Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Bestemmingsplan Weteringpark
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.1771.dg2Luchen2013-BVA1

Regels

1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

 
1.1 plan:
het bestemmingsplan 'Luchen Weteringpark' met identificatienummer NL.IMRO.1771.dg2Luchen2013-BVA1 van de gemeente Geldrop-Mierlo.
 
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
 
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
 
1.4 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
 
1.5 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
 
1.6 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.
 
1.7 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
 
1.8 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.
 
1.9 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
 
1.10 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel.
 
1.11 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
 
1.12 bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
 
1.13 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
 
1.14 hoofdgebouw:
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
 
1.15 nutsvoorzieningen:
ondergrondse en bovengrondsevoorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie.
 
1.16 overig bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
 
1.17 pand:
de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.
 
1.18 peil:  
  1. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;   
  3. indien in of op het water wordt gebouwd: de hoogte van het terrein ter plaatse van het meest nabij gelegen punt waar het water grenst aan het vaste land.
1.19 uitbouw:
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm kan worden onderscheiden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
 
1.20 voorgevel:
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan kennelijk als zodanig diende te worden aangemerkt.
 
1.21 woning:
een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van één huishouden.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
2.1 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
 
2.2 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
 
2.3 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
 
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
 
2.5 de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens:
tussen de zijdelingse grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is.
 
2.6 de hoogte van een windturbine:
vanaf het peil tot aan de as van de windturbine.
 
2.7 de horizontale diepte van een gebouw:
de diepte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd.
 
2.8 de oppervlakte van een overkapping:
tussen de buitenzijde van de afdekking van de overkapping, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van de overkapping.
 
2.9 meten:
bij toepassing van deze regels wordt gemeten tot of vanuit een lijn op de (digitale) verbeelding.

2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf - Nutsvoorziening

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Bedrijf - Nutsvoorziening’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:  
  1. gebouwen ten behoeve van het openbaar nut, zoals transformatorgebouwen, gebouwen ten behoeve van de gasvoorziening en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwen;
met daaraan ondergeschikt:
  1. ontsluitingswegen en paden;
  2. groenvoorzieningen;
  3. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

3.2 Bouwregels

3.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
 
  1. een gebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd; 
  2. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd;
  3. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3,5 m
3.2.2 Overig bouwwerk
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 3,5 m;  
  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 m.

Artikel 4 Groen - Park

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen - Park' aangewezen gronden zijn bestemd voor: 
  1. groenvoorzieningen, bermen, beplanting en plantsoenen;
  2. paden;   
  3. speelvoorzieningen;  
  4. nutsvoorzieningen; 
  5. waterhuishoudkundige voorzieningen, waterberging en waterlopen;
alsmede voor:
  1. de bescherming van archeologische- of cultuurhistorische waarden ter plaatse van de aanduiding 'archeologische waarden'.

4.2 Bouwregels

4.2.1 Algemeen
In of op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:
 
  1. overige bouwwerken.
4.2.2 Overig bouwwerk
Voor het bouwen gelden de volgende regels:   
  1. toegestaan zijn: lichtmasten ten behoeve van openbare paden en wegen, bruggen en speeltoestellen; 
  2. de bouwhoogte bedraagt maximaal:
  1. van lichtmasten ten behoeve van openbare paden en wegen 6 m;
  2. van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde 4 m.

4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

4.3.1 Verboden werkzaamheden
Het is verboden op de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning het volgende werk of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren:
a.  het ontginnen, bodemverlagen of afgraven, ophogen, egaliseren;
b.  het vellen van houtgewas en het verwijderen van groenvoorzieningen.
4.3.2 Toelaatbaarheid
 
  1. Het werk of de werkzaamheden, als bedoeld in lid 4.3.1 zijn slechts toelaatbaar, indien door het werk of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen de landschappelijke-, natuur-, archeologische- en/of cultuurhistorische waarden van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind;
  2. Ter plaatse van de aanduiding 'archeologische waarden' dient de aanvrager, alvorens over de aanvraag wordt beslist, een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
4.3.3 Uitzonderingen
Het in lid 4.3.1 vervatte verbod geldt niet voor een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden:
 
  1. welke het normale beheer en onderhoud betreffen waaronder dunning;
  2. welke van zodanig geringe omvang en ondergeschikte betekenis zijn dat daardoor geen aantasting van de landschappelijke-, natuur-, archeologische- en/of cultuurhistorische waarden plaatsvindt;
  3. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

Artikel 5 Verkeer

 

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
 
  1. wegen, straten en paden;  
  2. parkeervoorzieningen; 
  3. groenvoorzieningen en bermen;   
  4. nutsvoorzieningen;  
  5. waterhuishoudkundige voorzieningen, waterberging en waterlopen.

5.2 Bouwregels

 
5.2.1 Algemeen
In of op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:
    
  1. overige bouwwerken.
5.2.2 Overig bouwwerk
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
 
  1. de bouwhoogte bedraagt maximaal:
    1. van kunstobjecten, palen en masten, inclusief voorzieningen voor de verkeersbegeleiding 9 m;
    2. van speelvoorzieningen 5 m; 
    3. van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde 3 m.

Artikel 6 Wonen

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a.    
wonen;
b.   
aan huis verbonden beroepen;
c.    
tuinen en erven;
d.   
waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen.

6.2 Bouwregels

6.2.1 Algemeen
In of op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:
 
  1. gebouwen;
  2. overige bouwwerken
6.2.2 Hoofdgebouwen
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
 
  1. hoofdgebouwen worden gesitueerd in het bouwvlak;  
  2. het aantal woningen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is aangegeven;
  3. de hoofdgebouwen dienen ten minste voor 80% in de gevellijn te worden gebouwd;
  4. de goothoogte bedraagt maximaal 4,5 m tenzij ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte' een afwijkende maat is aangegeven;
  5. de bouwhoogte bedraagt maximaal 10 m tenzij ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte' een afwijkende maat is aangegeven.
6.2.3 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
   
  1. aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;
  2. aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen op een afstand van minimaal 3 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw te worden gebouwd;
  3. de gronden gelegen achter de achtergevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan mogen voor maximaal 50% worden bebouwd;
  4. de goothoogte van bijgebouwen bedraagt maximaal 3,5 m;  
  5. de bouwhoogte van bijgebouwen bedraagt maximaal 6 m;  
  6. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen, voor zover gesitueerd buiten het bouwvlak, bedraagt maximaal 80 m²; 
  7. bijgebouwen bij vrijstaande woningen mogen slechts aan een zijde van de woning in de voorgevel worden gerealiseerd;
  8. in afwijking van lid b zijn uitbouwen voor de voorgevel toegestaan in de vorm van erkers en entreeportalen met dien verstande dat:   
    1. de hoogte maximaal 3 m betreft; 
    2. de breedte niet meer dan 80% van de breedte van de voorgevel;
    3. de diepte niet meer dan 1/3 van de breedte van het betreffende aangebouwde bijgebouw bedraagt, met een maximumdiepte van 1,5 m;   
    4. minimaal 2 m tussen de uitbouw en de voorste perceelsgrens onbebouwd blijft.
6.2.4 Overig bouwwerk
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
   
  1. de maximale hoogte bedraagt 3 m, met uitzondering van de hoogte van erfafscheidingen, welke voor de voorgevel ten hoogste 1 m en achter de voorgevel ten hoogste 2 m mag bedragen; 
  2. de oppervlakte van overkappingen mag maximaal 30 m² bedragen;  
  3. de oppervlakte van overige bouwwerken mag maximaal 25 m² bedragen.

6.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van het bepaalde in lid 6.2:
 
  1. ten aanzien van de situering van bouwwerken;   
  2. ten aanzien van de omvang van de tweede bouwlaag, wanneer de bouwgrens op minder dan 3 m uit de zijdelingse erfscheiding is gesitueerd;    
  3. ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de herkenbaarheid van de woning als zodanig, van de verkeersveiligheid en van het uitzicht en de privacy van derden.

6.4 Specifieke gebruiksregels

6.4.1 Strijdig gebruik
Onder verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c Wabo wordt tenminste verstaan het gebruik van opstallen voor:    
  1. ambachtelijke en/of industriële doeleinden;   
  2. detail-en/of groothandel, uitgezonderd beperkte verkoop inherent en ondergeschikt aan binnen de bestemming toegelaten aan huis verbonden beroepen;    
  3. horeca doeleinden;  
  4. verblijfsrecreatieve doeleinden;    
  5. een seksinrichting;  
  6. opslagdoeleinden, anders dan inherent aan het toegelaten gebruik.
6.4.2 Aan huis verbonden beroepen
Voor de uitoefening van een aan huis verbonden beroep als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, gelden de volgende regels:
  
  1. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken;   
  2. detailhandel mag alleen plaatsvinden als ondergeschikte nevenactiviteit bij de uitoefening van een aan huis verbonden beroep; 
  3. de activiteit dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn in de woonomgeving; 
  4. de activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner;    
  5. het straat- en bebouwingsbeeld mag niet onevenredig worden geschaad.
6.4.3 Gebruik van bijgebouwen voor bewoning
Het is verboden:
    
  1. bijgebouwen bij een woning te gebruiken of te laten gebruiken als zelfstandige woningen en als afhankelijke woonruimte.

6.5 Afwijken van de gebruiksregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 6.4.3, en worden toegestaan dat een bijgebouw bij een woning wordt gebruikt als afhankelijk woonruimte, mits:
    
  1. een dergelijke bewoning noodzakelijk is van uit een oogpunt van mantelzorg;  
  2. het gebruik als afhankelijke woonruimte uitsluitend plaatsvindt in één of in meer aaneengebouwde bijgebouwen; 
  3. de oppervlakte die wordt gebruikt als afhankelijk woonruimte, niet meer bedraagt dan de maximaal toegestane gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen tot een maximum van 50 m²;
  4. de belangen van derden niet onevenredig worden aangetast.

Artikel 7 Wonen - Uit te werken

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - Uit te werken' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a.    
wonen met niet-publieksgerichte aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteit;
b.   
tuinen en erven;
c.    
wegen, straten, paden;
d.   
parkeervoorzieningen;
e.    
groenvoorzieningen;
f.    
speelvoorzieningen;
g.   
waterhuishoudkundige voorzieningen, waterberging en waterlopen;
h.    
nutsvoorzieningen.

7.2 Uitwerkingsregels

Burgemeester en wethouders werken de bestemming uit overeenkomstig het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening en met inachtneming van de volgende regels:
a.    
de uitwerking van de bestemming 'Wonen - Uit te werken' zal overeenkomstig het exploitatieplan per deelgebied plaatsvinden, met dien verstande dat elk deelgebied in zijn geheel wordt uitgewerkt;
b.   
elk deelgebied wordt ingericht als zijnde een extensief woongebied als overgang naar het Weteringpark;
c.    
het uitwerkingsplan dient te worden opgesteld op basis van de stedenbouwkundige randvoorwaarden zoals neergelegd in het door de gemeenteraad vast te stellen beeldkwaliteitsplan;
d.   
voor de vaststelling van het uitwerkingsplan dient inzicht te bestaan in de gewenste verkaveling en het functionele programma, waaronder woningbouw, groen, water, voorzieningen e.d.;
e.    
het maximaal aantal woningen ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' mag niet worden overschreden;
f.    
voor de vaststelling van het uitwerkingsplan dient vast te staan dat in het uitwerkingsgebied ten aanzien van archeologie geen archeologische- en/of cultuurhistorische waarden worden verstoord;
g.   
voor de vaststelling van het uitwerkingsplan dient vast te staan dat een aanvaardbare milieuhygiënische woonsituatie zal zijn gewaarborgd;
h.    
voor de vaststelling van het uitwerkingsplan dient vast te staan dat in het uitwerkingsgebied ten aanzien van bodemverontreinigingen en bodemkwaliteit een aanvaardbare situatie is gewaarborgd;
i.     
voor de vaststelling van het uitwerkingsplan dient vast te staan dat in het uitwerkingsgebied ten aanzien van de Flora- en faunawet geen beschermde soorten worden verstoord;
j.     
bij het opstellen van het uitwerkingsplan moet worden aangesloten bij het gemeentelijk beleid ten aanzien van duurzaamheid en energiezuinigheid.

7.3 Bouwregels

Op deze gronden mag uitsluitend worden gebouwd in overeenstemming met een in werking getreden uitwerkingsplan en met inachtneming van de in dat plan opgenomen regels.

Artikel 8 Leiding - Gas

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Gas' (dubbelbestemming) aangewezen gronden zijn behalve voor de andere voorkomende bestemmingen mede bestemd voor de aanleg, instandhouding en bescherming van een ondergrondse gasleiding.

8.2 Bouwregels

Op of in de in lid 8.1 genoemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bedoelde leiding worden gebouwd.

8.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen, mits de leiding niet wordt geschaad en geen kwetsbare objecten worden toegelaten, een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaaldein lid 8.2 en toestaan dat bouwwerken overeenkomstig dit hoofdstuk van deze regels worden gebouwd, mits vooraf advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder.

8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

8.4.1 verboden werkzaamheden
Het is verboden op de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de in de volgende tabel vermelde werken en werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren. De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend met inachtneming van de in de bestemmingsomschrijving genoemde waarden en als wordt voldaan aan de in de tabel genoemde criteria.
8.4.2 toelaatbaarheid
Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden kan worden verleend indien het betreffende werk en/of werkzaamheden de belangen van de leiding niet schaden.
8.4.3 uitzonderingen
Het in 8.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werk en/of werkzaamheden:
a. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
b. die het normale onderhoud ten aanzien van de leiding en belemmeringenstrook of ten aanzien van de functies van de andere voorkomende bestemming(en) betreffen;
c. zijnde graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondsenetten;
d. die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
8.4.4 advies
Alvorens te beslissen op een aanvraag om een omgevingsvergunning, als bedoeld in 8.4.1, winthet bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder omtrent de vraag of door het voorgenomen werk of werkzaamheden de belangen van de leiding niet worden geschaad en welke voorwaarden gesteld dienen te worden om eventuele schade te voorkomen.

3 Algemene regels

Artikel 9 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 10 Algemene bouwregels

10.1 afwijkende maatvoering

In die gevallen, dat de (goot)hoogte, de oppervlakte, de inhoud, een bebouwingspercentage en/of de afstand tot de weg of perceelsgrenzen, en andere maten, van een bouwwerk dat aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, voor in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet tot stand gekomen, op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan:
a. minder bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven respectievelijk toegestaan, geldt die bestaande maatvoering in afwijking daarvan als minimaal toegestaan;
b. meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven respectievelijk toegestaan, geldt die bestaande maatvoering in afwijking daarvan als maximaal toegestaan.

Artikel 11 Algemene aanduidingsregels

11.1 milieuzone - geurzone

 
  1. Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - geurzone' is het verboden geurgevoelige objecten op te richten in verband met de aanwezigheid van het geurhinderveroorzakend object.
  2. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, op grond van en met in achtneming van het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening de aanduidingen 'milieuzone - geurzone' van de verbeelding te verwijderen indien de geurhinderveroorzakende activiteiten ter plaatse blijvend zijn beëindigd.

11.2 veiligheidszone - gasontvangstation

Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - gasontvangstation' mogen geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten worden gerealiseerd.

Artikel 12 Algemene afwijkingsregels

12.1 Algemeen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:
 
  1. in het plan genoemde goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 10% van de goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen;
  2. de regels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 2,5 m, en deze noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein of uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de gronden en/of de bebouwing;
  3. de regels en toestaan dat de bouwhoogte van andere bouwwerken ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten wordt vergroot tot maximaal 40 m;
  4. de regels en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot maximaal 10 m.

12.2 inperking afwijkingsbevoegdheid

De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 12.1 kan slechts worden verleend, mits:
a.    
de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
b.   
het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad.

Artikel 13 Algemene wijzigingsregels

 

13.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in de vorm van het aanbrengen van geringe veranderingen in de plaats, ligging en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
  1. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  2. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen mogen niet onevenredig worden geschaad.

13.2 wetgevingszone - wijzigingsgebied

Burgemeester en wethouders zijn overeenkomstig artikel 3.6 Wro bevoegd de bestemming ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone-wijzigingsgebied' te wijzigen in de bestemming 'Verkeer', met inachtneming van de volgende voorwaarden:
 
  1. de noodzaak voor een ontsluitingsweg ter plaatse is aangetoond;
  2. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  3. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen mogen niet onevenredig worden geschaad;
  4. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke-, natuur-, archeologische- en/of cultuurhistorische waarden van de gronden;
  5. de regels van de bestemming 'Verkeer' zoals opgenomen in dit bestemmingsplan, worden overgenomen.

Artikel 14 Algemene procedureregels

14.1 Nadere eisen

Bij toepassing van de nadere eisen regeling, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is op de voorbereiding van het besluit de procedure als bedoeld in de afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

4 Overgangs- en slotregels

Artikel 15 Overgangsrecht

15.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
  2. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig bij omgevingsvergunning afwijken van het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
  3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

15.2 Overgangsrecht gebruik

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 16 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Luchen Weteringpark.