande oppervlakte van het gebouw niet wordt vergroot of ruimtelijk gewijzigd en voor zover bij de bouw geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan 0,3 m ten opzichte van het maaiveld;
  • b. de bouw van een bijgebouw van of uitbreiding van een bestaand hoofdgebouw met een oppervlakte van niet meer dan 100 m2';
  • c. bouwwerken ten dienste van de op de gronden genoemde functies, voor zover bij de bouw geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan 0,3 m ten opzichte van het maaiveld, voor zover de oppervlakte niet meer dan 100 m2 bedraagt.

7.4 Omgevingsvergunning voor het aanleggen en uitvoeren van de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden
7.4.1 Aanwijzing vergunningplicht voor het aanleggen en uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en van werkzaamheden

Het is plaatse van 'Waarde - Archeologie 1' verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het aanleggen de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te (laten) voeren, over een oppervlakte van 100 m2 of meer:

  • a. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen van gronden, dieper dan 0,3 m onder maaiveld, waaronder begrepen het aanleggen van drainage;
  • b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;
  • c. het ophogen en egaliseren van gronden;
  • d. het verlagen van het waterpeil;
  • e. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
  • f. het graven, verbreden en verdiepen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • g. het omzetten van gras- of akkerland in een teelt waarbij grond wordt afgevoerd, waartoe gerekend wordt boomteelt en graszodenteelt;
  • h. het aanbrengen van ondergrondse transportleidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  • i. het slopen van gebouwen en het verwijderen van funderingen waarbij grondroering plaatsvindt dieper dan 0,3 m dan maaiveld.

7.4.2 Beoordelingsregels omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen gebouwen zijnde, en van werkzaamheden

De omgevingsvergunning zoals bedoeld in 7.4.1 kan worden verleend indien:

  • a. door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer archeologische waarden van de betreffende gronden, niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind;
  • b. indien door vooraf door aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport op basis van de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie is overgelegd waaruit blijkt dat in de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld dat:
    • 1. de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld; of
    • 2. er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
    • 3. de archeologische waarden hierdoor niet of niet onevenredig worden geschaad;
  • c. indien het niet mogelijk is de middels archeologisch onderzoek vastgestelde aanwezige geheel of gedeeltelijk te behouden, wordt aan de omgevingsvergunning het voorschrift verbonden dat voorafgaand aan het uitvoeren van de werken en/of werkzaamheden een archeologische opgraving zal plaatsvinden of dat een archeologische begeleiding zal plaatsvinden.

7.4.3 Advies

Voordat het bevoegd gezag een omgevingsvergunning zoals bedoeld in 7.4.1 verleent, wordt archeologisch advies ingewonnen van een door hen aan te wijzen ter zake deskundige.

7.4.4 Uitzonderingen
  • 1. Het verbod zoals bedoeld in 9.4.1 is niet van toepassing indien voor de datum van voorgenomen werken of werkzaamheden een omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouwregels of voor het aanleggen is verleend voor aangrenzende terreinen of terreinen op een afstand van minder dan 25 m van het onderhavige terrein.
  • 2. Het verbod zoals bedoeld in 9.4.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
    • a. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
    • b. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit hoofdstuk;
    • c. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelbepaling

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene beoordelingsregels voor het bouwen

9.1 Aanvullende beoordelingsregels voor het bouwen - parkeren
9.1.1 Aanvullende beoordelingsregels voor het bouwen - parkeren

Het bevoegd gezag toetst bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Hiervoor gelden de volgende aanvullende beoordelingsregels:

  • a. in het geval van de oprichting, uitbreiding of wijziging van een gebouw dient ten behoeve van het parkeren van auto's te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Hierbij dient te worden voldaan aan de parkeerkencijfers van de Nota Parkeernormen Geldrop-Mierlo of een andere Parkeernota zoals geldend ten tijde van de aanvraag van de omgevingsvergunning, of op dat moment geldende gemeentelijk parkeerbeleid. Hierbij wordt de norm berekend over het nieuw te bouwen of te wijzigen gedeelte;
  • b. bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien:
    • 1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; en/of
    • 2. het ruimtelijk gezien niet wenselijk is de nodige parkeer- of stallingruimte op eigen terrein te voorzien; en/of
    • 3. aangetoond kan worden dat er voldoende openbare parkeerplaatsen binnen een acceptabele afstand aanwezig zijn die benut kunnen worden;
  • c. afwijken als bedoeld in sub b is slechts mogelijk, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden;
    • 2. de parkeersituatie in de openbare ruimte;
    • 3. de woon- en leefsituatie;
    • 4. verkeersveiligheid.

9.1.2 Vergunningsvoorschriften

Aan omgevingsvergunningen als bedoeld in 9.1 worden vergunningsvoorschriften verbonden, waaronder ten minste een instandhoudingsplicht van voldoende parkeergelegenheid.