Plan: | Bestemmingsplan archeologische en aardkundige waarden |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0677.ppArcheologie-001O |
In opdracht van de Gemeente Hulst heeft Edufact - Advies in Erfgoed in december 2016 in het kader van het tot stand komen van een paraplubestemmingsplan Hulst Archeologische en Aardkundige waarden het archeologiebeleid herzien.
In dit bestemmingsplan is het herziene beleid voor archeologie en het nieuwe beleid voor aardkunde 2016 volledig opgenomen.
In volgende hoofdstukken zijn delen uit het herziene archeologiebeleid en aardkundebeleid 2016 overgenomen die betrekking hebben op voorliggend bestemmingsplan.
De gemeente heeft een wettelijke taak zorg te dragen voor het bodemarchief. Bij de totstandkoming van het bestemmingplan Buitengebied in 2012, was het toenmalig archeologiebeleid opgenomen in het voorontwerp. De Raad heeft het voorstel om archeologie op te nemen in het bestemmingsplan ter zijde gelegd, waardoor de gemeente niet aan haar taak kon voldoen.
Met het goedkeuren van dit bestemmingsplan worden in één klap alle huidige bestemmingsplannen voorzien van het vastgestelde beleid. Ook biedt dit het kader voor toekomstige bestemmingsplannen in de gemeente Hulst.
Afbeelding 1 Sfeerbeeld Hulst Vestingdagen (Bron: gemeente Hulst)
De eerste stap om te komen tot een aangepast gemeentelijk archeologiebeleid is een inventarisatie en evaluatie van de reeds bestaande beleidsstukken. De gemeente Hulst heeft in het recent verleden veel aandacht besteed aan archeologie in haar ruimtelijke ordeningsproces. Hiertoe heeft zij verschillende archeologische verwachtingskaarten, beleidsadvieskaarten op laten stellen en beleid vastgesteld. Momenteel beschikt de gemeente Hulst over een archeologiebeleid uit 2011, aangevuld met een Handleiding Gemeentelijke toets archeologiebeleid uit 2013. Het beleid uit 2011 is echter niet opgenomen in het bestemmingsplan buitengebied en niet vertaald in andere bestemmingsplannen. Hieronder een opsomming met korte toelichting van de aanwezige beleidsdocumenten in de gemeente Hulst. De voorhanden liggende stukken bieden voldoende informatie om tot een gedegen herziening van het gemeentelijk archeologiebeleid 2016 te komen. Daartoe is dit rapport een voorstel hierin (zie paragraaf 2.2).
Het herziene archeologiebeleid treedt in werking bij de vaststelling van het bestemmingsplan Archeologische & Aardkundige Waarden van de gemeente Hulst.
In de volgende paragrafen wordt het nieuwe archeologiebeleid beschreven. Dit betekent dat al het voorgaand beleid en beleidsstukken na vaststelling niet meer van kracht zijn. Deze komen bij de vaststelling van het herziene beleid te vervallen.
Het herziene archeologiebeleid van de gemeente Hulst omvat de volgende onderdelen:
Er is een inventarisatie gemaakt van alle bodemlagen, inclusief het overstromingspakket met daarin geulen en kreken.
De oudste polders hebben de grootste archeologische verwachting en de overstroomde oude polders ook. De geulen, kreken en het nieuwland hebben een lage verwachting. Per geologische laag is de verwachting op archeologische waarden bekeken en ingedeeld in categorieën van archeologische verwachting op waarden in deze laag. Een lijst met corresponderende periodes en lagen en archeologische verwachtingen is weergegeven in Tabel 1.
Er wordt een onderscheid gemaakt tussen het buitengebied en de gewaardeerde stads- en dorpskernen, omdat de kernen specifieke archeologische waarden uit de middeleeuwen en/of nieuwe tijd bevatten die kenmerkend zijn voor een dorp of stad. Daarbij staat niet enkel de opbouw van de bodem centraal, maar vooral wat de mens met en in die bodem heeft gedaan. In de gewaardeerde kernen op de archeologische beleidskaart is met zekerheid bewoning geweest en is er vaak sprake van ophoogpakketten die door menselijk handelen tot stand zijn gekomen. De gemeente Hulst heeft in het beleid van 2011 reeds een keuze gemaakt welke kernen zij in haar beleid opneemt.
In het herziene beleid is ervoor gekozen om de kern van Nieuw-Namen niet geheel als gewaardeerde kern op te nemen, maar om deze op basis van de ondergrond, - pleistoceen dekzand- een hoge verwachting toe te kennen zodat dit samenvalt met het zuidelijk deel van de gemeente Hulst. Voorheen was de kern van Nieuw-Namen vrijgesteld van onderzoek, hetgeen niet klopte met de vondsten die in Nieuw-Namen gedaan waren in het verleden en recent. Dit geldt met name ook voor de groeve. Deze stond als verstoorde bodem te boek. Maar bij archeologisch onderzoek in 2010 is gebleken dat er juist nog veel archeologie aanwezig is in en direct omheen de groeve. Dit is nu in het herziene beleid hersteld. Nu bestaat er een hoge verwachting op het voorkomen van archeologische vindplaatsen1 .
Een categorie die in principe buiten het gemeentelijk beleid valt is de van rijkswege beschermde archeologische vindplaatsen (bijlage 2, Categorie 1, rood ingekleurde zone). Hier gaat het rijk over wat er aan maatregelen genomen dient te worden in het kader van een geplande verstoring/ vergunningaanvraag. De gemeente dient contact op te nemen met de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) om een monumentenvergunning aan te vragen. In de gemeente Hulst gaat het om 1 terrein: Kasteel van de heren van Maalstede (AMK 652) direct ten oosten van Hulst.
Als instrument van het archeologiebeleid dient de Archeologische beleidskaart van de gemeente Hulst 2016. Deze kaart is het resultaat van het samenvoegen van de 4 Maatregelen-in-Lagenkaart uit het beleid van 2011. De hoogste verwachting is hierbij leidend (zie Bijlage 2).
Tabel 1. De gelaagde opbouw van de bodem van Hulst en de archeologische verwachtingscategorieën. (Naar: Alkemade, M. , R.M. van Heeringen & W.A.M. Hessing, 2011)
Het herziene archeologiebeleid van de gemeente Hulst is het resultaat van het samenvoegen van meerdere beleidsdocumenten waardoor de hoogste verwachting is opgenomen in het kaartbeeld. In het kader van het Zeeuws-Vlaamse samenwerkingsverband is gekozen om Zeeuws-Vlaanderenbreed eenzelfde methodiek in beleid te voeren. De categorieën 4 en 5 zijn om die reden in oppervlaktevrijstellingsgrenzen verruimd. Categorie 6 is volledig vrijgesteld van onderzoek.
Ook een aantal grote ontwikkelingen waar recent archeologisch onderzoek heeft plaatsgevonden en die middels gemeentelijke selectiebesluiten zijn vrijgegeven, worden op deze kaart als vrijgegeven zone opnenomen. Het betreffen de ontwikkelingen aan de Hogeweg ten westen van Hulst en in de omgeving van Perkpoder. Uit deze onderzoeken zijn tevens nieuwe vindplaatsen ontstaan. Ook deze zijn in het kaartbeeld als vindplaats opgenomen.
Op de Archeologische Beleidskaart komen 7 categorieën voor:
Categorie 1 Wettelijk beschermd archeologisch rijksmonument (altijd monumentenvergunning aanvragen bij RCE)
Maximale vrijstelling in oppervlak geen
Maximale vrijstelling in diepte geen
Categorie 2 Terrein van archeologische waarde (vindplaatsen)
Maximale vrijstelling in oppervlak 50 m2
Maximale vrijstelling in diepte 0,40 meter -mv
Categorie 3 Gewaardeerde stads- en dorpskernen (vindplaatsen)
Maximale vrijstelling in oppervlak 50 m2
Maximale vrijstelling in diepte 0,40 meter -mv
Categorie 4 Hoge archeologische verwachting
- Laag 1-1: Polders daterend vóór 1300 en/of Laagpakket van Walcheren (oudere fase)
- Laag 2: Hollandveen onder laag 1-1
- Laag 4: Pleistoceen/Basisveen hoger dan 2 m onder NAP
Maximale vrijstelling in oppervlak 500 m2
Maximale vrijstelling in diepte 0,40 meter -mv
Categorie 5 Gemiddelde archeologische verwachting
- Laag 1-2: Polders daterend tussen 1300-1532
- Laag 2: Hollandveen onder laag 1-2
- Laag 2: Hollandveen onder laag 1
- Laag 4: Pleistoceen lager dan 2 m onder NAP
Maximale vrijstelling in oppervlak 1000 m2
Maximale vrijstelling in diepte 0,40 meter -mv
Categorie 6 Lage archeologische verwachting
- Polders daterend ná 1532 (laag 1-2)
Maximale vrijstelling in oppervlak volledig vrijgesteld
Maximale vrijstelling in diepte volledig vrijgesteld
Categorie 7 Waterbodem
Maximale vrijstelling in oppervlak 1000 m2
Maximale vrijstelling in diepte geen
Oppervlakte
0 m2
Wettelijk beschermde archeologische monumenten.
Het betreft terreinen met vastgestelde (gewaardeerde) archeologische vindplaatsen.
50 m2
Terreinen van archeologische waarde (AMK-terreinen excl. de dorpskernen, nieuwe vindplaatsen aangemerkt als terreinen van archeologische waarde, met uitzondering van rijksbeschermde terreinen).
Het betreft terreinen met vastgestelde (gewaardeerde) archeologische vindplaatsen. 2 Omdat hier zelfs kleine bodemingrepen schade kunnen toebrengen aan de informatiewaarde van het bodemarchief, is hier gekozen voor de laagste categorie van (omvangs-) vrijstelling die valt onder de gemeentelijke bevoegdheid. Ook de scheepswrakken op Bijlage 5 vallen hieronder.
Stads- en dorpskernen van een specifieke archeologische verwachting.
Bij de keuze voor deze (omvangs-)vrijstelling is een afweging gemaakt tussen de noodzakelijke ruimtelijke ontwikkeling, de maatschappelijke kosten (zowel voor de bevoegde overheid als voor de burger/terreineigenaar/initiatiefnemer) en archeologische criteria. Met de keuze voor vrijstelling tot 50 m2 wordt voldoende voldaan aan de eis van een verantwoorde archeologische zorg, ook omdat de kans dat onderzoek in kleine plangebieden 'leesbare' informatie (dus kenniswinst) oplevert hier groot wordt geacht.
500 m2
Zone met hoge archeologische verwachting laag 1-1
het betreft de oudere (afgedekte) afzettingen Formatie van Naaldwijk/Laagpakket van Walcheren met de oudste polders voor 1300;
Zone met archeologische verwachting laag 2
het betreft hier Hollandveen op locaties waar ook de zone met hoge archeologische verwachting van laag 1-1 aanwezig is;
Zone met archeologische verwachting laag 4
top Pleistoceen hoger dan 2 meter beneden NAP.
1000 m2
Zones met gemiddelde archeologische verwachting (laag 1-2)
het betreft jongere afzettingen van Walcheren voor zover gelegen binnen de polders tussen 1300-15323 ;
Zone met archeologische verwachting laag 2
Het betreft hier Hollandveen op locaties waar ook de zone met hoge archeologische verwachting van laag 1-2 aanwezig is of waar geen laag 1 (meer) aanwezig is;
Zone met archeologische verwachting laag 4
Top niet verstoord Pleistoceen/Basisveenlaag dieper gelegen dan 2 m beneden NAP.
Waterbodems.
vrijgesteld
Zones met lage archeologische verwachting (laag 1-2)
het betreft jongere afzettingen van Walcheren voor zover gelegen binnen de polders die dateren van ná 1532;
Zones die middels selectebesluiten van de gemeenten werden vrijgesteld.
Nieuw in het archeologiebeleid is de vrijstellingenkaart in diepte op landbodems (zie bijlage 4).
In het kader van het beleid met betrekking tot de vrijstellingsgrenzen van de verplichting tot archeologisch vooronderzoek zijn door de gemeente zeven maximale vrijgestelde oppervlaktecategorieën vastgesteld, die van toepassing zijn als een initiatief één of meerdere archeologische relevante lagen in de ondergrond dreigt te verstoren. Voor alle gebieden, met uitzondering van de wettelijke beschermde monumenten en waterbodems, geldt een vrijstellingsdiepte van 40 cm beneden maaiveld4 . Waterbodems hebben geen vrijstelling.
0 m -mv
Wettelijk beschermde archeologische monumenten en waterbodems.
0,40 m –mv
Zones met hoge en gematigde verwachting
met uitzondering van de wettelijk beschermde monumenten en waterbodems.
vrijgesteld
Zones met lage archeologische verwachting (laag 1-2)
het betreft jongere afzettingen van Walcheren voor zover gelegen binnen de polders die dateren van ná 1532;
Zones die middels selectebesluiten van de gemeenten werden vrijgesteld.
Voor de stads- en dorpskernen binnen de gemeente bestaan per kern één of meerdere beleidsdocumenten. De gemeente heeft op basis van het in 2011 opgestelde beleid een selectiebesluit gemaakt in welke dorpen en steden zij meer onderzoek wil doen naar de ontstaansgeschiedenis van dit dorp of deze stad. Deze selectiebesluiten, met uitzondering van de kern Nieuw-Namen, worden ongewijzigd overgenomen in het herziene beleid. De volgende dorpen en steden5 zijn daarbij opgenomen in het beleid en zijn aangeduid als gewaardeerde kern op de Archeologische Beleidskaart (zie bijlage 2), Categorie 3).
Clinge is gelegen in de in 1616 (her)dijkte Clingepolder. Aan de andere kant van de rijksgrens ligt het Belgische dorp De Klinge. Het langgerekte dorp Clinge bestaat voornamelijk uit aaneengesloten lintbebouwing. De lange dorpsstraat ('s-Gravenstraat) loopt bijna ongemerkt over in het Belgische De Klinge. In de periode 1850-1950 heeft de bebouwing aan de 's-Gravenstraat en Molenstraat zich verdicht. De beleidskaart uit 2006 komt hierbij te vervallen. Enkel nog de zone bij de molen wordt als kern gezien. Het overig deel van de kern van Clinge valt onder Categorie 4, waarbij de hoge verwachting bestaat vanwege het dekzand in de ondergrond (500 m2 vrijstelling).
Heikant is een langgerekt dorp, dat onderdeel uit maakt van de lintbebouwing Sint Jansteen-Heikant-Koewacht-Zuiddorpe, die gelegen is in het dekzandgebied. Het oudste gedeelte van het dorp bevindt zich aan de Magdalenastraat, Vlasstraat en Ellestraat. Er is echter niet veel oude bebouwing over. Na de bouw van de RK-kerk (1931) met begraafplaats en pastorie aan de Julianastraat, vond hier enige centrumvorming plaats. Heikant is vergroeid met 't Hoekje (niet opgenomen in begrenzing). Omdat geen archeologische informatie voorhanden is, is geen nadere lokale waardering te geven. Voorgesteld wordt het bebouwde gebied rond 1830 als begrenzing voor een nieuw terrein van archeologische (dorps- of stadskern-)verwachting te nemen.
De parochie werd in 1161 gesticht en is een van de oudste in Oost-Zeeuws Vlaanderen. De kerk is in 1263 verplaatst naar het huidige Hengstdijk. De dijk waarop het is gebouwd werd opgeworpen in 1161. Hengstdijk is een dijkdorp. Rond 1830 bestond de kern uit bebouwing aan de dijk (Plevierstraat-Sint Josephstraat) en langs de daar dwars op staande Hengstdijkse Kerkstraat. Bij het kruispunt van deze straat en de dijk bevond zich de RK-kerk (die in 1892 werd vervangen door de huidige kerk). In de periode 1830-1950 verdichtte en verlengde de bebouwing zich enigszins langs de bestaande wegen. Omdat geen archeologische informatie voorhanden is, is geen nadere lokale waardering te geven. Voorgesteld wordt het bebouwde gebied rond 1830 als begrenzing voor een nieuw terrein van archeologische (dorps- of stadskern-)verwachting te nemen, met uitzondering van het westelijke deel.
Over het ontstaan van Hulst6 zijn weinig concrete gegevens voorhanden. De oudste directe vermelding van Hulst dateert uit 1108. De oorsprong van Hulst wordt evenwel vroeger, in de negende of tiende eeuw na Chr. gesitueerd. Tot op heden vormt een handje vol fragmenten Pingsdorf-aardewerk uit een opgraving in de Steenstraat de enige feitelijke getuigenis van de vroegste middeleeuwse bewoning van Hulst. In 1180 verwierf Hulst stadsrechten van de graaf. Daarbij werd de stad ook belangrijke privileges verleend. Tegen het einde van de 13e eeuw groeide Hulst uit tot een belangrijk regionaal centrum. Mede verantwoordelijk voor de ontwikkeling van de stad Hulst lijken de grootschalige veenontginningen die vanaf de 13e eeuw gedocumenteerd zijn in het zuidoostelijke Westerscheldegebied. Het veen werd ontgonnen ten behoeve van turf (als brandstof)- en zoutwinning. Tal van overgeleverde “turfrekeningen” en schenkingen getuigen nu nog van deze bloeiende ondernemingen. Hulst was niet enkel de hoofdplaats van het Hulster Ambacht. Het was tevens een handelsstad van betekenis geworden. Dit was mogelijk vanwege de aanwezigheid van een haven en zeeverbinding via de Honte, alsook reeds genoemde stapelrechten, tolrechten en tolvrijstellingen. Via de Hulsterhaven of Saxvliet (ook Saxhaven of Saxiportus) dat vanaf Campen vanuit de Honte naar Hulst stroomde, werden behalve laken ook zout en turven naar de andere Vlaamse steden verscheept. De 14e en 15e eeuw vormen voor Hulst en omgeving de vroegste periode die behalve door historische bronnen ook ruim wordt gedocumenteerd door materiële resten. Op verschillende plaatsen in de stad zijn bij archeologische en niet-archeologische graafwerkzaamheden bewoningsporen waargenomen uit deze periode.
Ondanks het enorme potentieel van Hulst en omgeving stagneerde de ontwikkeling van de stad in de loop van de 14e en 15e eeuw. De stagnatie zou het gevolg zijn van de betrokkenheid van de regio bij aanslepende conflicten tussen de Vlaamse steden en Vlaamse graven. De 16e eeuw bracht aanvankelijk stabiliteit en enig economisch herstel, maar na de stadsbrand in 1562, de beeldenstorm in 1566 en hernieuwde oorlogshandelingen in de streek ten gevolge van de Tachtigjarige Oorlog, braken opnieuw moeilijke tijden aan. Tijdens de 16e eeuw slibde de middeleeuwse haven van Hulst geleidelijk dicht waardoor naar alternatieve oplossingen onmiddellijk buiten de stad moest worden gezocht. In de loop van de Tachtigjarige Oorlog (1568 – 1648) ontwikkelde Hulst zich tot een vestingstad. De stad werd omgeven met forten en geïntegreerd in verdedigingslinies. Initiatieven hiertoe kwamen zowel van Spaanse als Staatse zijde. De kaart van Jacob van Deventer geeft een beeld van de vestingwerkingen van Hulst omstreeks 1565, op de vooravond van de Tachtigjarige Oorlog (zie Afbeelding 2). Na de inname van Hulst door Maurits in 1591 werden de stadsvestingen gemoderniseerd en werd aangevangen met de aanleg van de Linie van Nassau en de Linie van Communicatie. Bij de Bollewerckpoort werd een bastion aangelegd. Voor de poorten aan de noordoostelijke zijde van de stad werden ravelijnen opgeworpen en de Hospitaalpoort, aan de zuidwestzijde van de stad werd versterkt met een hoornwerk.
Tijdens het Twaalfjarig Bestand (1609–1621) vond opnieuw een grootschalige uitbreiding van de stadsverdediging plaats. De stad werd nu omgeven door een geheel nieuwe omwalling. Hierbij werden de middeleeuwse verdedigingswerken overdekt met aarden wallen. De vestingwerken werden aangelegd volgens het Oud-Nederlandse Stelsel. Hulst werd uitgebreid met negen bolwerken en omgeven met een dubbele natte gracht. De resten van de Bollewerckpoort, die zwaar geleden had tijdens het beleg van 1596, werden overdekt met aarde en opgenomen in het bolwerk de Molenberg. Pas in 1645 wist Frederik Hendrik de stad na een langdurig beleg terug bij de Republiek te voegen. Als gevolg van maatschappelijke ontwikkelingen en de veranderde wijze van oorlog voeren werden vestingwerken ter verdediging van steden in de 19e eeuw overbodig. In 1816 werden de vestingwerken van Hulst opgegeven. Het duurde tot het begin van de 20e eeuw, voordat in Hulst concrete plannen ontstonden voor het afbreken van de vestingwerken. In 1918 werd uiteindelijk onder publieke druk afgezien van de voorgenomen afgraving.
De beleidskaart van de kern van Hulst (zie Bijlage 3) vertoonde op basis van een projectie van vooral de kaart van Van Deventer een hoge verwachting ten aanzien van bewoningssporen uit de Middeleeuwen die vrijwel de gehele binnenstad van Hulst bestreek. Destijds is besloten om ten behoeve van een selectie te kijken naar delen binnen deze verwachtingszone, waar sprake is van recente bebouwing en de mate van verstoring alhier. Daarnaast is besloten om binnen de verwachtingszone ook een nauwere keuze te maken op archeologisch inhoudelijke gronden. Deze thematische keuze is gericht op die delen van de binnenstad, die naar alle verwachting goed bewaarde archeologische informatie bevatten aangaande de handel en nijverheid van het middeleeuwse Hulst. De meeste informatie hierover is te vinden in de oude ambachtswijkjes en de oude markten met omringende bebouwing. Daarnaast is de thematische keuze gericht op delen van de binnenstad, die goed bewaarde informatie bevatten over de welvaart en status van de stad en haar inwoners. Deze informatie is te herleiden uit terreinen van de (voormalige) kloosters, refugia en kerk, evenals uit de grote en rijke percelen langs de belangrijkste straten van de binnenstad.
Op kaartbijlage 10 zijn de verschillende geselecteerde zones weergegeven, alsook het oude stratenpatroon. Op de eerste plaats is ten behoeve van deze thematische keuze gekeken naar straatnamen en markten en hun eerste vermelding.
Afbeelding 2 Kaart Jacob van Deventer (1565) van de stad Hulst. Hulst wordt afgebeeld omgeven met een brede natte gracht en muren voorzien van muurtorens. Het is niet duidelijk of de gehele stad ommuurd was of dat er nog enkele delen waren met een aarden omwalling. Als toegangen tot de stad waren er vier poortgebouwen. Deze waren in de tweede helft van de 15e eeuw gebouwd; de Potterpoort (1460), de Asschepoort (1460), de Hospitaalpoort (1468) en de Bagijne- of Graauwse-poort (1471). Ter hoogte van de haveningang, aan de noordzijde van de stad, bevond zich een aarden bolwerk. Vanaf 1509 was dit bolwerk vervangen door een sterk poortencomplex, de Bollewerckpoort. Deze bestond uit een waterpoort en twee landpoorten. Sporen van deze poort zijn aangetroffen bij opgravingen in 1957.
Gehoopt werd aan de hand hiervan de locatie van oude ambachtswijken in de stad te traceren. De enige straatnaam die verwijst naar een ambacht is de Potterstraat, namelijk naar het ambacht van pottenbakkers. De namen van de verschillende markten doen op hun beurt vermoeden dat in aanliggende huizenblokken aan de markt gerelateerde ambachten zijn uitgevoerd; bijvoorbeeld bakkerijen aan de Broodmarkt, beenhouwerijen aan de Beestenmarkt, meubelmakers aan de houtmarkt enz. Daarnaast is in de huizenblokken langs de oude haven, naast een groot aantal pakhuizen, ook resten van nijverheid te verwachten.
Op de tweede plaats is gekeken naar de oudste en belangrijkste straten, waarlangs de grootste en rijkste percelen hebben gelegen en nog liggen. Het betreffen vooral de huidige Gentsestraat (voorheen de Hospitaalstraat), de Steenstraat en de Grote en Kleine Bagijnestraat. Ook zijn op perceelsniveau de terreinen uitgelicht, die behoren tot oude kloosterterreinen en tot refugia. Het betreft het terrein van het Minderbroederklooster in de noordwesthoek van de binnenstad; het terrein van het refugium Cambron en van de nog staande refugia Ter Duinen en Boudelo. Rond het laatste refugium is een terrein uitgelicht dat moet hebben behoord tot het klooster van de Franciscanessen die ook het refugium-complex hebben beheerd. Vanzelfsprekend is de Willibrordusbasiliek en het omliggend kerkhof als zone geselecteerd. Tenslotte is een aantal percelen aan het eind van de voormalige Potterstraat uitgelicht, omdat hier op basis van de kaart van Van Deventer de aanwezigheid kan worden vermoed van resten van het Heilig-geesthuis. Heilig-geesthuizen waren complexen ingericht voor de armenzorg. De resten zullen daarom niet zozeer representatief zijn voor de welvaart en de status van de stad en haar inwoners, maar zullen daarentegen informatie verschaffen over de 'keerzijde van de medaille'.
Op de derde plaats zijn de op bovenstaande wijze geselecteerde zones vergeleken met informatie beschikbaar bij de gemeente Hulst aangaande in recente tijden gebouwde nieuwbouwwijken en andersoortige nieuwbouw. De zones, waar de middeleeuws bebouwde zones een overlap tonen met zones, waar nieuwbouw een (gedeeltelijke) verstoring van het bodemarchief zal hebben veroorzaakt, zijn geel aangeduid in kaartbijlage 10. Het merendeel van de nieuwbouwwijken is opgetrokken in de jaren '60 en '70 van de vorige eeuw. De bebouwing is op heipalen gebouwd. Naar verwachting zijn
met name in de jaren '70 voorafgaand aan het heien veel oudere muurresten verwijderd. Dit was gebruikelijk in die tijd. Daarnaast zijn enkele zones uitgesneden, die al door een opgraving zijn onderzocht, of alwaar in recente tijden diepgaande verstoringen hebben plaatsgevonden.
Op de beleidskaart heeft dit geresulteerd in de indeling van de binnenstad in zones die vrijgesteld zijn van onderzoek en zones waar een hoge verwachting geldt.
Deze vrijgestelde zones worden om de volgende redenen vrijgesteld:
Het beleid blijft gehandhaafd conform de beleidskaart uit 2006. De vrijgestelde zones zullen nu echter ook worden vertaald naar het bestemmingsplan.
Het dorp is gelegen in de St. Jansteenpolder (bedijkt vóór 1585), aan de Belgische grens en is tegenwoordig praktisch aan Sint Jansteen vast gegroeid. In Kapellebrug ligt de kapel van O.L. Vrouw van Ter Eecken. Deze kapel wordt al heel vroeg genoemd in de stadsrekening van Hulst. Tussen 1570 en 1580 werd de kapel verwoest door de Watergeuzen, in 1623 werd ze weer opgebouwd. Door verval werd de kapel in 1933 opnieuw gebouwd op de oorspronkelijke fundamenten). Kapellebrug bestaat uit lintbebouwing langs de voormalige turfvaart, Gentsevaart (nu de N290). Omdat weinig archeologische informatie voorhanden is, is geen nadere lokale waardering te geven. Voorgesteld wordt het bebouwde gebied rond 1830 als begrenzing voor een nieuw terrein van archeologische (dorps- of stadskern-)verwachting te nemen.
Kloosterzande heeft zich ontwikkeld rond de uithof Ter Zande (AMK 13788). Het betreft een uithof met kapel van de Cisterciënzer abdij Ter Duinen, uit circa 1250. Het grote, omgrachtte en ommuurde complex werd verwoest in 1576. De kapel werd weer opgebouwd in 1609 (de huidige NH-kerk). In de 17e eeuw werd het Hof te Zande gebouwd ter plaatse van de voormalige uithof. Kloosterzande vormt tegenwoordig min of meer een dubbeldorp met Groenendijk. Groenendijk dankt zijn ontstaan aan een schuilkerk voor katholieken die aan het eind van de 17e eeuw werd gebouwd aan de 'groene' scheidingsdijk tussen de Zandepolder (bedijkt voor 1170) en de Mariapolder (bedijkt rond 1200). Kloosterzande vormt tegenwoordig min of meer een dubbeldorp met Groenendijk, beiden dijkdorpen. Rond 1830 bevond de bebouwing van Kloosterzande zich in de omgeving van het Hof te Zandeplein en aan het oostelijk deel van de tegenwoordige Cloosterstraat. De bebouwing van Groenendijk bevond zich aan weerszijden van de gelijknamige dijk.
In de periode 1850-1950 groeide Groenendijk vast aan Kloosterzande, doordat de bebouwing aan de tegenwoordige Cloosterstraat zich verlengde. Uitbreiding en verdichting vonden eveneens plaats langs overige bestaande wegen of dijken, zoals de Hulsterweg en het Poolsplein. Omdat geen archeologische informatie voorhanden is (naast het kloostercomplex AMK-terrein 13788), is geen nadere lokale waardering te geven. Voorgesteld wordt het bebouwde gebied rond 1830 als begrenzing voor een nieuw terrein van archeologische (dorps- of stadskern-)verwachting te nemen.
Kuitaart heeft zich ontwikkeld ten noorden en zuiden van de brug over de kreek De Vogel in de weg van Hulst naar Hontenisse, die daar al van oudsher lag. Omdat naast AMK-terrein 13535 (met wnr. 36828) geen archeologische informatie voorhanden is, is geen nadere lokale waardering te geven. Voorgesteld wordt het bebouwde gebied rond 1830 als begrenzing voor een nieuw terrein van archeologische (dorps- of stadskern-)verwachting te nemen.
Het huidige Nieuw-Namen heette vroeger Hulsterloo. In een oorkonde uit het jaar 1136 wordt Hulsterloo al genoemd. Het vroeg-middeleeuwse Hulsterloo is bekend geworden door een kapel en een klooster van Norbertijnen, die mogelijk ter plekke van de Kapellenberg hebben gestaan. Na de verwoesting van de kapel en de eigendommen van de Norbertijnen in 1578 en 1580 en de grote overstromingen in die jaren is het dorp verlaten. Door de steeds verder gaan inpolderingen van het Verdronken Land van Saefthinge groeide de nederzetting weer in de 19e eeuw en kreeg hij de naam Kauter. In 1858 werd een eigen parochie opgericht onder de naam Nieuw-Namen, naar het verdronken dorp Namen. Nieuw-Namen is een grensdorp, dat ligt naast het Belgische dorp Kieldrecht. Het dorp heeft zich in de periode 1850-1950 niet veel uitgebreid. De bebouwing heeft zich slechts verdicht. In 1860 werd in de hoofdstraat (de Hulsterloostraat) een RK-kerk gebouwd met een pastorie en een begraafplaats.
De beleidskaart uit 2006 komt hierbij te vervallen. Enkel nog de zone bij het fort wordt als vindplaats gezien. Het overig deel van de kern van Nieuw-Namen valt onder Categorie 4, waarbij de hoge verwachting bestaat vanwege het dekzand in de ondergrond (500m2 vrijstelling). Dit is in tegenstelling tot de beleidskaart uit 2006 waar de hele kern van Nieuw-Namen werd vrijgegeven van onderzoek. Ook de zone van de groeve wordt in ere hersteld. Hier is bij archeologisch onderzoek uit 2010 gebleken dat er nog veel archeologische sporen en resten in de bodem aanwezig zijn uit de prehistorie.
Voor de kern Nieuw-Namen geldt enkel een vrijstelling van 50m2 voor het fort (Categorie 3). Voor het overige deel van Nieuw-Namen geldt en vrijstelling van 500 m2 (Categorie 4).
Het oude Ossenisse wordt al vermeld in 1170 en in het begin van de 13e eeuw wordt het genoemd als parochie. Het oude Ossenisse lag vermoedelijk meer westelijk, in de huidige Westerschelde. Na de bedijking in 1401, ontstond het huidige dorp in de Nijspolder, deze is herdijkt in 1610. De abdij Ter Duinen had een uithof in Ossenisse, de locatie is echter niet bekend. Ossenisse heeft een eenvoudig rechthoekig stratenpatroon. Rond 1830 bestond de kern uit enige bebouwing aan de Dorpsstraat bij de RK-kerk. In de periode 1850-1950 heeft enige uitbreiding plaats gevonden langs de Dorpsstraat, de zuidzijde van de Lageweg (verlenging naar het westen) en de westzijde van de Kipstraat. Achter de bebouwing van de Dorpsstraat werden diverse boerenschuren opgetrokken. Omdat geen archeologische informatie voorhanden is, is geen nadere lokale waardering te geven. Voorgesteld wordt het bebouwde gebied rond 1830 als begrenzing voor een nieuw terrein van archeologische (dorps- of stadskern-)verwachting te nemen.
Sint Jan ter Steene was een heerlijkheid. Vermoedelijk heeft er een kasteel met kapel gestaan. Steen kan verwijzen naar stenen huis of toren, een verdedigbare versterking. In 1256 was Sint Jan ter Steene een parochie met kerk en halverwege de 14e eeuw bezat het dorp een gasthuis met 'capelrie'. In 1747 werd het dorp platgebrand. De nieuwe kapel werd in 1936 gebouwd op de plaats van een oude kapel. Ten oosten van het dorpen lagen enkele schansen.
Sint Jansteen maakt onderdeel uit van de lintbebouwing Sint Jansteen-Heikant-Koewacht-Zuiddorpe die gelegen is in het dekzandgebied. De bebouwing breidde zich uit aan de bestaande wegen in de vorm van lintbebouwing, bijvoorbeeld richting Kapellebrug en richting Heikant.
Omdat geen archeologische informatie voorhanden is, is geen nadere lokale waardering te geven. Voorgesteld wordt het bebouwde gebied rond 1830 als begrenzing voor een nieuw terrein van archeologische (dorps- of stadskern-)verwachting te nemen.
Voor de gewaardeerde kernen geldt een vrijstelling in diepte van 0,40 meter beneden maaiveld en een oppervlakte gelijk of kleiner dan 50 m2..
De ondergrond van een gewaardeerde of niet gewaardeerde kern is altijd een laag waarvoor een vrijstelling bestaat van 500 of 1.000 m2. Enkel Kuitaart ligt in een omliggende zone die vrijgesteld is.
De ontstaansgeschiedenis van de kernen Graauw, Lamswaarde, Vogelswaarde, Terhole en Walsoorden zijn voor de gemeente Hulst geen onderwerp van onderzoek. De relatief jonge ouderdom van deze kernen wordt door de gemeente niet archeologisch relevant geacht. Resten van bewoning zijn op oude kaarten vanaf 1811 goed gedocumenteerd waardoor archeologie een beperkte toegevoegde waarde heeft naar onderzoeksvragen ten aanzien van de ontstaansgeschiedenis van deze kernen.
In het beleid van 2011 is een vindplaatsanalyse voor de gemeente Hulst uitgevoerd waarbij alle archeologische vindplaatsen die door de gemeente als belangrijk worden geacht zijn opgenomen. Het gaat om terreinen met een bekende archeologische waarde (Categorie 2) op de Archeologische Beleidskaart (zie Bijlage 2, Categorie 2). Het gaat om deze vindplaatsen die niet als kern (zie onder 2.2.4) zijn opgenomen. Voor de archeologische vindplaatsen geldt een vrijstelling in diepte van 0,40 meter beneden maaiveld en een oppervlakte gelijk of kleiner dan 50 m2. Op basis van onderzoek werd de begrenzing van een bestaande vindplaats gewijzigd.
Het archeologiebeleid vindt zijn weerslag in het bestemmingsplan Archeologische en Aardkundige waarden. Op basis van het bestemmingsplan bestaat al dan niet een vergunningplicht voor archeologie.
Op dit moment wordt al het onderzoek in de gemeente Hulst uitgevoerd door commerciële archeologische bedrijven al dan niet met assistentie van de Werkgroep Archeologie Hulst. Deze bedrijven beschikken over een opgravingsvergunning uitgegeven door het Ministerie van OC&W7 of zijn gecertificeerd voor de gevraagde protocollen in kader van de Erfgoedwet en werken conform de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA). De provincie heeft in 2014 aanvullende richtlijnen voor het uitvoeren van archeologisch onderzoek opgesteld, betreffende de protocollen Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek Overig (IVO-O) van de KNA, als aanvulling op de KNA. De gemeente Hulst conformeert zich aan deze richtlijnen, maar kan zelf besluiten wanneer zij daarvan afwijkt. Op dit moment worden de richtlijnen herzien door het PRovinciebreed Overleg Zeeuwse Archeologie (PROZA), waar de gemeente Hulst vier keer per jaar aan deelneemt. De vigerende richtlijnen zijn terug te vinden op de website van de Provincie Zeeland.
Het te doorlopen stappenplan in de archeologie ligt vast in de Archeologische Monumenten Zorg cyclus (AMZ). De archeologisch adviseur van de gemeente volgt de stappen in deze cyclus. De cyclus omvat drie stadia: inventariseren/waarderen, selecteren en maatregelen nemen.
Tot de inventariserende en waarderende fase worden het bureauonderzoek (met een te specifieke archeologische verwachting), het inventariserend veldonderzoek (IVO; prospectie, geofysisch onderzoek), het proefsleuvenonderzoek (IVO-proefsleuven) en de waardering gerekend. De inventariserende fase start met een bureauonderzoek, waarna op basis van de archeologische verwachting de keuze voor een vervolgonderzoek wordt gemaakt of geen vervolgonderzoek nodig wordt geacht.
Onder selectie valt het nemen van het selectiebesluit, dat na elk stadium van de inventariserende en waarderende fase genomen dient te worden door het bevoegd gezag. Doorgaans volgt een negatief besluit wanneer er geen of onvoldoende waardevolle archeologische resten te verwachten zijn.
Naar aanleiding van een selectiebesluit kunnen de volgende maatregelen volgen:
Het volgen van de AMZ-cyclus is in principe het volgen van een stappenplan (zie Afbeelding 3). In dat stappenplan kunnen echter keuzes gemaakt worden vooraf of er kan een keuze gemaakt worden in wat wel en wat niet te onderzoeken.
Voor de gemeente Hulst geldt dat er vaak onderzoek uitgevoerd dient te worden op plaatsen waar in het verleden vestingwerken uit de Nieuwe Tijd gelegen waren of nog deels gelegen zijn. De vraag is echter of het zinvol is om altijd onderzoek uit te voeren op deze complexen. Onderzoek waarbij een vlak ondiep wordt ontgraven levert alleen iets op wanneer er nieuwe wetenschappelijke informatie te verkrijgen valt. Dat zal bij het ontgraven van een zone waar mogelijk in een ravelijn bebouwing gestaan heeft zinvol zijn, maar bij het ontgraven van een stukje wal of dijk niet. Op die plekken is het weer zinvol om een doorsnede te documenteren. Dit geldt met name ook voor de aanleg of vervanging van kabels en leidingen. Wanneer een onderzoek hierbij niet tot nieuwe informatie kan leiden of tot geringe informatie omdat de sleufjes erg klein zijn, wordt een archeologisch onderzoek niet noodzakelijk geacht.
Een format voor advisering houdt in dat er rekening gehouden wordt in het advies met de volgende aspecten:
De eerste twee aspecten hebben betrekking op het archeologiebeleid. Indien daaruit voortkomt dat er onderzoek moet plaatsvinden, dient vervolgens gekeken te worden naar hoe er wordt verstoord (bijv. een gestuurde boring kan niet archeologisch worden begeleid) en welke vorm van onderzoek een bepaald type vondstcomplex nodig heeft om het best onderzocht te worden.
Een combinatie van deze zaken moet leiden tot een goed advies. Een advies komt niet tot stand enkel op basis van beleid, maar door het praktisch, efficiënt en pragmatisch omgaan ermee. Ook dit vergroot het draagvlak van archeologie bij de bevolking en bij de partijen die de bodem verstoren.
Voor gravend onderzoek wordt een Programma van Eisen opgesteld door de initiatiefnemer dat ter goedkeuring aan de gemeente wordt voorgelegd. Indien geen vervolgonderzoek noodzakelijk wordt geacht door de gemeente bestaat de Meldingsplicht Archeologie. In het kader van de Erfgoedwet is de vinder bij het vermoeden van een archeologische vondst verplicht dit te melden bij de Minister. In Zeeland heeft de Provincie Zeeland een loket hiervoor bij de Stichting Cultureel Erfgoed Zeeland. Bij grote projecten overweegt de gemeente of een Plan van Aanpak Toevalsvondsten/Realisatievondsten kan worden ingezet. Dit geldt voor gebieden of werkzaamheden die vrijgesteld zijn van onderzoek, maar waar toch resten worden aangetroffen8 . Hierbij wordt stagnatie van de werken voorkomen door inzet van een archeoloog die direct ter plaatse komt om de vondsten te bekijken. De initiatiefnemer stelt een Plan van Aanpak Toevalsvondsten/Realisatievondsten op dat onderdeel uitmaakt van afspraken met de gemeente.
Op die manier kan de gemeente ervoor zorgen dat de werken door kunnen gaan en dat de archeologie gedocumenteerd wordt voor generaties die na ons komen.
De gemeenten in Zeeuws-Vlaanderen hebben het voornemen om een eigen format Plan van Aanpak Toevalsvondsten/Realisatievondsten op te stellen in het kader van de samenwerking.
Afbeelding 3 Schema van de Archeologische Monumentenzorg Cyclus (AMZ).
De eerste stap om te komen tot een nieuw gemeentelijk aardkundebeleid is een inventarisatie van de reeds bestaande aardkundige waarden uit te voeren. De Provincie Zeeland is reeds geruime tijd bezig om dit in de gehele provincie in kaart te brengen. In 2013 heeft zij 26 Aardkundig waardevolle gebieden in de provincie Zeeland aangewezen. In de gemeente Hulst zijn vijf van deze aardkundig waardevolle gebieden gelegen. Het gaat om grotere gebieden zoals het Dekzandgebied tussen Hulst en Sint Jansteen en het Verdronken Land van Saefthinge maar ook om kleinere gebieden zoals De Putting in Hengstdijk en de groeve in Nieuw-Namen tot een object zoals het pingoruïnerestant bij Schuddebeurs. De voorhanden liggende stukken bieden voldoende informatie om tot een gemeentelijk beleid in aardkunde te komen. Dit beleid zal tevens worden vertaald naar het nieuw gebiedsdekkend bestemmingsplan Hulst Archeologische en Aardkundige waarden (2016).
Hierna wordt het nieuwe beleid beschreven. Een beleid voor aardkundige waarden is nieuw in de gemeente Hulst. De gemeente wil hierbij voldoen aan zaken die in de nieuwe Cultuurnota van de provincie Zeeland staan, zoals het aanwijzen van een terreinen met een Waarde-Aardkunde in bestemmingsplannen. De aanwijzing van de provincie Zeeland als Aardkundig Monument (zoals het Verdronken Land van Saefthinge en de Meester van der Heijdengroeve in Nieuw-Namen) heeft de gemeente ertoe gezet om alle gebieden in de gemeente te bekijken en daar waar mogelijk planologisch te beschermen. Een overzicht van de planologisch beschermde gebieden zijn opgenomen in Bijlage 6.
Het nieuwe aardkundebeleid treedt in werking bij de vaststelling van het bestemmingsplan Archeologische en Aardkundige Waarden van de gemeente Hulst.
Het landschap in de gemeente Hulst is van nature vormgegeven door water en wind. Stormvloeden zijn van grote betekenis geweest voor de vorming ervan. De gecombineerde werking van zeewater, rivierwater en wind heeft naast de vorm van het landschap ook de samenstelling van de ondergrond bepaald. De natuurlijke ontstaansgeschiedenis is niet altijd meer in het huidige landschap te herkennen. Het land is door de mens in gebruik genomen, in cultuur gebracht. In eerste instantie is de wijze waarop de mens het landschap in gebruik heeft genomen sterk beïnvloed door de aardkundige omstandigheden van het landschap. De hogere delen in het landschap, zoals oeverwallen en strandwallen, hebben door hun hogere ligging lange tijd de vestigingslocaties van de mensen bepaald. Naarmate de (technische) mogelijkheden, de welvaart en de bevolkingsgroei toenamen, zijn ook de in eerste instantie ongunstige gebieden in cultuur gebracht. Met alle technische kennis en mogelijkheden van deze tijd heeft het Zeeuwse landschap de huidige vorm gekregen. Vanuit aardkundig oogpunt gezien is het gehele Zeeuwse landschap van aardkundige betekenis. Het is echter, gezien de vele andere functies van het landschap, niet mogelijk/wenselijk om de hele provincie of gemeente als aardkundig waardevol gebied op de kaart te zetten. Daarom werd voor de gemeente Hulst een Aardkundig waardevolle gebiedenkaart (selectie van aardkundig waardevolle gebieden) gemaakt, waaruit de gemeente vervolgens 2 gebieden heeft uitgekozen om planologisch te beschermen9 .
In de gemeente Hulst liggen de volgende Aardkundig waardevolle gebieden:
Het Verdronken Land van Saeftinghe en de Meester van der Heijdengroeve werden door de Provincie Zeeland tevens aangewezen tot Aardkundig Monument.
De gemeente Hulst heeft op basis van de inventarisatie uit 2008 en vaststelling door de Provincie Zeeland in 2013 van de Aardkundig waardevolle gebieden een keuze gemaakt om twee van deze aardkundig waardevolle gebieden een planologische bescherming te geven in het nieuwe paraplubestemmingsplan Hulst Archeologische en Aardkundige waarden (2016). Bij deze keuze is de afweging gemaakt om kleinere gebieden op te nemen die zonder bescherming mogelijk door dynamische ruimtelijke ontwikkelingen zouden kunnen verdwijnen. Grote zones zoals het dekzandgebied bij Sint Jansteen zijn niet makkelijk te beschermen tegen ruimtelijke ontwikkelingen.
De gemeente Hulst heeft de volgende archeologisch waardevolle gebieden planologisch beschermd:
Hulst - Laagte met randwal (mogelijke pingoruïnerestant)
De Laagte met randwal is een vermoedelijk pingoruïnestant. Een pingo is een heuvel in het landschap waaronder zich een ijslens bevindt. Pingo's bestaan alleen in gebieden met een heel koud klimaat (zoals Alaska en Groenland). Gedurende de laatste ijstijd (het Weichselien, 115.000 tot 10.000 jaar geleden) heerste er in Nederland een toendraklimaat. Ook in Nederland kwamen toen pingo's voor. De restanten van deze pingo's vinden we nu terug in het landschap; we noemen ze pingoruïnes.
Pingoruïnes zijn de overblijfselen van een pingo als het ijs in de ondergrond smelt. Er ontstaat dan een ringvormige krater die wordt opgevuld met smeltwater. Dit meertje kan vervolgens in een warmere tijd weer opgevuld worden met organisch materiaal als gevolg van plantengroei. In de loop der tijd vormt zich uit dit organisch materiaal veen. Later is dat veen er door de mens uit gehaald om te gebruiken als brandstof. Hierdoor werd de vorm van de pingo's weer zichtbaar als ronde meertjes in het landschap. In Nederland vinden we pingoruïnes voornamelijk in het noorden en het oosten van het land10 . Indien deze laagte met randwal ten noorden van Hulst inderdaad een pingo is, zou dit een zeer zeldzaam fenomeen zijn in Zuidwest-Nederland. Het zou in ieder geval de enige in Zeeland zijn!
Afbeelding 4 Ontstaan van een pingoruïne (Bron: verhaal140.wordpress.com)
Omdat het sinds de afloop van de laatste ijstijd altijd open water is gebleven, heeft zich op de bodem van het meer een 'klimaatarchief' opgebouwd dat van groot belang is voor de wetenschap. Stuifmeelkorrels van planten die in de omgeving groeiden zijn in het meer ingewaaid en bewaard gebleven in kleilagen op de bodem. Elk jaar vormde zich een nieuw laagje met nieuwe stuifmeelkorrels. Zo heeft zich een 15 meter dik sedimentpakket opgebouwd. In het meer staat nu nog maar 2 meter water, dus de kuil raakte in de afgelopen 10.000 jaar bijna geheel opgevuld. Door de stuifmeelkorrels in de lagen te onderzoeken kunnen paleobotanici de klimaatgeschiedenis en vegetatieontwikkeling sinds het begin van het Holoceen reconstrueren. Pingoruïnes vertellen dus in meerdere opzichten de ontstaansgeschiedenis van ons land.
Door de zone Laagte met randwal planologisch te beschermen wil de gemeente Hulst voorkomen dat zonder nader onderzoek naar deze mogelijk pingoruïne bijzondere aardkundige waarden verloren zouden gaan. De gemeente Hulst beschikt over bijzondere aardkundige fenomenen die in een groter geheel publiek kunnen trekken naar de gemeente, zoals bijvoorbeeld bij de totstandkoming van een geopark.
Nieuw-Namen - Meester van der Heijdengroeve
In deze groeve, tot begin van de 21ste eeuw grotendeels in gebruik als vuilnisbelt, komen lagen uit het Plioceen aan de oppervlakte. Dit is de laatste periode van het Boven-Tertiair (of Neogeen). Deze periode gaat vooraf aan het Pleistoceen. De afzettingen in de groeve zijn ongeveer 3 miljoen jaar geleden gevormd toen dit gebied een kustvlakte was met (Pliocene) zanden aan het oppervlak. Dit maakt deze plek uniek in Nederland!
In de onderste lagen van de groeve die zichtbaar zijn komen resten van zandbanken voor waarin dieren zoals zee-egels, krabben en wormen gangen gemaakt hebben. Deze zijn nu nog herkenbaar als gat en als versteende gang (zie Afbeelding 5).
Aan het begin van het Pleistoceen, circa 2,5 miljoen jaar geleden, ontwikkelde zich een bodem in de kustsedimenten. De kust lag toen niet meer bij Nieuw-Namen. Een mooi en opvallend restant van deze bodem zijn de ijzerzandsteenbanken die nu nog in de groeve te zien zijn. Dit is een hele harde laag en juist omdat deze laag zo hard is, is de kauterheuvel bewaard. De lagen die erna bovenop afgezet zijn, zijn verdwenen. Enkel de schelpen die verkit zijn in het zand zijn nog overgebleven . Er zit in tijd een gat van 2,5 miljoen jaar tussen de Pliocene zandlaag en het pleistoceen dekzand dat nu aan het oppervlak ligt. In dat Pleistocene dekzand komen ook archeologische sporen en resten voor uit de Vroege en Late prehistorie. Zo werden vele vuursteenvondsten ontdekt en twee handgevormde potten uit de Bronstijd (ca. 1000 voor Christus).
Afbeelding 5 versteende wormgang uit zandbanken. (Bron: Edufact!)
Vanaf de 17e eeuw was deze locatie een zandgroeve. In de 20ste eeuw werd de grote zandput opgevuld met voornamelijk huishoudelijk afval. In 1963 kwam daar een eind aan en in 1983 werd de groeve een klein deel (zie Afbeelding 6) opengesteld voor geïnteresseerden. In 2010 vond een grote bodemsanering plaats in de groeve en werd de huisvuilbelt grotendeels verwijderd. Staatsbosbeheer heeft de groeve opnieuw ingericht en opengesteld voor het grote publiek.
Het aardkundebeleid van de gemeente Hulst is erop gericht om de kleinere, behapbare gebieden planologisch te beschermen. In Bijlage 6 zijn deze gebieden opgenomen op kaart.
Oppervlakte en Diepte
In het kader van het beleid met betrekking tot de vrijstellingsgrenzen van de verplichting tot geologisch onderzoek werd door de gemeente één oppervlaktecategorie vastgesteld, die van toepassing zijn als een initiatief aardkundig waardevolle gebieden dreigt te verstoren. Voor alle gebieden geldt geen vrijstellingsoppervlakte en geen vrijstellingsdiepte.
Dit betekent overigens wel dat normaal agrarisch gebruik van het gebied is toegestaan.
Afbeelding 6 Zicht op de groeve te Nieuw-Namen na de sanering en openstelling in 2011. (Bron: gemeente Hulst)
Er is gekozen voor de vorm van een bestemmingsplan, waarin een aantal regels worden aangepast en toegevoegd aan de bestemmingsplannen en bestemmingen die in artikel 2 zijn genoemd. Alleen de regels worden op een aantal punten herzien, maar blijven voor het overige van kracht. Het gaat om aanpassingen, die geen gevolgen hebben voor de opbouw en de inhoud van de verschillende bestemmingsplannen. Omdat de regeling overkoepelend geldt voor een groot aantal bestemmingsplannen wordt het een paraplubestemmingsplan genoemd.
Dit bestemmingsplan doorloopt de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) vastgelegde bestemmingsplanprocedure. Tijdens deze procedure zijn er verschillende momenten waarop burgers en andere belanghebbenden hun zienswijze op het plan kenbaar kunnen maken.
Omdat geen sprake is van een nieuw beleidsvoornemen, sterker nog, er is sprake van een juiste juridische vertaling om het vastgestelde beleid te kunnen toepassen, is inspraak ingevolge de gemeentelijke Inspraakverordening niet nodig. Wel worden de Provincie Zeeland en het Waterschap Scheldestromen over deze werkwijze in het kader van het wettelijke verplichte vooroverleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geïnformeerd.
Het ontwerp bestemmingsplan wordt zes weken ter inzage gelegd. In deze periode kan eenieder zijn zienswijze kenbaar maken. Zowel de provincie als het waterschap ontvangen een kennisgeving van de ter inzage legging van het ontwerp bestemmingsplan.
Indien noodzakelijk wordt het bestemmingsplan aangepast aan de zienswijzen. Vervolgens wordt het bestemmingsplan al dan niet gewijzigd vastgesteld.
Na de vaststelling wordt het bestemmingsplan nogmaals zes weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode bestaat de mogelijkheid tot het indienen van beroep bij de Raad van State.
Indien het bestemmingsplan voorziet in de uitvoering van werken door de gemeente moet de financieel-economische uitvoerbaarheid hiervan worden aangetoond. Van een dergelijk handelen is met het aanpassen van de juridische regeling in deze herziening geen sprake, zodat de economische uitvoerbaarheid in deze niet hoeft te worden aangetoond.
Het doel van de grondexploitatieregeling is het inzichtelijk maken van de financiële haalbaarheid en het bieden van meerdere mogelijkheden voor het kostenverhaal, waardoor er meer sturingsmogelijkheden zijn.
Omdat in de voorliggende herziening geen ontwikkelingen worden toegestaan waarvoor de gemeente kosten moet maken, is het opstellen van een exploitatieplan in de zin van de Wro niet aan de orde.