direct naar inhoud van Artikel 3 Agrarisch
Plan: Oosterwolde, Zwarteweg 41
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0269.OW101-VG01

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. beplanting, bermen en waterlopen;
  • b. cultuurgrond;
  • c. het agrarische gebruik;

met daaraan ondergeschikt:

  • d. (hout)wallen;
  • e. paden en wegen;

met de daarbij behorende:

  • f. andere werken;
  • g. bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde.

3.2 Bouwregels
  • a. In of op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

  • b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
    • 1. de bouwhoogte van erf- en perceelafscheidingen mag niet meer dan 1,25 meter bedragen;
    • 2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.
    • 3. er mag geen niet-perceelsgebonden handelsreclame worden aangebracht en/of worden geplaatst.

3.3 Nadere eisen
  • a. Het college kan nadere eisen stellen aan de afmetingen en aan de plaats van de bebouwing ten behoeve van:
    • 1. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    • 2. de milieusituatie;
    • 3. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    • 4. de sociale veiligheid;
    • 5. de verkeersveiligheid.

  • b. Op de voorbereiding van een besluit tot het stellen van één of meerdere nadere eisen is de volgende procedure van toepassing:
    • 1. een voorgenomen nadere eis ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken op het gemeentehuis ter inzage;
    • 2. het college maakt de terinzagelegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
    • 3. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van zienswijzen;
    • 4. gedurende de onder 1 vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent de voorgenomen nadere eis.

3.4 Afwijken van de bouwregels
  • a. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.2 onder a en worden toegestaan dat er een gebouw, in de functie van een schuilgelegenheid, wordt gebouwd, mits:
    • 1. de schuilgelegenheid wordt gebouwd ten behoeve van het hobbymatig houden van vee, nabij de perceelgrens;
    • 2. de afstand van een schuilgelegenheid tot de bestemmingsgrens van de bestemming 'Bedrijf' niet minder dan 30 m zal bedragen;
    • 3. de bouwhoogte van een schuilgelegenheid niet meer dan 3 m zal bedragen;
    • 4. de noodzaak van de schuilgelegenheid en de gewenste noodzakelijke oppervlakte van de schuilgelegenheid (per diersoort) wordt aangetoond, waarbij de oppervlakte van een schuilgelegenheid niet meer dan 30 m² zal bedragen;
    • 5. de schuilgelegenheid de wezenlijke kenmerken of de wezenlijke waarden (bijvoorbeeld de openheid) van het desbetreffende gebied niet significant of in beperkte mate zal aantasten;
    • 6. de schuilgelegenheid maximaal aan drie zijden met wanden omsloten is;
    • 7. niet meer dan één schuilgelegenheid wordt gebouwd per 2.500 m² aaneengesloten agrarisch gebied;
    • 8. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
      • het bebouwingsbeeld;
      • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
      • de landschappelijke waarden;
      • de milieusituatie;
      • de natuurlijke waarden;
      • de verkeersveiligheid;
      • de woonsituatie.

3.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van de gronden als standplaats voor één of meer kampeermiddelen;
  • b. het gebruik van de gronden voor de opslag en voor de stalling van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen;
  • c. het gebruik van de gronden ten behoeve van een seksinrichting;
  • d. het gebruik van de gronden ten behoeve van verblijfsrecreatie;
  • e. het gebruik van de gronden voor de opslag van afbraak- en bouwmaterialen, bodemspecie, grond, puin en/of schroot, anders dan krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten, werken en werkzaamheden;
  • f. het gebruik van de gronden voor een paardenbak;
  • g. het gebruik van de gronden voor het storten van afvalstoffen en van vuil;
  • h. het gebruik van de gronden voor het telen van gewassen (waaronder akkerbouw, boomteelt, sierteelt en/of tuinbouw) waarbij bestrijdingsmiddelen worden ingezet waarvan is aangetoond dat zij schadelijk zijn voor de volksgezondheid, binnen een afstand van 50 m ten opzichte van aansluitende gevoelige functies die zowel binnen als buiten het plangebied kunnen liggen;
  • i. het kennelijk ten verkoop opslaan en stallen van bruikbare en niet aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen.

3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het aanbrengen en/of het aanleggen van drainage;
    • 2. het aanleggen van aarden wallen;
    • 3. het aanleggen van bovengrondse en/of ondergrondse energie- en/of telecommunicatie- en/of transportkabels en/of transportleidingen;
    • 4. het aanleggen van verharde paden en/of wegen en/of het verbreden van bestaande verharde paden en/of wegen;
    • 5. het aanplanten van bomen en/of houtgewassen en/of andere opgaande beplantingen;
    • 6. het afgraven, het egaliseren, het ontgronden en/of het ophogen van gronden;
    • 7. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
    • 8. het kappen en/of het rooien en/of het vellen van bomen en/of houtgewassen;
    • 9. het wijzigen van het verkavelingspatroon door het dempen en/of het graven en/of het verdiepen en/of het vergroten en/of het anderszins herprofileren van (erf)sloten en/of andere watergangen en het aanbrengen van kunstwerken zoals dammen en stuwen.

  • b. Het onder a vermelde verbod is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden welke:
    • 1. de aanleg van (verharde) paden ter ontsluiting van agrarische gronden betreffen;
    • 2. het normale beheer en/of het normale onderhoud en/of het normale agrarische gebruik betreffen;
    • 3. het rooien en/of het vellen van bomen, struiken en/of andere houtgewassen betreffen, dat plaatsvindt in het kader van natuurbeheer op basis van een beheersplan ex Natuurbeschermingswet 1998, het bosbeheer of het landschapsonderhoud;
    • 4. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, met een daarvoor verleende omgevingsvergunning.

  • c. Een omgevingsvergunning zoals vermeld onder a wordt geweigerd, indien:
    • 1. de werken en/of de werkzaamheden het (agrarisch) grondgebruik welke de bestemming van de grond beoogt, onevenredig aantast;
    • 2. de werken en/of de werkzaamheden in strijd zijn met het bestemmingsplan of de krachtens zodanig plan gestelde eisen.