direct naar inhoud van Bijlagen bij toelichting
Plan: Graauw en Paal
Status: vastgesteld
Plantype: beheersverordening
IMRO-idn: NL.IMRO.0677.bvgraauwpaal-000V

Bijlagen bij toelichting

Bijlage 3 Toelichting op de regeling Graauw en Paal

De volgende tekstpassages zijn ontleend aan de toelichting van het bestemmingsplan Graauw en Paal uit 2006 en de bijbehorende herziening.

In paragraaf 2.1. zijn eerst de uitgangspunten vermeld die voor het bestemmingsplan zijn gehanteerd. In paragraaf 2.2. wordt inzicht gegeven in de systematiek van de juridische regeling (kaart en regels). De regels worden in paragraaf 2.3. toegelicht. Van belang is het verschil tussen de termen verbeelding, plankaart en kaart. Met verbeelding wordt bedoeld het grijze besluitvlak van de beheersverordening zelf, zoals weergegeven op ruimtelijkeplannen.nl. De oorspronkelijke plankaart uit het vigerende bestemmingsplan is als één van de bijlagen bij de regels in deze beheersverordening opgenomen. Vandaar dat gekozen is voor de term 'kaart'.

2.1. Gehanteerde beleidsuitgangspunten

De gemeentelijke hoofdlijnen van beleid vormen het uitgangspunt voor de op de kaart geprojecteerde bestemmingen en begrenzingen, alsmede voor de regels. Voor de bestemmingsregeling zijn de volgende algemene uitgangspunten van belang.

  • Uit oogpunt van uniformiteit en praktische overwegingen (toetsing bouwaanvragen) is gekozen voor een vrij traditionele en gedetailleerde bestemmingsregeling (samenspel van kaart en regels). Wel is gestreefd naar een zo flexibel mogelijke bestemmingsregeling waardoor functiewijzigingen, binnen de door het plan aangegeven grenzen, eenvoudig en snel kunnen worden gerealiseerd.
  • De aanwezige situatie wordt geconsolideerd / bevestigd waarbij, voorzover planologisch aanvaardbaar en ruimtelijk mogelijk, veranderings- en / of ontwikkelingsmogelijkheden voor aanwezige gebruiksvormen in de vorm van uitbreidingsmogelijkheden worden geboden. De uitbreidingsmogelijkheden worden echter beperkt door mogelijke conflicten met ruimtelijke kwaliteit of beperkt door potentiële conflicten, strijdigheden en onverenigbaarheid met gebruiksmogelijkheden van aangrenzende percelen.
  • Bij het leggen van bestemmingen en het bepalen van bouwgrenzen heeft steeds een zorgvuldige afweging plaatsgevonden van de aanwezige belangen.
  • Omdat sprake is van een woongebied zijn in het bestemmingsplan de meest stringente eisen gesteld aan de toelaatbaarheid van bedrijven.

2.2 Leeswijzer bestemmingsregeling

De bestemmingsregeling bestaat uit de volgende onderdelen:

  • de kaart met bestemmingen, bestaande uit 2 bladen (één voor Graauw en één voor Paal);
  • de regels (vier hoofdstukken).

Leeswijzer kaart en renvooi

Op de kaart met bestemmingen (bijlage 1 en 2 van de regels bij deze beheersverordening) is de bestaande situatie, wat betreft bebouwing en kadastrale eigendomsgrenzen, in de ondergrond weergegeven. Daarop zijn vlakken getekend waarin door middel van een aanduiding is aangegeven welke bestemming ter plaatse geldt. Deze bestemmingen zijn per perceel of voor enkele percelen gezamenlijk met een letter aangeduid of met een combinatie van letters.

Voorts geven de aangebrachte cijfers de toelaatbare hoogtemaat aan. Tenzij op de kaart anders is bepaald, is in de regels geregeld dat de maximum bouwhoogte (nokhoogte) hiervan ten hoogste 4 meter mag afwijken.

De betekenis van de aanduidingen (cijfers en letters tussen haakjes) wordt verklaard in het renvooi (legenda kaart). Dit overzicht is opgesplitst in bestemmingen (zoals "Woondoeleinden"), in subbestemmingen (bijvoorbeeld bij de Bedrijvenbestemming) en nadere aanwijzingen (zoals (b) voor "bedrijfswoning toegestaan").

De "bestemmingen" corresponderen met afzonderlijke artikelen in hoofdstuk II (Bestemmingen) van de regels. Een aantal percelen is voorzien van een medebestemming (bijvoorbeeld Primair waterkeringsdoeleinden), die is aangeduid met een arcering. Dit betekent dat de regels uit beide bestemmingen van toepassing zijn. Enkele van de genoemde "overige aanduidingen" zijn eveneens in de regels verwerkt, enkele aanduidingen zijn alleen in het renvooi aangegeven (bijvoorbeeld de plangrens).

Voor een beoordeling van de gebruiks- en bouwmogelijkheden ter plaatse van een perceel dient derhalve op de kaart de aangebrachte aanduiding te worden bekeken, het renvooi te worden geraadpleegd voor het kiezen van het juiste bestemmingsartikel in de regels, waarna het bijbehorende artikel dient te worden gelezen. Deze volgorde is de meest doelmatige wijze om inzicht te krijgen in de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt voor het gebruik en bebouwing van een perceel.

In het navolgende wordt nader ingegaan op de opzet en indeling van de regels.

Leeswijzer regels

De regels zijn als volgt opgezet:

  • Hoofdstuk I van de regels bevat inleidende regels als begripsbepalingen (artikel 1) en regels voor de wijze van meten (artikel 2). Deze regels zijn noodzakelijk voor een juiste interpretatie van de bestemmingsregeling. Bij het bepalen van hoogtematen van gebouwen en andere bouwwerken is van belang dat gemeten moet worden vanaf de hoogte van de weg of de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld. In dit hoofdstuk is ook de zogenaamde Beschrijving in Hoofdlijnen opgenomen.
  • In hoofdstuk II zijn de afzonderlijke bestemmingen opgenomen die voor het plangebied van toepassing zijn. In het algemeen geldt dat de bestemmingen die op de kaart het meest in het oog springen als eerste worden genoemd. In deze regels is het toelaatbare gebruik van gronden en bouwwerken aangegeven (doeleindenomschrijving) en zijn diverse bepalingen inzake het bouwen opgenomen. Bedacht moet worden dat deze bouwregels niet van toepassing zijn op de categorie zogeheten "vergunningsvrije bouwwerken". Van een aantal bouwregels kan afgeweken worden. Deze afwijkingsbevoegdheden zijn eveneens opgenomen in de bestemmingsartikelen. Er is voor gekozen bij de bestemmingen die samenvallen met een medebestemming zoals Primair Waterkeringsdoeleinden niet te verwijzen naar die medebestemming. Uit de kaart vloeit namelijk voort dat de bestemmingen met elkaar samenvallen. Daarnaast maakt het voortdurend verwijzen de zaak gecompliceerd en wordt daarmee de kans op fouten vergroot.
  • Hoofdstuk III omvat algemene bepalingen die voor het gehele plangebied van toepassing zijn:
    • 1. (bebouwings)percentages;
    • 2. dubbeltelbepalingen;
    • 3. hoogteaanduidingen;
    • 4. overschrijding bouwgrenzen.

Deze algemene bepalingen zijn van belang voor een juiste interpretatie van de bestemmingsbepalingen. Omdat het bestemmingsplan onder andere betrekking heeft op een bestaand verstedelijkt gebied en dus verschillen kunnen voorkomen tussen regeling en feitelijke situatie, is een artikel "Bestaande afstanden en andere maten" opgenomen. Daarnaast is in dit hoofdstuk een algemene afwijkings-
bevoegdheid opgenomen die ruimte biedt om van de bepalingen die in de voorafgaande hoofdstukken zijn opgenomen, af te wijken.

2.3 Toelichting op de regeling

In deze paragraaf wordt een toelichting gegeven op de gehanteerde bestemmingen en wat binnen deze bestemmingen is toegestaan (gebruik en bouwen).

Woondoeleinden (W) (artikel 3)

Toelaatbaar gebruik van de gronden

De gronden met de bestemming "Woondoeleinden" zijn bestemd voor het wonen en alles wat daarbij hoort (bebouwing, erven, voortuinen, toegangs- en achterpaden, parkeervoorzieningen op eigen terrein, etc.). In de doeleindenomschrijving is expliciet aangegeven dat zogenaamde aan-huis-gebonden beroepen binnen de woonbestemming zijn toegestaan. In het verleden werden dit de zogenaamde "vrije beroepen" genoemd.

In paragraaf 2.3 is aangegeven dat op het percelen Paalseweg 6 (bebouwingsconcentratie Paal) een atelier met bijbehorende pottenbakkerij is gevestigd. De activiteiten zijn door middel van een subbestemming planologisch-juridisch geregeld (bestemming Wa).

Er zijn vormen van bedrijvigheid denkbaar, waarbij bewoners verzoeken bedrijvigheid in woningen toe te staan, terwijl deze formeel gezien niet onder het begrip voor aan-huisgebonden-beroepen vallen.

Daarbij kan worden gedacht aan kap- en schoonheidssalons en pedicures, maar ook aan activiteiten met een meer bedrijfsmatig karakter, zoals de reparatie van radio's en tv's. Indien wordt gekeken naar de ruimtelijke uitstraling van deze bedrijvigheid op de omgeving, passen deze activiteiten echter vaak prima in een woonomgeving. Voor deze activiteiten is derhalve een afwijkingsbevoegdheid opgenomen. Voor de toepassing van de afwijkingsbevoegdheid dient aan een aantal voorwaarden te worden voldaan. Zo dient het gebruik ondergeschikt te blijven aan de woonfunctie. Voor een volledige onttrekking is immers bestemmingswijziging noodzakelijk.

Een bijgebouw, in de begripsbepalingen gedefinieerd als een "vrijstaand gebouw behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw", mag uitsluitend worden gebruikt als erfbebouwing bij de woning (garage, berging, etc.). Een directe woon- of kantoorfunctie (bijvoorbeeld bij een beroep aan huis) is niet toegestaan. Aan- of uitbouwen op gronden mogen daarentegen wel in gebruik worden genomen als woonruimten (ook op gronden waar feitelijk een erfbestemming van kracht is (gronden met de nadere aanwijzing (e)).

Situering hoofdgebouwen, aan- of uitbouwen en bijgebouwen 

Binnen de woonbestemming is door middel van de nadere aanwijzing voortuin (vt), het aanwijzen van een bouwvlak waarbinnen hoofdgebouwen zijn toegestaan en door middel van de nadere aanwijzing "erven" (e) de indeling van het woonperceel op de kaart tot uitdrukking gebracht. Woningen behoeven niet geheel binnen bouwvlakken voor hoofdgebouwen te worden gebouwd. Ook op het erfbouwvlak mogen aan- of uitbouwen in gebruik worden genomen als woonruimten.

De gronden met de nadere aanwijzing "voortuin" (vt) betreft de gronden vóór de voorgevel van hoofdgebouwen (woningen). Op deze gronden zijn geen gebouwen en overkappingen toegestaan. In gevallen waarbij sprake is van twee voorgevelrooilijnen (hoekpercelen) is aan twee zijden de nadere aanwijzing voortuin gelegd. Dit is gedaan omdat aan- en uitbouwen en bijgebouwen in de voortuin de kwaliteit van de openbare ruimte onder druk kunnen zetten (achterkantsituaties aan de voorzijde van woningen). Kleinschalige aan- of uitbouwen vóór de voorgevellijn – zoals erkers – zijn wel mogelijk (via artikel 23; overschrijden bouwgrenzen).

Uit oogpunt van flexibiliteit is de maximumdiepte van de bouwvlakken waarbinnen hoofdgebouwen zijn toegestaan zoveel mogelijk vastgelegd op 12 meter, meestal enkele meters meer dan de bestaande diepte van het hoofdgebouw. In theorie is het mogelijk dat een bestaand hoofdgebouw, dat een diepte heeft van 10 meter, over de volle breedte in twee bouwlagen 2 meter naar achteren wordt gebouwd. In de praktijk zal dit niet of nauwelijks voorkomen. In de meeste gevallen zal de uitbreiding beperkt blijven tot één bouwlaag.

In een aantal situaties wordt in de bouwregels de afstand van gebouwen en overkappingen geregeld ten opzichte van perceelsgrenzen. Los van specifieke situaties geldt als algemeen uitgangspunt dat deze bouwwerken worden gebouwd óf in de perceelsgrens óf op ten minste 1 meter uit de perceelsgrens. Bij bouwen op een zijerf, dat direct grenst aan een structurele groenvoorziening (die als zodanig is bestemd) of openbaar gebied is binnen een afstand van 1 meter geen gebouw of overkapping gewenst.

Oppervlakte bebouwing

De bouwvlakken waar hoofdgebouwen zijn toegestaan, mogen volledig worden bebouwd met gebouwen. Wel dienen de in de bouwregels opgenomen minimumafstandsmaten tussen gebouwen op hetzelfde bouwperceel in acht te worden genomen. De afstanden worden gemeten tot hoofdgebouwen, aan- of uitbouwen en bijgebouwen. Om te voorkomen dat te ruime bouwmogelijkheden en extra bouwcapaciteit wordt gecreëerd, is de breedte van de bouwvlakken voor hoofdgebouwen zoveel mogelijk afgestemd op de bestaande situatie.

De tot W(e) bestemde gronden mogen voor ten hoogste 40% en 60 m² worden bebouwd met aan- of uitbouwen en bijgebouwen. Omdat overkappingen vrijwel dezelfde ruimtelijke uitstraling hebben als genoemde gebouwen, worden overkappingen voor het bepalen van de bebouwingsmogelijkheden meegerekend. Voor kleinere percelen, waar op grond van deze maxima minder dan 20 m² erfbebouwing mag worden opgericht, is maximaal 50% en 20 m² toegestaan.

Bouwwijze van woningen

Gelet op het uitgangspunt van consoliderend bestemmen, is de bestaande bouwwijze van woningen in planmatig opgezette woongebieden met behulp van nadere aanwijzingen (letters tussen haakjes) zoveel mogelijk vastgelegd. Voor gebieden / straten met een van oudsher gevarieerde woonbebouwing (Dorpsstraat) is de bouwwijze in beginsel vrijgelaten. De volgende nadere aanwijzingen zijn gehanteerd:

(t): voor woningen die vrijstaand of met een maximum van twee-aaneen zijn gebouwd. Zowel de vrijstaande als de twee-onder-een-kapwoningen kunnen (in rijen) worden geschakeld, door

aan- of uitbouwen. Deze aan- of uitbouwen dienen 3 meter achter de voorgevel te worden gebouwd en dienen in verhouding tot de hoofdgebouwen een duidelijk ondergeschikt karakter

te krijgen. Uitgangspunt is ten hoogste één bouwlaag met een platte afdekking of desgewenst

met een kap.

(ng): voor woningen die vrijstaand of met een maximum van twee-aaneen zijn gebouwd. Schakeling

van woningen zodat wandvorming plaatsvindt, is niet toegestaan.

Detailhandelsdoeleinden en Horecadoeleinden beide in combinatie met Woondoeleinden (WD, WH) (artikel 4 en 5)

Alle bestaande winkels en horecavestigingen zijn als zodanig bestemd. Omdat de bouwregelingen voor winkels en horecavoorzieningen overeenkomen, is gekozen voor één artikel. De gronden waar hoofdgebouwen zijn toegestaan, mogen volledig worden bebouwd en de bijbehorende erven (gronden met de nadere aanwijzing (e)) voor ten hoogste 40% en 60 m². Aangenomen wordt dat hiermee in beginsel voldoende ontwikkelingsmogelijkheden worden geboden. Voor situaties waarbij het maximumoppervlak van 60 m² als te beperkend wordt ervaren, is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen tot en met een oppervlak van 75 m². Het maximumbebouwingspercentage van 40% dient daarbij te worden gehandhaafd. De toelaatbaarheid van de genoemde functies is overigens beperkt tot de begane grond.

De combinatie met de bestemming Woondoeleinden is gekozen omdat in een woonkern zoals Paal of Graauw de detailhandels- en horecavoorzieningen vaak al gecombineerd zijn met wonen en omdat wonen in de woonkern als een passende bestemming wordt aangemerkt.

Om eventuele hinder van horecabedrijven zo veel mogelijk te voorkomen, is de toelaatbaarheid van dergelijke bedrijven in de regels gekoppeld aan een Staat van Horeca-activiteiten. Op gronden met de bestemming Woon- en Horecadoeleinden zijn ten hoogste horecabedrijven uit de categorie I van de Staat van Horecabedrijven toegestaan.

Horecadoeleinden (H) (artikel 6)

Eén horecavestiging In het plangebied is bestemd tot uitsluitend Horecadoeleinden. Ter plaatse is namelijk geen woning aanwezig. Het betreft het café aan de Zeedijk van de Van Alsteinpolder nummer 20. Ook aan deze bestemming is de Staat van Horecadoeleinden gekoppeld. Omdat een café wordt ingeschaald als een horecabedrijf uit categorie II van de Staat, is aan het bedrijf een subbestemming toegekend. Dit betekent dat na bedrijfsbeëindiging zich hier uitsluitend een ander café kan vestigen met dezelfde bedrijfsactiviteiten, dan wel een bedrijf uit categorie I van genoemde Staat.

Bedrijfsdoeleinden (B) (artikel 7)

Alle legaal aanwezige niet-agrarische bedrijven in het plangebied zijn bestemd tot Bedrijfsdoeleinden. Dit houdt in dat de huidige activiteiten kunnen worden voortgezet en de bestaande bebouwing kan worden gehandhaafd. Het transportbedrijf in de Havenstraat (Paal) kan vanwege de ligging in een woonstraat, de milieuhinder die dit bedrijf veroorzaakt en het gemeentelijk en provinciaal locatiebeleid ten aanzien van dergelijke bedrijven niet positief worden bestemd. Voor dit perceel wordt de (vigerende) woonbestemming derhalve gehandhaafd. Binnen de bestemming Bedrijfsdoeleinden zijn geen detailhandelsbedrijven toegestaan die thuishoren in centrumgebieden van woonkernen. Evenmin kunnen geluidshinderlijke bedrijven (hiervan is in artikel 1 een begripsbepaling opgenomen) toegelaten.

Ter voorkoming van overmatige hinder is de toelaatbaarheid van (nieuwe) bedrijven gekoppeld aan de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Alleen bedrijven die voorkomen in categorie 1 en 2 van de bij de regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten kunnen worden toegestaan (zie ook bijlage 4 bij de toelichting en bijlage 5 bij de regels van deze verordening).

Bestaande bedrijven die door hun aard en invloed op de woonomgeving zijn ingeschaald in een hogere categorie dan toelaatbaar, zijn voorzien van een specifieke subbestemming. Evenals de subbestemming bij Horecadoeleinden betekent dit dat na bedrijfsbeeindiging zich hier uitsluitend een bedrijf kan vestigen met dezelfde bedrijfsactiviteiten, dan wel een bedrijf dat wel past binnen de in het plan aangegeven toelaatbare categorieën van bedrijfsactiviteiten. Met betrekking tot de Staat van Bedrijfsactiviteiten is nog een aantal specifieke afwijkingsbepalingen opgenomen.

Naast het regelen van het toegestane gebruik, zijn in het bestemmingsplan regels opgenomen voor het bouwen. Het betreft onder andere regels met betrekking tot de volgende aspecten.

  • Bouwgrenzen: op de kaart en in de regels is aangegeven tot op welke afstand van de perceelsgrenzen (en in voorkomende gevallen ook tot gebouwen) bedrijfsbebouwing kan worden gerealiseerd.
  • Een maximaal toelaatbare oppervlakte van bebouwing per perceel: tenzij op de kaart anders is bepaald, geldt een algemeen bebouwingspercentage van 75%. Het percentage waarborgt onder meer de gewenste open stedenbouwkundige structuur op het bedrijventerrein alsmede het vrijhouden van bebouwing op een deel van het bedrijfsperceel voor parkeer- en manoeuvreerruimte voor voertuigen. Bedrijven welke niet passen binnen het algemene toelatingsbeleid (milieuzonering) hebben minder of vrijwel geen uitbreidingsmogelijkheden voor bebouwing gekregen (circa 15%).
  • De maximum goot- of boeibordhoogte en bouwhoogte van gebouwen: er wordt uitgegaan van de huidige aanwezige hoogten.
  • De opslag van goederen: uit oogpunt van ruimtelijke kwaliteit zijn enkele regels hierover opgenomen.

Maatschappelijke doeleinden (M) (artikel 8)

Voor de aanwezige maatschappelijke voorzieningen is een globale, niet gespecificeerde bestemmingsregeling opgenomen, met uitzondering van de begraafplaats in Graauw en nutsvoorzieningen.

Havendoeleinden (HA) (artikel 10)

Vanwege de ruimtelijk-functionele samenhang zijn de jachthaven in Paal en de bijbehorende kade waarop de gebouwen van de watersportvereniging zijn gebouwd en waarop botenopslag plaatsvindt ondergebracht in één bestemming Havendoeleinden. In verband met de buitendijkse ligging en de nabijheid van het Verdronken Land van Saeftinghe worden geen mogelijkheden voor uitbreiding van de bebouwing geboden.

Agrarische doeleinden (A) (artikel 11)

De juridisch-planologische regeling voor de in het plangebied gelegen agrarische percelen is zoveel mogelijk afgestemd op de regeling in het bestemmingsplan Buitengebied. Binnen de bestemming Agrarische doeleinden is daarom de subbestemming Ar onderscheiden, hetgeen betekent dat op deze agrarische gronden, gelegen direct tegen of in de woonkern, rekening moet worden gehouden met de aanwezigheid van de woonfunctie. Op grond van provinciaal ruimtelijk beleid en op grond van de Wet milieubeheer kunnen niet alle agrarische activiteiten in het plangebied worden toegelaten. In de regels is daarom bepaald dat de gronden in beginsel uitsluitend mogen worden gebruikt voor grondgebonden agrarische bedrijven. De uitoefening van niet aan de grond gebonden agrarische bedrijfsactiviteiten is als neventak tot een bepaald maximumoppervlak toelaatbaar, met uitzondering van intensieve veehouderij.

De oppervlakte van gebouwen ten behoeve van intensieve tuinbouw in gebouwen is beperkt tot ten hoogste 2.000 m² per bouwvlak. Het stellen van een maximum aan bijvoorbeeld champignonkwekerijen is vanwege de ligging van de agrarische percelen tegen de kernen. Fruitteelt binnen een afstand van 50 meter tot woonpercelen in de kernrand is alleen toegestaan met behulp van een omgevingsver-
gunning voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden.

Gebouwen en silo's moeten worden gebouwd binnen de op de kaart aangegeven bouwvlakken. Slechts de bouw van schuilgelegenheden mag buiten een bouwvlak worden opgericht (tot een oppervlakte van ten hoogste 50 m² en een maximumgoothoogte van 3 meter). Per bedrijf is in principe ten hoogste één bedrijfswoning toegestaan. De situering van deze reeds bestaande woningen is uit milieuhygiënische overwegingen (met name wegverkeerslawaai) op de kaart met de nadere aanwijzing (b) vastgelegd. Het maximumoppervlak van een bestaande bedrijfswoning is begrensd op 200 m².

Dagrecreatieve doeleinden (dR) (artikel 12)

Het sportcomplex aan de Zandbergsestraat en de volkstuinen aan de oostzijde van de Meloweg zijn bestemd tot "Dagrecreatieve doeleinden". Omdat uitwisseling van gebruik relevante ruimtelijke effecten kan hebben, zijn de recreatievoorzieningen specifiek bestemd.

Garages en bergplaatsen (G) (artikel 13)

De bestaande (complexen) garageboxen zijn als zodanig bestemd. In het betreffende artikel is het gebruik hiervan als opslagruimte voor (detail)handelsgoederen uitgesloten.

Tuinen (T) (artikel 14)

De bestemming Tuinen is gegeven aan min of meer zelfstandig gelegen onbebouwde gronden, zoals aan het driehoekig binnenterrein achter de woningen aan de Havenstraat / Zeestraat / Duivenhoeksestraat (Paal) en aan vrijwel onbebouwde gronden aan de achterzijde van zeer diepe woonpercelen (bijvoorbeeld oostzijde van de Dorpsstraat in Graauw). Op de gronden is met behulp van de nadere aanwijzing (n) één klein gebouw toegestaan (oppervlak van ten hoogste 6 m²).

Groenvoorzieningen (GR) (artikel 15) en Verkeersdoeleinden (V) (artikel 17)

Al het bestaande structurele groen is bestemd tot Groenvoorzieningen. De openbare wegen, voet- en fietspaden in het plangebied zijn bestemd tot Verkeersdoeleinden. Binnen deze bestemming zijn tevens groenvoorzieningen en afvalophaalvoorzieningen toegestaan. In de doeleindenomschrijving van beide bestemmingen is voorts bepaald dat de bestemmingen ook mogen worden gebruikt voor jongerenontmoetingsplaatsen, ondergrondse bergbezinkbassins en geluidwerende voorzieningen.

Water (WA) (artikel 18)

Hoewel binnen de bestemming Groenvoorzieningen tevens water is toegestaan, zijn de belangrijkste structurele waterpartijen en waterlopen omwille van de duidelijkheid bestemd tot water (met uitzondering van de haven, waar een ruimer gebruik is toegestaan).

Natuurgebied (N) (artikel 19)

Overeenkomstig de bestemmingsplannen Buitengebied is destijds voor het buitendijkse schorrengebied een natuurbestemming met een subbestemming "estuarium" opgenomen. De aanwezige natuurwaarden worden door deze bestemming en de daaraan gekoppelde bouw- en aanlegregels optimaal beschermd.

Primair waterkeringsdoeleinden (artikel 20) en beschermingszone waterkeringen (artikel 27)

De bestemming Primair waterkeringsdoeleinden is opgenomen voor de zeewering tussen Paal en de jachthaven. De bestemming is als het ware als een laag over de andere, onderliggende (secundaire) bestemmingen gelegd. De breedte van de bestemming Primair Waterkeringsdoeleinden is afgestemd op de kernzone. Binnen deze bestemming is bouwen ten behoeve van de waterkering of ten behoeve van de andere bestemmingen alleen toegestaan met toestemming van burgemeester en wethouders. Deze afwijkingsbevoegdheid kan alleen worden toegepast indien de belangen van de waterkering daarmee niet onevenredig worden geschaad. Uit oogpunt van het voorkomen van dubbele wetgeving (met de Keur) wordt het opnemen van een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden niet noodzakelijk geacht. Voor de overige zones (de beschermingszone en de buitenbeschermingszone) in het niet nodig de bepalingen van de Keur ook in het bestemmingsplan op te nemen. Wel is voor bouwactiviteiten en dergelijke in de beschermingszone ontheffing van het Waterschap nodig. In geval van aanvragen omgevingsvergunning voor bouwen als bedoeld in de Wabo binnen de beschermingszone zal de gemeente aan de initiatiefnemer en het Waterschap Zeeuws-Vlaanderen signaleren dat overleg met het Waterschap Scheldestromen noodzakelijk is. Deze zone is aangeduid op een voorschriftenkaart, die gekoppeld is aan artikel 27 van de regels bestemmingen Graauw en Paal.

5.4. Flexibiliteitsbepalingen

De belangrijkste flexibiliteitsbepalingen zijn hierna aangegeven.

  • a. Een bepaling voor bouwhoogten en ondergeschikte overschrijdingen van de op de kaart aangegeven bouwgrenzen.
  • b. Afwijkingsbevoegdheden voor verhoging van de hoogtematen en geringe afwijkingen van het plan. In toenemende mate bestaat behoefte aan het realiseren van gebouwtjes voor jongerenontmoetingsplaatsen. In de praktijk blijken de plaatsen waar jongeren bij elkaar komen nog al eens van plaats te veranderen. Veelal gaat het dus om tijdelijke voorziening. De gebouwtjes dienen nu eens op gronden met een verkeersbestemming en dan eens op gronden met een groenbestemming te worden geplaatst. Om de ontwikkelingen te kunnen sturen, is gekozen voor een afwijkingsconstructie. Dit betekent dat alvorens een omgevingsvergunning voor bouwen kan worden verleend een nadere planologische afweging dient te worden gemaakt.
  • c. Afwijkingsbevoegdheden voor de vestiging van nieuwe bedrijven of nieuwe horecabedrijven die niet of in één categorie hoger van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, respectievelijk Staat van Horeca-activiteiten voorkomen. Voorwaarde voor afwijking is dat deze gelet op de aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld aan de toelaatbare categorieën van bedrijven. In verband met het specifieke karakter van deze materie zijn de flexibiliteitsbepalingen in het betreffende bestemmingsartikel ondergebracht.