direct naar inhoud van 4.1 Milieuaspecten
Plan: Bestemmingsplan Buitengebied, Ottenweg 45
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0269.BG122-ON01

4.1 Milieuaspecten

4.1.1 Bodem

Voor de vaststelling van een bestemmingsplan dient in verband met de uitvoering een reëel beeld aanwezig te zijn van de bodemkwaliteit voor de gronden waaraan een nieuwe bestemming wordt gegeven. Uitgangspunt bij ruimtelijke ontwikkelingen is dat de bodemkwaliteit geschikt moet zijn voor de beoogde functie.

In maart 2012 is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in de bijlage van deze ruimtelijke onderbouwing. De resultaten zijn hieronder samengevat.

Het bodemonderzoek is uitgevoerd in het kader van de Bouwverordening, alsmede de bestemmingsplanwijziging.

Op basis van het vooronderzoek is geconcludeerd dat de onderzoekslocatie onderzocht dient te worden volgens de strategie "onverdacht" (ONV). Bij onverdachte locaties luidt de onderzoekshypothese dat de bodem niet verontreinigd is.

De bodem bestaat voornamelijk uit zwak tot matig siltig, zeer fijn zand. De bovengrond is bovendien matig humeus. De ondergrond is vanaf 1,5 m -mv plaatselijk matig grindig.

In het opgeboorde materiaal zijn zintuiglijk geen verontreinigingen waargenomen. Er zijn op basis van het vooronderzoek, tijdens de terreininspectie en bij de uitvoering van de veldwerkzaamheden geen aanwijzingen gevonden, die aanleiding geven een bodemverontreiniging met asbest op de locatie te verwachten.

De bovengrond van het noordelijke terreindeel is licht verontreinigd met PAK (polycyclische aromatische koolwaterstoffen). In de bovengrond van het zuidelijke terreindeel en in de ondergrond zijn geen verontreinigingen geconstateerd. In de ondergrond zijn eveneens geen verontreinigingen geconstateerd.

De vooraf gestelde hypothese, dat de onderzoekslocatie als "onverdacht" kan worden beschouwd wordt, op basis van de onderzoeksresultaten, niet geheel bevestigd. Echter, gelet op de aard en mate van verontreiniging, bestaat er géén reden voor een nader onderzoek en bestaan er met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem géén belemmeringen voor de nieuwbouw op de onderzoekslocatie.

Indien er werkzaamheden plaatsvinden, waarbij grond vrijkomt, kan de grond niet zonder meer worden afgevoerd of elders worden toegepast. De regels van het Besluit bodemkwaliteit zijn hierop van toepassing.

4.1.2 Geluid

Ingevolge de Wet geluidhinder (Wgh) dient bij ruimtelijke plannen ter waarborging van een goed woon- en leefklimaat rekening gehouden te worden met het aspect wegverkeerslawaai. Volgens de Wgh bevinden zich langs alle wegen wettelijke geluidzones, met uitzondering van woonerven, 30-km/uur-gebieden en wegen waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveaukaart blijkt dat de geluidsbelasting op 10 meter uit de meest nabij gelegen wegas 48 dB of minder bedraagt.

In februari 2012 is een onderzoek verricht naar de geluidsbelasting op de nieuwe woningen. Dit onderzoek is opgenomen in de bijlage van deze ruimtelijke onderbouwing. De resultaten zijn hieronder samengevat.

De locatie is gelegen buiten de bebouwde kom, binnen de geluidzone van de Ottenweg. De grens van het bouwblok ligt op de rooilijn van de naastgelegen woningen op ca 15 meter uit de as van de weg. Een situatieoverzicht, met een mogelijke ligging van de woningen, is weergegeven in tekening 1 in paragraaf 5.3.

De geluidbelasting is berekend met behulp van een rekenmodel op basis van de weg- en verkeersgegevens zoals aangeleverd door de gemeente Oldebroek. Gerekend is met een variant waarbij de woningen op de rooilijn worden gebouwd en met een variant als in tekening 1 in paragraaf 5.3 waarbij de woningen achter de rooilijn zijn gebouwd.

Geluidbelasting op de gevels

Indien de woningen op de rooilijn (dit is de grens van het bouwvlak) worden gebouwd, bedraagt de hoogste geluidbelasting op de nieuwe woningen 53 resp. 52 dB na aftrek van 5 dB ex art 110-g Wgh. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt daarmee op de woningen overschreden. De maximale hogere waarde van 53 dB wordt niet overschreden.

Indien de woningen op 8 resp. 4 meter achter de rooilijn worden gebouwd, bedraagt de hoogste geluidbelasting op de nieuwe woningen 50 resp. 52 dB na aftrek van 5 dB ex art 110-g Wgh. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt daarmee op de woningen overschreden. De maximale hogere waarde van 53 dB wordt niet overschreden.

Hogere waarden

Het treffen van maatregelen aan de weg is gelet op het te behalen resultaat financieel buitenproportioneel. Het plaatsen van een afscherming met een hoogte van 4,5 meter is landschappelijk niet haalbaar. Voor de woningen dient een hogere waarde te worden aangevraagd.

Als de woningen op de rooilijn worden gebouwd dient voor de woningen een hogere waarde te worden aangevraagd van 53 dB (noordelijke woning) resp. 52 dB (zuidelijke woning).

Als de woningen achter de rooilijn worden gebouwd, conform tekening 1 (Par 5.3), dient voor de woningen een hogere waarde te worden aangevraagd van 50 dB (noordelijke woning) resp. 52 dB (zuidelijke woning).

Geluidwerende voorzieningen

Bij het bepalen van de benodigde geluidwering mag geen aftrek plaatsvinden ex. artikel 110-g Wgh zodat gerekend moet worden met de waarden voor de geluidbelasting als gegeven in tabel II.3 en II.4. Voor gevels met een geluidbelasting hoger dan 53 dB zonder aftrek zijn aanvullende geluidwerende voorzieningen nodig. Ten behoeve van de bouwaanvraag, nadat de tekeningen definitief zijn, dient een rapport te worden toegevoegd met de noodzakelijke geluidwerende voorzieningen.

4.1.3 Luchtkwaliteit

Het Besluit Luchtkwaliteit is in november 2007 ingetrokken en vervangen door een nieuwe regeling in de Wet Milieubeheer, bekend onder de naam Wet Luchtkwaliteit. Op 15 november 2007 is de Wet Luchtkwaliteit in werking getreden. In de nieuwe wet en de daarop gebaseerde regelingen – Besluit NIBM en Regeling NIBM (luchtkwaliteitseisen) – is getalsmatig vastgelegd dat bepaalde projecten "niet in betekende mate" bijdragen aan de luchtverontreiniging.

Projecten die “niet in betekenende mate” leiden tot een verslechtering van de luchtkwaliteit, hoeven volgens de Wet luchtkwaliteit niet langer afzonderlijk te worden getoetst op de grenswaarde, tenzij een dreigende overschrijding van één of meerdere grenswaarden te verwachten is. Sinds augustus 2009 ligt de grens van “niet in betekenende mate” volgens de gelijknamige AMvB bij 3% van de gewenste grenswaarde van een stof. Deze grens zal pas bereikt worden bij woningbouwprojecten die aanmerkelijk groter zijn dan 1500 woningen (is de grens bij 3%).

Het onderhavige plan voldoet ruim aan de NIBM grens en draagt dus niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. Nadere toetsing van het project is volgens het Besluit NIBM niet noodzakelijk. 

4.1.4 Bedrijven en milieuzonering

Als gevolg van bedrijven in de directe omgeving van het plangebied kan mogelijk milieuhinder ontstaan voor de nieuw te realiseren woningen. Eveneens kan een bedrijf in de omgeving beperkt worden door het toevoegen van hindergevoelig objecten (woningen) in de omgeving.

Het initiatief, twee nieuwe woning te realiseren aan de Ottenweg 45, voldoet aan de gestelde eisen. Aan de overzijde van de Ottenweg is een kwekerij gevestigd. Op de grond van de VNG brochure Bedrijven en Milieuzonering (uitgave 2009) wordt een milieuzone aangehouden van 30 meter (categorie 2). De afstand tot de te bouwen woningen bedraagt circa 100 meter. Dat is dus ruim voldoende. Ten zuidwesten van het plangebied ligt een niet-volwaardig agrarisch bedrijf. Op grond van het Besluit Landbouw dient de afstand tot de te realiseren woning minimaal 50 meter te bedragen. De werkelijke afstand is 170 meter. Dat is ruim voldoende.

Tussen dit bedrijf en het plangebied zijn op kleinere afstand woningen gelegen. Daarom is de nieuw te bouwen woning in het plangebied niet de bepalende woning voor het bepalen van een eventuele geurhindercontour rondom dat agrarische bedrijf.

De realisatie van de woningen wordt niet belemmerd door aanwezige milieuhindercontouren. De nieuwe woningen veroorzaken geen extra belemmeringen voor bedrijven in de directe omgeving van het plangebied.

4.1.5 Spuitzones

In de directe omgeving van het plangebied is een kwekerij gevestigd aan de Ottenweg. Op de aan het plangebied grenzende gronden wordt gebruik gemaakt van bestrijdingsmiddelen. Bij nieuw te bouwen woningen dient rekening te worden gehouden met het gebruik van bestrijdingsmiddelen bij deze kwekerij. Bij het gebruik van bestrijdingsmiddelen wordt met oog op gezondheidsrisico's in beginsel een afstand van 50 meter in acht genomen tot milieugevoelige functies zoals wonen.

De giftigheid van de bestrijdingsmiddelen, duur van de blootstelling, en het werkingsmechanisme zijn factoren die de hoogte van de gezondheidsrisico bepalen.

In de nieuwe situatie bedraagt de afstand van de dichtstbijzijnde nieuwbouwwoning tot de gronden waar bestrijdingsmiddelen worden gebruikt maximaal 35 meter.

Er heeft overleg plaatsgevonden over de bestrijdingsmiddelen, die gebruikt worden en of als gevolg hiervan nog nadere maatregelen moeten worden genomen. Hiervoor is ook een advies ingewonnen bij de GGD.

Het advies houdt in dat een kortere afstand tot de gronden waar bestrijdingsmiddelen worden gebruikt acceptabel is omdat er tussen de nieuwbouwwoning(en) en de betreffende gronden een schuur staat, die de drift (verwaaien van spuitvloeistof) van bestrijdingsmiddelen deels al verhindert zodat dat gezondheidsrisico's verminderen. In het verlengde van deze schuur moet afschermende beplanting in de vorm van een windhaag worden aangeplant om verdere drift van bestrijdingsmiddelen zodanig in te perken dat gezondheidsrisico's vrijwel nihil zijn. De windhaag, bestaande uit thuja's, moeten uiteindelijk een hoogte hebben van 4 meter om alle gezondheidsrisico's uit te sluiten. Bij een meer pragmatische benadering zou kunnen worden volstaan met een hoogte tussen 3 en 3,5 meter.

Op de verbeelding en in de regels zal deze haag worden opgenomen.

Voor een uitgebreide beschrijving van de bevindingen van de GGD wordt verwezen naar de rapportage van de GGD, die als bijlage bij de toelichting is gevoegd.

4.1.6 Externe veiligheid

Externe veiligheid heeft betrekking op de veiligheid van diegenen die niet betrokken zijn bij risicovolle activiteiten, maar die als gevolg van die activiteiten wel risico lopen. Om deze reden dient er in het plangebied rekening gehouden te worden met het aspect externe veiligheid. In het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI) is een normering opgenomen voor de externe veiligheid voor bedrijven met gevaarlijke stoffen. Daarnaast bestaan er richtlijnen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en aangaande de aanwezigheid van buisleidingen. Er dient voldoende veiligheidsafstand in acht genomen te worden tussen risicovolle bedrijven of routes voor gevaarlijke stoffen (via de weg/spoor of via buisleidingen) én (beperkt) kwetsbare objecten.

In en om het plangebied bevinden zich geen bedrijven die vallen onder het BEVI. De wegen rondom het plangebied worden niet gebruikt voor vervoer van gevaarlijke stoffen. Over de snelweg A-28 en de spoorweg Zwolle-Amersfoort vindt wel vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. De snelweg A28 en de spoorweg Zwolle-Amersfoort liggen op minimaal 650 meter en hebben geen negatief effect op het plangebied.

Nabij het plangebied bevindt zich geen buisleiding van de Gasunie. Een nader onderzoek naar externe veiligheid is derhalve niet noodzakelijk.

Ten aanzien van externe veiligheid zijn er daarom geen belemmeringen voor de voorgenomen initiatieven.

4.1.7 Milieueffectrapportage

Het opstellen van een milieueffectrapportage (MER) en het doorlopen van de bijbehorende m.e.r.-procedure is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid die kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Dit is geregeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Er zijn drie onafhankelijke sporen die kunnen leiden tot een m.e.r.-plicht:

  • a. Uit toetsing aan de hand van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) blijkt dat het plan of besluit voorziet in, of een kader vormt voor, activiteiten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen hebben voor het milieu. In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten planMER-plichtig, besluitm.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelings- plichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Voor (bestemmings)plannen dient te worden getoetst aan de activiteiten en drempelwaarden van onderdeel D van de bijlage bij het besluit m.e.r.. In het geval de activiteit genoemd wordt in onderdeel D, maar die onder de drempelwaarden vallen, dan is een 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' nodig. Bij de 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' dient te worden getoetst of belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen worden uitgesloten. De toetsing dient te worden gedaan aan de hand van de criteria uit Bijlage III bij de Europese richtlijn m.e.r. (kenmerk project, plaats project en kernmerk potentieel effect). Zijn belangrijke nadelige milieugevolgen uitgesloten, dan is niet alsnog een (plan)m.e.r. (-beoordeling) op grond van het Besluit m.e.r. noodzakelijk.
  • b. In het geval van een (bestemmings)plan: indien een 'passende beoordeling' op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 voor dit plan verplicht is vanwege de in het plan opgenomen activiteiten. Een passende beoordeling is verplicht indien significante negatieve effecten op Natura 2000-gebieden niet zijn uit te sluiten;
  • c. Wanneer Provinciale Staten in haar provinciale milieuverordening activiteiten hebben aangewezen, aanvullend op de activiteiten in het Besluit m.e.r., die kunnen leiden tot m.e.r.-plicht.

Toets planMER-plicht

Het bestemmingsplan biedt een juridische-planologische regeling voor het omzetten van een agrarische bestemming in een woonbestemming. De activiteit die mogelijk wordt gemaakt (wonen) valt onder categorie "D 11.2 uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen". De drempelwaarden van de betreffende categorie worden niet overschreden of zijn niet van toepassing (oppervlakte van 200 ha. of meer, 2000 of meer woningen en bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer). Dit betekent dat een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te worden uitgevoerd. Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling zal blijken of niet alsnog een m.e.r.-procedure op grond van het Besluit m.e.r. moet worden doorlopen. In de volgende paragraaf is de 'vorm vrije m.e.r.-beoordeling' behandeld.

De afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000 gebied (Veluwe) bedraagt circa 200 meter. Gelet op de soort activiteit (wonen) en de afstand tot aan het Natura 2000-gebied, is geoordeeld dat is uit te sluiten dat er significante negatieve effecten optreden op het Natura 2000-gebied. Dit betekent dat er geen 'passende beoordeling' op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 voor dit plan verplicht is en er derhalve, via dit spoor, ook geen sprake is van een planMER-plicht.

De Provinciale Staten van Gelderland hebben momenteel geen activiteiten aangewezen die kunnen leiden tot een m.e.r.-plicht. Derhalve is er via dit spoor ook geen sprake van een planMER-plicht voor dit bestemmingsplan.

Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Zoals in de vorige paragraaf is aangegeven, is een vormvrije m.e.r.-beoordeling altijd nodig als een besluit of plan wordt voorbereid over activiteiten die voorkomen op de D-lijst en die onder de drempelwaarden liggen. Dit is het geval bij dit bestemmingsplan. Bij de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te worden getoetst of belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen worden uitgesloten. De toetsing dient te worden gedaan aan de hand van de criteria uit Bijlage III bij de Europese richtlijn m.e.r. (kenmerk project, plaats project en kernmerk potentieel effect).

Gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten is geoordeeld dat er geen belangrijke negatieve milieugevolgen zullen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten, zoals deze in de voorgaande paragrafen zijn opgenomen. Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen m.e.r.-procedure noodzakelijk op grond van het Besluit m.e.r.

Conclusie t.a.v. MER

Dit bestemmingsplan maakt geen activiteiten mogelijk die grote nadelige gevolgen hebben voor het milieu. Het opstellen van een milieueffectrapportage (MER) en het doorlopen van de bijbehorende m.e.r.-procedure is dan ook niet verplicht. Er is daarom geen MER opgesteld.