Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Buitengebied, Westerweg 14
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0269.BG115-VG01

Artikel 6 Agrarisch - Voorlopig

6.1 Voorlopige bestemming

6.1.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch - Voorlopig' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. de uitoefening van een agrarisch bedrijf met een intensieve veehouderij, al dan niet in combinatie met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering en al dan niet in combinatie met nevenactiviteiten in bestaande gebouwen te weten een caravanstalling, een zorgboerderij en activiteiten die zich richten op landschaps- en natuurbeheer, op landschaps- en natuureducatie en/of op recreatie;
met daaraan ondergeschikt:
  1. detailhandel in (streek)eigen voortgebrachte producten; 
  2. nutsvoorzieningen;
  3. paardenbak;
  4. paden en wegen;
  5. parkeervoorzieningen;
  6. waterhuishoudkundige voorzieningen waaronder retentievoorzieningen en waterberging;
met de daarbij behorende:
  1. bedrijfsgebouwen en overkappingen;
  2. bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde;
  3. erven, terreinen en tuinen;
  4. (mest)bassins, mest- en kuilplaten en (mest)silo's;
  5. torensilo's.

6.1.2 Bouwregels

  1. Voor het bouwen van de gebouwen en van de overkappingen gelden per bestemmingsvlak de volgende regels: 
    1. gebouwen en overkappingen ten behoeve van één intensieve veehouderij mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
    2. de bedrijfsgebouwen en de overkappingen dienen achter de voorgevel van de op het perceel aanwezige bedrijfswoning en het verlengde daarvan te worden gebouwd; indien geen bedrijfswoning aanwezig is, mag de afstand van de bedrijfsgebouwen en van de overkappingen ten opzichte van de as van de weg niet minder dan 15,00 meter bedragen;
    3. de bedrijfsbebouwing dient gegroepeerd te worden gebouwd binnen het bouwvlak;
    4. de gezamenlijke oppervlakte van bestaande bedrijfsgebouwen en overkappingen ten behoeve van een caravanstalling mag niet meer dan 1.000 m2 bedragen, ten behoeve van een zorgboerderij niet meer dan 350 m2 bedragen en ten behoeve van activiteiten die zich richten op landschaps- en natuurbeheer, op landschaps- en natuureducatie en/of op recreatie niet meer dan 150 m2 bedragen;
    5. de maatvoering van de gebouwen en van de overkappingen dient te voldoen aan de eisen die in de onderstaande tabel zijn gesteld:
      Functie bebouwing
      Maximale goothoogte in meters
      Maximale bouwhoogte in meters
      Maximale gezamenlijke oppervlakte
      Bedrijfsgebouwen en overkappingen
      6,00
      bestaand
      900 m2
      Mest- en/of kuilplaat
       -
      2,00
      300 m2
      (Mest)silo
       -
      4,00
      175 m2
      Torensilo
       -
      10,00
      85 m2
    6. er mogen geen gebouwen ten behoeve van een kleinschalig kampeerterrein worden gebouwd;
    7. er mogen geen trekkershutten worden gebouwd;
    8. er is geen bedrijfswoning toegestaan;
    9. indien de goothoogte, de bouwhoogte, de gezamenlijke oppervlakte en/of de bestaande inhoud meer bedraagt dan in bovenstaande tabel is vermeld, mogen deze niet meer bedragen dan de bestaande maatvoering. 
  2. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
    1. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 10,00 meter bedragen;
    2. de bouwhoogte van een omheining ten behoeve van een paardenbak mag niet meer dan 1,50 meter bedragen;
    3. de bouwhoogte van aanverwante voorzieningen ten behoeve van een paardenbak, zoals een longeercirkel, een paddock, een stapmolen en een trainingsmolen mag niet meer dan 4,00 meter bedragen;
    4. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2,50 meter bedragen;
    5. de bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer dan 8,00 meter bedragen;
    6. er mag geen niet-perceelgebonden handelsreclame worden aangebracht en/of worden geplaatst;
    7. er mogen geen lichtmasten ten behoeve van een paardenbak worden geplaatst.

6.1.3 Nadere eisen

Het college kan nadere eisen stellen aan de afmetingen van de bebouwing en aan de plaats van de bebouwing, ten behoeve van:
  1. de archeologische waarden;
  2. de cultuurhistorische waarden;
  3. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  4. de geomorfologische waarden;
  5. een goede woonsituatie;
  6. de landschappelijke waarden;
  7. de milieusituatie;
  8. de natuurlijke waarden;
  9. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  10. de sociale veiligheid;
  11. de verkeersveiligheid.

6.1.4 Afwijken van de bouwregels

  1. Het college kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 6 lid 1.1 sub a en toestaan dat gebouwen ten behoeve van nevenactiviteiten worden gebouwd, mits: 
    1. aangetoond wordt dat de nevenactiviteit ondergeschikt blijft;
    2. niet meer dan de helft van de oppervlakte van het te vervangen gebouw wordt te-ruggebouwd;
    3. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
      • het bebouwingsbeeld;
      • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
      • de landschappelijke waarden;
      • de milieusituatie;
      • de natuurlijke waarden;
      • de verkeersveiligheid. 
  2. Het college kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel artikel 6 lid 1.2 sub 1 onder e en toestaan dat de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen en torensilo's wordt vergroot tot niet meer dan 12,00 meter mits: 
    1. de vergroting noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering;
    2. het aantal bouwlagen niet zal toenemen;
    3. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
      • het bebouwingsbeeld;
      • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
      • de landschappelijke waarden;
      • de natuurlijke waarden.

6.1.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 2.1, lid 1, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval gerekend:
  1. buitenopslag van agrarische producten binnen het bouwvlak voor zover het gronden betreft die gelegen zijn voor de voorgevel van de op het perceel aanwezige bedrijfswoning en het verlengde daarvan of, indien geen bedrijfswoning aanwezig is, voor de voor-gevel van het dichtst bij de weg gelegen bedrijfsgebouw;
  2. de opslag en/of de stalling van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen;
  3. het gebruik van gebouwen voor zelfstandige bewoning;
  4. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van detailhandel, anders dan de verkoop van (streek)eigen producten met een gebruiksoppervlakte van de gebouwen van niet meer dan 100 m2;
  5. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting of prostitutie;
  6. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van niet-agrarische bedrijfsactiviteiten, anders dan een ijsmakerij, een kaasmakerij of naar de aard daarmee vergelijkbare bedrijvigheid;
  7. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van niet-grondgebonden agrarische bedrijfsactiviteiten, tenzij deze activiteiten niet meer dan 250 m2 bedragen;
  8. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatie, waaronder een standplaats voor één of meer kampeermiddelen;
  9. het gebruik van de gronden voor de opslag van afbraak- en bouwmaterialen, bodemspecie, grond, puin en/of schroot, anders dan krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten, werken en werkzaamheden;
  10. het gebruik van de gronden voor een paardenbak, waarbij de afstand tot de zijdelingse perceelgrens minder dan 5,00 meter bedraagt;
  11. het gebruik van de gronden voor een paardenbak waarbij de afstand tot een bouwperceel met een gevoelige functie minder dan 50,00 meter bedraagt;
  12. het gebruik van de gronden voor een paardenbak waarvan de oppervlakte meer bedraagt dan 1.800 m2;
  13. het gebruik van de gronden voor meer dan één paardenbak per bouwperceel;
  14. het gebruik van een trekkershut voor permanente bewoning;
  15. het kennelijk ten verkoop opslaan en stallen van bruikbare en niet aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen;
  16. het stallen van caravans met een totale oppervlakte van meer dan 1.000 m2;
  17. het storten van afvalstoffen en van puin.

6.2 Geldigheidstermijn van de voorlopige bestemming

De termijn waarvoor de voorlopige bestemming geldt, bedraagt 5 jaar, gerekend vanaf de datum van vaststelling van het bestemmingsplan.

6.3 Definitieve bestemming

6.3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch - Voorlopig' aangewezen gronden zijn na het verstrijken van de geldigheidstermijn als bedoeld in artikel 6.2 bestemd voor:
  1. gebouwen en overkappingen ten behoeve van opslag behorende bij het onder artikel 4 lid 1 sub a genoemde landbouwmechanisatiebedrijf;
  2. een en ander met dien verstande dat gebruik van de gronden ten behoeve van bovengenoemde doeleinden niet is toegestaan zonder de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het inrichtingsplan, welke als bijlage bij de regels is gevoegd, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing, een en ander ter beoordeling van het college;
met de daarbij behorende:
  1. bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde; 
  2. erven, terreinen en tuinen; 
  3. groenvoorzieningen; 
  4. (ontsluitings)wegen, paden en straten; 
  5. parkeervoorzieningen; 
  6. waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder retentievoorzieningen en waterberging.

6.3.2 Bouwregels

  1. Voor het bouwen van de in artikel 6 lid 3.1 sub a en artikel 6 lid 3.1 sub c vermelde gebouwen en overkappingen gelden per bestemmingsvlak de volgende regels:
    1. er mogen uitsluitend bedrijfsgebouwen en overkappingen worden gebouwd ten behoeve van de in artikel artikel 6 lid 3.1 sub a toegestane bedrijfsactiviteit;
    2. de bedrijfsgebouwen en de overkappingen dienen ten minste 1,00 meter achter de voorgevel van de bedrijfswoning en het verlengde daarvan te worden gebouwd;
    3. de maatvoering van de gebouwen en van de overkappingen dient te voldoen aan de eisen die in de onderstaande tabel zijn gesteld:
      Functie bebouwing
      Maximale goothoogte in meters 
      Maximale bouwhoogte in meters
      Maximale gezamenlijke (bedrijfsvloer-)oppervlakte
      Bedrijfsgebouw en overkapping 
      5,00
      bestaand
      900 m2
    4. de gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfsgebouwen en van de overkappingen mag niet meer bedragen dan de in bovenstaande tabel vermelde gezamenlijke bedrijfsvloeroppervlakte;
    5. indien de goothoogte, de bouwhoogte, de gezamenlijke oppervlakte en/of de inhoud meer bedraagt dan in bovenstaande tabel is vermeld, mogen deze niet meer bedragen dan de bestaande maatvoering; 
  2. Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de volgende regels: 
    1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen gelegen achter de voorgevel van de bedrijfswoning en het verlengde daarvan, mag niet meer dan 2,50 meter bedragen;
    2. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen gelegen voor de voorgevel van de bedrijfswoning en het verlengde daarvan, mag niet meer dan 1,50 meter bedragen;
    3. de bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer dan 8,00 meter bedragen;
    4. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, mag niet meer dan 10,00 meter bedragen;
    5. er mogen geen magazijnstellingen buiten de gebouwen worden geplaatst;
    6. er mag geen niet-perceelgebonden handelsreclame worden aangebracht.

6.3.3 Nadere eisen

Het college kan nadere eisen stellen aan de afmetingen van de bebouwing en aan de plaats van de bebouwing, ten behoeve van:
  1. de archeologische waarden; 
  2. de cultuurhistorische waarden;
  3. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  4. de geomorfologische waarden;
  5. een goede woonsituatie;
  6. de landschappelijke waarden;
  7. de milieusituatie;
  8. de natuurlijke waarden;
  9. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  10. de sociale veiligheid;
  11. de verkeersveiligheid.

6.3.4 Specifieke gebruiksregels

  1. Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken overeenkomstig de in artikel 6 lid 3.1 opgenomen bestemmingsomschrijving zonder de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het inrichtingsplan, welke als bijlage bij de regels is gevoegd, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing, een en ander ter beoordeling van het college.
  2. Tot een gebruik strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 2.1, lid 1, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval gerekend: 
    1. buitenopslag van goederen; 
    2. de opslag en/of de stalling van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen; 
    3. het gebruik van bijgebouwen voor zelfstandige bewoning; 
    4. het gebruik van de bedrijfswoning anders dan ten behoeve van het bedrijf; 
    5. het gebruik van de bedrijfswoning en van de daarbij behorende bebouwing door meer dan één afzonderlijk huishouden;
    6. het gebruik van de gronden als standplaats voor één of meer kampeermiddelen;
    7. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van detailhandel, anders dan productiegebonden detailhandel met een gebruiksoppervlakte van de gebouwen van niet meer dan 100 m2;
    8. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatie;
    9. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken voor andere bedrijven dan op grond van artikel 6 lid 3.1 sub a zijn toegestaan, tenzij toepassing is gegeven aan artikel 6 lid 3.5 sub 3;
    10. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken voor een seksinrichting of prostitutie;
    11. het gebruik van de gronden voor de opslag van afbraak- en bouwmaterialen, bodemspecie, grond, puin en/of schroot anders dan krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten, werken en werkzaamheden;
    12. het kennelijk ten verkoop opslaan en stallen van bruikbare en niet aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen, anders dan krachtens de bestemming toegelaten verkoop;
    13. het opdelen van een reeds bestaand bouwperceel in meerdere bouwpercelen;
    14. het storten van afvalstoffen en van puin.

6.3.5 Afwijken van de gebruiksregels

  1. Het college kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel artikel 6 lid 3.4 van het onderhavige bestemmingsplan, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
  2. Het college kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 6 lid 3.1 sub a en toestaan dat er bij beëindiging van de huidige bedrijfsactiviteiten, een caravanstalling wordt gevestigd, mits:
    1. de aanwezige woonfunctie bij het bedrijf wordt gehandhaafd;
    2. de bedrijfsvestiging plaatsvindt binnen de bestaande oppervlakte aan gebouwen;
    3. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
      • het bebouwingsbeeld;
      • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
      • de landschappelijke waarden;
      • de milieusituatie;
      • de natuurlijke waarden;
      • de woonsituatie.
  3. Het college kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 6 lid 3.4 sub 2 onder m en toestaan dat een (bestaand) bedrijfsperceel in meerdere bedrijfspercelen wordt opgedeeld, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
    1. de bedrijfssituatie;
    2. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    3. de milieusituatie;
    4. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    5. de verkeersveiligheid;
    6. de woonsituatie.