Plan: | Oosthuizerweg 78 Noordbeemster |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0370.2018Oosthuizerwg78-va01 |
Op het perceel Oosthuizerweg 78 in Noordbeemster is het agrarisch bedrijf van maatschap Smit gevestigd.
De maatschap bezit op dit moment ruim 95 ha land met 139 melkkoeien, 63 stuks jongvee, circa 30 fokschapen, 1 paard en 1 pony. Het planvoornemen betreft het nieuw plaatsen van een stal en de daarvoor noodzakelijke verplaatsing van de voeropslag waarbij het geldende agrarische bouwvlak deels wordt overschreden. Ook bestaat het plan uit het realiseren van een nieuwe inrit en (als 2e fase) het splitsen van de stolp, waardoor twee bedrijfswoningen kunnen worden gerealiseerd. Voor de uitbreiding is een stuk grond aangekocht van het Rijksvastgoedbedrijf.
De vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 (nu de Wet natuurbescherming) voor de uitbreiding van het melkrundveehouderijbedrijf is inmiddels verleend. Vanwege deze vergunning mogen er op het bedrijf ten hoogste 200 stuks melk- en kalfkoeien, 140 stuks vrouwelijk jongvee, 2 volwassen paarden, 6 geiten en 25 schapen gehouden worden op het bedrijf.
Het geldende bestemmingsplan maakt de gewenste uitbreiding van het bedrijf niet mogelijk. Daarom is een nieuw bestemmingsplan opgesteld, waarin het bouwvlak is verruimd.
Op verzoek van de maatschap van 28 februari 2017 heeft de gemeente Beemster al tweemaal een positieve beginseluitspraak gedaan: 25 juli 2017 en 13 maart 2018. Bij de laatste uitspraak werd het advies van de Agrarische Bedrijfscommissie van 28 december 2017 betrokken. De provincie Noord-Holland heeft op 5 april 2018 en 24 mei 2018 haar advies uitgebracht. Er is een anterieure overeenkomst gesloten tussen gemeente en initiatiefnemers (28 maart 2018).
Het plangebied ligt aan de Oosthuizerweg. Deze weg vormt ook de noordelijke plangrens. Aan de westzijde wordt de plangrens gevormd door de huidige waterlopen. De oost- en zuidgrens ontstaan na uitbreiding van het nieuwe erf.
Het geldende bestemmingsplan is het bestemmingsplan Buitengebied 2012. Het noordelijke deel van het plangebied is bestemd als Tuin. Het omliggende gebied heeft de bestemming Agrarisch. Het hele plangebied valt tevens onder de dubbelbestemmingen Waarde - Cultuurhistorie en Waarde - Archeologie. De bestaande stolpboerderij en het daar achter liggende erf is voorzien van een bouwvlak. De bestaande gebouwen op het erf liggen binnen dit bouwvlak.
Afbeelding: geldend bestemmingsplan
Na de inleiding in dit hoofdstuk is in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plan en de betekenis van de omgeving van het plangebied. In hoofdstuk 3 is het van toepassing zijnde ruimtelijk beleid van het Rijk, de provincie en de gemeente uiteengezet. Een beschrijving van de planologische randvoorwaarden is opgenomen in hoofdstuk 4. Hoofdstuk 5 geeft de verantwoording cultuurhistorie en de landschappelijke inpassing weer. In hoofdstuk 6 is de juridische toelichting opgenomen. Als laatste is in hoofdstuk 7 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan uiteengezet.
Het plangebied ligt in het UNESCO werelderfgoed De Beemster en het Nationaal landschap ”Laag Holland”. De droogmakerij De Beemster is UNESCO werelderfgoed waardoor het wordt beschouwd al onvervangbaar, uniek en eigendom van de hele wereld, en waarvan het van groot belang wordt geacht om te behouden. De ontwikkelingsvisie “Des Beemsters” (2005) beschrijft hoe het behoud van de cultuurhistorische en landschappelijke waarden samen kan gaan met het bieden van ruimte aan een duurzame ontwikkeling van de regionale economie en het sociale leven. De eigen kwaliteiten van het werelderfgoed De Beemster zijn daarbij het uitgangspunt.
Het plangebied ligt ook in het Nationaal landschap “Laag Holland”. Dit nationale landschap is om zijn grote natuur- en cultuurwaarden beschermd en valt daarom onder het ruimtelijk kwaliteitsbeleid van de provincie.
De voormalige meren (Purmer, Schermeer, Beemster en Wormer) waren opengewaaide veenrivieren, die door getijdenwerking en stormvloeden steeds verder uitwaaiden. Ook de bodemdaling als gevolg van de ontwatering van het veen speelde hierbij een rol; de venen langs de veenrivieren waren in de middeleeuwen in ontginning genomen. De overheersende windrichting van toen is nog herkenbaar in de richting van de droogmakerijen, namelijk zuidwest-noordoost. In de vorm van De Beemster is nog de y-vormige vertakking van de veenrivier Bamestra te herkennen.
De polder De Beemster is drooggemalen tussen 1608 en 1612. Het was de eerste van de reeks grote droogmakerijen van de Gouden Eeuw, de Schermer was de laatste in 1635. Amsterdamse kooplieden financierden dit grootschalige landaanwinningsproject. Rond het toen bestaande meer werd een ringdijk met ringvaart aangelegd. Daarna werd het water uitgemalen met behulp van een aantal molengangen.
De Beemster werd geometrisch verkaveld. De klassieke proportieleer is hier als uitgangspunt gekozen. In 1644 is een kopergravure gemaakt van het sloten- en wegenpatroon. Deze geldt nu als basis voor de bescherming van het werelderfgoed. De wegen zijn ontworpen als neutraal raster. Dat wil zeggen dat de ene weg niet belangrijker is dan de andere. Dit is in de loop der tijd echter wel veranderd. Het waterpatroon is wel hiërarchisch opgebouwd. De sloten die de kavels scheiden van elkaar en van de weg, voeden de afwateringstochten. Op hun beurt wateren de tochten af op de Beemsterringvaart. De oriëntatie van de kavels binnen de polderblokken was wisselend. De erven en bebouwing ontstonden logischerwijs op de kop van de kavels aan de weg. Aan sommige wegen liggen daardoor erven aan beide zijden, aan andere wegen aan een zijde en er zijn ook wegen waarlangs bebouwing ontbreekt.
Het plangebied ligt aan de Oosthuizerweg in de directe nabijheid van de A7. De A7 is ter plaatse verhoogd is gelegen, omdat de Oosthuizerweg deze onderlangs kruist. Het gebied kenmerkt zich verder door openheid, met agrarische percelen en verspreid liggende bebouwing. Het plangebied wordt ontsloten door de Oosthuizerweg, een provinciale ontsluitingsweg tussen de Middenweg en de Purmerenderweg.
Het bedrijf bestaat uit de oorspronkelijke stolpboerderij. Daarachter is in 1988 de melkstal en ligboxenstal aangebouwd. In 1989 is aan de andere kant van het erftoegangspad een kapschuur gebouwd. In 1990 is de ligboxenstal verlengd. In 2007 is de jongveestal gebouwd naast de kapschuur. Op het achtererf is de voeropslag in silo's.
Afbeelding: de huidige situatie Oosthuizerweg 78
De bestaande ligboxenstal is geschikt voor 88 melk- en kalfkoeien en voor 50 stuks jongvee. Hier is een mestopslag van 1.900 m3. De stal is goed onderhouden en er zijn in de loop der jaren diverse aanpassingen gedaan aan de stal. Er is onder andere meer luchtinlaat gerealiseerd door het (deels) verwijderen van muren. De kapschuur wordt gebruikt voor machine- en stro-opslag. Ook is er plek voor het houden van jonge kalveren. In de jongveestal is plek voor 28 koeien en er zijn 3 strohokken voor kalveren. Er is ook plek voor stro-opslag en machineberging. Er is een mestopslag van 1.000 m3.
Het voorliggende plan is erop gericht om een toekomstbestendig bedrijf te realiseren op een fraai erf dat is afgestemd op de karakteristiek van De Beemster. De toekomstige erfinrichting is meer in detail beschreven in het volgende hoofdstuk.
De noord- en westzijde van het erf zijn de bestaande kopergravuresloten. Voor de oostelijke begrenzing van het nieuwe erf is de (westelijke) begrenzing van de aanwezige boomgaard het uitgangspunt. De zuidelijke begrenzing wordt bepaald door de nieuwe bebouwing en voeropslag.
Het plan bestaat uit het realiseren van:
In de nieuwe situatie kunnen op het bedrijf 200 stuks melk- en kalfkoeien, 140 stuks vrouwelijk jongvee, 2 volwassen paarden, 6 geiten en 25 schapen worden gehouden op het bedrijf. Het bedrijf biedt daarmee voldoende opbrengst om twee gezinnen van een volwaardig inkomen te voorzien.
Op 13 maart 2012 is de 'Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte' (SVIR) van kracht geworden. De SVIR heeft diverse nota's vervangen, zoals de Nota Ruimte en Nota Mobiliteit. Ook zijn met de SVIR de ruimtelijke doelen en uitspraken vervallen die zijn benoemd in de Agenda Landschap, Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta. In de SVIR is de visie van de rijksoverheid op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een nieuw, integraal kader dat de basis vormt voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR is gekozen voor een meer selectieve inzet van het rijksbeleid dan voorheen. Voor de periode tot 2028 zijn de ambities van het Rijk in drie rijksdoelen uitgewerkt:
Het Rijk zet in op topsectoren zoals logistiek, water, hightech, creatieve industrie, chemie en voedsel en tuinbouw, waar de kracht van Nederland ligt ten opzichte van internationale concurrenten. De bereikbaarheid en mobiliteit van personen en goederen is daarbij van groot belang. Ontwikkelingen in leefbaarheid en veiligheid hangen sterk samen met bevolkingsgroei en krimp.
De veranderende behoeften op het gebied van wonen en werken leggen daarbij een extra druk op een markt waar de totale vraag afneemt: kwaliteit gaat voor kwantiteit. De ambitie is dat in 2040 de woon-werklocaties in steden en dorpen aansluiten op de kwalitatieve vraag en dat locaties voor transformatie en herstructurering zoveel mogelijk worden benut.
Met bovengenoemde rijksdoelen zijn 13 nationale belangen aan de orde die in de SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van de ruimtelijke ordening gekregen; het kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn.
De voorgenomen ontwikkeling past binnen de hoofddoelstellingen zoals opgenomen in de Structuurvisie. Met de ontwikkeling wordt de ruimtelijke-economische structuur op lokaal niveau versterkt. Hierbij wordt een leefbare en veilige omgeving gewaarborgd met behoud van natuurlijke en cultuurhistorische waarden. De verantwoordelijkheid voor deze opgave ligt primair op lokaal niveau.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) biedt in artikel 4.3 de basis voor het stellen van algemene regels, op te nemen in een AMvB. Die regels richten zich primair op gemeenten, die het eerst verantwoordelijke overheidsniveau zijn voor de inhoud van bestemmingsplannen en de afwijken daarvan. In de AMvB Ruimte zijn nationale belangen, die juridische doorwerking vragen, gewaarborgd.
Voor het onderhavige plangebied is het van belang dat de Beemster in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening is aangewezen als 'erfgoed van uitzonderlijke universele waarde'. In het Besluit is bepaald dat de provincie in haar verordening regels moet stellen omtrent de inhoud van of de toelichting bij bestemmingsplannen in het belang van de instandhouding en versterking van de kernkwaliteiten. Deze kernkwaliteiten komen voort uit de Outstanding Universal Values zoals deze bij de bij inschrijving van de Beemster op de Werelderfgoedlijst door UNESCO zijn vastgelegd.
De ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In artikel 3.1.6, lid 2 van het Bro is voorgeschreven dat indien bij een bestemmingsplan 'een nieuwe stedelijke ontwikkeling' mogelijk wordt gemaakt, in de toelichting van het bestemmingsplan een verantwoording daarvan moet plaatsvinden. Per 1 juli 2017 is het Bro op enkele onderdelen gewijzigd. Artikel 3.1.6, lid 2 Bro luidt: “De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.” De ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt, bestaat uit de uitbreiding van het reeds gevestigde agrarische bedrijf. Er is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in het kader van het Bro.
De Structuurvisie Noord-Holland 2040 schetst de visie van de provincie op de ruimtelijke ordening in de provincie op lange termijn. De provincie heeft drie hoofdbelangen beschreven: klimaatbestendigheid, duurzaam ruimtegebruik en ruimtelijke kwaliteit. Bij de Structuurvisie hoort een Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV). In de PRV zijn de regels vastgelegd waaraan ruimtelijke plannen in Noord-Holland moeten voldoen. Naar aanleiding van nieuwe wetgeving en/of provinciaal beleid wordt de PRV regelmatig aangepast. De laatste wijziging van de PRV is op 23 april 2018 door Provinciale Staten vastgesteld. In deze wijziging zijn onder andere de artikelen met betrekking tot agrarische bouwpercelen, glastuinbouw en de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie aangepast. De gewijzigde PRV is op 2 mei 2018 in werking getreden.
De Leidraad Landschap en Cultuurhistorie 2018 is door Gedeputeerde Staten vastgesteld op 10 april 2018. De Leidraad 2018 is in de PRV verankerd in artikel 15 (ruimtelijke kwaliteitseis).
In artikel 15 van de PRV is ingegaan op de eisen die gesteld worden aan de ruimtelijke kwaliteit bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling in het landelijk gebied. Ruimtelijke ontwikkelingen in het landelijk gebied zijn alleen mogelijk indien de Leidraad daarbij wordt toegepast. Die ruimtelijke ontwikkelingen betreffen bijvoorbeeld uitbreiding van agrarische bedrijven.
Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling in het landelijk gebied, indien gelet op de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie:
a rekening wordt gehouden met:
i de ambities en ontwikkelprincipes van het toepasselijke ensemble, en;
ii de ambities en ontwikkelprincipes van de toepasselijke provinciale structuren, en;
b hierbij wordt betrokken:
i de kansen zoals beschreven bij de ambities en ontwikkelprincipes, en;
ii de ontstaansgeschiedenis en de kernwaarden van het toepasselijke ensemble, en;
iii de ontstaansgeschiedenis en de kernwaarden van de toepasselijke provinciale structuren.
In het voorliggende plan is rekening gehouden met deze principes.
Artikel 22 van de PRV geeft een kader voor ontwikkelingen binnen UNESCO-erfgoederen. Zo mag een bestemmingsplan binnen dit UNESCO-erfgoed uitsluitend voorzien in nieuwe functies en uitbreiding van de bebouwing van bestaande functies binnen de gebieden als bedoel in artikel 20 (o.a. De Beemster) van de verordening, voor zover deze ontwikkeling de kernkwaliteiten van de erfgoederen behoudt of versterkt. Hierbij speelt de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie een leidende rol. In het voorliggende plan zijn de kernkwaliteiten van het gebied als basis genomen voor de ontwikkeling van het bedrijf.
Het plangebied ligt in het ensemble Schermer-Beemster (Leidraad). Het ensemble Schermer-Beemster ligt in het hart van Noord-Holland en maakt onderdeel uit van het voormalig Nationaal landschap Laag Holland. De kernkwaliteiten van De Beemster zijn verbeeld op de kopergravure 'Bedyckte Beemster' uit 1644. Voor het ensemble Schermer-Beemster zijn voor De Beemster de drie provinciale kernwaarden als volgt ingevuld:
Afbeelding: de verhoogde ligging van de A7 met rechts het plangebied. Bron: Google juni 2015
In de Leidraad onderkent de provincie de dynamiek als gevolg van onder andere schaalvergroting en verbreding van de bedrijfsvoering, waardoor het gebruik van boerderijen en erven verandert. Deze ruimtelijke ontwikkelingen zijn van invloed op het landelijk karakter en de open structuur van het gehele ensemble.
De algemene ambitie is om ruimtelijke ontwikkelingen:
Voor de uitwerking van de ambitie op het niveau van de Beemster sluit de Leidraad aan bij het gemeentelijk beleid. Relevante uitspraken (Leidraad) zijn dat ruimtelijke kwaliteit gebaat is bij:
In de structuurvisie Des Beemsters zijn de Gouden Regels vastgelegd waaraan nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten voldoen. In de huidige inrichting en opzet van de agrarische erven in De Beemster is een samenhangende (beeld)karakteristiek waarneembaar. Deze is in hoofdzaak (nog) herleidbaar vanuit historische inrichtingsprincipes en is mede gebaseerd op de renaissance idealen. De karakteristieke wijze van het inrichten van “het Beemster erf” is terug te voeren op tien kernkwaliteiten of spelregels. Gezamenlijk bepalen zij de samenhangende en unieke ruimtelijke beleving en identiteit van De Beemster op erfniveau:
In de Omgevingsnota Beemster 2012 (welstandsnota) is eveneens een opsomming gegeven van belangrijke aandachtspunten. Er zijn aandachtspunten voor het Beemster erf en voor de erfbeplanting aangegeven. Deze komen in hoofdzaak overeen met hetgeen in de Structuurvisie Des Beemsters is aangegeven. Ook zijn deze uitgewerkt in het hierna beschreven handboek ontwerp uw eigen erf. In de omgevingsnota is het volgende aangegeven:
Indien de stolpboerderij nog een agrarische functie heeft, vinden er veel veranderingen plaats in en om het erf, als gevolg van uitbreiding en schaalvergroting of functieverbreding. Als stolpen hun oorspronkelijke functie verliezen, komen bouwaanvragen voor aanpassing veel voor. Omvorming tot woonhuis is gebruikelijk. Hierbij gaan vaak waardevolle elementen van de boerderij verloren of wordt zelfs het karakter sterk aangetast. Inzet van het beleid is het behoud van de structuur en de hoofdkarakteristieken van het gebouw. Onder de hoofdkarakteristieken wordt in ieder geval verstaan de hoofdvorm, het representatieve verschil tussen het woonhuisgedeelte en de stallen/tas en die elementen die verwijzen naar de agrarische geschiedenis van het bouwwerk, zoals de dorsdeur en stal/deelvensters.
Voorts zijn de criteria opgenomen voor de relatie met de omgeving, de massa en opbouw en de detaillering, materiaal en kleurgebruik. Het uitgangspunt van het plan is behoud van de stolp. De hoofdvorm blijft in ieder gaval in stand. Ook wordt rekening gehouden met het uitgangspunt van behoud van de tegenstelling tussen het open muurwerk en het gesloten massieve dak. De 'pronkgevel' met verhoogd middendeel op de voorgevel is eveneens uitgangspunt van de verdere planvorming. Bij de uitwerking van het plan zal rekening worden gehouden met deze criteria.
De inrichting van de erven vertoont opvallende overeenkomsten. Reden waarom ook gesproken wordt van het Beemster erf. In het handboek 'Ontwerp uw eigen erf' van de gemeente en Landschap Noord-Holland wordt hier uitgebreid op ingegaan. Hoofdlijnen zijn als volgt:
De gemeente Beemster heeft de Beleidsnotitie dammen en bruggen Beemster 2017 opgesteld. Het beleid heeft tot doel om het aantal ontsluitingen op de openbare weg middels een dam of een brug op verantwoorde wijze met het oog op de ruimtelijke kwaliteit en de verkeersveiligheid te reguleren. Aangegeven is dat de aanleiding voor het beleid vooral de ontwikkeling van de behoefte aan nieuwe en/of extra ontsluitingen van agrarische bedrijven in het buitengebied was. Specifiek is er behoefte aan het creëren van een bedrijfstechnisch praktisch, bredere perceelsontsluiting, waarbij in sommige gevallen men de reeds bestaande ontsluiting wil behouden. Door de schaalvergroting in de landbouw en de daarmee gepaard gaande vervoersbewegingen met alsmaar groter wordend materieel, voldoen bestaande ontsluitingen onvoldoende aan de eisen die thans worden gesteld aan enerzijds de bedrijfsvoering en anderzijds de verkeersveiligheid. Ten aanzien van de agrarische bedrijfsvoering is het van belang dat zwaardere en langere bedrijfsvoertuigen op het erf kunnen blijven komen. Een brede toegang dient het bedrijfseconomisch rendement op korte en langere termijn. Met een goede logistiek op een bedrijfsperceel kan aan- en afvoer efficiënter plaatsvinden. Bovendien kunnen middels een voldoende brede toegang, draai- en steekmanoeuvres op de openbare weg worden voorkomen. Er zijn criteria aangegeven voor het toepassen van bruggen of dammen.
In het plan wordt uitgegaan van het aanleggen van een dam. Criteria uit de Beleidsnotitie die van toepassing zijn, zijn de volgende:
Ook zijn er regels aangegeven voor de breedte van de dam: Gelet op de smalste wegbreedtes aanwezig in Beemster in combinatie met de langste voertuigcombinaties, is maximaal 10 m rijbreedte voor agrarische bedrijven voldoende. Hierbij wordt uitgegaan van de benutting van de volledige breedte van de weg en de draaicirkel van de achterste wielen van de aanhanger. Het plan voldoet aan deze criteria. De noodzaak is aangetoond en bevestigd door de Agrarische Bedrijfscommissie en qua maatvoering wordt rekening gehouden met het beleid.
In het vorige hoofdstuk is al in gegaan op het beleid van provincie en gemeente ten aanzien van cultuurhistorie. Het beleid ten aanzien van archeologie is gebaseerd op het Verdrag van Valletta/Malta, dat Nederland begin 1992 ondertekende. Daarmee heeft de zorg voor het archeologische erfgoed een prominentere plaats gekregen in het proces van de ruimtelijke planvorming. Uitgangspunten van het verdrag zijn het vroegtijdig betrekken van archeologische belangen in de planvorming, het behoud van archeologische waarden in situ (ter plaatse) en de introductie van het zogenaamde 'veroorzakerprincipe'. Dit principe houdt in dat degene die de ingreep pleegt financieel verantwoordelijk is voor behoudsmaatregelen of een behoorlijk onderzoek van eventueel aanwezige archeologische waarden. Ondertussen is dit vertaald in de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) die op 1 september 2007 van kracht is geworden. Met name de Monumentenwet is door de Wamz aangepast en gaat concreet in op de bescherming van archeologische waarden in bestemmingsplannen.
In 2003 is door de gemeente Beemster beleid geformuleerd ten aanzien van mogelijke archeologische waarden. Hiervoor is de 'Beleidsnota Archeologie gemeente Beemster' vastgesteld. Hierin worden archeologische waarden in de gemeente beschreven en voorgesteld wordt hoe de bescherming hiervan in toekomstige ruimtelijke plannen dient te worden geregeld. Bij deze nota is een beleidsverbeelding gemaakt waarvan is af te lezen waar welk soort beschermingsregime van toepassing is.
Buiten de kernen zijn de belangrijkste archeologiegebieden: de (voormalige) buitenplaatsen, boerderijerven, eendenkooien, molengangen en molenplaatsen en de Ringdijk. Voor deze gebieden is een bijzonder archeologisch regiem voorgesteld, dat tot uiting zou moeten komen in een aanlegvergunningenstelsel voor ingrepen, alsmede een dubbelbestemming voor bebouwing. Al naar gelang de waarde zijn hiervoor criteria genoemd.
De locatie ligt op de archeologische beleidskaart in het 'overige gebied' waarbij een lage verwachting geldt op het aantreffen van archeologische resten. In 2008 heeft de gemeenteraad van Beemster dan ook besloten dat voor het overig gebied archeologisch onderzoek vervalt. Daarom is in het nu voorliggende bestemmingsplan geen dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie' opgenomen. Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling binnen het plangebied van dit bestemmingsplan.
In het volgende hoofdstuk wordt in gegaan op de cultuurhistorische uitvoerbaarheid.
Het plan is vanuit het oogpunt van archeologie uitvoerbaar.
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in de toelichting op een bestemmingsplan inzicht verkregen moet worden in de uitvoerbaarheid van het plan. Dit betekent dat er onder andere inzicht verkregen moet worden in de noodzakelijke financiële investering van een (mogelijk noodzakelijke) bodemsanering. Een onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem is dus feitelijk een onderdeel van de onderzoeksverplichting van het college van burgemeester en wethouders en de gemeenteraad bij de voorbereiding van een bestemmingsplan.
Op de gronden waar de stal is geprojecteerd heeft in het kader van de grondverwerving bodemonderzoek plaatsgevonden. Hierover is gerapporteerd in het voor- en verkennend bodemonderzoek, perceel C1190, Oosthuizerweg Noordbeemster (Tauw 11 april 2017), dat als bijlage Voor- en verkennend bodemonderzoek, perceel C1190, Oosthuizerweg Noordbeemster (Tauw, 11 april 2017) bij de toelichting is gevoegd. Uit het onderzoek blijkt dat de bodem ter plaatse van de onderzoekslocatie maximaal licht verontreinigd is.
Geconcludeerd wordt dat de milieukundige kwaliteit van de bodem bij huidig en toekomstig gebruik geen belemmering vormt voor de verwerving van de grond.
Het bestemmingsplan is vanuit het oogpunt van bodemkwaliteit uitvoerbaar.
In de wet Natuurbescherming wordt gebiedsbescherming en soortenbescherming onderscheiden. Beide beschermingsregimes zijn van belang voor de ontwikkelingsmogelijkheden van een gebied. Het onderhavige plangebied maakt geen onderdeel uit van het NatuurNetwerk Nederland (NNN) of Natura 2000-gebieden. In de wet zijn verschillende beschermingsregimes voor soorten aangewezen. Er worden geen negatieve effecten op de NNN en Natura 2000-gebieden verwacht als gevolg van de ontwikkelingen in het plangebied. De delen van het NNN en de Natura 2000-gebieden liggen buiten de invloedssfeer van de werkzaamheden in het plangebied. Daarnaast is de ruimtelijke ingreep kleinschalig. Het plangebied betreft het bestaande erf van het agrarisch bedrijf. De vergroting van het erf vindt plaats op de omliggende weilanden, die intensief beheerd zijn. Deze bieden weinig tot geen natuurwaarden. Beschermde soorten worden niet verwacht voor te komen door het ontbreken van geschikt habitat. Negatieve effecten als gevolg van de geplande ontwikkeling worden daardoor niet verwacht. Het bedrijf heeft ook al een Nbw 1998-vergunning ontvangen. Deze is als bijlage Nbw 1998-vergunning bij de toelichting gevoegd. In het kader van de Wet natuurbescherming is er dan ook geen bezwaar om de werkzaamheden uit te voeren.
Uit de risicokaart blijkt dat in de omgeving een drietal locaties met een verhoogd risico op ongevallen aanwezig zijn. Het betreft de aardgaswinning Middelie 300 aan de Havermeerweg op 0,6 km afstand en de tankstations Kruisoord en Oosthuizen op ruim 1 en ruim 2 km afstand. De risicocontouren van de installaties reiken niet tot in het plangebied. Oostelijk van het plangebied bevindt zich een aardgastransportleiding. De veiligheidsafstand reikt niet tot in het plangebied. Het plan wordt daarom niet gehinderd vanuit het oogpunt van externe veiligheid.
Op grond van de Wet geluidhinder dient de geluidbelasting afkomstig van geluidgezoneerde wegen op de nieuwe woningen (geluidgevoelige bestemmingen) te worden getoetst aan de in de wet opgenomen grenswaarden. De stolp als geheel heeft de functie bedrijfswoning en is in het geldende bestemmingsplan als zodanig bestemd. Het splitsen van de stolp betekent daarom dat geen sprake is van een nieuwe gevoelige functie. De nieuwe woning wordt in het achterste deel van de stolp ingericht, dus op grotere afstand van de Oosthuizerweg.
Als gevolg van de ontwikkeling van het bedrijf treedt er een wijziging op in de verkeersgeneratie van en naar het plangebied. Er is sprake van een beperkte toename van het aantal verkeersbewegingen. De Oosthuizerweg heeft voldoende capaciteit om het extra verkeer af te wikkelen. Het parkeren ten behoeve van het bedrijf en de uitbreiding van het bedrijf vindt plaats op het eigen erf.
Bedrijven (of andere milieubelastende bedrijvigheid) in de directe omgeving van woningen (of (andere) milieugevoelige gebieden) kunnen daar (milieu)hinder vanwege geur, stof, geluid, gevaar en dergelijke veroorzaken. Het waarborgen van voldoende afstand tussen bedrijven en woningen is noodzakelijk.
Een agrarisch bedrijf (fokken en houden van rundvee) is een bedrijf in de categorie 3.2 in de publicatie Bedrijven en Milieuzonering van de VNG. Voor bedrijven in deze categorie geldt een afstand van 100 meter tot woningen. Oostelijk van het bedrijf bevindt zich een woning aan de Oosthuizerweg. De te realiseren stal en de vergroting van het bouwvlak bevindt zich op grotere afstand dan 100 meter van de betreffende woning. De afstand is voldoende om te kunnen concluderen dat van milieuhinder in het plangebied geen sprake is.
Vanuit het oogpunt van hinder van bedrijvigheid wordt het plan uitvoerbaar geacht.
De wetgeving met betrekking tot de luchtkwaliteit is opgenomen in titel 5.2 van de Wet milieubeheer. De normstelling die daarop is gebaseerd is opgenomen in bijlage 2 van de Wet milieubeheer.
Uit de actuele kaarten (GCN-kaarten) van het Milieu en Natuur Planbureau (www.mnp.nl) blijkt dat in de omgeving van het plangebied de achtergrondconcentraties laag zijn. Er worden geen grenswaarden overschreden. Geconcludeerd kan worden dat de luchtkwaliteit ook voor voorliggend plan geen belemmering geeft.
Voorliggend bestemmingsplan mag wat betreft luchtkwaliteit uitvoerbaar worden geacht.
Op grond van artikel 3.1.1 Bro is de watertoets verplicht voor bestemmingsplannen. In een hierover op te nemen paragraaf dient te worden aangegeven op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. In die paragraaf dient uiteengezet te worden of en in welke mate het plan in kwestie gevolgen heeft voor de waterhuishouding, dat wil zeggen het grondwater en het oppervlaktewater. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets: 'het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren (door de waterbeheerder), afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten'.
Voor de watertoets is gekeken naar de toename van de verharding op het perceel. De oppervlakte van de nieuwe stal is 2.400 m2. De toename van de erfverharding bedraagt circa 1.500 m2. In totaal neemt het verhard oppervlak toe met circa 3.900 m2.
Een compensatie van 10% betekent dat 390 m2 open water zal moeten worden gerealiseerd. Dit zal gebeuren door de bestaande sloot, die de westelijke begrenzing van het erf vormt, te verbreden. Deze sloot varieert nu qua breedte, dit zal worden rechtgetrokken. In april 2016 is hierover overleg gevoerd met het waterschap. De voorgestelde ingreep en compensatie zijn akkoord bevonden door gebiedsbeheer. De bevestiging hiervan per e-mail is als bijlage Compensatie verharding akkoord Hoogheemraadschap bij de toelichting gevoegd.
Het plan is wat betreft het aspect water uitvoerbaar.
Op 16 mei 2017 is de Implementatiewet 'herziening m.e.r.-richtlijn' in werking getreden. Met deze wet wordt de herziene Europese m.e.r.-richtlijn in Nederlandse wetgeving vertaald. Voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling zijn nu ook enkele procedurele vereisten uit de Wet milieubeheer van toepassing. Dit betekent dat de initiatiefnemer een melding moet doen van het voornemen om een activiteit uit te voeren beneden de drempelwaarde uit Bijlage onderdeel D van het Besluit m.e.r.
Het voorliggende bestemmingsplan maakt de uitbreiding van het agrarische bedrijf mogelijk. Het planvoornemen valt onder de categorie D14. Het planvoornemen leidt niet tot een overschrijding van de drempelwaarden. Enkel de vormvrije m.e.r.-beoordeling is van toepassing. Gesteld mag worden dat de milieueffecten van de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied reeds op voldoende wijze in de voorgaande paragrafen zijn beschreven. Hieruit blijkt dat het planvoornemen geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu heeft.
Het voorliggende bestemmingsplan geeft geen aanleiding voor een vervolgonderzoek in het kader van het Besluit m.e.r.
In hoofdstuk 3 is het beleid geschetst dat relevant is voor het plan. In dit 5e hoofdstuk wordt aangetoond de inrichtingsprincipes van het plan “Des Beemsters” zijn. Deze principes zijn ontleend aan de structuurvisie Des Beemsters, de Omgevingsnota Beemster 2012 (welstandsnota) en het handboek 'Ontwerp uw eigen erf'. De traditionele indeling van het erf, het ordeningsprincipe, de begrenzing van het erf, de inrichting van het erf, het doorzicht over het erfpad, het rooilijnprincipe, de gebouwen op het erf, de streekeigen beplanting komt in dit hoofdstuk aan bod.
De rooilijnprincipes zijn leidend voor het plan bij de plaatsing van de bebouwing op het erf. Volgens traditie van De Beemster staat de stolp centraal op het erf op een afstand van circa één stolpmaat ten opzichte van de weg. De bedrijfsbebouwing is daar achter gesitueerd, achter de achtergevel van de stolp. De naar achter liggende rooilijn van de bedrijfsbebouwing wordt gehandhaafd. De situering van de nieuwe stal vormt een bijdrage aan het herstel van de centrale positie van de stolp. Hierdoor blijft de stolp beeldbepalend op het erf.
Het ordeningsprincipe is leidend voor de functionele indeling van het erf. De stolp maakt onderdeel uit van het representatieve voorerf. Daar achter ligt het functionele bedrijfsgedeelte. Dit wordt ondersteund door de beplanting op het erf: weelderig op het voorerf en functioneel sober op het achtererf. Het gehele voorerf heeft een representatief karakter. De voortuin is open en representatief. Hier bevindt zich de bloementuin. De voortuin wordt geflankeerd door een grasweide en een ten opzichte van de weg iets verder teruggelegen boomgaard (deels hoogstam).
Voor de bedrijfsvoering is het noodzakelijk om een nieuwe bedrijfsentree te realiseren. Deze komt aan de westzijde van het erf. De nieuwe entree wordt gerealiseerd in de vorm van een dam. Het ontwerp voldoet aan de criteria uit de Beleidsnotitie dammen en bruggen Beemster 2017. De noodzaak van de aanleg van de nieuwe ontsluiting is aangetoond en bevestigd door de Agrarische Bedrijfscommissie. Qua maatvoering wordt rekening gehouden met het beleid, de dam krijgt een breedte van 9 meter.
De stolp zal (als 2e planfase) worden gesplitst ten behoeve van de huisvesting van de twee huishoudens van de initiatiefnemers. De karakteristieke stolp zal hierdoor worden behouden. De splitsing zal geen afbreuk doen aan het oorspronkelijke karakter van het gebouw en het erf. Daarom is het voornemen om de splitsing overdwars uit te voeren en ontstaat een woning aan de voorzijde en een woning aan de achterzijde. Door deze opzet blijft de oorspronkelijke voorgevel intact. Ook de zijgevel die grenst aan het centrale erfpad blijft hierdoor in stand. Hier bevindt zich de hoofdentree van de tweede woning, namelijk de oorspronkelijke loopdeur die uitkomt in de dorsruimte. De nieuwe indeling van de stolp zelf zal nog nader worden bepaald. In elk geval zal het behoud van zo veel mogelijk gevelelementen (zoals stalvensters en staldeuren) daarbij worden onderzocht. Ook zal bij splitsing rekening worden gehouden met de oorspronkelijke functie: het woongedeelte en het bedrijfsgedeelte. Dit betekent dat qua uitstraling twee verschillende woningen zullen ontstaan: een meer representatieve woning en een meer functionele woning.
Het parkeren ten behoeve van de woningen en ook voor bezoekers van het bedrijf vindt plaats aan de voorzijde van het bedrijf. Deze plaatsen zijn zo dicht mogelijk bij de nieuwe inrit geprojecteerd. Hierdoor wordt verkeer op het erf zo veel mogelijk beperkt. Ook vormt dit een bijdrage aan het voorkomen van de insleep van ziektes.
Omdat de provincie geen twee inritten op de Oosthuizerweg toestaat zal de centrale entree komen te vervallen. De zichtlijn vanaf de Oosthuizerweg over het centrale erfpad naar de achterzijde van het erf met vrij uitzicht over de achterliggende landerijen blijft bestaan.
Afbeelding: centraal gelegen erfpad met uitzicht over de achterliggende landerijen
Voor wat betreft het type beplanting zijn gras, de wilgen (geknot) langs het centrale erfpad, walnotenbomen langs de nieuwe erftoegangsweg en fruitbomen in de vorm van een boomgaard de elementen die hier thuishoren. De open grasweide die het zicht op de stolp vanaf de openbare ruimte mogelijk maakt, blijft in stand. Hier zal een nieuwe ligusterhaag worden toegevoegd, die de begrenzing vormt tussen het voor- en het achtererf. Voor de beplantingskeuze is aangesloten bij de eisen van het handboek 'Ontwerp uw eigen erf'. Een uitwerking hiervan is in de bijlage Beplantingskeuze opgenomen.
Het plan gaat uit van het behoud van de voorsloten en kavelsloten ('Kopergravure-sloten'), in dit geval de bermsloot en de sloot die de westelijke begrenzing vormt van het erf. Deze zal worden verbreed tot 9 meter, passend binnen de maat van deze sloten. De oevers van het erf lopen geleidelijk af naar deze sloten en zijn begroeid met gras. In het handboek 'Ontwerp uw eigen erf' is aangegeven dat traditioneel het erf nader was ingedeeld met smalle sloten, maar dat veel van deze sloten nu echter zijn verdwenen. Op het erf komen nog twee (delen) van deze sloten voor. Het zijn de sloot tussen de voortuin en de boomgaard en de sloot langs het centrale erfpad. Deze zijn uitgangspunt bij de planvorming en blijven gehandhaafd.
De nieuwe erftoegangsweg wordt ondersteund door een eenzijdige laan van walnoot. Deze zijn beduidend groter dan de geknotte wilgen langs het centrale erfpad, waardoor een hiërarchie in de beplanting op het erf ontstaat. De walnotenbomen worden aan de erfzijde van de erftoegangsweg geplaatst. Ook de boomgaard maakt door de menging van hoogstam en laagstambomen deel uit van de hiërarchische ordening, waarbij de beplanting aan weerszijden van het erf forser is dan in het midden.
Langs de nieuwe stal komt een nieuwe struweelhaag in de vorm van struiken en bomen. Deze strook wordt tenminste 4 tot 5 meter breed. Tussen de stal en de struweelhaag is een onderhoudsstrook van 3 meter breedte open gehouden. De struweelhaag bestaat uit de volgende soorten: Amelanchier lamarckii (krent), Cornus mas (gele kornoelje), Cornus sanguinea (rode kornoelje), diverse soorten Ribes (rode, kruisbes en zwarte bes), Viburnum (gelderse roos) en Corylus avellana (hazelaar). De beplantingskeuze komt overeen met de eisen uit het handboek 'Ontwerp uw eigen erf'.
Zoals hiervoor is aangegeven is de provincie Noord-Holland niet positief over het realiseren van twee inritten op de Oosthuizerweg (advies 5 april 2018). Het plan is hier dan ook op aangepast. De provincie heeft geen bezwaar tegen het plan in relatie tot de Stelling van Amsterdam en De Beemster als UNESCO-werelderfgoed (advies 24 mei 2018). Verder heeft de provincie geen opmerkingen over het plan.
De gemeente Beemster heeft laten weten akkoord te zijn met de stedenbouwkundige invulling van het plangebied en met de landschappelijke inpassing. Naar aanleiding van de opmerking over de bomen langs de nieuwe inrit, is het plan hierop aangepast (beoordeling 13 juli 2018).
Conclusie
Het plan is passend binnen het beleid van de provincie en de gemeente Beemster. Aangetoond is dat de erfinrichting en de gekozen beplanting des Beemsters is.
De bestemmingsomschrijving, de bijbehorende regels en de verbeelding geven een juridische vertaling van de bestemmingen en de beoogde ontwikkelingen.
Voor de systematiek van bestemmen is aangesloten bij de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) voor het digitale bestemmingsplan. Het bestemmingsplan kan volgens de landelijk vastgelegde richtlijnen digitaal worden geraadpleegd en worden uitgewisseld. De bestemmingsbenamingen, de opzet van de regels en de tekenwijze op de verbeelding zijn conform de SVBP.
Aan de basis van dit bestemmingsplan ligt het bestemmingsplan Buitengebied 2012. De regels sluiten qua systematiek aan op dit plan.
Het bestemmingsplan kent de volgende hoofdstukken en artikelen:
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
Voor de begrippen is waar mogelijk gebruikgemaakt van de standaardregels uit de SVBP 2012. In dit artikel worden uitsluitend de begrippen gedefinieerd die van het 'normale' spraakgebruik afwijken of een specifiek juridische betekenis hebben. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan zal moeten worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. De begrippen zijn alfabetisch geordend.
Artikel 2 Wijze van meten
Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht moeten worden genomen, dienen te worden gemeten.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
Het grootste deel van het plangebied heeft de bestemming Agrarisch. Dit betreft het agrarische erf van het bedrijf. Binnen de bestemming is een bouwvlak opgenomen. Alle gebouwen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd. De bestaande stolp mag worden benut als bedrijfswoning voor 2 huishoudens.
Artikel 4 Tuin
De gronden met de bestemming Tuin zijn de gronden gelegen in het voorerfgebied en het zijerf van de stolp. Op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
Artikel 5 Water
De waterloop aan de voorzijde van het perceel (langs de Oosthuizerweg) is bestemd als Water. De waterloop is opgenomen in het plangebied om hier de nieuwe ontsluiting te realiseren voor het bedrijf.
Artikel 6 Waarde – Cultuurhistorie
De waarde van het Beemster cultuurlandschap wordt met dit artikel gewaarborgd. Hiervoor zijn algemene bouwregels opgenomen, die bepalen dat alleen bouwwerken ten behoeve van de bestemming gerealiseerd mogen worden. Daarnaast weegt het bevoegd gezag bij het verlenen van een omgevingsvergunning af of de waarde van het landschap niet aangetast wordt.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Dit is de standaardbepaling zoals die is voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Artikel 8 Algemene bouwregels
Bouwen mag er niet toe leiden dat op het aangrenzende terrein of bouwperceel een situatie ontstaat die niet meer met de daar geldende regels overeenstemt.
Artikel 9 Algemene gebruiksregels
Met deze regels is het verboden de in het plan opgenomen gronden en gebouwen te gebruiken voor doeleinden waarin het plan niet voorziet.
Artikel 10 Algemene afwijkingsregels
Ten behoeve van een aantal activiteiten zoals de bouw van utilitaire bouwwerken en het met niet meer dan 10% afwijken van voorgeschreven maten kunnen burgemeester en wethouders op basis van de bepaling ontheffing verlenen.
Artikel 11 Algemene regels voor het verlenen van een omgevingsvergunning
Voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden. Activiteiten zoals het ontginnen, bodemverlagen, afgraven, ophogen en egaliseren van gronden zijn niet zondermeer mogelijk. Evenals het graven, vergraven of dichten van waterlopen en het aanbrengen van nieuwe beplanting. Behoudens normale onderhoudswerkzaamheden en werkzaamheden van ondergeschikte betekenis is voor deze activiteiten een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden vereist.
Aan het verlenen van een omgevingsvergunning zoals bedoeld in dit artikel is een toetsingscriterium verbonden. Dit criterium bestaat uit een onderzoek naar de gevolgen van de aanvraag voor de landschappelijke en cultuurhistorische waarden van de droogmakerij. Deze waarden mogen niet onherstelbaar worden aangetast. In de beoordeling maakt het bevoegd gezag gebruik van de mogelijkheid om advies in te winnen bij een aan te wijzen deskundige.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Artikel 12 en 13
De overgangs- en slotregels zijn standaardbepalingen die dwingend zijn voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
De in het plan opgenomen regelingen met betrekking tot bodemgebruik (gebruiksregels) en bebouwing (bouwregels) vervullen een belangrijke rol in de bescherming van de in het gebied aanwezige waarden. Een snelle en zorgvuldige afhandeling van aanvragen om bouw- of aanlegvergunning alsmede toegankelijkheid van de regels voor de burger zal mede bijdragen aan de naleving en effectiviteit van deze regelingen. In dat kader is gestreefd naar een actueel bestemmingskader met duidelijke regelgeving. Anderzijds verdienen zowel preventieve als repressieve handhaving aandacht.
Door middel van toezicht zullen illegale situaties in het gebied moeten worden gesignaleerd en tegen eenmaal geconstateerde overtredingen zal daadwerkelijk moeten worden opgetreden. Een adequate handhaving van de gestelde regels komt ook ten goede aan de naleving van die regels. Voor de gemeente is het handhaven van de bestemmingsplannen uitgangspunt van beleid, tenzij gewijzigde (maatschappelijke) omstandigheden leiden tot wijziging van dat beleid.
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat een bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een ruimtelijk plan, daarbij overleg pleegt met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van Rijk en provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Artikel 3.1.6 Bro bepaalt daarnaast dat in de toelichting de uitkomsten van dit overleg worden beschreven.
De provincie Noord-Holland heeft reeds aangegeven geen reactie te hebben op het plan. Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier is in het kader van de watercompensatie akkoord met het verbreden van een waterloop. Daarmee zijn de in het Bro bedoelde instanties voldoende bij de voorbereiding van het plan betrokken.
Het bestemmingsplan zal als ontwerp zes weken ter inzage worden gelegd. De uitkomsten hiervan zullen in de toelichting worden opgenomen.
Op grond van artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen. Wat onder een bouwplan moet worden verstaan, is in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangegeven. Het planvoornemen voor de uitbreiding van het agrarisch bedrijf is een bouwplan op grond van artikel 6.2.1, lid b Bro.
Doel van een grondexploitatieregeling is het inzichtelijk maken van de financiële haalbaarheid en het bieden van meerdere mogelijkheden voor het kostenverhaal, waardoor er meer sturingsmogelijkheden zijn. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten.
Er is een anterieure overeenkomst gesloten tussen gemeente en initiatiefnemers (28 maart 2018). De kosten voor het bouwplan alsmede de plankosten worden gedragen door de initiatiefnemer. Het voorliggende bestemmingsplan is economisch uitvoerbaar.