direct naar inhoud van Regels
Plan: Oosthuizerweg 78 Noordbeemster
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0370.2018Oosthuizerwg78-va01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het Bestemmingsplan Oosthuizerweg 78 in Noordbeemster met identificatienummer NL.IMRO.0370.2018Oosthuizerwg78-ON01 van de gemeente Beemster;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanbouw

een gebouw met een primaire woonfunctie dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.4 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 aan-huis-verbonden bedrijf

een bedrijf dat in, aan of bij een woning wordt uitgeoefend door een (mede)bewoner van de op het bouwperceel gesitueerde woning, waarbij de woning in hoofdzaak haar woonfunctie behoudt en dat is gericht op het verlenen van diensten; de bedrijfsuitoefening dient een ruimtelijke uitwerking en uitstraling te hebben die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.7 aan-huis-verbonden beroep

een beroep dat in, aan of bij een woning wordt uitgeoefend door een (mede)bewoner van de op het bouwperceel gesitueerde woning, waarbij de woning in hoofdzaak haar woonfunctie behoudt en dat is gericht op het verlenen van diensten; de beroepsuitoefening dient een ruimtelijke uitwerking en uitstraling te hebben die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.8 aantal dieren

het aantal stuks vee per soort in de bestaande situatie plus:

  • 200 stuks melk-, kalf- of zoogkoeien ouder dan 2 jaar, in combinatie met 140 stuks vrouwelijk jongvee, tot 2 jaar;
  • 340 stuks vrouwelijk jongvee tot 2 jaar;
  • 340 stuks melk-, kalf- en zoogkoeien ouder dan 2 jaar en vrouwelijk rundvee tot 2 jaar;
  • 1200 stuks vleesrunderen;
  • 2000 stuks schapen of geiten;
  • 100 stuks paarden of pony's, waarbij het aantal bijbehorende dieren in opfok jonger dan 3 jaar niet wordt meegeteld;
  • 1000 stuks struisvogels;

1.9 achtererfgebied

erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 m van de voorkant, van het hoofdgebouw;

1.10 agrarisch bedrijf

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;

1.11 agrarisch hulpbedrijf (of agrarisch loonbedrijf)

een bedrijf dat uitsluitend of in overwegende mate gericht is op het verrichten van werkzaamheden voor en/of de levering van diensten aan agrarische bedrijven en verder ook als agrarisch bedrijf kan functioneren;

1.12 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.13 bed en breakfast

een kleinschalige vorm van verblijfsrecreatie zonder eigen kookvoorziening die zich met name richt op de trekkende toeristen, die voor één of enkele nachten een onderkomen zoeken; de indeling en invulling van de kamers is sterk afhankelijk van de bestaande bebouwing;

1.14 bedrijfswoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is;

1.15 bestaand

het legale gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, krachtens een bouwvergunning (vóór 1 oktober 2010)/omgevingsvergunning voor het bouwen (ná 1 oktober 2010);

1.16 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.17 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.18 bijgebouw

een op zichzelf staand gebouw dat gelet op de bestemming en door zijn ligging en/of architectonische verschijningsvorm ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw;

1.19 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.20 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.21 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.22 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel;

1.23 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.24 bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.25 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.26 erker

een uitbouw aan een woning, die zich bevindt aan de voor- of zijgevel of beide, en ondergeschikt is aan de woning

1.27 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.28 gebruiksgerichte paardenhouderij

een paardenhouderij waar het rijden met paarden primair gericht is op de ruiter/amazone, uitgezonderd maneges;

1.29 gevellijn

aanduiding van de achtergevel en de verlengde lijn van de (bedrijfs)woning;

1.30 groepsaccommodatie

een (deel van) een (agrarisch bedrijfs)gebouw bedoeld voor recreatief nachtverblijf door groepen, waarbij wordt overnacht in slaapzalen en/of slaapkamers en waar een dagverblijf beschikbaar is, inclusief sanitaire voorzieningen en gezamenlijke keukenfaciliteiten;

1.31 hoofdgebouw

gebouw, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkste is;

1.32 kamperen

het houden van recreatief nachtverblijf in een kampeermiddel of in een bouwwerk dat ter beschikking is gesteld voor het houden van een recreatief nachtverblijf, niet zijnde een hotel, een pension of een woning anders dan een recreatiewoning; het plaatsen dan wel geplaatst houden van kampeermiddelen;

1.33 kampeermiddel

tenten, tentwagens, kampeerauto's of caravans dan wel andere onderkomens of andere voertuigen, gewezen voertuigen of gedeelten daarvan, voor zover niet als bouwwerk aan te merken, alsmede trekkershutten en demontabele verblijfsaccommodaties; een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of gedeeltelijk blijvend zijn bestemd of ingericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.34 kas

een gebouw, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken van vruchten, groenten, bloemen of planten, zoals reguliere kassen in de glastuinbouw en kleine teeltondersteunende kassen in de vollegrondstuinbouw;

1.35 kopergravuresloot

een als zodanig op de verbeelding aangegeven waterloop met cultuurhistorische waarde;

1.36 maatschappelijke voorzieningen

voorzieningen inzake welzijn, volksgezondheid, cultuur, religie, sport, onderwijs, openbare orde en veiligheid en daarmee gelijk te stellen sectoren;

1.37 manege

een bedrijf dat gericht is op de beoefening van de paardensport in combinatie met één of meer van de navolgende activiteiten of voorzieningen: het in pension houden van paarden en pony's, horeca-activiteiten (kantine, foyer en dergelijke), logies en/of verenigingsaccommodatie en het houden van wedstrijden of andere evenementen;

1.38 natuurtoets

een toets waarbij is onderzocht of op voorhand redelijkerwijs te verwachten is dat een ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming, indien vereist, kan worden verleend;

1.39 negatief effect op een Natura 2000-gebied door stikstofdepositie

een, in vergelijking met de stikstofdepositie in de referentiesituatie zoals bepaald in het Programma Aanpak Stikstof, toename van de stikstofdepositie groter dan 0 mol stikstof per hectare per jaar op de voor stikstof gevoelige habitats in een Natura 2000-gebied;

1.40 niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering

een agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk in gebouwen plaatsvindt en die als zodanig niet afhankelijk is van agrarische gronden als productiemiddel;

1.41 niet-grondgebonden agrarische nevenactiviteit

een agrarische bedrijfsvoering ondergeschikt aan het grondgebonden agrarisch bedrijf die voornamelijk in gebouwen plaatsvindt;

1.42 omgevingsvergunning

een vergunning voor het uitvoeren van een project dat invloed heeft op de fysieke leefomgeving, op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo);

1.43 omgevingsvergunning voor het bouwen

omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk als bedoeld in de Wabo;

1.44 omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden, als bedoeld in de Wabo;

1.45 omgevingsvergunning voor het afwijken

omgevingsvergunning voor het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met dit plan met toepassing van de in dit plan opgenomen regels inzake afwijking, als bedoeld in de Wabo;

1.46 onderkomen

voor verblijf geschikte – al dan niet aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken – voertuigen, vaartuigen, arken, toercaravans, voor zover deze niet als bouwwerk zijn aan te merken, alsook tenten;

1.47 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste een wand;

1.48 paardenbak

een buitenrijbaan ten behoeve van paardrijactiviteiten, met een bodem van zand, hout, boomschors of ander materiaal om de bodem te verstevigen en al dan niet voorzien van een omheining;

1.49 risicovolle inrichting

een inrichting, bij welke het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;

1.50 seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een seksbioscoop, een seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.51 silo

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat dient voor het opslaan van mest, veevoeder, graan of andere bulkstoffen ten behoeve van het agrarisch bedrijf;

1.52 stolp

van oorsprong voor agrarisch doel (inclusief wonen) opgericht gebouw op een vierkante plattegrond, bestaande uit één bouwlaag met pyramidaal dak, dat rust op een constructie van poeren en dwarsbalken;

1.53 uitbouw

een gebouw met een primaire woonfunctie dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.54 voorkeursgrenswaarde

de maximale waarde voor de geluidsbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder;

1.55 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

Artikel 2 Wijze van meten

2.1 de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens

de kortste afstand van het verticale vlak in de zijdelingse perceelsgrens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk

2.2 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.3 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.6 de breedte en diepte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken of het hart van scheidingsmuren;

2.7 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk

2.8 peil

de hoogte van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang van een gebouw of, indien de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst, de door het bevoegd gezag vastgestelde hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw.

2.9 de hoogte van een windturbine

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- of bestemmingsgrenzen niet meer dan 0,5 m bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. grondgebonden agrarische bedrijven;
  • b. de verkoop of het ten verkoop aanbieden van producten afkomstig van het betrokken agrarisch bedrijf;
  • c. wonen bedoeld voor de huisvesting van twee afzonderlijke huishoudens ten behoeve van het bedrijf;
  • d. erven.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen
  • a. Op deze gronden mag uitsluitend ten behoeve van de bestemming worden gebouwd;
  • b. Indien een bouwwerk nader is aangeduid als karakteristiek bouwwerk ter plaatse van de aanduiding "karakteristiek" dient de uitwendige hoofdvorm van het betrokken bouwwerk, bepaald door de goothoogte, bouwhoogte, nokrichting, dakvorm, dakhelling, gevelindeling en grondoppervlakte gehandhaafd te worden.

3.2.2 Bouwregels voor bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen
  • a. Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende regels:
    • 1. er mag uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
    • 2. indien de afstand van bedrijfsgebouwen tot de gevellijn niet meer dan 18 m bedraagt, gelden de volgende regels:
      • de goothoogte mag niet meer dan 3 m bedragen;
      • de bouwhoogte mag niet meer dan 10 m bedragen;
      • de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen mag niet hoger zijn dan de bouwhoogte van de bedrijfswoning;
      • gebouwen moeten zijn voorzien van een kap haaks op de weg, waarvan de dakhelling niet minder dan 30 graden en niet meer dan 60 graden mag bedragen;
    • 3. indien de afstand van bedrijfsgebouwen tot de gevellijn meer dan 18 m bedraagt, gelden de volgende regels:
      • de goothoogte mag niet meer dan 4,5 m bedragen;
      • de bouwhoogte mag niet meer dan 12 m bedragen;
      • gebouwen moeten zijn voorzien van een kap haaks op de weg, waarvan de dakhelling niet minder dan 15 graden en niet meer dan 30 graden mag bedragen
    • 1. indien een bouwwerk zowel binnen als buiten de afstand van 18 m van de gevellijn, als bedoeld onder 2 en 3 is gelegen, gelden de regels als genoemd onder 2.
  • b. Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende regels:
    • 1. Er mag uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
    • 2. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 m;
    • 3. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 12 m;
    • 4. gebouwen moeten zijn voorzien van een kap haaks op de weg, waarvan de dakhelling niet minder dan 30 graden en niet meer dan 60 graden mag bedragen;
    • 5. de bedrijfswoning mag als een stolpwoning worden gebouwd, waarbij de volgende regels gelden:
      • de oppervlakte mag niet minder dan 225 m2 (15x15m) en niet meer dan 400 m2 (20x20m) bedragen;
      • de goothoogte mag niet meer dan 3 m bedragen;
      • de dakhelling van de piramidekap mag niet minder dan 45 graden en niet meer dan 52 graden bedragen;
    • 6. de afstand van een vrijstaande of aan één zijde aangebouwde bedrijfswoning tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt niet minder dan 9 m, dan wel de bestaande afstand indien deze minder is;
3.2.3 Bouwregels voor pronkgevels
  • a. uitsluitend bij een stolpwoning ter plaatse van de aanduiding "karakteristiek" is een verbijzondering van de voorgevel in de vorm van een pronkgevel toegestaan met inachtneming van de volgende regels:
    • 1. de goothoogte mag niet meer dan 2 maal de goothoogte van de stolpwoning bedragen;
    • 2. de breedte mag niet meer dan 1/3 van de voorgevel van de stolpwoning bedragen;
    • 3. de bouwdiepte vanaf de voorgevel mag niet meer dan 0,5 m bedragen;
    • 4. het aantal bouwlagen mag niet meer dan 2 bedragen;
    • 5. het midden van de pronkgevel mag uitsluitend op het midden van de voorgevel van het hoofdgebouw liggen;
    • 6. de dakhelling van de kap van de pronkgevel mag niet meer bedragen dan die van het hoofdgebouw

3.2.4 Bouwregels voor aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen
  • a. voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
    • 1. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mogen worden gebouwd binnen bestemmingsvlakken;
    • 2. de hoogte van aan- of uitbouwen mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van de woning, met een maximum van 4 m;
    • 3. de diepte van aan- of uitbouwen mag niet meer bedragen dan 3 m loodrecht gemeten vanuit de gevel waaraan wordt aangebouwd;
    • 4. aan de zijgevel van de woning gebouwde aan- of uitbouwen mogen tot maximaal 3 m achter het verlengde van de achtergevel van de woning worden gebouwd;
    • 5. de goothoogte en bouwhoogte van bijgebouwen en overkappingen mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 3 m en 6 m;
    • 6. bijgebouwen moeten zijn voorzien van een kap haaks op de weg waarvan de dakhelling niet minder dan 30 graden en niet meer dan 60 graden mag bedragen;
    • 7. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan 50% van het voor bebouwing aangewezen erf van de woning, met voor bijgebouwen en overkappingen een maximum van 48 m2;
    • 8. de zijdelingse afstand tot de aanwezige sloten mag niet minder dan 3,6 m bedragen;
    • 9. de zijdelingse afstand tot de aanwezige kopergravuresloten mag niet minder dan 7,2 m bedragen.

3.2.5 Bouwregels voor bouwwerken geen gebouwen zijnde
  • a. voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:
    • 1. de bouwwerken mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd met uitzondering van landhekken als bedoeld onder 8;
    • 2. de bouwhoogte van een voedersilo mag niet meer dan 15 m bedragen en de bouwhoogte van een mestsilo mag niet meer dan 5 m bedragen;
    • 3. de bouwhoogte van erf- of terreinafscheidingen in het achtererfgebied mag maximaal 2 m bedragen;
    • 4. de bouwhoogte van antennes en vlaggenmasten mag niet meer dan 6 m bedragen;
    • 5. de bouwhoogte van overige bouwwerken mag niet meer dan 5 m bedragen;
    • 6. de zijdelingse afstand tot de aanwezige sloten mag niet minder dan 3,6 m bedragen;
    • 7. de zijdelingse afstand tot de aanwezige kopergravuresloten mag niet minder dan 7,2 m bedragen;
    • 8. buiten het bouwvlak mogen uitsluitend landhekken met een bouwhoogte van niet meer dan 1,5 m worden gebouwd.

3.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

    • a. lid 3.2.1 sub b indien de woning ter plaatse van de aanduiding “karakteristiek” door een calamiteit teniet is gegaan en/of handhaving van het in dat lid bepaalde, niet in redelijkheid kan worden gevergd van de eigenaar en/of gebruiker van de woning;
    • b. lid 3.2.2 sub a onder 3 voor het bouwen tot een goothoogte van maximaal 7 m;
    • c. lid 3.2.2 sub a onder 3 wat betreft het overschrijden van de bouwhoogte met 10%;
    • d. lid 3.2.2 sub b onder 6 wat betreft het bouwen tot op de zijdelingse perceelsgrens;
    • e. lid 3.2.2 sub a en b en 3.2.4 onder 6 voor het plat afdekken of voor een kap niet haaks op de weg mits de openheid van het landschap niet wordt aangetast;

3.4 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:

  • a. het opslaan of opgeslagen hebben, in enigerlei vorm, van stoffen en materialen van welke soort dan ook, anders dan ter plaatse noodzakelijk voor de uitoefening van het agrarisch bedrijf;
  • b. het opslaan of opgeslagen hebben, in enigerlei vorm, van stoffen en materialen voor statische opslag, voor zover deze opslag meer ruimte inneemt dan 1.000 m2, alsmede het aanwezig of opgeslagen hebben van één of meer aan hun gebruik onttrokken, gerede dan wel onklare machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, dan wel onderdelen daarvan;
  • c. gebruik als kampeerterrein;
  • d. gebruik als caravanstalling;
  • e. het geplaatst hebben van mobiele kampeermiddelen buiten de periode van 1 maart tot en met 31 oktober;
  • f. gebruik als manege;
  • g. het bedrijfsmatig ten behoeve van derden vervaardigen of herstellen van goederen, uitgezonderd het verwerken van producten afkomstig van het betrokken agrarisch bedrijf;
  • h. het bedrijfsmatig verkopen of ten verkoop aanbieden van goederen bestemd en gereed voor onmiddellijk gebruik of verbruik, uitgezonderd de verkoop of het ten verkoop aanbieden van producten afkomstig van het betrokken agrarisch bedrijf tot een oppervlakte van maximaal 50 m2;
  • i. het gebruik van gronden ten behoeve van bosbouw;
  • j. het gebruik van de gebouwen ten behoeve van veredelingsactiviteiten voor zover de veredelingsactiviteiten meer ruimte innemen dan 750 m2;
  • k. het gebruik van gronden en bouwwerken voor het houden van een groter aantal stuks dan de in artikel 1 lid 8 opgenomen aantallen per soort;
  • l. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van het houden van vee, zodanig dat er sprake is van een negatief effect op een Natura 2000-gebied door de stikstofdepositie, met dien verstande dat tot een gebruik strijdig met deze bestemming niet wordt aangemerkt het gebruik dat vergund is door middel van een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming, dan wel het gebruik waarvan van het bevoegd gezag een verklaring is ontvangen dat een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming niet nodig is.

Beroep- en bedrijfsuitoefening aan huis

De uitoefening van een aan huis verbonden beroep of bedrijf toegestaan mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de genoemde activiteit mag alleen plaats vinden in de bedrijfswoning;
  • b. de gezamenlijke vloeroppervlakte mag niet meer bedragen dan 30% van het bruto vloeroppervlak van de betreffende bedrijfswoning en de bijbehorende aan-, uit- en bijgebouwen;
  • c. aan huis verbonden beroepen en bedrijven zijn uitsluitend toegestaan in de vorm van bedrijven die zijn genoemd in categorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  • d. detailhandel en horeca zijn niet toegestaan;
  • e. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken;
  • f. de activiteit mag uitsluitend worden uitgeoefend door de bewoner.

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

Veredelingsactiviteiten

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in lid 3.1 en 3.4 onder j voor zover deze meer dan 750 m2 innemen, mits de veredelingsactiviteiten:

  • a. als neventak worden uitgevoerd bij een volwaardig agrarisch bedrijf;
  • b. slechts plaats hebben in reeds bestaande agrarische bebouwing;
  • c. niet leiden tot een uitbreiding van de bestaande bebouwing;
  • d. niet meer dan 1.300 m2 aan bedrijfsoppervlakte in gebruik nemen.

Kleinschalig kamperen

Het bevoegd gezag kan, indien geen onevenredige schade wordt toegebracht aan landschappelijke en agrarische belangen, een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in lid 3.1 en 3.4 onder c ten behoeve van een kleinschalig kampeerterrein, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. als het kampeerterrein mag uitsluitend worden gebruikt gedurende de periode van 1 maart tot en met 31 oktober;
  • b. het aantal standplaatsen mag niet meer bedragen dan 20;
  • c. een standplaats dient minimum oppervlakte te hebben van 120 m2;
  • d. per standplaats mogen maximaal één kampeermiddel en maximaal twee bijzettentjes worden geplaatst;
  • e. per kampeerterrein mogen niet meer dan zes standplaatsen worden ingenomen door demontabele verblijfsaccommodaties;
  • f. per kampeerterrein mag niet meer dan één standplaats worden ingenomen door één trekkershut;
  • g. de oppervlakte van het kampeerterrein mag niet meer bedragen dan 5.500 m2;
  • h. het kampeerterrein dient binnen het bouwvlak gesitueerd te zijn. Indien daar onvoldoende ruimte beschikbaar is, mag ten hoogste 1.500 m2 buiten het bouwvlak worden gesitueerd, waarbij het aanvullende kampeerterrein zijdelings direct aansluit op de grens van het agrarische bouwvlak;
  • i. sanitaire en andere voorzieningen ten behoeve van het kleinschalig kampeerterrein mogen uitsluitend worden gerealiseerd binnen de bestaande bedrijfsgebouwen in het agrarische bouwvlak;
  • j. het inrichten of hebben van een kleinschalig kampeerterrein mag niet gepaard gaan of gevolgd worden door uitbreiding van het bouwvlak vanwege de oorspronkelijke bestemming;
  • k. het kleinschalig kampeerterrein en de daarbij behorende parkeervoorzieningen dienen gesitueerd te zijn achter de achtergevelrooilijn van de agrarische bedrijfswoning;
  • l. de afstand van een trekkershut vanaf de gevellijn mag niet meer dan 18 m bedragen;
  • m. de inrichting van het kampeerterrein dient plaats te vinden conform een door de gemeente goedgekeurd erfinrichtingsplan;
  • n. gedurende de periode van 1 november tot en met 28 of 29 februari mogen geen kampeermiddelen of demontabele verblijfsaccommodaties worden geplaatst.

Bed and breakfast

Het bevoegd gezag kan, indien geen onevenredige schade wordt toegebracht aan landschappelijke en agrarische belangen, een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van bepaalde in lid 3.1 ten behoeve van een bed and breakfast, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de bed and breakfast mag uitsluitend worden gerealiseerd in een bedrijfswoning die permanent is en blijft bewoond door de hoofdgebruiker van het perceel en/of in de daarbij behorende bijgebouwen;
  • b. de bed and breakfast aan niet meer dan 8 personen gelijktijdig nachtverblijf verschaft;
  • c. parkeren ten behoeve van de bed and breakfast plaats heeft op eigen terrein;
  • d. indien de bed and breakfast (deels) wordt gerealiseerd in een bijgebouw, mag er geen onaanvaardbare verkeerssituatie optreden, waarbij niet alleen rekening wordt gehouden met parkeerplaatsen, maar ook met de capaciteit van de weg;
  • e. het gebruik van de bedrijfswoning als bed and breakfast moet ondergeschikt zijn aan de hoofdbestemming.

Recreatie

Het bevoegd gezag kan, indien geen onevenredige schade wordt toegebracht aan landschappelijke en agrarische belangen, een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in lid 3.1 ten behoeve van het realiseren van recreatie-eenheden of een groepsaccommodatie in bestaande bedrijfsgebouwen, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de afstand tot de gevellijn mag niet meer dan 18 m bedragen, tenzij sprake is van een bestaand bedrijfsgebouw;
  • b. het aantal recreatie-eenheden per agrarisch bedrijf mag ten hoogste 6 bedragen;
  • c. de vloeroppervlakte van een recreatie-eenheid mag ten hoogste 75 m2 bedragen;
  • d. de inhoud van een recreatie-eenheid mag ten hoogste 200 m3 bedragen;
  • e. parkeren ten behoeve van de recreatie-eenheden dient op eigen terrein plaats te vinden;
  • f. per agrarisch bedrijf mag één groepsaccommodatie worden gerealiseerd;
  • g. de realisering van een groepsaccommodatie/recreatie-eenheden in een bedrijfsgebouw mag niet leiden tot noodzakelijke uitbreiding van de agrarische bedrijfsbebouwing;
  • h. de recreatieve activiteiten dienen voor wat betreft inkomsten, oppervlakte en tijdsbesteding ondergeschikt te zijn aan de agrarische hoofdfunctie van het bedrijf;
  • i. de verkeersaantrekkende werking mag niet onevenredig toenemen.

Het bevoegd gezag kan, indien geen onevenredige schade wordt toegebracht aan landschappelijke en agrarische belangen, een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in lid 3.1 ten behoeve van het realiseren van een recreatiewoning in bestaande bedrijfsgebouwen of bijgebouwen bij de bedrijfswoning, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de recreatiewoning mag uitsluitend worden gerealiseerd in een bijgebouw bij een bedrijfswoning die permanent is en bewoond blijft door de hoofdgebruiker van het perceel;
  • b. de goothoogte van een recreatiewoning mag niet meer dan 2,5 m bedragen;
  • c. de oppervlakte van een recreatiewoning mag niet meer dan 75 m2 bedragen;
  • d. de inhoud van de recreatiewoning mag niet meer dan 200 m3 bedragen;
  • e. de gezamenlijk oppervlak van bergingen bij een recreatiewoning mag niet meer dan 8 m2 bedragen;
  • f. de recreatieve activiteiten dienen voor wat betreft inkomsten, oppervlakte en tijdsbesteding ondergeschikt te zijn aan de agrarische hoofdfunctie van het bedrijf;
  • g. de verkeersaantrekkende werking mag niet onevenredig toenemen.

Verbrede landbouw

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in lid 3.1 ten behoeve van activiteiten in het kader van de verbrede landbouw, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de afstand van de gebouwen waarin de activiteiten plaatsvinden tot de gevellijn mag niet meer dan 18 meter bedragen;
  • b. de activiteit dient voor wat betreft oppervlakte ondergeschikt te zijn aan de agrarische hoofdfunctie van het bedrijf (tot 50% van de oppervlakte);
  • c. de verkeersaantrekkende werking mag niet onevenredig toenemen;
  • d. er mag geen strijd ontstaan met geldende milieuwetgeving;
  • e. de afwijking mag slechts worden verleend voor de hieronder genoemde activiteiten:
      • veeartsenpraktijk
      • hoefsmederij
      • ambachtelijke be- en verwerking van agrarische producten (kaasmakerij, imkerij, etc.)
      • agrarisch natuur- en landschapsbeheer
      • hoveniersactiviteiten
      • kinderboerderij
      • kano-, roeiboot- en fietsenverhuur
      • kleinschalige horeca: een theeschenkerij, een proeverij, een boerderijcafé, of vergelijkbare functie met aan maximale oppervlakte van 100 m2
      • sociale functie, zoals een kinderopvang of een zorgboerderij
      • milieueducatie/rondleidingen
      • musea/tentoonstellingsruimte/atelier.

Huisvesting tijdelijke seizoensarbeiders/arbeidsmigranten

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in lid 3.1 voor de huisvesting van max. 16 seizoensarbeiders/arbeidsmigranten in bestaande agrarische bedrijfsgebouwen, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de agrarische noodzaak dient te worden aangetoond door middel van een bedrijfsplan dat ter advisering wordt voorgelegd aan een commissie of instantie van deskundigen afstand van de gebouwen waarin de activiteiten plaatsvinden tot de gevellijn mag niet meer dan 18 meter bedragen;
  • b. de maximale gebruiksoppervlakte mag niet meer dan 200 m2 exclusief recreatieruimten bedragen (i.c. 12,50 m2 p.p.);
  • c. de kwaliteit van de huisvesting in bestaande agrarische bedrijfsgebouwen moet voldoende hoog zijn voor een acceptabel woon- en leefklimaat;
  • d. het parkeren plaatsvindt op eigen erf;
  • e. het gebruik niet leidt tot onevenredige afbreuk van de landschappelijke kwaliteiten.

Paardenbakken

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.1voor het aanleggen van een paardenbak binnen het bouwvlak, waarbij de volgende regels gelden:

  • a. per bouwvlak is maximaal één paardenbak toegestaan;
  • b. de bouwhoogte van de omheining mag niet meer bedragen dan 1,5 m;
  • c. de bouwhoogte van lichtmasten ten behoeve van de paardenbak mag niet meer bedragen dan 5 m.

Caravanstalling

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.1 en lid 3.4 onder d, voor het gebruik van vrijkomende agrarische bebouwing voor de stalling van caravans, waarbij de volgende regels gelden:

  • a. de oppervlakte aan caravanstalling mag per bouwperceel niet meer bedragen dan 5.000 m2;
  • b. de opslag van caravans en andere vergelijkbare objecten mag geenszins leiden tot noodzakelijke uitbreiding van de agrarische bedrijfsbebouwing;
  • c. de opslag mag niet leiden tot een onevenredige vergroting van de verkeersaantrekking;
  • d. er mag geen (structurele) buitenopslag van caravans en dergelijke plaatsvinden;
  • e. het (agrarische) karakter van de betrokken gronden en/of de omgeving daarvan mag door de ter plaatse aanwezige caravanstallingen niet onevenredig worden aangetast;
  • f. de gebouwen waarin wordt opgeslagen, mogen geen uiterlijke wijziging ondergaan;
  • g. de opslag van caravans e.d. mag in ieder geval niet gepaard gaan met of leiden tot het bedrijfsmatig herstellen of vervaardigen van goederen en materialen en/of het bedrijfsmatig verkopen of ten verkoop aanbieden van de betrokken goederen en materialen ter plaatse;
  • h. het gebruik mag niet leiden tot onevenredige afbreuk van de landschappelijke kwaliteiten;
  • i. het gebruik mag niet leiden tot onevenredige aantasting van de belangen van derden.

3.6 Wijzigingsbevoegdheid

Vormverandering bouwvlak

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen ten behoeve van de vormverandering van het bouwvlak, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. totale oppervlakte van het bouwvlak niet mag worden vergroot;
  • b. de afstand tot aan het verlengde van de voorste bestemmingsgrens van de aangrenzende bestemming 'Tuin' mag niet worden verkleind.

Vrijkomende agrarische bebouwing

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen in de bestemming 'Wonen' of de bestemming 'Recreatie' met inachtneming van de volgende regels:

  • a. nieuwe niet-agrarische functies mogen geen afbreuk doen aan de bestaande stedenbouwkundige, cultuurhistorische of groenblauwe kwaliteiten of karakteristieken van het gebied;
  • b. nieuwe niet-agrarische functies mogen alleen worden gerealiseerd binnen het (voormalig) agrarische bouwvlak;
  • c. nieuwe niet-agrarische functies mogen geen beperking betekenen van bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omringende agrarische bedrijven en woonfuncties;
  • d. voor het wijzigen ten behoeve van 'Wonen' gelden aanvullend nog de volgende regels:
  • e. wijziging is alleen mogelijk bij volledige beëindiging van de agrarische functie;
  • f. er mag maximaal één vrijstaande nieuwe woning worden gebouwd, mits minimaal 1.000 m2 van de voormalige bedrijfsbebouwing wordt gesloopt (incl. zekerstelling) en dit bijdraagt aan de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit;
  • g. de goothoogte en bouwhoogte van een nieuw op te richten woning mag niet meer mag bedragen dan respectievelijk 4 en 7 m.

Voor het wijzigen ten behoeve van 'Recreatie' gelden aanvullend nog de volgende regels:

      • wijziging is uitsluitend toegestaan ten behoeve van het realiseren van maximaal 6 recreatie-eenheden of één groepsaccommodatie;
      • de vloeroppervlakte van een recreatie-eenheid mag ten hoogste 75 m2 bedragen;
      • de inhoud van een recreatie-eenheid mag ten hoogste 200 m3 bedragen;
      • parkeren ten behoeve van de recreatie-eenheden dient op eigen terrein plaats te vinden;
      • de realisering van recreatie-eenheden of een groepsaccommodatie mag uitsluitend plaatsvinden in voormalige bedrijfsgebouwen;
      • de verkeersaantrekkende werking mag niet onevenredig toenemen.

Wijziging in Agrarisch hulpbedrijf

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen in de bestemming 'Agrarisch – Hulpbedrijf' al dan niet in combinatie met de aanduiding “Agrarisch” met inachtneming van de volgende regels:

  • a. het betrokken agrarisch bedrijf is/wordt beëindigd en hervatting daarvan in redelijkheid niet meer te verwachten is;
  • b. overtollige agrarische bebouwing wordt gesloopt;
  • c. in een inrichtingsplan dient de ruimtelijke en landschappelijke inpassing van het agrarische hulpbedrijf te worden vastgelegd.

Wijziging in Agrarisch – Paardenhouderij

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen in de bestemming 'Agrarisch - Paardenhouderij' met inachtneming van de volgende regels:

  • a. het betrokken agrarisch bedrijf is/wordt beëindigd en hervatting daarvan in redelijkheid niet meer te verwachten is;
  • b. in een inrichtingsplan dient de ruimtelijke en landschappelijke inpassing van het agrarische hulpbedrijf te worden vastgelegd.

Artikel 4 Tuin

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. tuinen.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen

Op deze gronden mogen uitsluitend erkers aan aanliggende (bedrijfs)woningen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, worden gebouwd.

4.2.2 bouwregels voor bijbehorende bouwwerken (erkers)

Voor het bouwen van een erker gelden de volgende regels:

  • a. de diepte van een erker mag niet meer bedragen dan 1,5 m;
  • b. de breedte van een erker mag niet meer bedragen dan 2/3 van de gevelbreedte van de woning.

4.2.3 bouwregels voor bouwwerken geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen uitsluitend op het achtererf worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m;
  • c. de oppervlakte van een overkapping mag niet meer bedragen dan 15 m2.

Artikel 5 Water

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. waterhuishouding;
  • b. waterberging;
  • c. waterlopen;
  • d. bruggen en dammen.

met de voor de hiervoor en voor het verkeer in en over het water noodzakelijke bouwwerken, geen gebouwen zijnde. 

5.2 Bouwregels

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de rijbreedte van de brug of dam bedraagt niet meer dan 10 m, waarbij de bruto-breedte van de brug of dam in technische verhouding moet staan tot de rijbreedte;
  • b. een dam dient te worden voorzien van een duiker, waarvan de doorsnede tenminste 1 m bedraagt.
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen, gemeten ten opzichte van de hoogte van de aangrenzende oever.

5.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een verboden gebruik van deze gronden wordt in ieder geval gerekend het gebruik als ligplaats voor woonschepen of recreatie- of pleziervaartuigen.

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden, sloten en andere watergangen te vergraven en/of te dempen.
  • b. Het in sub a bedoelde verbod is niet van toepassing op:
    • 1. werken of werkzaamheden die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen of die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het in werking treden van het bestemmingsplan;
    • 2. bouwwerkzaamheden zoals de aanleg van een dam met duiker overeenkomstig lid 5.2.
  • c. De omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden wordt geweigerd indien door de uitvoering van de in sub a bedoelde werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen, de natuurwaarden en cultuurhistorische waarden in onevenredige mate kunnen worden aangetast


Artikel 6 Waarde - Cultuurhistorie

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor behoud van de aanwezige cultuurhistorische en landschappelijke waarden.

6.2 Bouwregels

Op deze gronden mag ten behoeve van de op de verbeelding aangegeven onderliggende bestemming worden gebouwd met in acht name van aanwezige cultuurhistorische waarden.

6.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan voor de bouw van bouwwerken bij afwijking van de bouwregels of bij toepassing van een wijzigingsbevoegdheid ten dienste van de op de verbeelding aangegeven onderliggende bestemming eisen dat:

  • a. de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport overlegt waaruit blijkt dat de cultuurhistorische en landschappelijke waarden van het terrein dat wordt verstoord in voldoende mate is vastgesteld en met deze waarden actief rekening wordt gehouden;
  • b. alvorens de afwijking wordt verleend, advies wordt ingewonnen bij een door het bevoegd gezag aan te wijzen deskundige;
  • c. er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistorische en landschappelijke waarden van het gebied.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene bouwregels

  • a. Het is verboden op een terrein of bouwperceel zodanig te bouwen, dat daardoor op een aangrenzend terrein of bouwperceel een toestand zou ontstaan, die ter plaatse niet meer met de regels zou overeenstemmen, of voor zover al daar een afwijking van de regels bestaat, zodanig te bouwen, dat deze afwijking nog zou worden vergroot.
  • b. Voor het bouwen van gebouwen op en onder de in sub a genoemde gronden geldt dat een op grond van de hoofdbestemming toelaatbaar geluids- en gevaargevoelig gebouw of een uitbreiding van een geluids- en gevaargevoelig gebouw niet mag worden gebouwd.

Artikel 9 Algemene gebruiksregels

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:

  • a. gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en/of escortbedrijf, sekswinkel, thuiswerk, raamprostitutie en straatprostitutie;
  • b. het gebruik van bijgebouwen bij een woning als zelfstandige woning.

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van de in het plan gestelde

regels ten aanzien van de navolgende afwijkingsmogelijkheden.

10.1 Afwijkingsregel voor 10% afwijken maten, afmetingen en percentages

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages. Deze afwijking is niet van toepassing op woningen en bebouwing binnen 18 m van de gevellijn.

10.2 Afwijkingsregel gebouwen, geen woningen zijnde

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken voor de bouw van utilitaire bouwwerken, waaronder transformatorhuisjes, gasdrukregel- en meetstations en gemalen, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de oppervlakte mag niet meer dan 25 m2 bedragen;
  • b. de goothoogte mag niet meer dan 3,5 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte mag niet meer dan 6 m bedragen.

10.3 Beoordelingscriteria

De afwijkingen van dit artikel kunnen uitsluitend worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • 2. de verkeersveiligheid;
  • 3. de sociale veiligheid;
  • 4. de milieusituatie;
  • 5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • 6. de mogelijkheden tot behoud, herstel en ontwikkeling van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden van de droogmakerij.

Artikel 11 Overige regels

11.1 Algemene regels omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden
  • a. Het is verboden op of in de in dit plan bedoelde gronden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden, geen normale onderhoudswerkzaamheden zijnde en niet zijnde werkzaamheden van ondergeschikte betekenis, uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren, zijnde:
    • 1. het ontginnen, bodemverlagen, afgraven, ophogen of egaliseren van gronden;
    • 2. het aanbrengen van bovengrondse of ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
    • 3. het graven, vergraven of dichten van waterlopen;
    • 4. het beplanten, aanbrengen van houtgewas op en bebossen van gronden, die ten tijde van het kracht worden van dit plan als niet zijnde beplant met houtgewas of niet als bosgronden konden worden aangemerkt;
    • 5. het aanbrengen van afbeeldingen of tekens voor commerciële doeleinden.
  • b. Het bevoegd gezag verleent een vergunning zoals bedoeld in sub a als voldoende is gebleken dat de gevolgen daarvan de landschappelijke en cultuurhistorische waarden van de droogmakerij niet onevenredig aantast, of dat de mogelijkheden tot herstel van de waarden niet verkleind worden.
  • c. Alvorens te beslissen over de vergunning wordt door het bevoegd gezag zo nodig advies gevraagd van een daartoe aangewezen beoordelingscommissie van deskundigen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen geschiedt binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in sub a met maximaal 10%.
  • c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

12.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: “Regels van het bestemmingsplan Oosthuizerweg 78 in Noordbeemster".