Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.4.2 indien in plaats van de landschapsmaatregelen in het Inrichtingsplan, zoals opgenomen in de bijlagen, andere landschapsmaatregelen worden getroffen, met dien verstande dat:
a. de landschapsmaatregelen tevens voorzien in een adequate landschappelijke inpassing teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing en een versterking van de landschappelijke waarden ter plekke;
b. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in de omgeving aanwezige functies en waarden;
c. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.
d. er een door het college akkoord bevonden erfinrichtingsplan wordt overlegd.